Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – een interview door Richard Heinberg

RICHARD HEINBERG*

Het komt maar zelden voor dat een boek de wereld echt verandert. In de negentiende eeuw was dat het geval met Charles Darwins On the Origin of Species. En in de twintigste eeuw valt die eer te beurt aan Grenzen aan de groei. Deze bestseller uit 1972 was niet alleen een belangrijke stimulans voor de milieubeweging, ze toonde ook aan dat de onderliggende dynamiek van de moderne industriële wereld onhoudbaar is op de tijdschaal van een paar mensenlevens. Dit was uiterst belangrijke informatie, die op geloofwaardige en duidelijke wijze werd overgebracht zodat elke beleidsmaker die kon begrijpen. Helaas werd die boodschap afgewezen door machtige mensen met een gevestigd belang in het westerse, op groei gebaseerde economische model dat ook de rest van de wereld aan het veroveren was. Vandaag beginnen we de resultaten van die afwijzing te zien.

Van de vier auteurs van het boek zijn alleen Dennis Meadows en Jørgen Randers nog actief (Donella Meadows overleed in 2001). De voorbije jaren heb ik dr. Meadows goed leren kennen en onlangs heb ik hem gevraagd of hij bereid was om een korte discussie aan te gaan ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de publicatie van Grenzen aan de groei.

Richard Heinberg (RH): Dennis, het is een eer om de kans te krijgen je te interviewen. Gefeliciteerd met het mede-auteurschap van het belangrijkste boek van de afgelopen eeuw. Fijn dat je bereid bent om een paar vragen te beantwoorden.

Om te beginnen, hoe verhoudt de realiteit zich tot de scenario’s die jij en je collega’s vijftig jaar geleden hebben opgesteld?

Dennis L. Meadows (DLM): Er zijn de laatste tijd verschillende pogingen gedaan om sommige van onze scenario’s te vergelijken met de manier waarop het mondiale systeem zich de afgelopen vijftig jaar heeft ontwikkeld. Dat is moeilijk. Het is alsof je door een microscoop probeert te bevestigen of de gegevens die je door een telescoop hebt verzameld accuraat zijn of niet. In feite gaat het hier niet om nauwkeurigheid. Ons doel bij de oorspronkelijke analyse was om een conceptueel kader aan te reiken waarbinnen mensen konden nadenken over hun eigen opties en over de gebeurtenissen die zij om zich heen zagen. Wanneer we modellen evalueren, vragen we ons altijd af of ze bruikbaarder zijn geworden, niet of ze nauwkeuriger zijn.

Dit gezegd hebbende, merk ik op dat de conclusie van die evaluaties over het algemeen luidde dat de wereld in de richting beweegt van wat wij in ons rapport van 1972 het standaardscenario noemden. Het is een geaggregeerd beeld van het wereldsysteem, met economische groei van 1972 tot zo rond 2020, wat ergens in de komende tien of twintig jaar gevolgd wordt door een piek in de belangrijkste trends en het begin van een daling. Ik vind dat model nog steeds erg nuttig om te begrijpen wat ik in de kranten lees en om na te denken over wat er nu te gebeuren staat.

De Club van Rome was een informeel gezelschap met als doel de samenhang tussen de wereldproblemen te zoeken.

RH: Bij discussies over de effecten van milieuvervuiling op de samenleving, krijgt de uitputting van grondstoffen algemeen gesproken veel minder aandacht dan vervuiling. Bijna iedereen heeft het tegenwoordig over klimaatverandering, maar de achterliggende veronderstelling lijkt te zijn dat als we de uitstoot eenmaal tot ‘netto nul’ weten te reduceren, we in wezen kunnen blijven leven zoals we nu doen – met een consumptiecultuur, 8 miljard mensen en cruiseschepen (uiteraard door waterstof aangedreven). Over het algemeen is er heel weinig discussie – zelfs onder de meeste wetenschappers, zo lijkt me – over hoe een toenemende consumptie en wereldbevolking zullen leiden tot een reeks grondstoffencrises, zelfs als we de ergste gevolgen van de klimaatverandering op de een of andere manier afwenden. Hoe zie jij de gevolgen van uitputting en vervuiling zich ontwikkelen in de zin van beperkingen voor toekomstige groei?

DLM: Ik zou zeggen dat vervuiling en de uitputting van grondstoffen nu al grenzen stellen aan de toekomstige groei. Neem nu olie. In de jaren 90 bedroeg de gemiddelde olieprijs ongeveer 30 dollar per vat. We zitten nu in de buurt van de 100 dollar per vat. Ook als we rekening houden met inflatie begint dat een behoorlijke domper te zetten op investeringsbeslissingen. Bovendien is er natuurlijk geen enkele mogelijkheid om klimaatverandering te vermijden, zelfs niet als we de uitstoot tot netto nul zouden terugbrengen. De levensduur van CO2 in de atmosfeer (haar halfwaardetijd bedraagt ongeveer 120 jaar) betekent dat we de rest van deze eeuw zullen moeten leven met de gevolgen van alles wat we tot nu toe in de atmosfeer hebben gedumpt.

De laatste keer dat de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer zo hoog was als nu, was zo’n 4 miljoen jaar geleden. Er waren toen nog geen mensen en het zeeniveau lag zo’n 20 meter hoger dan nu. Dat is geen sciencefiction. We weten dat als de Antarctische ijskap smelt, het wereldwijde zeeniveau met een kleine 60 meter zal stijgen. Dat komt natuurlijk bovenop de expansie van het water in de oceanen, wat het gevolg is van de opwarming van de aarde. We zien ook dat de Arctische ijskap aan het smelten is. En ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de effecten van de huidige opwarming dat proces niet zullen versnellen.

Het is echter nuttig om ons voor te stellen (hoewel dat dus een fantasie is) dat we klimaatverandering als probleem zouden kunnen elimineren. Want zelfs dan zouden er altijd nog grote veranderingen nodig zijn. Lees je de kranten en kijk je naar de data, dan zie je namelijk dat de hoeveelheid en kwaliteit van onze natuurlijke hulpbronnen op elk continent achteruitgaan. We zitten ver boven de duurzame niveaus. Zelfs als we desastreuze klimaatverandering zouden kunnen vermijden, is het onmogelijk om 8 miljard mensen te onderhouden met een levensstandaard die ook maar in de buurt komt van wat we gewend zijn. Er zijn een paar academische studies geweest om te berekenen hoeveel mensen de aarde kan onderhouden, maar dat zijn dwaze exercities, omdat die voorbijgaan aan de meeste waarden en doelstellingen die we hebben om het menselijk leven op deze planeet de moeite waard te maken: gelijkheid, vrijheid, welzijn, gezondheid. Deze zaken worden allemaal beïnvloed door overbevolking. Ik weet niet wat nu een duurzaam bevolkingsniveau is, maar het ligt waarschijnlijk veel dichter bij een miljard mensen, of minder, als we willen dat ze de levensstandaard en de politieke omstandigheden kennen die wij in het Westen nu hebben.

De uitputting van hulpbronnen zal zich in de toekomst waarschijnlijk het meest direct manifesteren via de omweg van politieke krachten. Naarmate landen als de Verenigde Staten en China afhankelijker worden van importen om hun levensstandaard op peil te houden, wat in het geval van olie nu al het geval is, zullen ze steeds meer politieke, militaire en economische maatregelen nemen om controle te verwerven over buitenlandse voorraden. En dat zal ons zeker in conflict brengen. Wanneer grondstoffen vooral naar controlemechanismen wegvloeien, zal dat de groei terugdringen die binnen het eigen land mogelijk is. Natuurlijk kunnen we twisten over hoeveel nieuwe grondstoffen met nieuwe technologieën beschikbaar komen, maar algemeen gesproken is het belangrijk om te onthouden dat technologie vooral moet worden opgevat als een manier om fossiele energie in te zetten om iets veilig te stellen. En naarmate die fossiele energiebronnen uitgeput beginnen te raken, zal ook het vermogen van technologieën om grondstoffen overvloedig beschikbaar te maken beslist afnemen.

Wil je met oplossingen kunnen komen, dan moet je eerst die samenhang tussen de wereldproblemen onderzoeken, vond de Club van Rome.

RH: Grenzen aan de groei werd zwaar onder vuur genomen. Veel van de kritiek was echter oneerlijk en gebaseerd op cijfers uit het boek die uit hun verband waren gerukt en behandeld werden als voorspellingen – wat ze uitdrukkelijk niet waren. Nu we vijftig jaar verder zijn vraag ik me af of er toen ook kritiek geleverd is waardoor je anders tegen sommige van je aannames en conclusies aan bent gaan kijken?

DLM: Uiteraard. Ik heb me vaak afgevraagd hoe ik de dingen anders zou aanpakken als ik in 1972 had geweten wat ik nu weet en we opnieuw een team zouden samenstellen om een wereldmodel te ontwikkelen en dat te analyseren. Over het algemeen denk ik dat we de juiste keuzes hebben gemaakt. Straks zal ik het over energie hebben, waar denk ik wel enkele belangrijke veranderingen hadden kunnen worden aangebracht. Een van onze cruciale uitgangspunten was dat we naar de wereld als geheel moesten kijken en niet moesten proberen om onderscheid te maken tussen regio’s of landen. Achteraf gezien denk ik dat dit de juiste aanpak was, hoewel dat ons natuurlijk wel kwetsbaar maakte voor kritiek. Hoe weinig we ook weten over mondiale langetermijntrends, we weten we nog veel minder over de dynamiek van het internationale samenspel tussen mensen, financiën, hulpbronnen, energie, enzovoort. Dus als je probeert een multinationaal model voor de lange termijn te maken, blijf je zitten met een uiterst ingewikkelde reeks veronderstellingen, die allemaal gebaseerd zijn op onwetendheid, en dat is geen erg bruikbaar model.

RH: De Integrated Assessment Reports van het IPPC [de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering] zijn geen systeemmodellen zoals World3 (het model dat gebruikt werd voor Grenzen aan de groei) en houden geen rekening met de mogelijkheid van ontgroeien, alleen maar met groei. Kan je ingaan op de verschillen in modelbenadering en de implicaties daarvan, bijvoorbeeld voor de meest extreme scenario’s voor de uitstoot van broeikasgassen?

DLM: Er zijn grote verschillen tussen wat wij deden en de manier waarop de modellen ter ondersteuning van het IPCC tot stand komen. Ik respecteer hun werk enorm. Ik ken veel van de mensen die betrokken zijn bij het modelleren van de langetermijneffecten van klimaatverandering. Het zijn uitstekende wetenschappers en ze doen goed werk. Ze hebben veel nuttige nieuwe kennis voortgebracht. Maar de aard van hun analyse is gewoon totaal verschillend van wat wij deden. Zonder veel overdrijving kun je stellen dat de IPCC-modellen uitgaan van wat politiek aanvaardbaar is, om vervolgens te proberen de wetenschappelijke gevolgen daarvan in kaart te brengen, terwijl wij keken naar wat wetenschappelijk bekend was en pas dan probeerden de politieke gevolgen daarvan te achterhalen.

In de IPCC-modellen blijven veel zaken exogeen [dat wil zeggen, buiten het basismodel]. Om ze te gebruiken moet je je veronderstellingen aangeven over de te verwachten bevolkingsgroei, de bbp-niveaus van de economie, enzovoorts. Wij hebben ons uiterste best gedaan om de belangrijke parameters van ons model endogeen te maken. Dit betekent dat het model in de loop van de tijd evolueert in reactie op veranderingen die zich binnen het model voordoen. Door belangrijke variabelen als bevolkingsgroei exogeen te maken, bespaar je je een hoop kritiek. Je kunt een heleboel verschillende scenario’s opstellen, en binnen die reeks zal bijna elke politicus wel iets vinden wat hem of haar bevalt.

Het IPCC-scenario vertelt ons alleen iets over klimaatverandering, en gaat niet in op andere kwesties. Wij probeerden een alomvattend kader te schetsen. Het zijn dus allebei nuttige pogingen, alleen zijn ze totaal verschillend. Het is alsof je een hamer en een verfkwast oppakt en vraagt welke beter is. En natuurlijk luidt het antwoord dat elk zijn eigen nut heeft.

De Club van Rome vond een geschikte kandidaat voor dat onderzoek in Jay Forrester, hoofd van de afdeling systeemdynamica van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston.

RH: Het ‘grenzen aan de groei’-model kent alleen ‘grondstoffen’ als inputs voor de economie, waarbij energie als een van de grondstoffen geldt. Ik vraag me af of je energie als iets speciaals ziet, aangezien er energie voor nodig is om toegang te krijgen tot alle andere grondstoffen. Denkt je dat de afname van de beschikbaarheid van grondstoffen in het algemeen op de afname van energie in het bijzonder zal volgen?

DLM: Zoals ik dat nu zie, vormde de factor energie de ernstigste omissie in ons model. Impliciet hebben we alle vormen van energie ofwel op één hoop gegooid met de sector van niet-hernieuwbare hulpbronnen, of – op een vergezochte manier – met de landbouwsector. Dat veronderstelt impliciet dat energie oneindig subsidieerbaar is. Dat is een veronderstelling die economen voortdurend maken, maar die natuurlijk volstrekt onjuist is.

Ik herinner me het olie-embargo nog, dat moet in 1972 geweest was. En dat economen toen zeiden, ‘Niks om je zorgen over te maken, hoor. De energie-economie bedraagt in de Verenigde Staten slechts 4 of 5 procent van het bbp. Dus zelfs als die hele sector wegvalt, zal het bbp niet veel dalen.’ Dat is natuurlijk een ongelooflijk domme manier om de werkelijkheid te begrijpen. Is er geen energie is, dan is er ook heel weinig bbp.

Of de afname van de beschikbaarheid van energie nauw of slechts losjes zal samenhangen met de beschikbaarheid van grondstoffen valt nog te bezien. De beschikbaarheid van energie is natuurlijk niet alleen een kwestie van fysieke hoeveelheden, maar ook van exergie, van de hoeveelheid nuttig besteedbare energie. Het concept van het energierendement op investering (EROI) is hierbij uiterst belangrijk, en waarschijnlijk welbekend bij de mensen die jullie website bezoeken. We weten dat dit rendement een dalende trend vertoont. Met zijn pionierswerk heeft Charlie Hall bij mijn weten het beste werk verricht bij het berekenen van hoe hoog dat EROI moet zijn om een economie, die zo complex is als de onze, in stand te houden. Weliswaar hebben we nog een tijdje te gaan, maar de afname van het energierendement op investering is het grootste probleem.

RH: Bij het herlezen van jullie boek werd ik getroffen door de kwaliteit van de aanbevelingen die jullie vanaf pagina 161 gedaan hebben. Waren die toen maar wereldwijd door beleidsmakers overgenomen. Jammer genoeg is dat voor het overgrote deel niet gebeurd (hoewel er enkele succesvolle pogingen zijn gedaan om de bevolkingsgroei te vertragen). We zijn nu 50 jaar verder. Denkt je dat er nu andere aanbevelingen op hun plaats zijn?

DLM: Ik ben naar alle drie de edities van ons boek teruggegaan en heb ze bekeken, en ik heb die reeks aanbevelingen, hoe goed of slecht ook, nergens kunnen vinden. [RH Noot: Dennis heeft hier natuurlijk gelijk: strikt genomen ging het niet om ‘aanbevelingen’, slechts om hypothetische voorwaarden – zoals de implementatie van beleidsmaatregelen om de geboorte- en sterftecijfers vanaf 1975 gelijk te trekken – die in de scenario’s waren ingevoerd in een poging om een stabiele wereldtoestand in de 21e eeuw tot stand te brengen.] Maar wat het ook was wat we toen aanraadden, relevant is dat nu zeker niet meer. In 1972 lag onze impact op de planeet waarschijnlijk nog onder de duurzaamheidsgrenzen, en het doel was toen om de boel te vertragen zodat we die grenzen niet zouden bereiken. Vijftig jaar later is het duidelijk dat de omvang van menselijke activiteiten een enorm eind boven die grenzen ligt. En ons doel is niet langer om de zaken af te remmen, maar om onze activiteiten terug te dringen tot onder die grenzen; waar het nu om gaat is de koers te verleggen – op een vreedzame, rechtvaardige en hopelijk tamelijk progressieve manier – en onze eisen terug te schroeven naar niveaus die door de planeet gedragen kunnen worden. Dat is een totaal andere kwestie dan die waar wij het over hadden. Het zou een totaal ander model vereisen dan het model dat wij gebouwd hebben, en een totaal andere reeks boeken dan die wij geschreven hebben. Bij het beschrijven van onze verschillende scenario’s zijn we altijd heel terughoudend geweest met uitspraken te doen over de output van het model, nadat de eerste belangrijke parameter zijn piek had bereikt om daarna te gaan dalen, omdat we begrepen dat dat zeer ingrijpende veranderingen in het sociale en politieke systeem met zich mee zou brengen, die ons model vrijwel zeker irrelevant zouden maken. Er valt dus nog veel interessant onderzoek te doen. Er bestaat nu een hele reeks nieuwe interessante vragen. Maar wil je met die vragen aan de slag gaan, dan heeft het geen zin om naar ons werk kijken.

Jay Forrester nam de opdracht aan en ging aan de slag om wat hij het ‘wereldmodel’ noemde te ontwerpen, een computersysteem dat het hele wereldsysteem in één model bracht.

RH: Denk je dat beleidsmakers nu meer open staan voor dit soort zaken dan toen?

DLM: De vraag is niet of beleidsmakers er nu meer open voor staan of niet; de vraag is of het nu waarschijnlijker is dan vijftig jaar geleden dat ze constructieve actie zullen ondernemen. Dat is een complexe vraag waarop ik het antwoord niet weet. Constructieve actie vereist niet alleen open staan voor, maar ook dat de middelen er zijn en echte bezorgdheid. Ik heb mensen er bijvoorbeeld van kunnen overtuigen dat klimaatverandering er echt aan komt. Daarop ondernamen ze geen actie, en dat was niet omdat ze me niet geloofden, maar omdat het ze gewoon niet kon schelen. Ze zijn gericht op een kortetermijnperspectief waarbinnen het huidige systeem hen de macht en het geld geeft waar ze naar streven. Zij zien geen noodzaak tot verandering.

Het is ironisch, maar bij dit soort problemen neemt de bezorgdheid na verloop van tijd toe, terwijl de vrij te besteden middelen juist afnemen. Het is vaak zo dat tegen de tijd dat beleidsmakers zich voldoende zorgen maken over iets om zich af te vragen wat ze eraan moeten doen, ze niet meer over voldoende middelen beschikken om erg effectief te zijn. En dit alles wordt nog verergerd door wat ik de vicieuze cirkel van de tijdshorizon noem. Omdat we in het verleden geen effectieve actie hebben ondernomen, nemen de crises toe. Het ligt in de aard van de politieke respons om je bij een crisis steeds meer op de korte termijn te richten, waardoor je tijdshorizon krimpt. En omdat dat ertoe leidt dat je dingen doet die het probleem niet fundamenteel oplossen, wordt de crisis erger. Kortom, hoe erger de crisis wordt, hoe meer de tijdshorizon krimpt, en hoe meer de tijdshorizon krimpt, hoe meer slechte besluiten er genomen worden, waardoor de crisis nog verder toeneemt. Dat is waar ik ons nu zie.

Vroeger heb ik wel de metafoor van de achtbaan gebruikt. Voor mijn Duitse publiek was in 1972 de achtbaan op het Oktoberfest in München daar het meest aansprekende voorbeeld van. In 1972 kon ik met deze metafoor duidelijk maken dat de situatie enigszins te vergelijken valt met een groep mensen die bij het loket staat en zich afvraagt of ze wel of niet in de karretjes moeten stappen. Er is nog steeds een kans dat ze het niet doen, maar niet in deze analogie. Ze stappen in het wagentje en genieten van een korte periode van ‘groei’. Op het hoogste punt volgt de afdaling. Op dat moment is er weinig ruimte meer voor constructieve actie. Het enige wat ze kunnen doen is zich stevig vasthouden en hopen de ride te overleven. Dit is een simplistische manier om onze situatie te begrijpen, maar het plaatst de beleidsvorming in een nuttig perspectief.

Jay Forrester vroeg de 28-jarige Dennis Meadows om de leiding van het project op zich te nemen. Er kwamen nog drie andere onderzoekers bij: Donella Meadows, Jorgen Randers en William W. Behrens III. Het boek dat hieruit voortkwam was een rapport áán de Club van Rome.

RH: Welke van alle aanbevelingen (of nieuwe) die jullie toen deden is de allerbelangrijkste? Is er een kiezelsteentje van een idee dat een lawine van verandering in gang kan zetten?

DLM: De aanbevelingen die we in 1972 deden zijn nu gewoon niet meer relevant. Dus hoewel ik in theorie zou kunnen zeggen dat het stoppen van de bevolkingsgroei of het vergroten van de empathie voor mensen die hier ver vandaan wonen 50 jaar geleden misschien wel de belangrijkste dingen waren die we hadden kunnen doen, is het daar nu echt te laat voor. Als ik een nieuw momentum voor verandering zou willen starten, zou ik me richten op het begrijpen van de aard van de menselijke perceptie. Waarom hebben we de neiging om ons op de korte termijn en het lokale te focussen, terwijl de fundamentele oplossingen zowel qua tijd als ruimte in feite ver weg liggen? En er valt nog veel onderzoek te doen. Economen gaan bij hun aanbevelingen van de veronderstelling uit dat het bbp eeuwig zal blijven groeien. Dat zal zeker niet het geval zijn. We moeten de implicaties daarvan begrijpen en proberen na te denken over welke praktische beleidsaanbevelingen in reactie hierop geïmplementeerd zouden kunnen worden. Ik denk over die dingen na, maar ik ben zeker nog niet op het punt gekomen dat ik een reeks gedetailleerde aanbevelingen kan formuleren.

RH: Hoe zie je de vooruitzichten voor mensen om afstand te doen van het idee van het maximaliseren van hun macht over de natuur, en om het idee van ‘genoeg’ te accepteren als een organiserend principe voor een goed leven? Zou zoiets tegen onze genen indruisen of alleen tegen onze culturele conditionering?

DLM: In een mate waarvan we ons meestal niet bewust zijn, is onze soort, de Homo sapiens, en bijgevolg de mondiale samenleving, het resultaat van 300 tot 400 duizend jaar van evolutie. Tijdens het grootste deel van die tijd droeg focussen op de directe omgeving en de korte termijn sterk bij aan de overlevingskansen en had het weinig zin om je veel zorgen te maken over zaken die in tijd of ruimte ver van ons verwijderd waren. Die focus op de korte termijn heeft ons opgescheept met de mentale en institutionele nalatenschap die we nu hebben voor het omgaan met vragen die, voor het eerst, echt een andere aanpak nodig hebben. Er zijn twee manieren waarop we veranderen: sociaal en biologisch. Fundamentele genetische verandering in onze soort vergt iets van drie- of vierduizend jaar. Dat is hoelang het duurt voordat een constructieve genetische mutatie redelijk wijdverbreid kan raken. In elk geval in theorie kan sociale aanpassing een stuk sneller verlopen, dus de vraag hier luidt: wat is het vooruitzicht voor ons sociaal systeem om zodanig te veranderen dat het meer in overeenstemming is met de werkelijkheid? In theorie is dat vooruitzicht goed, in de praktijk ben ik daar nog niet zo zeker van. Het belangrijkste probleem waarmee we te maken hebben is dat het huidige systeem de belangen van veel mensen heel goed dient. Er zijn een heleboel mensen die rijkdom en politieke macht uit het huidige systeem halen. En natuurlijk is het zo dat wanneer iemand anders een verandering voorstelt, de mensen met die macht zich verzetten, en zich in het verleden verzet hebben. De olie-industrie is daar een voorbeeld van, maar zo zijn er nog duizenden andere. Je kunt het debat over kernenergie niet begrijpen als je niet beseft dat sommige mensen miljoenen dollars verdienen aan de bouw van die kernreactoren.

Je moet dit dus niet aan een natuurwetenschapper als ik vragen. Een socioloog of politicoloog is veel beter geschikt om iets over de vooruitzichten op veranderingen van de samenleving te zeggen. Uit het verleden weten we dat verandering in perioden van vrede en succes doorgaans traag verloopt, maar dat het in tijden van crisis snel kan gaan. Naarmate het aantal crises toenemen, zullen we zien welke veranderingen mogelijk zijn.

Donella Meadows, welbekend op 4eco, stond in 1972 al vooraan in het lijstje van de vier auteurs en zij was de auteursrechthoudende auteur van The 30-year Update die in 2005 volgde. (Deze verscheen dus na haar dood.) De Noor Jorgen Randers publiceerde in 2012 het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years. Bill Behrens ging ‘impactloze’ ecohuizen bouwen.

RH: Je hebt wat onderzoek gedaan naar hoe mensen hun gedrag veranderen; heb je daar iets van geleerd wat waardevol kan zijn voor jonge activisten?

DLM: Ik ben oude activist van tachtig jaar. Ik maak me niet de illusie dat ik het vermogen heb om me in het hoofd te kunnen verplaatsen van mensen die aan het begin van hun leven staan en nog 60, 70 jaar voor zich hebben. Desalniettemin kan ik hun op zijn minst een paar dingen in overweging geven. Een daarvan is om in te zien dat mensen door veel verschillende factoren gemotiveerd worden: rijkdom, genegenheid, roem, macht. Wil je dat mensen veranderen, dan moet je begrijpen wat hen motiveert en hen ervan overtuigen dat de verandering die jij voorstaat hun belangen zal dienen. Dat zal gemakkelijker gaan als hun belangen zich uitstrekken tot mensen die zich ver weg bevinden of nog geboren moeten worden. Maar hoe het ook zij, mensen moeten vinden dat het in hun eigenbelang is. Ik ben zelden iemand tegengekomen die bereid was om alles te laten vallen en dingen te doen die ik hem of haar opdroeg, enkel en alleen omdat ik dacht dat het een goed idee was.

Wat ik ook zou willen zeggen is dat wat er de komende decennia ook gebeurt, er op elk moment altijd de mogelijkheid bestaat om tal van uiteenlopende dingen te doen. Sommige daarvan zullen de situatie verbeteren, andere zullen haar verslechteren. Ethisch gezien is het bevredigend, en op een bepaalde manier waarschijnlijk zelfs effectief, om te proberen die dingen te vinden die de zaken er beter op maken.

Ik weet niet wat er gaat komen. Ik kijk naar die neerwaartse curven in mijn scenario, maar ik kan in alle eerlijkheid niet zeggen hoe het er in de komende 40, 50 jaar uit zal zien. Toch denk ik dat aardig wat mensen deze periode zullen doorkomen zonder zich al te zeer van een ineenstorting bewust te zijn, terwijl anderen hun persoonlijke situatie, hun cultuur, hun gemeenschap, enzovoort nu al diep zien wegzakken. Maar wat de toekomst ook brengt, ik weet zeker dat de mensen die over praktische vaardigheden beschikken en bescheiden aspiraties en een goed sociaal netwerk hebben, het beter zullen doen. Dus als ik dit interview zou moeten besluiten met een simpele aanbeveling, dan denk ik dat het zou zijn om je sociale netwerken op te bouwen. Gebruik ze als een bron van nieuwe ideeën, van steun, van aanmoediging en voldoening.

RH: Dennis, nogmaals bedankt dat je met me gesproken hebt, en mijn diepe en oprechte dank voor alles wat je in de loop der jaren gedaan hebt om ons te helpen onze benarde situatie beter te begrijpen.

Bij The 30-year Update schreef Herman Day: ‘Niet alles hoeft steeds herhaald te worden, maar de waarheid wel – met name als die waarheid ontkend wordt door belangen die zich verschanst hebben en nieuwe informatie die waarheid nog eens bekrachtigd.’