Ecopedia
Ecopedia is een soort Wikipedia en index ineen van de website 4eco. Begrippen uit artikelen en aanvullingen staan hier alfabetisch gerangschikt, zoals in een encyclopedie, met tal van kruisverwijzingen om (zelf) verbanden te leggen.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Zonder er verder bij na te denken beschouwen de meesten van ons het geld als een soort natuurgegeven. Het is er gewoon en het gebruik is vanzelfsprekend. Bij geldfuncties hebben we gezien dat geld vijf functies heeft, en bij David Harvey dat die functies niet samen sporen. En dat is dan nog slechts de exacte kant van geld. In het artikel ‘Het geldmysterie’ blijkt de psychologische kan van geld net zo belangrijk. Geld kan dus verschillen en de gevolgen zijn enorm.
In het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek wordt een geval van geld beschreven dat met andere eigenschappen dan de Euro een andere uitwerking heeft en ander gedrag uitlokt en steunt. Dit is mogelijk met moderne fintech voor @nder geld, maar er moet wel een juiste kijk op geld aan vooraf gaan. De meeste moderne fintech mist die kijk en de makers daarvan proberen louter een graantje mee te pikken van het geldsysteem dat ons zo in zijn wurggreep houdt.
Het artikel begint bij mensen die bereid zijn over de dwingelandij van de gangbare kijk heen te stappen: de gemeenteraad van de Engelse stad Preston die besloot het belastinggeld lokaal te gaan besteden, en niet waar de prijs het laagste is. De leden stelden zichzelf de vraag: ‘wat is onze functie, onze roeping?’ Andere, grote instellingen werden overgehaald om mee te doen. Politiek, bestuur en het lokale bedrijfsleven gingen op een nieuwe manier met elkaar om. Met goede resultaten. Het is alles bij elkaar een enorme operatie, ook al lijkt het uitgangspunt om veel meer lokaal in te kopen nog zo eenvoudig (aflevering 1 tot 3).
Dit is mogelijk binnen de context van het gangbare geld. Na deze stap moet dan nog de introductie van een ander soort geld volgen. Daarvan is er een praktijkvoorbeeld dat wordt beschreven als het wonder van Wörgl.
Wat we de laatste veertig jaar te weten zijn gekomen over (de aanstaande) klimaatverandering wordt behandeld in de eerste helft van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Ook onze menselijke reactie hierop wordt daar behandeld (in de tweede helft). We hebben die veertig jaar, sinds de basale feiten rond antropogene klimaatverandering bekend zijn geworden, verkwanseld. De stappen die we nemen zijn zo klein dat tegen de tijd dat we onze economie volkomen verduurzaamd hebben, de wereld 2,5 tot 3 graden warmer zal zijn en er al heel veel schade is aangericht. En als gevolg van de traagheid van het milieusysteem staat ons op een veel langere termijn nog meer naars te wachten: ook al stoten we vanaf nu niet één CO2-molecuul meer uit, dan nog zullen er, om eens wat te noemen, de komende eeuwen ijskappen smelten en zal de zeespiegel met een meter of meer stijgen. Zie hierover ook aflevering 4 en 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, permacultuur, ijssmelt en uitsterven.
De inhoud van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ vindt u bij klimaatontwrichting in drie standen. Meer specifieke informatie over de aanpak van het klimaatprobleem vindt u nog onder concrete klimaatactie. Op het persoonlijke vlak komt het aan de orde bij ‘deep adaptation’, en vooral in het artikel ‘Zelf veranderen voor klimaatbeterschap’. Lees ook aflevering 15 en volgende over ‘Wat te doen?’ van de Inleiding bij de website.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit constateert Steve Keen dat Lorenz’ ontdekking van het ‘vlindervleugelslageffect’ de natuurwetenschappen sterk heeft beïnvloed, maar de economische wetenschap helemaal niet (aflevering 6). Daarom zagen de economen bijvoorbeeld de crisis van 2007-2008 niet aankomen. Steve Keen maakte de kernverschijnselen die de crisis veroorzaakten wel vooraf zichtbaar met behulp van een zelfgemaakt, zeer eenvoudig, fundamenteel niet-lineair, complex-systeemmodel van de economie, dat hij voor het eerst in 1992 ontwikkelde. Op basis daarvan waarschuwde hij vanaf december 2005 dat er een crisis op til was. Hij somt de verschijnselen op in aflevering 7.
Keen vernoemde zijn model naar Hymen Minsky. De econoom Minsky (1919-1996) stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op waarover Keen schrijft in aflevering 8. Het proces van Minsky kan in een uiterst eenvoudige causale keten gevangen worden: 1. kapitaal bepaalt output; 2. output bepaalt werkgelegenheid; 3. de werkgelegenheidsgraad bepaalt de verandering van de loontarieven; 4. de output minus de lonen en de rentebetalingen bepaalt de winst; 5. de winstvoet bepaalt het niveau van de investeringen, hetgeen overeenkomt met de verandering in kapitaal – wat ons weer terugbrengt naar het startpunt van deze causale keten; en 6. het verschil tussen investering en winst bepaalt de verandering in de (particuliere) schuld.
In aflevering 9 beschrijft Steve Keen de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ van deze causale keten voor de economie. De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp.
Het model laat ten eerste zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen), en ten tweede dat de cycli eerst afvlakken om vervolgens des te sterker aan te zwellen (aflevering 10). Het samenspel eindigt met een hoger schuldniveau dan na de vorige cyclus.
De chaotische dynamiek als uitkomst Minsky-model van Steve Keen moeten we, zo schreef hij al in 1992, opvatten als een waarschuwing om een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie als niets anders dan een stilte voor de storm aan te zien. Tot zijn grote verbazing begon de echte wereld vervolgens zijn model na te bootsen. Hij schrijft daarover in aflevering 14 en 15. Vanaf 1980 ging elke nieuwe recessie gepaard met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp – zie figuur 5 in het artikel. De neoklassieke economen bestempelden dit verschijnsel als een rechtvaardiging van hun economische theorie. Maar het was juist de voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007. De microgrondslagen van de neoklassieke economen blijken ondeugdelijk.
Dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert, is een tweede emergente eigenschap, een verschijnsel ontdekt in de vloeistofdynamica, dat eigenlijk alleen volledig in wiskundige termen uitgelegd kan worden. Keen doet echter zijn best dit niet-lineaire gedrag toch in woorden te beschrijven, namelijk in aflevering 10, 11, 12 en 13 . Daarbij worden de termen eigenwaarden en eigenvectoren geïntroduceerd, die de positie ten opzichte van het evenwicht bepalen. Neem voor je hierin duikt eerst een kop koffie, is zijn advies.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Ontkoppeling komt in twee smaken: relatief en absoluut. Relatieve ontkoppeling wil zeggen dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot wel toenemen, maar minder snel dan de economische groei. Absolute ontkoppeling houdt in dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot bij een groeiende economie gelijk blijven of dalen. Wie kiest voor relatieve ontkoppeling houdt zichzelf eigenlijk voor de gek, om redenen die worden gegeven in aflevering 2 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zelfs met absolute ontkoppeling redden we het wat betreft de CO2-uitstoot alleen als die op mondiale schaal niet tenminste 7 procent per jaar bedraagt voor de hele wereldeconomie, wat onhaalbaar is, zoals te lezen is in energietransitie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Sinds de oorlogsverklaring van Trump tegen niet alleen de klimaatwetenschap, maar onderzoek en wetenschap in het algemeen, slaat het klimaatonderzoek een heel wat luidere en realistischere toon aan en is de term ‘acceleratie’ ineens gemeengoed is geworden. Bewijsstuk 2 spreekt hier voor zich: Over de eerste vijftig jaar van de vorige eeuw is de temperatuurstijging 0,007 graden per jaar, in de tweede helft is dat verdubbeld naar 0,015 graden per jaar, en van 1998 en 2016 steeg de temperatuur gemiddeld met 0,025 graad per jaar (zie aflevering 9 en 10 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting). De term acceleratie komt vertaald als de ‘grote versnelling’ aan de orde in aflevering 3 van de Inleiding bij 4eco. Daar staan de grafieken van veel vormen van acceleratie. Dit komt ook aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondige zelfmoord’, ook in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 en verder van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Kapitaalaccumulatie of kapitaalvorming is de toename van kapitaal door investeringen investeringen. Behaalde winsten uit de bedrijfsvoering wordt hierbij door de eigenaar niet gebruikt voor de eigen consumptie, maar voor de financiering van de groei van de onderneming. Onder meer volgens het Solow-model en de fasentheorie van Rostow is economische groei afhankelijk van besparingen en de daaruit volgende kapitaalaccumulatie. Uit later onderzoek is echter gebleken dat deze relatie minder eenduidig is.
Vooral in ontwikkelingslanden is er slechts een beperkte kapitaalaccumulatie. In de armste landen zijn de besparingen onvoldoende voor grote investeringen. In andere ontwikkelingslanden kiest de rijke bovenlaag vaker voor consumptie of investeert buiten het eigen land.
In de marxistische economischer theorie is kapitaalaccumulatie een wezenlijk kenmerk van elke kapitalistische economie. De vorming van een dergelijke economie begint met een proces van “primitieve accumulatie”, oftewel roofkapitalisme, met name het roven van grondstoffen van andere werelddelen door Europese kolonisatie.
Marx stelde dat in de latere, industriële fase van het kapitalisme, kleinere bedrijven het in de concurrentie zouden moeten afleggen tegen grotere, waardoor het kapitaal zich in handen van steeds minder kapitalisten zou concentreren. Door concurrentie zouden de reële lonen stagneren en arbeiders vervangen worden door machines. Volgens dit proces van Verelendung zou de arbeidersklasse steeds verder vervreemd raken van het productieproces.
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Voor de Achuar (in het Amazonegebied) bestaat ‘natuur’ niet. Als ze naar het oerwoud om hen heen kijken, zien zij mensen, familie. Voor de Achuar hebben de meeste planten en dieren van het oerwoud zielen (wakan) die lijken op de zielen van mensen, en daarom worden ze letterlijk ingedeeld als ‘personen’ (aents). Net als mensen bezitten planten en dieren handelend vermogen, intentionaliteit en zelfs zelfbewustzijn. Zij ervaren emoties en wisselen boodschappen uit, niet alleen onder elkaar maar ook met andere soorten, en zelfs, via dromen, met mensen. In essentie onderscheiden ze zich in niets van mensen. De Achuar weten dat hun bestaan afhangt van het onderhouden van goede relaties met de rijke gemeenschap van niet-menselijke (of meer-dan-menselijke) personen met wie ze het oerwoud delen, omdat ze wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en ze er zonder elkaar niet zouden zijn. Zij leven in lotsverbondenheid. Zie aflevering 11 en 12 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Deze ethiek komt, weliswaar met belangrijke verschillen, ook voor bij ontelbare andere Inheemse bevolkingsgroepen op alle continenten. Het is opmerkelijk hoe consistent ze is. En in veel gevallen worden niet alleen planten en dieren beschouwd als personen, maar ook niet-levende entiteiten zoals rivieren en bergen. Deze groepen hebben geen van allen iets met de notie dat de mens bovenaan staat in de keten van leven. Er is gewoon geen grens tussen mensen en ‘natuur’. Dat onderscheid wel maken is misdadig.
Ook zij jagen op toekans en graven grote knollen uit, maar wanneer ze dit doen, is dat in de geest van uitwisseling, niet van extractie. Het is een kwestie van wederzijdse wederkerigheid. De morele code komt er hier op neer dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten (aflevering 13). Dit kost veel tijd en aandacht. Want je moet luisteren, meevoelen, dialogen voeren. Hierbij spelen sjamanen een rol, deskundigen op het gebied van de werking van ecosystemen, die de fragiele onderlinge afhankelijkheden begrijpen die samen het regenwoud uitmaken.
Hoeveel rijker zou onze ervaring van de wereld zijn als ook wij zouden zien hoe die pulseert met bedoelingen en sociale verbanden? Antropologen noemen deze manier van zijn dus ‘animisme’. Animisten erkennen andere soorten als individuen – individuen met hun eigen subjectieve zintuiglijke ervaring van de wereld, net zoals mensen die hebben. En omdat ze individuen zijn, worden ze gezien als personen. Want een individu zijn, is een persoon zijn (aflevering 14). Alle wezens ervaren de wereld op hun eigen wijze, met hun eigen unieke zintuigen, en reageren op elkaar vanuit hun eigen intelligentie. Animisme is een proces van radicale empathie met niet-menselijke personen. Het is ecologisch tot in de haarvaten. Hieraan vooraf gaat animisme, lees nu verder bij Spinoza.
We lezen over het stadium van actie in aflevering 28 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Echte, effectieve actie begint met jezelf te verplichten, proces 5. Dat gaat als ware vooraf aan de laatste vier processen: het proces om je te focussen op het verkrijgen van controle over de omstandigheden, het proces van tegengaan, het proces van beloningen en het proces van helpende relaties. Bij actie krijgen we dus alle vier de resterende processen tegelijk. Het benutten van deze processen gaat het hele actiestadium door, maar ook bij het stadium erna, dat van het instandhouden.
Ook bij het stadium van actie zijn er weer enige valkuilen: Neem de voorbereiding niet te gemakkelijk op. Verandering komt niet op een koopje. Er is de mythe van het toverstokje. Meer van hetzelfde is de vierde valkuil.
De vier processen worden vervolgens uitgewerkt in aflevering 29-31. Bij het proces van ‘tegengaan’ pas je gezónde alternatieven voor je probleemgedrag toe. Denk daarbij aan actieve afleiding, sporten en fitness, ontspannen, omdenken en assertiviteit (aflevering 29).
Bij het proces van controle krijgen over de omstandigheden gaat het niet om tegengaan maar om het veranderen van de situatie zelf. Beide zijn nodig. Prochaska geeft een drietal technieken: vermijden, vingerwijzingen, en seintjes. Bij het proces van belonen doe je juist iets aan wat er volgt om de verbetering te versterken. Ook bij belonen zijn er een drietal technieken: steels zelfmanagement, belonen volgens afspraak, en stapsgewijs aanpakken. Zie aflevering 29.
Het laatste proces is dat van helpende relaties (aflevering 29). Laat anderen weten dat je hun steun graag wilt en hard nodig hebt. Je kunt hiervoor de technieken van het tegengaan samen toepassen, maar ook een team vormen, je huishouden aanpassen, en alles opschrijven (als een contract). Krijg steeds schouderklopjes, blijf positief, en zoek hulp bij een groep als je weinig ‘eigen’ helpers hebt.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Daartoe ‘gemachtigd’ door het statuut van Merton uit 1235 grendelden rijke Engelse elites de meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het Handvest van het Bos dat het volk eerder het vruchtgebruik garandeerde van land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere onontbeerlijke hulpbronnen, werd hen ontnomen.
Het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het. Daarna kwam met het onderwerpen van de mensen zelf aan kunstmatige schaarste de opkomst van het enorme productievermogen op gang. Een politiek van verhongering dreef de mensen de fabrieken in. Zie aflevering 10. Dit was ook een drijvende kracht achter imperialisme. Ook daarbij werden mensen van hun land verdreven en gedwongen om belasting te betalen in Europese valuta zodat ze geen andere keuze hadden dan hun arbeid tegen loon te verkopen. Zie aflevering 11. En de privatiseringsgolven gaan tot nog toe over de wereld door – nu op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, transport, bibliotheken, parken, zwembaden, water tot zelfs de sociale zekerheid aan toe. Zie aflevering 16. Dit schept onderlinge concurrentie tussen van hun bestaan bestolen mensen – een druk die dan weer gerechtvaardigd wordt door op de noodzaak van een groeiend bbp te wijzen.
Bij de grondstoffenwinning geldt het principe van het ‘laag hangend fruit eerst’: de makkelijkst winbare en beste grondstoffen worden als eerste gewonnen. Dit is zeker geldig voor olie. Meadows behandelt dit in aflevering 8 en 9 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie voor oliegrafieken aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Figuur 4 daar toont dat de winning van goud met steeds hogere (energie)kosten gepaard gaat.) Dit verschijnsel komt nog op diverse andere plaatsen terug, zoals in aflevering 3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ en bij het Planck-principe en feitelijk ook in de figuur van de klokkromme in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’ en aflevering 35 van het artikel ‘Castrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Wat betreft het begrip uitputting, zie het artikel ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’ en de begrippen machtsfunctie, piekolie en fonds. Zie ook exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen.
Complexiteit toevoegen levert niet stap voor stap dezelfde meerwaarde op; er is juist sprake van afnemende meerwaarde. Tainter noemt dat – in aflevering 11 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het Principe van de minste weerstand. We kiezen bij problemen eerst voor de eenvoudige en doelmatige oplossingen. Maar elke keer dat we complexiteit toevoegen, worden de kosten relatief wat hoger. Oftewel: het toegevoegde nut daalt. Ons vertrouwen in innovatie is daarom niet terecht (aflevering 13). Zie in dit verband ook aflevering 1 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie.
De natuur houdt er een bijzonder stringent belastingstelsel op na. Elke materie-energie-transactie gaat in de natuur met een aanslag gepaard die de waarde van de transactie zelf ruimschoots overstijgt. Zo belast de natuur de conversie van steenkool naar elektriciteit met een tarief van maar liefst een paar honderd procent. Die belasting wordt echter meestal aan het oog onttrokken en zelden onmiddellijk geïnd. Anders geformuleerd, sommigen plukken de vruchten van de transactie en slagen erin de kosten op anderen af te wentelen: andere klassen, generaties, soorten en plekken draaien voor de belasting op. Zie ook commons.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
In de taalkundige afleiding van de naam van de zwarte madonna als symbool voor de moedergodin uit het Arabisch blijkt er een verband met het woord alchemie. In de middeleeuwse alchemie werkte men met zwavel (het yang-symbool voor de zon, goud en vuur), kwik (het yin-symbool voor maan, zilver en water) en zout (het symbool voor het materiële lichaam). De eerste stap daarin werd ‘werken in zwart’ genoemd. Jung beschrijft dat als de ‘donkere nacht van de ziel’. In de Middeleeuwen had men het over melancholie (letterlijk zwart humeur), een moeilijke, onplezierige, maar noodzakelijk eerste stap om ware inspiratie en heelheid te bereiken. Zo stond de zwarte madonna voor de alchemist voor de vereiste eerste stap naar de bewuste herintegratie van de ziel in de materie, in het lichaam. Zie verder aflevering 21 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Rond 1980 werd het broeikaseffect door velen nog niet serieus genomen. Er waren allerlei onbeantwoorde vragen. De weinige klimaatmodellen waren nog pril. Wat waren de bronnen, waar bleef het overschot? Hoe zat het met de andere broeikasgassen? En wat deed de waterdamp? Daarover gaat het in aflevering 9 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
De Algemene Circulatie Modellen (GCM, met de G van General) kregen pas eind jaren ’70 een zekere graad van betrouwbaarheid. Een grote moeilijkheid bleef het verwerken van de aard en het gedrag van de oceanen. Zo’n model doorliep herhaalde berekeningen van de manier waarop de atmosfeer reageert op de erin gestopte voorwaarden en hoe de parameters op hun beurt reageren op veranderingen in de atmosfeer, totdat de reacties over en weer ophouden en er een evenwicht ontstaan is waarin alle variabelen constant zijn geworden. Dit eindresultaat werd dan beschouwd als leidraad voor hoe het in de echte wereld ook kon gaan. De uitkomst rond 1980 was een gemiddelde temperatuurstijging van 2 graden Celsius bij een verdubbeling van het kooldioxidegehalte (van 275 ppm van voor de industrialisatie). Hierover gaat het in aflevering 10 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.’
Bij naties werkt het systeem van terugkoppeling van de nationale munt(koers) niet goed omdat ze zelf geen aparte economische eenheden zijn, ook al doen we net alsof dat wel zo is en verzamelen we statistische informatie op basis van dat malle uitgangspunt. Naties hebben in hun economische grabbelton onder andere onderling verschillende stadseconomieën zitten die op een gegeven moment verschillende correcties nodig hebben. Alle informatie op één hoop gooien in één wisselkoers is niet de specifieke informatie die ze nodig hebben, zelfs niet met betrekking tot hun handel met vreemden, omdat dat handel met andere steden is, in tegenstelling tot nationale handel met het buitenland. We zitten dus opgescheept met een beroerde terugkoppeling. Hoe je ook je best doet, er is gewoonlijk sprake van foutieve en misplaatste terugkoppeling. Dit wordt behandeld in aflevering 13 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Terugkoppelingen werken altijd op basis van hun eigen voorwaarden, hoezeer we ook wensen dat ze anders werken. Zie daarover aflevering 14.
In aflevering 18 behandelt Jane Jacobs tenslotte nog het specifieke geval van het Noorden en het Zuiden van de VS, en in aflevering 19 de munt van de stadstaat Singapore.
Als één stad met stedelijk gebied in een land door de wisselkoers een zeker voordeel krijgt, ook al is het maar klein, mogen we verwachten dat het de economie daar krachtiger en succesvoller zal maken dan het geval is bij de andere steden van dat land. Als het eenmaal is binnengehaald, zal dat voordeel zichzelf vanzelfsprekend gaan intensiveren en versterken omdat hoe succesvoller die stad economisch is, des te zwaarder haar productie zal meetellen in de totale nationale productie en in de totale export van alle steden naar het buitenland. Hoe zwaarder zij meeweegt, des te nauwer zal de terugkoppeling door de nationale munt aansluiten bij de behoeften van die specifieke stad. Maar dat geldt niet voor andere steden. Daar zal de terugkoppeling niet aansluiten op de behoeften en de timing die voor hen nodig en vanzelfsprekend is; de terugkoppeling kan ze zelfs tegenwerken en af laten sterven. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
‘We hebben vandaag slechts één keuze, die van een radicaal opnieuw uitvinden van de wereld – of anders massaal uitsterven.’ Zo luidt de negende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 10). Het huidige wereldsysteem, gebaseerd op uitputting, uitbuiting en uitbreiding, is duidelijk op weg naar eschatologische kantelpunten. Niet alleen de biosfeer, ook de semiosfeer is instabiel, inclusief de daartoe behorende politiek en geopolitiek, met het risico van een atoomoorlog. Want hoe erger de klimaatcrisis wordt, des te kritieker worden de politieke en geopolitieke spanningen. Het is juist het heersende kapitalistische wereldsysteem dat zich versnelt en afkoerst op een niet-lineaire radicale verandering van het systeem Aarde, die onomkeerbaar zal zijn. We kúnnen ons intellect en onze verbeelding, een sterk transnationaal rechtvaardigheidsgevoel en solidariteit tussen de generaties inzetten om voorbij de apocalyps te gaan. Maar gaan we dat doen? Dit item wordt voorafgegaan door tijd voorbij de ‘vooruitgang’ en besluit de reeks die begint met ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Voor de Achuar (in het Amazonegebied) bestaat ‘natuur’ niet. Als ze naar het oerwoud om hen heen kijken, zien zij mensen, familie. Voor de Achuar hebben de meeste planten en dieren van het oerwoud zielen (wakan) die lijken op de zielen van mensen, en daarom worden ze letterlijk ingedeeld als ‘personen’ (aents). Net als mensen bezitten planten en dieren handelend vermogen, intentionaliteit en zelfs zelfbewustzijn. Zij ervaren emoties en wisselen boodschappen uit, niet alleen onder elkaar maar ook met andere soorten, en zelfs, via dromen, met mensen. In essentie onderscheiden ze zich in niets van mensen. De Achuar weten dat hun bestaan afhangt van het onderhouden van goede relaties met de rijke gemeenschap van niet-menselijke (of meer-dan-menselijke) personen met wie ze het oerwoud delen, omdat ze wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en ze er zonder elkaar niet zouden zijn. Zij leven in lotsverbondenheid. Zie aflevering 11 en 12 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Deze ethiek komt, weliswaar met belangrijke verschillen, ook voor bij ontelbare andere Inheemse bevolkingsgroepen op alle continenten. Het is opmerkelijk hoe consistent ze is. En in veel gevallen worden niet alleen planten en dieren beschouwd als personen, maar ook niet-levende entiteiten zoals rivieren en bergen. Deze groepen hebben geen van allen iets met de notie dat de mens bovenaan staat in de keten van leven. Er is gewoon geen grens tussen mensen en ‘natuur’. Dat onderscheid wel maken is misdadig.
Ook zij jagen op toekans en graven grote knollen uit, maar wanneer ze dit doen, is dat in de geest van uitwisseling, niet van extractie. Het is een kwestie van wederzijdse wederkerigheid. De morele code komt er hier op neer dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten (aflevering 13). Dit kost veel tijd en aandacht. Want je moet luisteren, meevoelen, dialogen voeren. Hierbij spelen sjamanen een rol, deskundigen op het gebied van de werking van ecosystemen, die de fragiele onderlinge afhankelijkheden begrijpen die samen het regenwoud uitmaken.
Hoeveel rijker zou onze ervaring van de wereld zijn als ook wij zouden zien hoe die pulseert met bedoelingen en sociale verbanden? Antropologen noemen deze manier van zijn dus ‘animisme’. Animisten erkennen andere soorten als individuen – individuen met hun eigen subjectieve zintuiglijke ervaring van de wereld, net zoals mensen die hebben. En omdat ze individuen zijn, worden ze gezien als personen. Want een individu zijn, is een persoon zijn (aflevering 14). Alle wezens ervaren de wereld op hun eigen wijze, met hun eigen unieke zintuigen, en reageren op elkaar vanuit hun eigen intelligentie. Animisme is een proces van radicale empathie met niet-menselijke personen. Het is ecologisch tot in de haarvaten. Hieraan vooraf gaat animisme, lees nu verder bij Spinoza.
Een saillant detail van de Nederlandse boekhouding van de lachgasuitstoot is dat er al jarenlang een enorme hoeveelheid lachgas ongemerkt de lucht in gaat. Dit berichtte de NRC op 22 mei 2019. Het Limburgse chemiebedrijf Anqore op het Limburgse chemische complex Chemelot heeft nooit gemeld dat het (omgerekend) 0,4 megaton aan CO2-equivalent (CO2e) uitstoot. Ze beweren zelfs dat ze het zelf niet door hadden.
Chemelot is het totale bedrijventerrein (het vroegere DSM-complex). Het heeft één enkele milieuvergunning voor alle zestig bedrijven tegelijk. Daarom hoeft het de uitstoot niet per fabriek te rapporteren. Omdat het uitstoten van lachgas wettelijk niet verboden is, gebeurt er voorlopig waarschijnlijk niets. (Hoewel het met het stikstofbesluit van de Raad van State – zie de volgende aflevering – misschien geld waard is om er wel wat aan te doen: er kunnen nog slechts vergunningen worden gegeven, als er elders bespaard wordt.)
De Nederlandse lachgasuitstoot zit zo in elkaar: landbouw 6,4 Mton CO2e, de industrie 1,5 Mton CO2e, overig 0,8 MtonCO2e. Van die 1,5 Mton industriële uitstoot komt 1,1 Mton van Chemelot. De lachgasuitstoot vormt dan weer 4 procent van de totale Nederlandse broeikasuitstoot.
Het hele verhaal wordt dus uit de doeken gedaan in de NRC. Anqore is een acrylonitrilfabriek (een grondstof voor legokunststof en koolstofvezels) die waarschijnlijk (al sinds 1969) de op een na grootste uitstoter van lachgas in Nederland is. Het bedrijf is sinds vier jaar in handen van DSM (dat zichzelf zo groen vindt) en het private equitybedrijf CVC Capital Partners. De vakliteratuur vertelt dat zo’n fabriek lachgas uitstoot, maar dat ‘hadden we niet in beeld’, zegt de eigenaar. Pas in 2017 werd een meting gedaan en de uitstoot ‘ontdekt’.
Met een bedrag van 90 à 120 miljoen euro is de uitstoot van Anqore te verhelpen. Dat is omgerekend 10 euro per bespaarde ton. Omdat de emissierechten voor CO2 op 25 euro per ton staan, zou de uitstoot al lang zijn opgeheven als lachgas maar op de lijst van broeikasgassen was gezet!
Chemelot herbergt ook nog een salpeterzuurfabriek (voor kunstmest) en een caprolactamfabriek (nylongrondstof), die beide ook uitstoters van lachgas zijn. Zij hebben tussen 2006 en 2008 hun uitstoot teruggebracht van 7 tot 2 miljoen ton CO2e. De caprolactamfabriek blijft sindsdien ook een grote uitstoter. Deze is in Chinese handen.
Het verzet in de hoedanigheid van diverse vormen van tegenbewegingen en de machtsstrijd van de laatste 50 jaar worden door Wallerstein behandeld in aflevering 26 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook wereldrevolutie van 1968. Zie verder aflevering 22 en 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en de rijkste 1%. En tenslotte aflevering 23 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en aflevering 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’.
De geologie heeft de geschiedenis van de aarde ingedeeld in eonen, die verdeeld zijn in era’s. De era’s worden op hun beurt onderverdeeld in periodes (die tientallen miljoenen jaren kunnen beslaan). Deze periodes verdeeld men dan weer in tijdvakken, en die in tijdsnedes en soms zelfs nog kleinere eenheden. We zitten nu in de periode van het Kwartair en daarvan het tijdvak het Holoceen. De International Commission on Stratography is het internationale orgaan dat gaat over deze indeling. (Zie verder tijdschaal bij Wikipedia.)
In 1999 riep Paul Crutzen op een earth-systems-science-conferentie ineens uit: ‘Stop toch eens met het gebruiken van het woord Holoceen. We zitten nu in … het … het Antropoceen’. Hiermee was een naam gegeven aan wat misschien een nieuw tijdvak is, een tijdvak waarin de geologische impact van de mens valt af te lezen en die daarom de naam van de mens krijgt. Nu is Crutzen geen geoloog, en het is de bovengenoemde geologie commissie die over de namen gaat en die is er nog niet helemaal uit. Maar het woord Antropceen heeft zich intussen vastgezet in allerlei discussies op vele terreinen. (Hierover handelt bijvoorbeeld het boek The Birth of the Anthropocene van Jeremy Davis, University of California Press, 2016. En zie voor de opmerkelijke constandheid van het Holoceen zie aflevering 2 van artikel ‘De aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.) Zie ook aanpak van het klimaatprobleem.
Het woord Antropoceen is als naam gemeengoed geworden. Het is ook het onderwerp van het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos (Boom, 2017), dat aangehaald wordt in aflevering 1 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. In het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ maak ik ook gebruik van het boek Facing the Anthropocene: Fossil Capitalism and the Crisis of the Earth System van Ian Angus (Monthly Review Press, 2016).
De AOW is een overhevelingsbelasting, dat wil zeggen dat het nu wordt geïnd bij de werkenden en direct wordt uitgekeerd aan de bejaarden (het spaaraspect van een pensioen ontbreekt dus juist); maar omdat van rijkswege is vastgesteld hoeveel de AOW moet zijn voor het minimumlevensonderhoud en er daarvoor niet genoeg geïnd wordt, wordt het verschil bijgepast uit de algemene middelen. Vandaar het gebruik van het woord ‘in principe’ in de laatste alinea van aflevering 14 van het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie.
‘Uitsterven is al een feit als we doorgaan met het huidige barbarij. We beleven de ‘naakte apocalyps’ zonder dat er een koninkrijk – het ‘beloofde rijk’ – komt.’ Zo luidt de eerste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 2). Horvat speelt hier met het begrip tijd door het komende uitsterven als een voldongen feit te presenteren, vanwege de aanzet die we er nu toe zetten. We moeten ons een tijdsbegrip eigen maken dat het tegenovergestelde is van het heersende tijdsbegrip als chronos. De mensheid gaat niet in chronologische orde ‘vooruit’ naar iets betekenisvols, naar een ‘hogere’ orde van beschaving. Dit item vervolgt met apocalyps als openbaring.
‘De apocalyps is een röntgenmachine uit de toekomst. Hij stelt ons in staat om de architectuur van onze wereld bloot te leggen, zowel in de zin van plaats als van tijd.’ Zo luidt de tweede stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 3). De ecologische catastrofe onthult dat dit tijdperk een nieuwe set eschatologische regels introduceert die nog niet bestonden in de menselijke werkelijkheid. Als we bij alle inbreuken op het ‘normale’ dat ‘normale’ niet ter discussie stellen, kunnen we het ‘nieuwe normaal’ niet ontmaskeren als iets wat leidt tot uitsterven, noch het uitschakelen. Dit item wordt voorafgegaan door ‘na de apocalyps’ en gevolgd door apocalyps als semiotische machine.
‘De apocalyps is altijd een semiotische machine. Rampspoed brengt betekenis voort. Betekenis brengt vaak rampspoed voort. Mensen en de planeet zijn zo nauw met elkaar verbonden dat het niet langer mogelijk is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de biosfeer en de semiosfeer.’ Zo luidt de derde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 4).
De ‘semiosfeer’ is de sfeer van de betekenisgeving. Catastrofale gebeurtenissen brengen altijd betekenis voort en veranderen in verhalen. Horvat beschrijft hoe we de controle kunnen krijgen over de betekenis teneinde op de ‘openbaring’ van het einde te reageren. Vaak leidt de semiosfeer, en dus de menselijke subjectiviteit, tot een heersend gevoel van vrees, angst, depressie, hopeloosheid en een specifieke vorm van melancholie. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als openbaring en gevolgd door post-apocalyptische melancholie.
‘De huidige verwoesting van de wereld wordt mogelijk gemaakt door het proces van de ‘normalisering’ van de hedendaagse barbarij. In plaats van ‘terug te keren naar normaal’ zouden we het ‘normale’ moeten bejegenen als het echte probleem.’ Zo luidt de vijfde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 6). De apocalyps is een politieke gebeurtenis par excellence. Juist de pandemie maakte dat helder. Het begrip kapitalistische ‘vooruitgang’ moet het normaal blijven en de post-apocalyptische melancholie moet worden ‘genormaliseerd’. Deze mythologie van de ‘terugkeer naar normaal’ is destructief, want het normaal voert ons juist naar de kantelpunten. Dit item wordt voorafgegaan door post apocalyptische melancholie en gevolgd door eschatologische kantelpunten.
Waarom de mytische figuren Apollo en Dionysus zo goed model staan voor de spelers die financiële zeepbellen veroorzaken, wordt uitgelegd in aflevering 15 en 16 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen. Beide figuren komen overeen in hun vlucht uit de werkelijkheid (door respectievelijk abstracte rationaliteit en volkomen emotionaliteit) maar zijn verder elkaars tegenpolen, als yin en yang. Dionysus stuurt zijn gekte niet naar zijn getrouwen die zich aan zijn wonder overgeven, maar naar zijn vijanden die zich tegen hem teweer stellen. Kortom de hyper-rationelen worden het slachtoffer van de manie van Dionysus. We kunnen nu bij elke fase van een traditionele ‘boom’-en-‘bust’-cyclus de bijbehorende archetypische werkelijkheid aanwijzen (aflevering 17). De minachting voor Dionysus komt voort uit de hyper-rationele pogingen tot controle en de gekte van Dionysus is de paniek die erop volgt. Er vallen twee lessen te leren: de zeepbel spat onvermijdelijk uiteen èn het is de rationaliteit die eraan gaat. Zo komen we uit bij yang- en yin-munten.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
Arbeidsdeling is niet hetzelfde als arbeidsspecialisatie, schrijft Rushkoff in aflevering 4 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie bij de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance. Oppervlakkig gezien kan de indruk ontstaan dat een maatschappij van koopmannen, managers en werklui van uiteenlopende kwaliteit meer gespecialiseerd is dan een van winkeliers en handwerkslui. Maar in werkelijkheid was het helemaal ten tijde van de renaissance niet in het voordeel van de managers om hooggespecialiseerde handwerkslui aan te nemen die hogere lonen konden eisen. In plaats daarvan standaardiseerden ze de arbeidsprocessen teneinde de minst gekwalificeerde en makkelijkst vervangbare arbeidskrachten in te huren. In plaats van specialisatie, vakbekwaamheid en innovatie aan te moedigen, was al deze industriële activiteit gericht op generalisatie.
Vergelijk dit met de opkomst van de factormarkten, waartoe de arbeidsmarkt behoort.
In aflevering 1 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschrijft Jane Jacobs de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te laten zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van nieuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
De productiviteit, die de stad zoveel goed doet, is een ramp voor het platteland. Ineens kan één man het werk doen van zes man, waardoor er vijf werkeloos worden. Dat is inderdaad een ramp als er geen stad is om in werk voor de vijf te voorzien.
Bij de zogenaamde geografische arbeidsdeling is de gedachte bij economen dat deze efficiënt is, maar toeleveringseconomieën zijn juist helemaal niet doelmatig. Een economie met weinig verschillende soorten niches, waar dus geen ruimte is voor mensen met verschillende vaardigheden, interesses en verbeeldingskracht, is niet doelmatig. Een economie die niet vindingrijk is en souplesse ontbeert, is niet doelmatig. Een economie die weinig van de behoeften van de eigen inwoners en producenten kan vervullen, is niet doelmatig. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Arbeidsdeling is niet hetzelfde als arbeidsspecialisatie, schrijft Rushkoff in aflevering 4 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie bij de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance. Oppervlakkig gezien kan de indruk ontstaan dat een maatschappij van koopmannen, managers en werklui van uiteenlopende kwaliteit meer gespecialiseerd is dan een van winkeliers en handwerkslui. Maar in werkelijkheid was het helemaal ten tijde van de renaissance niet in het voordeel van de managers om hooggespecialiseerde handwerkslui aan te nemen die hogere lonen konden eisen. In plaats daarvan standaardiseerden ze de arbeidsprocessen teneinde de minst gekwalificeerde en makkelijkst vervangbare arbeidskrachten in te huren. In plaats van specialisatie, vakbekwaamheid en innovatie aan te moedigen, was al deze industriële activiteit gericht op generalisatie.
Vergelijk dit met de opkomst van de factormarkten, waartoe de arbeidsmarkt behoort.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Het is opmerkelijk dat we in onze tijd veel van de waarden van de matrifocale kolom onderschrijven, terwijl we tegelijk – ten onrechte – menen dat het monopolie van yang-munten niet alleen ‘normaal’ en ‘logisch’ is, maar ook zelfs het beste middel om die algemene yin-doelen te bereiken. Om iets uit het niets te kunnen creëren (fiat-geld) waarin iedereen gelooft, is bovendien behalve het archetype van de heerser en de strijder, ook dat van de magiër nodig (zie ook basisschema archetypen). De Centrale Bank is hierbij de tempel waar de magiër zich ophoudt. Daarmee beslaat het moderne geld dus de volledige linkerzijde van het volledige archetype. Gemeenschapsmunten kunnen daarentegen met de rechterzijde toe zonder dat de heerser nodig is. Dit wordt uitgebeeld in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Ons huidige geld heeft dus een sterke centrale hiërarchische controle door banken en de centrale bank nodig. De aard ervan leidt bijna vanzelf tot de onderdrukking van de yin-kant van de maatschappij. Het gebrek aan evenwicht zorgt ervoor dat de yang-schaduw resoneert. We krijgen daarvan sociale en psychologische klachten. In aflevering 28 zien we ook dat ons geld de heersende maatschappelijke informatie kopieert en zo het yang-monopolie in stand houdt. Dat vormt de verklaring waarom wij ons als mannen èn als vrouwen, ondanks totaal verschillende persoonlijke waarden, bijna allemaal op de yang-manier gedragen bij het bemachtigen van geld om te overleven.
In een schema in aflevering 32 geeft Lietaer van het huidige geld de archetypen en de slechte schaduwen die het activeert: bij de heerser de tiran, bij de minnaar de verslaafde, bij de onderdrukte verzorger (moedergodin) de hebzucht èn de schaarste, bij de magiër (priester, wetenschapper) de hyper-rationele Apollo-figuur en bij de strijder de sadist.
Geld is in het geheel geen ‘passieve’ of ‘neutrale’ tussenpersoon in de ruil, zoals de economische theorie stelt. Er is daarentegen een monopolie van een yang-munt die de collectieve psychologie diepgaand beïnvloedt, net als de verhoudingen tussen de mensen die geld gebruiken: het dominantie-paradigma, het collectieve narcisme in onze cultuur, het consumentisme en het fundamentalisme houden wel degelijk verband met het geldsysteem als werking van de schaduwen van dit archetype. Lees verder bij yang-afwijking helen.
Artikel 4 ‘Een booster voor de lokale economie’ in de serie Ons geld, @nder geld in de rubriek Economie is een artikel op basis De koop lokaal booster. Dat boek is geschreven door mijn broer Henk vanuit zijn werk voor de Social Trade Organisation (STRO). Ik heb het samengevat, er het een en ander aan veranderd en wat zaken toegevoegd om het aan mijn doel te laten voldoen: een recht-toe-recht-aan-schets van een in de kern vrij simpel model om een stad te laten profiteren van lokaal geld. Dat vertelt het originele boek natuurlijk ook, maar deels toch anders. Wie het verschil wil weten of überhaupt meer wil lezen: neem De koop lokaal booster ter hand.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente.
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
Kort gezegd is de biosfeer het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Westbroek behandelt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ hoe de wetenschappelijke disciplines die de gesteenten, het water, de lucht en de biosfeer tot thema hadden, nu integreren in Earth Systems Science. Zie ook Roopnarine. De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer. Hij reikt tien kilometer hoogte. Daarboven zit de ijskoude stratosfeer waar de straalstroom raast. Er vindt verticaal geen vermenging plaats tussen de troposfeer en de de stratosfeer omdat als scherm de tropopauze ertussen zit. Daar vlak boven zit ook de ozonlaag die de zuurstofhuishouding mede reguleert. Al met al vormt de aarde een complex systeem dat zichzelf binnen nauwe marges in stand houdt.
Verschillende processen en verschijnselen, zoals de warmtebalans van de aarde; de grote winden; het circulatiepatroon van de oceanen; het albedo-effect; en het atmosferisch zonneschild, komen in het eerste artikel van de klimaatserie kort aan de orde in aflevering 6, 7 en 8.
Psychologen onderscheiden zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting en ze bekijken hoe het daarbij zit met de drie houdingen (hoofd, hart, handen) van de sociale psychologie. Dit zijn die zes houdingen: Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Degenen die bezorgd zijn. De voorzichtigen. De onthechten. De twijfelaars. De afwijzers. Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. In aflevering 19 komt dan nog het begrip cognitieve dissonantie aan de orde, een manier waarmee we ons aanpassen als ons denken, voelen en handelen anders niet met elkaar in overeenstemming zijn.
Die genoemde houdingen spelen natuurlijk ook bij deep adaptation en in het hele artikel ‘Zelf veranderen voor klimaatbeterschap’. Ook in verband met het klimaat, en wel met de enorme barrières die een effectieve aanpak van het probleem in de weg staan, is onze houding van onbekommerd leven problematisch. En daar sluiten onze identiteit en overtuigingen en ook onze houding van tovenaarsleerling weer bij aan, net als grondhouding.
Dan zijn ook de archetypen nog van belang, zoals die door Lietaer worden gebruikt om onze verhouding tot geld te ontleden. En lees ook de verschillende kanten die er aan onze attitudes zitten ten opzichte van de apocalyps, die volgens Horvat altijd een semiotische machine is. Bij Hickel komt in het Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen dan nog onze houding ten opzichte van de natuur en de funeste gevolgen die dat heeft uitgebreid aan de orde en wordt deze gesteld tegenover het animisme.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Een efficiënt stromingssysteem heeft de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen die autokatalyse wordt genoemd. Deze elimineert diversiteit naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden. Autokatalyse komt aan de orde in aflevering 6 en 12-13 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook kantelpunt en de tegenstelling tussen veerkracht en efficiëntie.
Gelijk met Reiner Kümmel stuitte de Amerikaanse natuurkundige en econoom Robert Ayres langs een andere route op de bevinding dat energie bij economische groei een belangrijker rol speelt dan kapitaal of arbeid. Zijn uitgangspunt was de vraag of de voortdurende verbetering van de thermodynamische efficiëntie in de meeste industriële processen een rol kan hebben gespeeld bij de economische groei van de twintigste eeuw. In een onderzoek naar de Amerikaanse en Japanse economie baseerde Ayres (met mede-onderzoeker Benjamin Warr) zich niet op de totale hoeveelheid gebruikte energie, maar op de totale hoeveelheid nuttig gebruikte energie, of exergie. Het ging dus niet om de hoeveelheid steenkool die in een kolengestookte elektriciteitscentrale wordt verstookt, maar om de hoeveelheid elektriciteit die de eindgebruiker bereikt. De thermodynamische efficiëntieverbeteringen van een hele reeks industriële processen stopten ze in de LinEx-vergelijking van Kümmel. Het resultaat kwam nagenoeg perfect overeen met de Amerikaanse en Japanse groeicurve van de afgelopen 100 jaar. Zie aflevering 5 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Ayres is met Benjamin Warr auteur van het boek The Economic Growth Engine: How Energy and Work Drive Material Prosperity (Edward Elgar, 2009) en het rapport Accounting for Growth: the Role of Physical Work (2002).
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ugo Bardi, auteur van het boek The Seneca-effect: Why Growth is Slow but Collapse is Rapid (Springer, 2017) is de bedenker van Tiffany’s dwaling en natuurlijk van het Seneca-effect. Dit effect slaat op de vormen van groeikinetiek waarbij de afname veel sneller verloopt dan de groei, met ineenstorting als gevolg. Dit model beschrijft complexe systemen waarin meer dan één factor ‘samenspant’ om de afname van een van de parameters of het systeem als geheel te versnellen. Dit komt aan de orde in afleveringen 28-37 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook de val van het Romeinse Rijk. Zie verder ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’.
Stoknes onderscheidt in aflevering 25 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek vijf psychologische barrières voor klimaatactie: ‘ver van mijn bed’, ‘verdoemenis’, ‘verkramping’, ‘vermijden door ontkenning’, en ‘volop onszelf’. Hij beschrijft ze (samengevat) als volgt:
Ver van mijn bed. De klimaatkwestie is voor de meesten van ons op verschillende manieren een ver-van-ons-bed-show. Hij is niet te zien of te voelen en vooral: het gaat pas ergens ver in de toekomst goed mis.
Verdoemenis. Als klimaatontwrichting ons wordt voorgesteld als een alles overspoelende ramp die we alleen tegemoet kunnen treden met verlies, kosten en opoffering, dan is het typisch een onderwerp waar we het liever niet over hebben.
Verkramping. Als wat we weten (bijvoorbeeld: fossiel is fout) strijdig is met wat we doen (noem maar op waarvoor we allemaal fossiel gebruiken), dan komt er verkramping. Als er dan ruimte is voor twijfel, of we kunnen het probleem bagatelliseren, zullen we ons beter voelen.
Vermijden door ontkenning. Met negeren, verwerpen of op een andere manier vermijden, ontsnappen we aan angst en schuldgevoel. Ontkenning komt voort uit zelfverdediging, niet uit onwetendheid, domheid of gebrek aan informatie.
Volop onszelf is de vijfde barrière. We zien informatie die de waarden en noties die we al hebben, bevestigen en we filteren weg wat deze waarden en noties bedreigt. We winkelen dus selectief. Culturele identiteit wint het van de feiten. Als nieuwe informatie van ons vergt dat ‘onszelf’ zich moet veranderen, dan gaat die informatie het waarschijnlijk niet winnen. We willen volop onszelf blijven.
Zie ook barrières, kolossale.
Het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ is het vierde artikel in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Het volgt op de beschrijving dat het weer steeds extremer zal worden (artikel 1), dat er kantelpunten gaan komen (artikel 2), en dat Gaia misschien naar de noodstand gaat springen – een toestand die ons zal verzengen (artikel 3). Als dat allemaal bekend is, zou je een uiterste inspanning verwachten om dit te voorkomen. Dat gebeurt niet, want er zijn vele beren op de weg. Deze worden behandeld in artikel 4 (zonder de pretentie om ook maar enigszins compleet te zijn).
Het wereldsysteem is als een olietanker die in een ruziesfeer beland is (aflevering 1). Het ontbreekt juist aan de twee ingrediënten die we nodig hebben: eensgezindheid en een vooruitziende blik (aflevering 2). Bij eensgezindheid hoort ook solidariteit, en daar hoort weer gelijkheid bij. Onze eigen psyche zit een vooruitziende blik in de weg. De barrières zijn geen los van elkaar staande zaken. Het zijn juist allemaal op elkaar inwerkende onderdelen van een complex systeem, dat zich eigenstandig ontwikkeld en waarvan we – om het klimaat te redden – de ontwikkeling min of meer moeten laten omdraaien.
De komst van het neoliberalisme, waar alles om geld draait, en de gevolgen ervan voor onze kijk op het klimaatprobleem wordt beschreven in aflevering 11 tot 13. Met het internet leverden we vervolgens een groot deel van onze persoonlijke zelfstandigheid in het algemeen, van onze agency in, en daarmee van onze invloed op het aanpakken van het klimaatprobleem. Daarover gaan de aflevering 14 tot 16. Intussen raakt het ‘gewone’ kapitalisme (aflevering 4) overvleugeld door het surveillancekapitalisme, waarin wij behalve consumenten ook de grondstof zijn geworden voor de productie. Hierover gaan aflevering 17 tot 21. Na ‘vals spelen in Moneyland’ (aflevering 22 en 23) gaan we vanaf aflevering 25 over op de zachte kant. Tot aflevering 28 is er aandacht voor het opkomende belang van de niet-onderhandelbare identiteit en vaste overtuigingen en voor psychologische barrières die hartstocht boven rede stellen. Daarna volgt van aflevering 29 tot 31 een interessante filosofische bijdrage over het onbekommerd leven in het kapitalisme (met als doel genieten zonder terughouding), waar de individuele identiteit het algemeen belang volledig is gaan overheersen (het verschil tussen behoeften en verlangens). De tovenaarsleerling breekt los en blijft tobben van aflevering 32 tot 35. De zaak is uit de hand gelopen. We zijn op zoek naar betekenis en weten niet aan welke hefboom we moeten trekken (aflevering 36 tot 37). De olietanker is nu bezig op de klippen te lopen (aflevering 38). Van de maatschappij zonder koolstof kunnen we ons nog geen voorstelling maken. Eerder zitten wij als passagiers benedendeks achteloos te kletsen. Uit de inhoud van dit artikel blijkt dat wij zowel de vereiste eensgezindheid als de vooruitziende blik deerlijk missen. Zie op Ecopedia ook barrières voor klimaatactie volgens Stoknes.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Gregory Bateson (1904-1980) schreef de boeken Steps to an Ecology of Mind (1972) en Mind and Nature (1979). Het laatste boek verscheen in een Nederlandse vertaling onder de titel Het verbindend patroon. Dat was in 1984; dit boek is al lang niet meer op de markt. Een inleiding tot het werk van Bateson door Ton Maas verscheen in de bundel Milieufilosofie tussen theorie en praktijk die ik in 1986 uitgaf (nog leverbaar). Zie Andere boeken.
Een van de lijnen die door het hele werk van Bateson loopt is zijn belangstelling voor de systeemtheorie en cybernetica, een wetenschap die hij in het leven hielp roepen. In aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek wordt Batesons ‘dubbele binding’ behandeld. Zie ook de aflevering 5 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, waar Batesons definitie van informatie wordt gebruikt: ‘een verschil dat een verschil uitmaakt’.
De Utrechtse historicus Bas van Bavel schreef het boek De onzichtbare hand (2018, Engelse editie met noten dateert van 2016) met als ondertitel Hoe markteconomieën opkomen en neergaan. Het patroon dat hij ziet wordt beschreven in aflevering 17-23 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. De zogenaamde factormarkten spelen bij Van Bavel een sleutelrol. De ontwikkelingsgang is: in een al bloeiende economie waar veel onderling vertrouwen, samenwerking en gelijkwaardigheid heerst, komen deze factormarkten op. De hieruit ontstane markteconomie helpt zichzelf vervolgens om zeep, vooral doordat een elite hem voor het eigenbelang kan aanwenden. Het volk verpaupert. Dit wordt samengevat in de figuur bij aflevering 19. Volgens Van Bavel is Nederland vanaf de opkomst van het neoliberalisme opgenomen in de Amerikaanse cyclus en aangezien het met Amerika neergaat, worden wij hierin meegenomen.
In een recensie in de Nederlandse Boekengids van februari 2019 schrijft Nico Wilterdink kritisch over de toepassing van Van Bavels theorie op de recentste geschiedenis. In het korte stuk in het boek, zegt hij, kan van een serieuze toetsing geen sprake kan zijn. Hij mist bovendien een mondiaal perspectief: wat zijn de verschillen tussen landen en regio’s. Maar – is mijn commentaar – als je, zoals Van Bavel, stelt dat deze ontwikkelingsgang universeel is, zou ik zeggen dat hij dit dus wel mag doen. Het is maar hoe je het bekijkt. Zie ook de twee artikelen van Rushkoff in de rubriek Economie.
Mensen worden onderworpen aan kunstmatige schaarste met als rechtvaardiging de noodzaak van een groeiend bbp. Maar een hoger bbp maakt vanaf een vrij laag niveau mensen niet gelukkiger. Boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
De vraag of het bbp een geschikt meetinstrument is van ontkoppeling wordt in wetenschappelijke studies vreemd genoeg nooit gesteld. Waarom dat niet het geval is valt te lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Mensen worden onderworpen aan kunstmatige schaarste met als rechtvaardiging de noodzaak van een groeiend bbp. Maar een hoger bbp maakt vanaf een vrij laag niveau mensen niet gelukkiger. Boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Als het mondiale bbp met een goede 3 procent per jaar móet blijven groeien (het gemiddelde van 2010-2018), moet de wereldeconomie om de grens van 1,5°C van het Parijs-akkoord te halen, jaarlijks steeds 10,5 procent minder kooldioxide uitstoten. Dat is praktisch gesproken onhaalbaar. 3 à 4 procent wordt door onderzoekers als het maximaal haalbare gezien. Maar dan maar maximale stijging van 2°C en minder groei en dergelijke nastreven, levert nog steeds onhaalbare percentages op. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Het zou ook kunnen door de kooldioxide weer uit de atmosfeer te verwijderen. Dat zou dan met BECCS moeten gebeuren (Bio Energy with Carbon Capture and Storage, oftewel bio-energie met koolstofafvang en -opslag). Dan plant men wereldwijd enorme aantallen bomen aan die al groeiend kooldioxide uit de atmosfeer opnemen. Die bomen worden geoogst en verbrandt om energie op te wekken en de emissie dáárvan wordt dan binnen de centrale afgevangen en vervolgens diep onder de grond opgeslagen. Onder wetenschappers is BECCS zeer controversieel. Het vergt o.a. plantages die twee tot drie keer zo groot zijn als India. Zie aflevering 3.
Er is bij het IPCC slechts één scenario dat een haalbare manier lijkt te geven om de emissiereducties van het Parijs-akkoord te bereiken. Zie aflevering 4 en Ontgroeien. In dit zogeheten LED-scenario wordt geplande ‘veroudering’ van spullen verboden, komt er een ‘recht op reparatie’, een belasting op (rood) vlees en een verbod op reclame (in de openbare ruimte). Maar vooral wordt er een bovengrens gesteld aan het jaarlijkse materiaalgebruik en deze grens wordt jaar na jaar aangescherpt. Zie aflevering 4.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Dit is een deel van het artikel van Jem Bendell uit 2018 (waar ik wat toevoegsels en enkele noten bij heb gezet).*
17 van 18 warmste jaren in de meetperiode van 136 jaar vielen vanaf 2001. Het is nu 0,9 graad Celsius warmer dan in 1880, maar dat is het gemiddelde. (1) (Terzijde: Het KNMI houdt het op 1,0 graad voor de wereld en 1,7 graden Celsius voor Nederland. Zie hier.) De Noordpool warmt nog veel sneller op. In 2016 was de temperatuur aan het oppervlak daar 2,0 graden Celsius boven het gemiddelde van 1981-2010. (2)
Dat de Noordpool warmer is hebben we gemerkt aan een gedestabiliseerde straalstroom* die extreme bewegingen van warme lucht richting de pool en koudere lucht naar het zuiden meebracht. Op een gegeven moment was de Noordpool begin 2018 20 graden warmer dan je op basis van het gemiddelde mocht verwachten! (3) Twintig graden warmer en niet eens in het nieuws.
Die warmte aan de Noordpool leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Het oppervlak van de zee dat met ijs bedekt is, krimpt. En het resterende ijs is minder dik (wat duidt op een verlies aan veerkracht bij toekomstige opwarming en stormen). De trend is onverbiddelijk negatief. (Zie ook figuur 5 uit artikel 2 van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.)
Met het verdwijnen van de weerkaatsing van de zonnestralen door het ijs zal een ijsvrije poolzee de opwarming wereldwijd aanzienlijk verhogen, zo luidt de voorspelling. In 2014 berekenden wetenschappers dat deze verandering op een kwart zal uitkomen van de directe temperatuurstijging die gedurende de afgelopen 30 jaar door de verhoging van het CO2-gehalte is veroorzaakt. (4) Dat betekent dat als wij de CO2-uitstoot met een kwart weten te verminderen, we straks alleen het verlies van het effect van de weerkaatsing van het zee-ijs aan de Noordpool hebben gecompenseerd. De wetenschapper Peter Wadhams denkt dat een totaal ijsvrije Poolzee het effect van de opwarming van de CO2 in de atmosfeer zelfs kan verdubbelen. (5) Als dat zo is, zegt Bendell, kunnen alle IPCC-berekeningen de prullenbak in.
De ijskap op Groenland werd tussen 2002 en 2016 vier meter dunner (6). In West-Antarctica breken grote brokken zee-ijs af, waardoor landijs versneld in zee kan glijden. De watermassa van de oceanen zet uit ten gevolge van de hogere watertemperaturen. Als je de bijdrage van het smelten daarbij optelt, is de zeespiegel sinds 1993 met 80 mm gestegen. (7) Wie, zoals het IPCC, het cijfer van 3,2 mm stijging per jaar aanhoudt, geeft de indruk dat de stijging lineair is. Dus dit jaar 3,2 mm erbij, en volgend jaar en over 10 jaar ook, en over 50 jaar nog steeds 3,2 mm erbij. Maar recente cijfers duiden op een niet-lineaire, snellere stijging. (8) Dat wil zeggen, het gaat steeds harder.
En dan heb je nog methaan. Methaan is als broeikasgas 25 maal zo krachtig als CO2 (maar het blijft ‘slechts’ gemiddeld 12 jaar in de atmosfeer tegen CO2 50-200 jaar). Een eeuw geleden kwam er per jaar 0,5 deel per miljard methaan bij in de atmosfeer. Nu zijn dat 10 delen per miljard per jaar. Bronnen zijn fossiele brandstoffen, vee en smeltende permafrost. (9)
Er is in de wetenschappelijke gemeenschap geen eensgezindheid over de omvang van de bronnen en de gevolgen van methaan in de nabije toekomst. Onderzoeker Katey Walters maakte zich weliswaar in 2009 al grote zorgen over de uitstoot bij het ontdooien van de permafrost,* in 2015 werd nog gedacht dat het met het ontsnappen van methaan uit deze bron een kwestie van eeuwen is. (10) Nog geen drie jaar later heeft een zeer precies experiment laten zien dat als ontdooiend permafrost met water bedekt blijft (wat te verwachten valt), het binnen een paar jaar significante hoeveelheden methaan uitstoot. (11) Nu discussieert men over de rol van micro-organismen: gedijen die in zo’n omgeving en ‘eten’ ze dan het methaan, of niet?
Behalve uit permafrost kan methaan ook vrijkomen uit hydraten (ook wel clatraten genoemd). Dat zijn hoeveelheden bevroren methaan die langs de rand van het continentaal plat op de zeebodem zitten. Een warmere Poolzee zou tot het vrijkomen van dat methaan kunnen leiden. Een publicatie uit 2010 stelt dat dat een opwarming van wel 5 graden zou kunnen veroorzaken, catastrofaal voor het leven op aarde. (12) Deze publicatie veroorzaakte een verhit debat, waarna in 2017 geconcludeerd werd dat er geen bewijs voor is dat dit op korte termijn zal gebeuren. (13) Echter, een belangrijke reden voor deze conclusie is het gebrek aan harde cijfers dat het methaangehalte aan het aardoppervlak aan de Noordpool meetbaar toeneemt.
Er is dus evenmin bewijs voor het tegendeel.
Dat gebrek aan cijfers wordt deels veroorzaakt door de afwezigheid van meetapparatuur. Die apparatuur staat bijna allemaal op land, terwijl de oceaan ook methaan kan afgeven. In elk geval is het zo dat er ongewone toenames in het methaangehalte van de atmosfeer worden gemeten die met de meetgegevens rond de wereld niet geheel verklaard kunnen worden. Je kunt rekenen met het methaangehalte aan de grond (om lokale bronnen op te sporen) en hoger in de atmosfeer (dat meer het gemiddelde laat zien). Daarbij bleek dat in maart 2018 halfhoog in de atmosfeer het methaangehalte 1865 delen per miljard bedroeg: 35 delen per miljard meer dan in maart 2017, terwijl aan het aardoppervlak de toename 15 delen per miljard was. (14) Hoe zou dat komen? Het zou kunnen kloppen met een afgifte van methaan door de oceanen, oftewel van hydraten.
De conclusie dat we ons geen zorgen hoeven te maken over methaan is in elk geval niet gerechtvaardigd, zeker niet met temperatuurstijgingen aan de Noordpool zonder weerga.
Tot zover de weergave van het artikel van Jem Bendell.
(1) NASA/GISS (2018), “Vital Signs: Global Temperature”, available at: https://climate.nasa.gov/vital-signs/global-temperature (accessed 17 March 2018)
(2) Aaron-Morrison et. al. (2017), “State of the climate in 2016”, Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 98, No. 8, p.Si-S280
(3) Watts, J. (2018) Arctic warming: scientists alarmed by ‘crazy’ temperature rises, The Guardian, 27th February, https://www.theguardian.com/environment/2018/feb/27/arctic-warming-scientists-alarmed-by-crazy-temperature-rises
(4) Kristina Pistone, Ian Eisenman and V. Ramanathan (2014) Observational determination of albedo decrease caused by vanishing Arctic sea ice, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America
(5) Wadhams, P. (2016) Farewell to Ice, Allen Lane.
(6) NASA (2018), “Greenland Ice Loss 2002-2016”, available at: https://grace.jpl.nasa.gov/resources/30 (accessed 17 March 2018)
(7) JPL/PO.DAAC (2018), “Key Indicators: Global Mean Sea Level”, available at: https://sealevel.nasa.gov/understanding-sea-level/key-indicators/global-mean-sea-level (accessed 17 March 2018)
(8) Malmquist, D. (2018) Researchers issue first-annual sea-level report cards, Phys.org, https://m.phys.org/news/2018-03-issue-first-annual-sea-level-cards.html
(9) Saunois, M. et al (2016) The global methane budget 2000–2012, Earth System Scientific Data, 8, 697–751, 2016, http://www.earth-syst-sci-data.net/8/697/2016/
(10) Schuur et. al. (2015), “Expert assessment of vulnerability of permafrost carbon to climate change”, Climatic Change, Volume 119, Issue 2, pp 359–374
(11) Knoblauch, Christian, Christian Beer, Susanne Liebner, Mikhail N. Grigoriev & Eva-Maria Pfeiffer (2018) Nature Climate Change, http://www.nature.com/articles/s41558-018-0095-z
(12) Shakhova et. al. (2010), “Extensive Methane Venting to the Atmosphere from Sediments of the East Siberian Arctic Shelf” – Science, New Series, Vol. 327, No. 5970 (Mar. 5, 2010), pp. 1246-1250
(13) Ahmed, N. (2013) Seven facts you need to know about the Arctic methane timebomb, The Guardian, Monday 5 August. https://www.theguardian.com/environment/earth-insight/2013/aug/05/7-facts-need-to-know-arctic-methane-time-bomb
(14) Arctic News (2018) Warning Signs, Arctic News Blog Post, 3rd March. https://arctic-news.blogspot.co.id/2018/03/warning-signs.html
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Het verleidelijke leerstuk van het kapitalisme, dat aan de orde kwam in de afleveringen 29 tot 35, is nu zo ingesleten in onze betekeniswereld dat de meesten van ons het zonder bedenken aanvaarden, ook al omdat we geen betekenis meer vinden in andere levensterreinen. Nu zijn het eigenlijk alleen de corporaties die er baat bij hebben, en zeg nou zelf: dat zijn toch verzonnen schepsels? Hierover gaat het in aflevering 36 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. In de nieuwe rubriek Hoop zal het complete gedachtengoed van Jeremy Lent over het ‘Betekenisweb’ geplaatst gaan worden.
Zie ook onze bijzondere houding tegenover sociale waarden bij cognitieve zinsbegoocheling en de vanzelfsprekendheid van geld in aflevering 33 van het artikel ‘Het geldmysterie’.
‘Een beter milieu begint bij jezelf’ was in 1991 de slogan van een publieke voorlichtingscampagne. Het idee achter zulke aansporingen is dat het mensen een handelingsperspectief biedt. Maar dat is volgens Jaap Tielbeke ontoereikend. Consumenten kunnen de wereld echt niet redden. Klimaatverandering is namelijk zozeer met de inrichting van onze maatschappij verweven, dat het typisch een zaak voor de overheid zelf is. Hierover gaat aflevering 17 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De begrippen validiteit en betrouwbaarheid en hun onderlinge relatie worden behandeld in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Het gaat bij het vergelijken van verschillende EROI-cijfers om twee kwesties: zijn het met elkaar kloppende cijfers (zijn ze betrouwbaar) en zijn ze geldig als ze op deze wijze zijn berekend (zijn ze valide)?
De trend is dat overal ter wereld vrouwen er nu voor kiezen veel minder kinderen te krijgen dan vroeger. Hierdoor piekte de absolute groei van de wereldbevolking in 1987. Dat jaar kwamen er 87 miljoen mensen bij op aarde; in 2010 was dat 78 miljoen. Die daling gaat door en na 2050 zou de omvang van de wereldbevolking wel eens kunnen gaan afnemen. Bij het punt waar elke volgende generatie moeders in aantal kleiner is dan de laatste, wordt een trend van krimp vrijwel onomkeerbaar, net zoals eerst aan de groei bijna niet te ontkomen was. Als elke generatie slechts 1,6 kinderen per vrouw voortbrengt, dan produceren vijf vrouwen slechts vier vrouwen voor de volgende generatie. En zo gaat dat dan door. Meisjes die nooit geboren worden krijgen geen kinderen. Dit houdt in dat de VN-prognose van 10 of 11 miljard voor het jaar 2100 door velen als achterhaald wordt beschouwd. Fred Pearce denkt eerder aan 9 miljard mensen in 2050 en daling daarna.
Lees erover in aflevering 6 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’. Een al of niet exponentiële bevolkingsgroei, vergrijzing en een stationaire bevolkingsomvang komen ook aan de orde in aflevering 8, 9, en ook in 10 over exponentiële afname, van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Roopnarine ziet als dé twee bepalende factoren voor het bereiken van het omslagpunt voor de aarde de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zie daarover de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Bewijsstuk 17 (van aflevering 18 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting) toont de omvang van de wereldbevolking sinds 1500 tot 2100 met een lage raming, een middenraming en een hoge raming voor de rest van deze eeuw. Speciale aandacht krijgt Afrika en daarin weer Nigeria. Zie ook het wereldvoedselvraagstuk. Populatiegroei komt veel aan bod in de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, bijvoorbeeld bij reigers in aflevering 18-20. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting. En zie Malthus.
De theorie van de klimaatverandering berust op een onweersproken natuurkundige basis en in 2014 was er in de wetenschappelijke wereld vrijwel niemand meer die eraan twijfelde dat een stijgende concentratie broeikasgassen in de atmosfeer – waaronder kooldioxide – voor opwarming zorgt en dat de aarde dus opwarmt, en dat de toegenomen concentratie broeikasgassen vrijwel volledig aan menselijk handelen (verbranding van fossiele brandstoffen) is toe te schrijven. Hiervoor zijn er vier bewijslijnen: de gevestigde natuurkunde, de paleoklimatologie, modellen met voorspellende kracht en forensische klimaatkunde. Ze worden besproken in aflevering 11 en 12 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn ontwikkelingen, waarbij er geen weg terug is. Ze worden ook wel discontinuïteiten genoemd. Het komt aan de orde in aflevering 6 (‘Welke weg moeten we inslaan?’) in de Inleiding bij 4eco. Een voorbeeld van zo’n nieuwe weg die een systeem inslaat, waarbij een nieuw terrein betreden wordt, was de ‘uitvinding’ van de landbouw. Erna was er geen weg terug meer naar jagen-verzamelen. Zie het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw) in de rubriek Economie. Lees in aflevering 19-20 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit hoe bifurcaties ontwrichting kunnen voorkomen. Bifurcatie wordt ook behandeld in aflevering 13 en 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn dus anecdotisch en definitief. Bifurcaties hebben complexe gevolgen. Het zijn niet alleen geheel nieuwe praktijken, ze veranderen precies die systemen waar ze ontstaan (of de systemen die deze bifurcaties naäpen). Opeenstapelingen van bifurcaties veranderen het karakter van beschavingen. We hebben het niet voor niets over tijdperken (zoals het bronstijdperk, of de tijd voor en na de industriële revolutie). En dit gebeurt ook op kleine schaal. Een bedrijf dat klanten verliest en reageert door met een nieuw product te komen, verandert zichzelf. Doet het niets, dan gaat het tenslotte failliet.
Bifurcaties corrigeren alleen al ze tijdig zijn, in de fase voordat een systeem instort. Later is te laat. De verandering moet als het ware al in de coulissen staan te wachten.
Bifurcaties kunnen dan wel heel goed zijn in het corrigeren van instabiliteit, ze brengen zelf ook weer nieuwe vormen van instabiliteit voort. De uitvinding van de landbouw bracht een litanie van hongersnoden en epidemieën met zich mee. Toen de mensheid die in de tweede helft van de vorige eeuw onder de knie kreeg, was de nieuwe instabiliteit die van overvloedige bevolkingsgroei en een ongekende stijging van het grondstoffenverbruik. We weten intussen dat de eenkindpolitiek die China daarop koos, het land nu een ongehoorde vergrijzing gaat brengen.
De val van bifurcaties is dus: onbedoelde en onvoorziene gevolgen.
Systemen moeten ‘zelf-bijtanken’ om aan de gang te blijven. Het lopen van de motor kost zelf ook brandstof. Dat betekent dat een deel van de energie die van buiten wordt opgenomen, gebruikt wordt om de volgende energie-inname te veroveren, en daarvan wordt weer een deel besteed aan de daaropvolgende energie-inname, enzovoort. Naast de noodzaak van bijtanken is een tweede kenmerk van wie zichzelf bijtanken, dat ze van nature op een geschikte manier zijn toegerust voor de brandstof die zij gebruiken. Een geschikte uitrusting is zo belangrijk dat een falen daarvan voor een organisme net zo fataal is als het verdwijnen van de brandstof. Geschikte uitrusting is het ‘bij’ van bijtanken. Dit wordt behandeld in de afleveringen 15-18 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook onder importverruiming en importvervanging, en verder ook grondstoffenimport, EROEI en fotosynthese, die feitelijk hetzelfde principe beschrijven.
Het ‘hoe’ van de circulaire economie heet de bio-economie. Volgens de EU heeft de bio-economie betrekking op ‘die industrieën en economische sectoren die gebruik maken van hernieuwbare biologische hulpbronnen afkomstig van het land en uit de zee die bedoeld zijn om voedsel, materialen en energie mee te produceren.’ Het is een van de belangrijkste pijlers onder haar groene groeistrategie. Zie aflevering 15 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
De Roemeens-Amerikaanse wiskundige en econoom Nicholas Goergescu-Roegen was opmerkelijk genoeg een tegenovergestelde mening toegedaan. Hij meende dat een terugkeer naar circulaire stromen het economisch proces enorm zal vertragen, met economische krimp als gevolg. Hij gebruikte de term bio-economie juist om de biologische oorsprong van het productieproces te benadrukken en te wijzen op de eindige aard van de voorraden natuurlijke hulpbronnen en de ongelijke toegang ertoe. De EU benadert de circulariteit meer vanuit het domein van de economie, of breder van de technosfeer – zo van gebruiken en dumpen. Een bekende criticus van deze benadering, Herman Daly, vindt zoiets het geloven in een perpetuum mobile, omdat er in hun circulaire stromen geen energie ingaat of entropie uitkomt. (Zie ook tweede wet en economische groei.) We moeten daarom noodgedwongen terug naar de circulaire stromen van de natuur.
In de bio-economie van Georgescu-Roegen draait het om primaire, secundaire en tertiaire stromen en hun wisselwerking. Secundaire en tertiaire stromen in de technosfeer kunnen niet bestaan zonder de beschikbaarheid van overeenkomstige primaire stromen in de biosfeer (omdat ze er in de een of andere vorm in terugkeren). Het economisch proces is bij hem entropisch en brengt dus een voortdurend verbruik van hulpbronnen met zich mee. Zie daarover aflevering 16. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en in Ecopedia natuurlijk kapitaal.
Nog nooit stierven zoveel soorten uit als nu. Op 6 mei 2019 verscheen hierover van het intergouvernementeel panel IPBES het omvattende en gezaghebbende Global Assessment Report. Het voegt alle onderzoek naar de mondiale teruggang van biodiversiteit samen. De conclusie: Nog nooit ging het zo slecht met onze biodiversiteit als nu. Soorten sterven in een steeds hoger tempo uit. Natuurgebieden verdwijnen door verstedelijking en landbouw. Het klimaat verandert. Vervuiling neemt toe. Dit alles – ook – met grote negatieve gevolgen voor de mens.
Honderden wetenschappers uit meer dan vijftig landen hebben drie jaar gewerkt aan dit meer dan 1.800 pagina’s tellende rapport. Het IPBES is het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties. Het is voor het eerst dat de wereldwijde staat van de biodiversiteit zo grondig in kaart is gebracht. (Ik citeer hier uit de NRC van 7 mei.) Het moet de basis worden voor een mondiaal biodiversiteitsakkoord, eind 2020 te sluiten op een conferentie in de Chinese stad Kunming.
Als er leven is op Mars zullen de organismen de atmosfeer wel moeten gebruiken als bron van grondstoffen en als plek om afval kwijt te raken – de atmosfeer is immers het enige mobiele medium op Mars. De planeet blijkt dichtbij het chemisch evenwicht te zitten. Dus kan er geen uitbundig leven kan zijn. De Aarde is de planeet om dit aan te toetsen. Want we weten zeker dat er leven is en dat de atmosfeer ver uit het evenwicht is. Vanuit deze invalshoek begon James Lovelock na te denken over het leven op Aarde. We lezen erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
De natuurlijke kans op zo’n gebrek aan evenwicht is astronomisch klein, en dus is er hier iets bijzonders aan de hand. Hij kwam eind jaren ’60 van de vorige eeuw met de Gaia-hypothese, die stelde dat de samenstelling van de atmosfeer op aarde in een dynamische stationaire toestand wordt gehouden door de aanwezigheid van leven. Sterker nog, als organismen de samenstelling van de atmosfeer kunnen beïnvloeden, dan kunnen ze misschien ook het klimaat op aarde reguleren om dat gunstig te laten blijven voor het leven op aarde.
Begin jaren ’70 maakte Lovelock kennis met Lynn Margulis, die het belang liet zien van de micro-organismen in de evolutie van onze planeet. Dat was meteen haar grote bijdrage aan het Gaia-concept. De aardwetenschappen, onder andere in de persoon van James Walker (Yale), verwierp de Gaia-hypothese omdat de geochemie voldoende verklaring zou bieden. Zo kwam Walker met een mechanisme op de proppen waarbij verwering, vulkanen en tektoniek de temperatuur op aarde en een rijk voorkomen van kooldioxide stabiliseerde, en die geochemische verklaring voldeed volgens hem en zijn vakgenoten heel goed. Maar organismen (zoals mossen) reageren ook op een temperatuurstijging, namelijk door sneller te groeien, stelde Lovelock. De planten nemen kooldioxide uit de lucht op en versterken de verwering.
Kooldioxide uit de lucht halen verlaagt dan weer de temperatuur en zo stelt het systeem zich in op een dynamisch evenwicht dat zich beweegt rond de optimale omstandigheden voor plantengroei. In de oceaan gebeurt iets dergelijks. Het hele proces kun je biogeochemische verwering noemen; het is een Gaia-mechanisme. Zie aflevering 4.
Later kwam Lovelock, vanwege de kritiek van Dawkins, erop uit dat alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar de regulatie voor hun rekening nemen. En nu we het systeem verstoren met onze CO2-uitstoot doen we juist het experiment waaruit kan blijken dat deze hypothese klopt. Maar dat valt ook al eenvoudig te modelleren met ‘de Madeliefjeswereld’.
Zie nu bij madeliefjeswereld en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia. Zie ook nog computermodellen en Gaia, Gaia en de energie, bossen en het klimaat en onder- en een boven-temperatuur bij organismen.
Lees hierover verder in aflevering 60 (wat het is, de som van het levend materiaal), 64 (bij voedselniveaus), 71 (actief, als bbp) en ook 86 van de derde serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, in de afleveringen 8 (expansie) en 21 (positieve terugkoppeling) van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit, en in aflevering 6 (het principe van maximaal vermogen) in het artikel Grondstoffen in de rubriek Energie. Zie ook netto-primaire productie.
Biopolitiek is een term die populair geworden is door de filosoof Michel Foucoult ter aanduiding van politieke systemen waarin biomacht wordt uitgeoefend. Het verwijst dus naar politieke praktijken die het biologische leven van mensen centraal stelt en probeert te beïnvloeden, te sturen of te beschermen. De term kent echter al een langere geschiedenis in de 20e eeuw en werd al door auteurs voor Foucault gebezigd.
De term vindt men terug in het werk van een hele reeks hedendaagse Italiaanse denkers zoals Michael Hardt en Antonio Negri. Bij hen wordt de term vooral gebruikt ter aanduiding van de productiewijze van de postindustriële maatschappij: de productie van het sociale leven, waarin cultuur en politiek samengaan. Deze biedt de kans op verzet tegen het kapitalistisch systeem (in de terminologie van Hardt en Negri, het Empire) en de biomacht die het uitoefent met het eigen lijf en leven als wapen. Een belangrijke vorm van biopolitiek is het vluchten voor armoede, waarbij men de grenzen van natiestaten ondermijnt door ‘simpelweg’ elders te gaan leven. Ook zelfmoordterrorisme is een vorm van biopolitiek (‘de meest tragische en afschuwelijke’): hier wordt het eigen leven vrijwel letterlijk als wapen ingezet, waarbij het verloren gaat.
Politieke subjectiviteit à la Hardt en Negri komt kort en wat schamper aan de orde in aflevering 17-18 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. In de Nederlandse Boekengids (febr-mrt 2019) staat van de hand van Bram Ieven op pagina 12/13 een uitgebreide recensie van het werk van Michael Hardt en Antonio Negri (inclusief hun laatste boek Assembly (Oxford University Press, 2017), in combinatie met het boek Inventing the Future: Postcapitalism and a World Without Work geschreven door Nick Srnicek en Alex Williams (Verso, 2016). Harvey refereert natuurlijk niet aan deze boeken van Hardt en Negri, want die verschenen nadat hij zijn eigen boek schreef, maar aan hun boek Commonwealth.
Kort gezegd is de biosfeer het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Westbroek behandelt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ hoe de wetenschappelijke disciplines die de gesteenten, het water, de lucht en de biosfeer tot thema hadden, nu integreren in Earth Systems Science. Zie ook Roopnarine. De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer. Hij reikt tien kilometer hoogte. Daarboven zit de ijskoude stratosfeer waar de straalstroom raast. Er vindt verticaal geen vermenging plaats tussen de troposfeer en de de stratosfeer omdat als scherm de tropopauze ertussen zit. Daar vlak boven zit ook de ozonlaag die de zuurstofhuishouding mede reguleert. Al met al vormt de aarde een complex systeem dat zichzelf binnen nauwe marges in stand houdt.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur. Waarom er méér extreem weer, en steeds extremer weer is (en komt), wordt behandeld in aflevering 14 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Zie over hitte ook aflevering 2 van het tweede artikel in die serie. De bosbranden in het Amazonegebied komen aan bod in aflevering 3 van het vijfde artikel.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. Het regenwoud van het Amazonegebied komt aan bod in aflevering 3 van het vijfde artikel de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. In het derde artikel in deze serie wijdt Lovelock in aflevering 8 de laatste noot aan de regulerende rol van bossen.
Lovelock beschrijft de regulerende rol van bossen in een noot in aflevering 8 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook Gaia hypothese.
Het Internationaal Energieagentschap (IAE) gevestigd in Parijs is het onderzoeksbureau op energiegebied van de OESO. De in 1977 opgerichte Energy Information Administration (EIA) is de statistische tak van het Amerikaanse ministerie van Energie. Beide komen doorlopend voor in het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2005-2006. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie.
BP (British Petroleum) brengt jaarlijks haar BP Statistical Review of World Energy uit waarin de oliereserves keurig per land gerangschikt staan. Maar vaak wordt vergeten dat BP geen onafhankelijk onderzoek naar die reserves doet, maar noteert slechts de cijfers zoals die haar worden aangeleverd. De laatste jaren heeft het IAE geprobeerd wel met betrouwbare getallen te rekenen. Hun geruststellende berichten zijn daarmee omgeslagen in tamelijk schrille waarschuwingen. Soms klopten die niet, zoals de voorspelling van aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’.
De (warme) Golfstroom zorgt voor ons gematigde klimaat. Zij is onderdeel van de ‘thermohaline circulatie’, die ook wel de ‘oceanische transportband’ wordt genoemd. In het onderzoek daarvan was de Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker, die in 2019 overleed, een grootheid. Wat de functie ervan is en welke route zij volgt wordt beschreven in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Broecker was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem. Zie ook Schoorstenen & Oceanische transportband in Ecopedia.
Rond 1980 werd het broeikaseffect door velen nog niet serieus genomen. Er waren allerlei onbeantwoorde vragen. De weinige klimaatmodellen waren nog pril. Wat waren de bronnen, waar bleef het overschot? Hoe zat het met de andere broeikasgassen? En wat deed de waterdamp? Daarover gaat het in aflevering 9 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
De Algemene Circulatie Modellen (GCM, met de G van General) kregen pas eind jaren ’70 een zekere graad van betrouwbaarheid. Een grote moeilijkheid bleef het verwerken van de aard en het gedrag van de oceanen. Zo’n model doorliep herhaalde berekeningen van de manier waarop de atmosfeer reageert op de erin gestopte voorwaarden en hoe de parameters op hun beurt reageren op veranderingen in de atmosfeer, totdat de reacties over en weer ophouden en er een evenwicht ontstaan is waarin alle variabelen constant zijn geworden. Dit eindresultaat werd dan beschouwd als leidraad voor hoe het in de echte wereld ook kon gaan. De uitkomst rond 1980 was een gemiddelde temperatuurstijging van 2 graden Celsius bij een verdubbeling van het kooldioxidegehalte (van 275 ppm van voor de industrialisatie). Hierover gaat het in aflevering 10 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.’
Het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting is gewijd aan de klimaatverandering, maar ook in het begin van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek gaat het over de definitie van klimaatverandering: Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang, wat minder beladen klinkt. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn. Maar als je het klimaat opvat als een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken’ is de term klimaatontwrichting eigenlijk passender. De gebruikelijke definitie is ‘het gemiddelde weer van de afgelopen 30 jaar’. Wie dan het klimaat van 1950-1980 vergelijkt met dat van 1980-2010 ziet opmerkelijke verschillen. Dit komt aan de orde in aflevering 14 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’, maar het broeikaseffect is verder thema van alle drie de artikelen waarmee deze serie begint. Zie verder beslist ook de afleveringen 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat, ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Het broeikaseffect is het proces waarbij warmtestraling van een planetair oppervlak geabsorbeerd wordt door atmosferische broeikasgassen en vervolgens uitgezonden wordt in alle richtingen. Doordat een deel wordt teruggezonden naar het aardoppervlak, neemt daardoor de oppervlaktemperatuur toe. De atmosfeer is selectief transparant: het laat zichtbaar licht van de zon wel bijna volledig door. Zonder het broeikaseffect, dus zuiver het effect van zonlicht en aardwarmte, zou de oppervlaktetemperatuur op Aarde gemiddeld -18 °C zijn; feitelijk is zij echter +15 °C. Het effect is genoemd naar de broeikas waar een glazen of plastic overkapping de uitstraling van warmte tegenhoudt en zo de temperatuur in de broeikas laat oplopen.
Menselijk handelen, zoals ontbossing en de verbranding van fossiele brandstoffen zorgen ervoor dat op Aarde de concentratie van een aantal broeikasgassen stijgt, waardoor het broeikaseffect wordt versterkt. Dit leidt tot de opwarming van de Aarde.
Bron: Wikipedia
Veel rijkaards verbergen hun rijkdom. Het zit verstopt in Moneyland, dat tegelijk echt en virtueel is, een nieuw land dat onder al onze landen ligt en waar grenzen niet bestaan. Het gelijknamige boek van Oliver Bullough is een bron van informatie daarover. Het komt aan de orde in aflevering 21 tot 23 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De inwoners van Moneyland lopen uiteen van kleine belastingontduikers en multinationals, tot grote criminelen en megadieven, die hun geld witwassen en het tegelijk verborgen willen houden. Dit wordt allemaal mogelijk gemaakt door een leger van westerse geldgoochelaars: juristen, accountants en anderen die geld verplaatsen en op slimme manieren verbergen.
‘De kracht van Moneyland,’ zegt Bullough in een interview, ‘is dat het diefstal en profijt ontkoppelt.’ Je kunt nu je gestolen geld gewoon uitgeven omdat Moneyland de directe link met de dief verbergt. En het gaat om een aanzienlijk deel van de wereldeconomie. De keerzijde van Moneyland is het deel van de wereldbevolking zonder geld en zonder macht. Daarover gaat verliezers van het neoliberalisme.
Business Europe is een zeer invloedrijke Brusselse lobbyclub voor bedrijven, waartoe ook VNO-NCW behoort. Zij willen geen klimaatbeleid dat de concurrentiepositie van bedrijven aantast. Unilever stapte in 2014 uit de groep omdat dit bedrijf juist voorstander is van een strenger klimaatbeleid. Het memo beschrijft de te volgen strategie. Politieke verklaringen zonder directe implicatie voor de Europese wetgeving (bijvoorbeeld: in 2050 zijn netto-nul-emissies nodig) moeten de bedrijven toejuichen. Tegen een eventuele aanscherping van de wet moeten ze zich verzetten ‘met de gebruikelijke argumenten van de ‘noodzaak van een global level playing field’, ‘dat wij niet voor anderen kunnen compenseren’, enzovoort. Verder suggereert Business Europe vertragingstactieken, zoals wijzen op de noodzaak van meer helderheid over de onderliggende cijfers voor zo’n extra reductie, vragen om meer onderzoek naar de gevolgen en een betere inschatting van de risico’s. Als derde strategie bepleit Business Europe de betekenis van nog strengere klimaatregels te relativeren. Dat kan bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de cijfers zelf niet zo belangrijk zijn, maar dat het gaat om de transitie. Bedrijven gedijen het best en investeren het meest als niet steeds aan voorwaarden wordt gesleuteld. Bovendien vindt de lobbyclub dat eerst de andere economische grootmachten maar eens dezelfde ambities moeten laten zien als Europa. (Tot zover het artikel ‘Strategie bedrijven tegen klimaatambitie onthuld’, Paul Luttikhuis, NRC, 20 september 2018.)
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artkel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Zie ook Descartes, René volgens Hickel.
Het vlindereffect treedt op als een schijnbaar onbelangrijke verstoring in het ene deel van het systeem een waterval (cascade) van gevolgen heeft die door het hele netwerk kan lopen om in een ander deel, of op een ander moment, een grote verandering teweeg te brengen. Dus: kleine oorzaken, grote gevolgen. Vergelijk dit met de druppel die de emmer doet overlopen bij Peter Roopnarine. We komen het kort tegen in aflevering 20 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit en wat uitgebreider in aflevering 32 en 33 van het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook onbeslisbaarheid.
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Zie ook aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Eén voorbeeld van een centrum-periferie-situatie kent iedereen: het is de stad Rome als centrum en het uitgestrekte Romeinse Rijk als periferie: alle wegen leiden naar Rome. Het centrum importeert ‘energie’ uit de periferie om voort te bestaan (in de vorm van allerhande zaken, zoals goud). De periferie krijgt daar iets voor terug en/of wordt onder de duim gehouden. Er heerst spanning, die gemakkelijk kan omslaan in ‘imperial overstretch’. Zie hierover aflevering 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Ook op microschaal zijn er allerlei situaties dat er een centrum is waar de macht ligt en een periferie die macht ontbeert, bijvoorbeeld in Groningen waar de huizen verzakten, of in een wijk waarin een bende heerst.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
Een saillant detail van de Nederlandse boekhouding van de lachgasuitstoot is dat er al jarenlang een enorme hoeveelheid lachgas ongemerkt de lucht in gaat. Dit berichtte de NRC op 22 mei 2019. Het Limburgse chemiebedrijf Anqore op het Limburgse chemische complex Chemelot heeft nooit gemeld dat het (omgerekend) 0,4 megaton aan CO2-equivalent (CO2e) uitstoot. Ze beweren zelfs dat ze het zelf niet door hadden.
Chemelot is het totale bedrijventerrein (het vroegere DSM-complex). Het heeft één enkele milieuvergunning voor alle zestig bedrijven tegelijk. Daarom hoeft het de uitstoot niet per fabriek te rapporteren. Omdat het uitstoten van lachgas wettelijk niet verboden is, gebeurt er voorlopig waarschijnlijk niets. (Hoewel het met het stikstofbesluit van de Raad van State – zie de volgende aflevering – misschien geld waard is om er wel wat aan te doen: er kunnen nog slechts vergunningen worden gegeven, als er elders bespaard wordt.)
De Nederlandse lachgasuitstoot zit zo in elkaar: landbouw 6,4 Mton CO2e, de industrie 1,5 Mton CO2e, overig 0,8 MtonCO2e. Van die 1,5 Mton industriële uitstoot komt 1,1 Mton van Chemelot. De lachgasuitstoot vormt dan weer 4 procent van de totale Nederlandse broeikasuitstoot.
Het hele verhaal wordt dus uit de doeken gedaan in de NRC. Anqore is een acrylonitrilfabriek (een grondstof voor legokunststof en koolstofvezels) die waarschijnlijk (al sinds 1969) de op een na grootste uitstoter van lachgas in Nederland is. Het bedrijf is sinds vier jaar in handen van DSM (dat zichzelf zo groen vindt) en het private equitybedrijf CVC Capital Partners. De vakliteratuur vertelt dat zo’n fabriek lachgas uitstoot, maar dat ‘hadden we niet in beeld’, zegt de eigenaar. Pas in 2017 werd een meting gedaan en de uitstoot ‘ontdekt’.
Met een bedrag van 90 à 120 miljoen euro is de uitstoot van Anqore te verhelpen. Dat is omgerekend 10 euro per bespaarde ton. Omdat de emissierechten voor CO2 op 25 euro per ton staan, zou de uitstoot al lang zijn opgeheven als lachgas maar op de lijst van broeikasgassen was gezet!
Chemelot herbergt ook nog een salpeterzuurfabriek (voor kunstmest) en een caprolactamfabriek (nylongrondstof), die beide ook uitstoters van lachgas zijn. Zij hebben tussen 2006 en 2008 hun uitstoot teruggebracht van 7 tot 2 miljoen ton CO2e. De caprolactamfabriek blijft sindsdien ook een grote uitstoter. Deze is in Chinese handen.
Zie voor de Chinese groeicijfers aflevering 5 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’.
Het begrip circulaire economie, of kringloopeconomie, wordt genoemd in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Daar wordt benadrukt dat ook informatie, naast energie en materie, daarbij essentieel is. In aflevering 15 gaat het verder over het begrip duurzaam en de ermee verbonden ecosysteemgrenzen en complexiteitsgrenzen. Duurzaamheid wordt apart behandeld in Ecopedia, samen met veerkracht.
In het artikel Ontkoppeling in de rubriek Econome lezen we dat een circulaire economie een voortreffelijk idee is en hoeksteen van het EU-beleid, maar vraagt Gertjan Cobelens zich af: valt het ‘sluiten van de kringlopen’ te verenigen met een groeiende economie? Aflevering 13 tot 16 behandelen de vooruitzichten van recycling, de circulaire economie en de bio-economie. Zie ook kringlopen in de natuur.
Het is ook het uitgangspunt voor het leerboek voor scholieren uit de Paradigmaserie Leren van de natuur, waar allerlei aspecten ook als illustraties zijn weergegeven.
Als men (bijvoorbeeld) ophoudt een akker te gebruiken, zal de oorspronkelijke plantengroei van die streek niet onmiddellijk weer verschijnen. Eerst zullen we zien dat er onkruid gaat woekeren. Daarna komen grassen en struiken. Het kan vele jaren duren voor de oorspronkelijke levensgemeenschap er weer is.
Verschillende plantensoorten volgen elkaar dus op. Men kan begrijpen dat er ook veranderingen optreden in de aanwezige diersoorten. Bepaalde planten komen pas als andere planten het milieu voldoende veranderd hebben. Zo zal mos dat op boomschors groeit, er pas kunnen zijn als er bomen groeien.
Het elkaar opvolgen van veranderingen wordt door ecologen successie genoemd. De planten en dieren die tenslotte samen overblijven noemt men de climax. Een ‘echte’ climax waarin niets meer verandert is overigens nauwelijks bestaanbaar. Lees hierover in aflevering 37 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ en aflevering 84 van de derde serie. Lees beslist ook de tweede helft van het begrip ecosystemen, panarchie en permacultuur. Het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie ziet ook successie bij Gaia.
Successie kan ook de andere kant op (zie aflevering 54), waarbij (in Nederland) eerst alle bomen sterven, dan de hoge en vervolgens de lage struiken, de kruidachtige gewassen, mossen en als laatste de pioniers van weleer, de korstmossen (waarna de grond kaal is). Dit zie je ook richting de noordpool, maar in feite ook richting de evenaar: daar heb je veel meer soorten bij elkaar dan in onze streken.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook de twee artikelen van ‘Grenzen aan de groei – van scenario’s tot hoe de realiteit zich nu ontvouwt’ en ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – een interview door Richard Heinberg’, beide in de rubriek Ecologie, over de vraag of de uitkomsten van de scenario’s vandaag de dag standhouden.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Waar komen nieuwe dingen vandaan? Waarom blijft niet alles zoals eerst? Ontwikkeling kunnen we omschrijven als aanmerkelijke kwalitatieve verandering. Gewoonlijk komt die in kleine stapjes, al kan elke stap in een verandering van aard belangrijk zijn. Neem de resistentie tegen bepaalde antibiotica bij bepaalde bacteriestammen. Dat is een switch.
De middelen van verandering kunnen enorm verschillen. Maar er ligt steeds een gelijk ontwikkelingsproces aan ten grondslag. We kunnen daarbij drie dingen onderscheiden.
-
- Differentiatie komt tevoorschijn uit algemeenheid. Ongeacht tempo, schaal, levend of niet, dit principe is overal van toepassing.
- Differentiaties worden algemeenheden waaruit vervolgens weer differentiaties tevoorschijn komen. Ontwikkeling, is met andere woorden, een proces dat maar doorgaat, dat complexiteit en diversiteit creëert, omdat een vermenigvuldiging van algemeenheden de bron vormt voor een vermenigvuldiging van differentiaties. Soms gebeuren die gelijktijdig, soms volgt de ene op de andere. Als een eenvoudig basisprincipe levert dit proces, steeds weer herhaald en herhaald, een duizelingwekkende diversiteit op.
- Ontwikkeling steunt op co-ontwikkeling. De eerste twee veranderingen worden soms weergegeven als een strip van opeenvolgende plaatjes, als een ontwikkelingslijn. Het derde principe weerspreekt dat. Ontwikkeling opereert niet als een lijn, maar als een web van co-ontwikkelingen die van elkaar afhankelijk zijn. Want zonder co-ontwikkelingsweb geen ontwikkeling.
Hierover gaat het in de afleveringen 2-7 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Vergelijk dit met de toenemende complexiteit in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook componenten van een systeem en bifurcaties.
Geef iedereen een gelijke portie van de koek en maak die portie dan geleidelijk aan kleiner: een persoonlijk krimpend energiebudget. Dat was het plan van David Fleming dat hij beschrijft in Energieslank leven met klimaatdukaten, dat als pdf op 4eco staat. Hoe dat werkt komt in het kort aan de orde in aflevering 7 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Dit is het wat betreft de burgers. Voor de industrie zou er een Nederlandse CO2-heffing kunnen komen. Daarover is er alweer even geleden een enorm debat geweest. Intussen stijgt de CO2-prijs binnen het Europese emissiesysteem – eindelijk. Zie aflevering 8 en 9.
Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen: de temperatuur zal zeker met 2 graden stijgen, als het al niet met 3 graden is. De kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook duurzaamheid, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, kosten duurzame energiebronnen, energie en piekolie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2023) geplaatst wordt. Zie verder aflevering 14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de beste empirische gegevens is in onze economie een CO2-ontkoppeling van 4 procent per jaar praktisch het maximaal haalbare. Maar om onder een temperatuurstijging van 2 graden te blijven, is het nodig ruim 7 procent te halen. Zelfs met de meest ambitieuze en agressieve uitrol van CO2-vrije energie gaat dat niet lukken. Dan wordt de toepassing van onbewezen en riskante technieken als BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) of geo-engineering op gigaschaal verleidelijk. Daarbij is de verdeling van de lasten tussen de rijke en de arme landen ook nog eens zeer oneerlijk. Kortom, zonder een gericht ontgroeipad in te slaan, is het halen van de klimaatdoelen zo goed als onmogelijk.
Onze CO2-vrije energietechnologieën zijn zonder uitzondering uitermate materiaalintensief. Voor dezelfde energie-opbrengst vergt bijvoorbeeld een windpark negen keer zoveel materiaal als een gasgestookte elektriciteitscentrale. Een zonnepaneel of windturbine is bovendien niet hernieuwbaar, alleen herbouwbaar, zolang de benodigde grondstoffenvoorraad strekt, wat een punt van zorg is. Want de huidige energievoorziening CO2-vrij maken vergt onvoorstelbare hoeveelheden grondstoffen. Dit wordt behandeld in aflevering 17 tot 19 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? Er is een andere kijk voor nodig. Zie daarover aflevering 1 van het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, en aflevering 30 van het Vijfde klimaatartikel en aflevering 24 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Bij Nate Hagens is dan nog het item ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme van belang. Zie ook nog klimaattransitie en transitie.
Psychologen onderscheiden zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting en ze bekijken hoe het daarbij zit met de drie houdingen (hoofd, hart, handen) van de sociale psychologie. Dit zijn die zes houdingen: Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Degenen die bezorgd zijn. De voorzichtigen. De onthechten. De twijfelaars. De afwijzers. Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. In aflevering 19 komt dan nog het begrip cognitieve dissonantie aan de orde, een manier waarmee we ons aanpassen als ons denken, voelen en handelen anders niet met elkaar in overeenstemming zijn.
Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren en zijn dus veel krachtiger dan feiten. Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt.
Dit komt aan de orde in aflevering 4 en volgende van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering.
We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.
We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme.
Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.
Cognitieve psychologie gaat over hoe ons denken in de praktijk werkt, en hoe onze hersenen informatie verwerken. Cognitieve psychologen gaan onder andere na hoe we denken als we beschikbare informatie verwerken om tot een mening te komen of een beslissing te nemen. Tot de cognitieve psychologie behoort het snel en langzaam denken. Zie afleveringen 13-16 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook framen en psychologie in soorten.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.
Het omheinen (enclosure), dat wil zeggen in particulier bezit nemen van wat eerder publiek bezit (gemeengoed) was (dus de privatisering van de commons), komt aan de orde in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en in aflevering 14 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ legt in systeemtermen uit wat de tragedie van de meent voor visstanden inhoudt. Deze tragedie van de meent is de vertaalde titel van het beroemde Science-artikel (162, 1968, p. 1243-1248) ‘The ‘Tragedy of the Commons’ van Garrett Hardin. Dit artikel heeft nogal eens tot verwarring en felle kritiek geleid. Zie Tragedie van de meent bij Wikipedia. Zie ook externalisering. Zie over de privatisering van de commons en het teloorgaan van de meent ook het Paradigmaserieboek De mythe van de groene economie.
Wikipedia meldt nog het volgende:
De commons (van het Engelse commons, meent) zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van een groep of samenleving. Dit kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals (schoon) water en (schone) lucht, maar ook bronnen van informatie, kennis en cultuur, zoals teksten en illustraties. De hulpbronnen kunnen weliswaar in privé-eigendom zijn, maar de eigenaar geeft bepaalde vormen van gebruik vrij, zoals een weidegrond voor begrazing door vee. Onderdeel van de commons kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn die door groepen (gemeenschappen, gebruikersgroepen) worden beheerd voor individueel en collectief nut.
Het gebruik van commons voor natuurlijke hulpbronnen stamt uit de Europese intellectuele geschiedenis. Het betrof gedeelde landbouwgronden, weilanden en bossen, die over een periode van meerdere eeuwen langzaam maar zeker werden afgegrensd en geclaimd als privé-eigendom voor privégebruik. In het Nederlands waren benamingen als meent en gemene grond hiervoor gebruikelijk.
Er is een subtiel maar belangrijk verschil tussen de commons en het publieke domein. Waar publiek domein verwijst naar een algemeen gedeeld eigendomsrecht én gebruiksrecht (niemand wordt van toegang uitgesloten, niet zelden omdat dit praktisch onuitvoerbaar is, zoals bij lucht), is er bij commons niet noodzakelijk sprake van gedeeld eigenaarschap. Essentieel is het onderscheid tussen eigendomsrechten en gebruiksrechten. De eigenaar van een hulpbron (bijvoorbeeld een landeigenaar of een auteursrechthebbende) kan aan anderen (specifieke personen of iedereen) vormen van gebruiksrecht toestaan. De personen aan wie gebruiksrechten zijn toegekend, worden ‘commoners’ genoemd. In auteursrechtelijk beschermde werken wordt dit verschil duidelijk aan de terminologie “sommige rechten voorbehouden” (commons) versus “geen rechten voorbehouden” (publiek domein), terwijl “alle rechten voorbehouden” wordt gebruikt wanneer de eigenaar (rechthebbende) geen gebruiksrechten heeft vrijgegeven.
Bron: Wikipedia
Complexe systemen die goed omgaan met hobbels of spanningen, noemen we ‘complexe adaptieve systemen’. Hierover leest u meer in de inleiding bij de website (‘Wat moeten we weten…’) in aflevering 4 e.v. Het zal ook aan de orde komen in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Er is ook de definitie van complexiteit die zich uit structurele differentiatie. Dit is de omschrijving die Joseph Tainter verder uitwerkt in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek ontwrichting.
Zo stelt de auteur William Ophuls in het openingsartikel bij de rubriek ecologie: “Binnen de context van mijn betoog vat ik complexiteit op als economische, sociale en politieke schaalvergroting, institutionalisering, specialisatie, differentiatie en stratificatie. Een stad is dus complexer dan een dorp omdat een stad niet alleen groter is maar ook meer rollen kent, een uitvoerigere arbeidsdeling, een fijnmazigere klassenindeling, een uitgebreidere hiërarchie, enz. Wanneer ik het begrip in een andere betekenis gebruik – bijvoorbeeld als een eigenschap van complexe adaptieve systemen – dan wordt dat uit de context duidelijk.”
Zie voor het terrein van de economie ook meer is anders, ook in de economie en ook complexiteit in de economie.
Culturele (of sociale) complexiteit wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 1-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. De essentie van de evolutie van sociale en culturele complexiteit is: differentiatie in structuur gaat gepaard met organisatie die de structuur beperkingen oplegt. Oftewel: Complexiteit is organisatie plus structurele differentiatie. Complexiteit wordt betaald in vele muntsoorten, niet alleen in geld, maar ook in ingewikkelde banen, tijd, ergernis, stress. Dit zijn allemaal transformaties van energie (aflevering 6-7 van hetzelfde artikel). Complexiteit is basisgereedschap bij het oplossen van problemen (welke problemen dan ook). Er is slechts een probleem nodig om complexiteit te laten groeien. En er zijn altijd wel problemen, dus is er een voortdurende druk op complexiteit om te groeien (aflevering 8 van hetzelfde artikel). Culturele complexiteit gaat dus vooraf aan het bijbehorende energieverbruik, maar eenmaal gevormd kan het systeem niet meer zonder. Maar is er toevallig extra energie, dan volgt vanzelf complexiteit. Er is sprake van een energie-complexiteitsspiraal: complexiteit nam toe omdat we ineens heel veel olie hadden, complexiteit neemt altijd toe omdat we problemen moeten oplossen en complexiteit vergt dat de energiewinning nog meer toeneemt (aflevering 9-10 van hetzelfde artikel).
Zie ook apart energie-complexiteitsspiraal, vereenvoudigen, innovatie, en verder ontwikkeling, structurele differentiatie, energieverbruik en economische groei en wet van de vereiste complexiteit.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de Steve Keen de economie als complex systeem met cycli, wat een blinde vlek is bij de gangbare economie. Aan de orde komen zaken als terugkoppelingen bij economen, vreemde aantrekkers, emergentie en aanzwellende cycli, waarbij de chaotische dynamiek als uitkomst van Keens Minsky-model frappant is. Zie voor meer uitleg cycli in de economie, emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie. Verder is wat er staat bij complexiteit, chaos en catastrofe en overshoot nog relevant.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
De Wet van de vereiste complexiteit luidt: ‘De complexiteit van een regelsysteem moet tenminste even groot zijn als de complexiteit van het systeem dat het wil reguleren.’ Anders werkt het niet. Oftewel, alleen complexiteit kan complexiteit beheersen. Anders leidt een complexiteitskloof tussen de twee tot allerhande ellende. Deze wet komt aan de orde aflevering 15 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de Rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook vereenvoudigen.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
De energie-complexiteitsspiraal van Joseph Tainter stelt dat zodra er in een natuurlijk systeem iets van ongebruikte energie is, er onmiddellijk soorten van binnen of buiten het systeem opdoemen die die energie benutten. Voeg extra energie aan een ecosysteem toe en zijn complexiteit zal toenemen. In menselijke samenlevingen gaat het niet anders. Beschikken we over extra, liefst goedkope energie, dan maken we die op en neemt de complexiteit van onze samenleving toe. Die samenleving ontwikkelt dan nieuwe activiteiten, nieuwe technologieën, nieuwe vormen van vermaak, nieuwe instituties en sociale rollen en nieuwe vormen van informatie en informatieoverdracht. En die nieuwe activiteiten en instituties en zo verder hebben voor hun voortbestaan allemaal een constante stroom energie nodig. Er is sprake van een doorgaande energie-complexiteitsspiraal. Stokt de (groei van de) energievoorziening, dan is er maar één oplossing: radicale versimpeling van de maatschappij; anders volgt ineenstorting.
Joseph Tainter komt zelf uitgebreid aan het woord in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting (zie voor de energie-complexiteitsspiraal aldaar aflevering 15-16). Zijn werk wordt behandeld in aflevering 34 en 35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Verwijzingen naar zijn werk vindt u verder in aflevering 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en in aflevering 1 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook innovatie.
Joseph A. Tainter is hoogleraar ‘milieuconflicten, omgaan met klimaatverandering en energie- en grondstofverbruik’ aan de Utah State University. Hij schreef het beroemde boek The Collape of Complex Societies (Cambridge Un. Press, 1988).
Het ‘Intermezzo: klimaat klem tussen covid en complot’ in de klimaatartikelenserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting bestaat uit zeven afleveringen.
In aflevering 1 en 2 komt trauma-expert en voormalig hoofd psychiatrie van het AMC Berthold Gersons aan het woord over het vaste verloop in fases van fel toeslaande rampen. Maar corona was net geen gewone ramp, doordat het gevaar niet zomaar week. Normaal weet je dat het over is, hierbij lange tijd niet. Een fase van desillusie met wantrouwen volgt dan. Burgers worden boos, ze gaan complottheorieën ontwikkelen, terwijl solidariteit nodig is.
Aflevering 3 gaat over burgerlijke ongehoorzaamheid. Wetenschapper Gijs van Oenen vertelt dat die van versie 1.0 (denk aan Martin Luther King) verschoof naar versie 2.0 (denk aan: ‘not in my backyard’ en de procederende burger) en daarna naar versie 3.0 (het ingrijpen van de overheid wordt gewoonweg niet aanvaard). Vergelijk hiermee de neoliberale mens die is opgevoed als individualist van aflevering 25 tot 32 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in deze serie. De overheid wordt geen greintje meer gezag moet worden toegekend dan strikt onvermijdelijk is.
Wat moet de overheid doen als er steeds meer groepen in opstand komen, en als discussies onredelijk worden? Wat moet je aan met complotdenkers? In aflevering 4 spreekt de Oostenrijkse conflictonderzoeker Friedrich Glasl over escaleren en de-escaleren. Het uit de hand lopen van relaties volgt vaak een vast patroon volgens de relationele fase, de emotionele fase en de vechtfase. Snelle interventie is geboden, maar in tijden van sociale media valt dat niet mee.
Het kan zelfs uitlopen op een asymmetrische oorlogvoering, een gevecht op leven en dood. Daarover horen we de historicus en psycholoog Eelco Runia in aflevering 5. Bij asymmetrie gaat het erom de tegenstander onderuit te halen, op alle mogelijk manieren. Populistisch-rechts werkt er volop mee, maar presenteert het als symmetrie door zogenaamd de taal van de democratie te spreken. Ze schuilt zo bij de nuttige idioten van het bona fide electoraat. Wie zelf te goeder trouw is staat machteloos.
Intussen wordt het mogelijk om met proeven met virtual reality mensen zo in de war te maken, dat hun ‘zelf’ verandert. Daarover gaat het in aflevering 6. De mens past in het contact met vrienden voortdurend zijn eigen zelf-model aan en ijkt dat op hun reacties, zegt de filosoof Thomas Metzinger. Hij legt een verband tussen dit proces van vervreemding en de covid-ontkenners.
Positieve en negatieve vrijheid is het thema van de laatste aflevering 7. Dit onderscheid komt van de historicus Annelien De Dijn. Positieve vrijheid is de vrijheid om als burgers te bepalen hoe en door wie je bestuurd wilt worden. Negatieve vrijheid is de vrijheid om te doen en te laten wat je wilt en daarbij door de overheid met rust gelaten te worden. Die twee staan op gespannen voet en het negatieve vrijheidsbegrip kreeg de overhand. Het wordt compleet rigide doorgetrokken.
Alle genoemde aspecten in dit Intermezzo beperken de eensgezindheid en hinderen de vooruitziende blik, wat een effectieve aanpak van de klimaatcrisis in de weg staat.
In het artikel ‘De samenstelling van systemen’ wordt in aflevering 1 vastgesteld dat alle systemen de volgende kenmerken delen:
- Inputs in de vorm van energie, materie en informatie.
- Outputs zoals diverse soorten werk en afval, ook weer in de vorm van energie, materie en informatie, waarbij het verschil in tempo tussen inputs en outputs een vertraging kan geven.
- Grenzen en afbakening, waarbij systemen zelf steeds onderdeel zijn van grotere systemen en ook kleinere omvatten, en waarbij de scheidslijnen tussen wat tot het systeem behoort en wat erbuiten valt soms onduidelijk zijn en altijd poreus.
- Terugkoppelingen, positief en negatief, die ook wel versterkend en beperkend (of balancerend) genoemd worden.
- Stromen vanuit en naar de omgeving (het milieu).
- Fondsen/voorraden van voedingsstoffen en grondstoffen in allerlei vormen, die al dan niet weer aangevuld worden (door natuurlijke processen).
- En dan is er nog emergentie, het verschijnsel van het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem.
Het artikel ‘De samenstelling van systemen’ loopt ze stuk voort stuk langs. En in het artikel ‘De werking van systemen’ komt de wisselwerking ertussen aan de orde, met ook grafische voorstellingen daarvan. In beide artikelen komen nog verschillende andere systeemkenmerken aan de orde. Zie nu verder bij systeem en ontwikkeling.
Een klimaatcomputermodel dat geloofwaardige resultaten oplevert, en dat achteruit werkend, met succes het klimaat van voorgaande decennia ‘voorspelt’, wordt voor waar aangenomen. Dit geldt voor de vele klimaatmodellen die benut worden door het IPCC. Zie aflevering 2 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
Daartegenover staat de intuïtieve kijk van Gaia. De Gaia-theorie is een zogenaamde ‘gehele-systeemtheorie’ en kan als zodanig niet gemodelleerd worden met het gescheiden gebruik van de concepten van de aard- of menswetenschappen. (Zie ook aflevering 9.)
De betrouwbaarheid van de modellen van de onderzoekers in de aard- en menswetenschappen vond Lovelock kwestieus, onder andere omdat ze er op milieuverandering reagerende organismen uit weglaten. Zo kan je verrast worden door het vlindervleugelslageffect van Lorenz.
Zie ook Gaia-hypothese, biogeochemie, Gaia en de energie, Madeliefjeswereld, doelgerichtheid van Gaia, klimaatstanden van Gaia.
“Waar het op neerkomt is dat er in de chips-industrie stilzwijgend een eind is gekomen aan de befaamde wet van Moore, die zegt dat het aantal transistoren op een chip elke anderhalf jaar verdubbelt, en daarmee de kloksnelheid van de elektronica ook. Decennia was dat zo, nu niet meer. (Het einde van de wet van Moore is niet omdat de mensen van ASML geen kleinere schakelingen meer zouden kunnen maken, dat kan nog best. Het probleem zit in de oververhitting door lekstromen, Meer dan de helft van de power in elke transistor wordt nu al omgezet in warmte. De industrie heeft het er niet zo over, maar de kloksnelheid van chips is de laatste jaren constant gebleven omdat de boel anders gewoon zou doorbranden.” Aldus Theo Rasing in de Volkskrant van 15 oktober 2016 (Sir Edmund, p50/51). Deze Nijmeegse professor in de fysica zegt dat hij zich gaat concentreren op het energiezuiniger maken van computers. Het is niet het klimaatprobleem maar de wetenschappelijke uitdaging die hem niet loslaat. Hij gaat daarbij leren van de werking van onze hersenen.
Ook hier geldt blijkbaar weer dat wat we zagen met de wet van Moore een stukje uit een S-curve is. Het is dat stuk waar de exponentiële groei de curve steil omhoog doet gaan, maar ergens is een plafond waar de lijn onverbiddelijk bijbuigt tot het neerkomt op een stationaire fase (een horizontale lijn).
Het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving bepaalt het nut van die energiebron. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron (flink) hoger is dan die van zijn omgeving, kan energie arbeid verrichten. Zonder krachten van buitenaf beweegt energie altijd van een hogere concentratiegraad naar een lagere (daarom wordt je koffie koud terwijl je dit zit te lezen). Dat wil niet zeggen dat die energie verloren gaat, alleen dat die geen arbeid meer kan verrichten.
Mark Lynas beschrijft in het boek Zes graden kraakhelder wat we moeten doen om klimaatontwrichting te voorkomen. De huidige infrastructuur en wat er al gepland is, belooft een ingebakken uitstoot van 846 gigaton CO2. Dat is vrijwel precies het dubbele van wat er volgens de Parijse doelstelling nog mag: 420 Gt CO2. Er is dus amper nog koolstofbudget over. Dit lezen we in aflevering 14 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Aflevering 15 geeft de consequenties. We moeten alle geplande, reeds goedgekeurde of in aanbouw zijnde centrales annuleren. We moeten ook direct stoppen met de verkoop van alles waar een verbrandingsmotor in zit en alles wat fossiele energie vreet (vliegtuigen, cementovens en hoogovens), ongeacht de gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie. En dan is het nog niet genoeg. We moeten ook een deel van de bestaande machinerie vroegtijdig stilleggen, voor deze versleten is.
De (Nederlandse) praktijk is hiermee in flagrante tegenspraak, hoe begrijpelijk het ook mag zijn. Zie aflevering 16.
Grafieken van allerlei uitingen van het klimaat blijken de vorm van een kerkklok te hebben, waarbij het hoge middengedeelte de meeste voorkomende gevallen weergeeft en de lage zijkanten de uitzonderingen. Neem de temperatuur op een bepaalde datum als voorbeeld. 95 procent van de tijd heersen dan doorsnee temperaturen en in amper vijf van de honderd jaren zijn ze extreem. Een figuur laat dit mooi zien in aflevering 13 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting. Bij opwarming gebeuren er twee dingen. De klokcurve schuift opzij naar warmer weer èn de curve wordt platter, wat duidt op een veel groter aandeel van uiterst warm het weer (en andere extremen). Dat zien we in de figuren van aflevering 14.
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Concurrentie komt nog op diverse manieren voor op 4eco. Zo definieert Rees in aflevering 4 van zijn artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ de economie als ‘de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving’. Zie verder bij ecologie en economie, definities en paralellen. Hickel verklaart hoe afgrendeling en toe-eigening onderlinge concurrentie schept tussen degenen die van hun bestaan bestolen zijn. De concurrentie veroorzaakt ook dat er verliezers van het neoliberalisme zijn. En dan is er nog het sociale aspect: bij menselijk gedrag verklaart Hagens dat bij onze sociale soort eenieder concurreert om status en middelen. In de moderne cultuur concurreren we om die status met grondstoffenintensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt. En in aflevering 27 van het artikel ‘het geldmysterie’ zien we een vergelijking van de geldsystemen van patriarchale en matrifocale samenlevingen (yang en yin) dat economisch gezien schaarste tegenover genoeg staat, accumulatie van geld tegenover geldstroom, concurrentie tegenover samenwerking en voortdurende groei tegenover duurzaamheid.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Onder concurrentie in de natuur verstaan we een toestand waarbij individuen van één soort grondstoffen consumeren die maar beperkt beschikbaar zijn. De bekwaamste zullen overleven; de rest zal wegkwijnen. De concurrentie is groter naarmate de populatie dichter is. Want hoe meer individuen, des te groter de kans dat de draagkracht van het milieu onder druk staat. De overlevingskans hangt dus samen met de dichtheid van de populatie. Ecologen zeggen daarom vaak dat het sterftecijfer dichtheidsafhankelijk is.
De beschikbaarheid van voedsel zal vermoedelijk de overlevingskans dichtheidsafhankelijk beïnvloeden. Dichtheidsafhankelijkheid komt, af en aan, aan de orde in de afleveringen 15–16 en 25-30 van serie 1 van ‘Wat is ecologie?’ Zie ook aflevering 38.
Andere factoren werken onafhankelijk van de dichtheid. Bijvoorbeeld ongebruikelijke weersomstandigheden zoals droogte of overstromingen zullen alle leden van de populatie raken. Vogelpopulaties in bosgebieden lijken vooral onder de druk van de dichtheidsafhankelijke factoren te staan, terwijl voor insecten in droge gebieden geldt dat de sterfteoorzaak meer aan dichtheidsonafhankelijke factoren valt toe te schrijven.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toeëigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie ook vertragingen.
De rol van corruptie (en de maffia) als een kostenpost in het winststreven van bedrijven komt aan de orde in aflevering 25 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Het is ook onderdeel van het Tijdperk van Decadentie van het ontwikkelingsschema van Sir John Bagot Glubb in aflevering 12 van het artikel ‘Catastrofologie’ evenals van het opereren van de elite in de neergangsfase bij Bas van Bavel in aflevering 19 van hetzelfde artikel.
Creatieve vernietiging is een proces van voortdurende innovatie, waarbij succesvolle toepassingen van nieuwe technieken de oude vernietigen. Dit was de visie van Joseph Schumpeter. In een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang worden oude bedrijven vernietigd door nieuwe. Lees over Schumpeter op Wikipedia. Waardevernietiging à la Schumpeter komt ook aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook innovatie en aflevering 7 van het artikel het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Kunstmatige veroudering voor een snellere omloop van producten komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie.
Culturele (of sociale) complexiteit wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 1-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. De essentie van de evolutie van sociale en culturele complexiteit is: differentiatie in structuur gaat gepaard met organisatie die de structuur beperkingen oplegt. Oftewel: Complexiteit is organisatie plus structurele differentiatie. Complexiteit wordt betaald in vele muntsoorten, niet alleen in geld, maar ook in ingewikkelde banen, tijd, ergernis, stress. Dit zijn allemaal transformaties van energie (aflevering 6-7 van hetzelfde artikel). Complexiteit is basisgereedschap bij het oplossen van problemen (welke problemen dan ook). Er is slechts een probleem nodig om complexiteit te laten groeien. En er zijn altijd wel problemen, dus is er een voortdurende druk op complexiteit om te groeien (aflevering 8 van hetzelfde artikel). Culturele complexiteit gaat dus vooraf aan het bijbehorende energieverbruik, maar eenmaal gevormd kan het systeem niet meer zonder. Maar is er toevallig extra energie, dan volgt vanzelf complexiteit. Er is sprake van een energie-complexiteitsspiraal: complexiteit nam toe omdat we ineens heel veel olie hadden, complexiteit neemt altijd toe omdat we problemen moeten oplossen en complexiteit vergt dat de energiewinning nog meer toeneemt (aflevering 9-10 van hetzelfde artikel).
Zie ook apart energie-complexiteitsspiraal, vereenvoudigen, innovatie, en verder ontwikkeling, structurele differentiatie, energieverbruik en economische groei en wet van de vereiste complexiteit.
Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.
Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering. Dit legt Hickel uit in aflevering 8 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Op het niveau van het superorganisme doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie. Zie aflevering 16 en verder door het hele artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zolang de groei van het bbp ons voornaamste culturele doel is, vergt ontkoppeling de dood van het superorganisme.
In aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie gaat het om culturele verhalen. Die doen zich samen met sociale normen voor als werkelijkheid, maar zijn toch producten van de menselijke geest, letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid.
Culturele behoeften winnen het, als het om onze identiteit gaat, telkens van economische logica. Zie aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Zo bezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Hierover lezen we bij aflevering 3 en volgende in het artikel ‘Het geldmysterie’.
Zie ook twee culturen, of drie over het werk van Snow en Hardin, over de kijk van de ecologie die niet om dingen of taal draait, maar de vraag stelt: ‘En wat dan?’ Lees daarover in aflevering 12 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
Zie ook cycli in de economie en aanzwellende cycli (uit het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit). Bij de serie artikel over de stad van Jane Jacobs gaat het dan in aflevering 6 van het tweede artikel nog om een cyclus van vier processen van de economie van een stad. Ook verderop in dit artikel is nog sprake van cycli.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Steden hebben ieder voor zich tijden om import ter vervangen en perioden om innovatieve export te genereren. Om een significante episode van importvervanging te kunnen doormaken, moet een stad per definitie eerst een kritische, onstabiele massa opbouwen van potentieel vervangbare import. Zie de serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie.
De economie van een dynamische stad kent een cyclus van vier processen, die de stad generatie na generatie kunnen laten bloeien.
Het eerste proces houdt in dat er in alle vier categorieën (productie, consumptie, export, import) werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. En de rest is bijbehorend werk. Het lijkt misschien een toestand maar het is een proces.
In het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten ter plaatse zelf hun eigen werk exporteren. De stad bouwt daarmee een additionele collectie lokale bedrijven op om de producenten van dit nieuwe exportwerk te bedienen. Sommige van déze nieuwe leveranciers gaan dan ook weer hun eigen werk exporteren. De stad bouwt meer lokale bedrijven op om de productiegoederen en -diensten aan hén te leveren, enzovoort. De stad verdient dan een groeiend volume en een groeiende verscheidenheid van import(goederen en -diensten). Het schema van dit proces vinden we in aflevering 6 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het derde proces in een groeiende stadseconomie draait het om wat steden doen om de import – die ze met de export van het tweede proces verdienen – te vervangen door producten en diensten van eigen makelij. Hiervoor behandelt Jane Jacobs het voorbeeld van het ontstaan van de fietsenfabricage in Tokio. Die verving de import van kant-en-klare fietsen en leverde een nieuwe bedrijfstak op die economisch rendabel was. De economie van Tokio breidde zich uit en daarmee groeide de totale wereldeconomie. Het was geen kwestie van alleen maar verschuiven, niet van de ene stad naar de andere, of van welke plek naar welke andere plek dan ook. Importvervanging is volgens Jane Jacobs misschien wel de voornaamste manier waarop het economisch leven zich uitbreidt en waarmee nationale economieën hun totale volume van goederen en diensten opschroeven. Dit wordt nog eens extra duidelijk in de beschrijving van het geval Los Angeles. We vinden het schema van dit derde proces in aflevering 15 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het vierde proces in een groeiende stadseconomie wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Er zijn drie verschillende manieren waarop organisaties voor het eerst exporteurs kunnen worden: Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan het lokale werk van anderen. Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan ander werk dat ze zelf lokaal doen. Ze kunnen hun eigen lokale werk gaan exporteren. Al deze processen steunen uiteindelijk direct op de lokale economie en (pas) in de uitgebreide, diverse economie van de grote stad lukken ze ook. We vinden het schema van het vierde proces van economische stadsgroei in aflevering 19 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
In sommige steden gaat het met deze processen achter elkaar door, met grote snelheid. In andere gaat het langzaam. Maar snel of langzaam, dit is de cyclus die hun economie aan de gang houdt. De cycli van steden die volatiel met elkaar handelen, sluiten niet goed op elkaar aan. Ze doorkruisen elkaar constructief in hun verschillende fases, waarbij ‘sommigen op stoom zijn, terwijl anderen juist verkleumen’ en ‘sommigen van energie blaken, terwijl anderen sukkelen’. Als alle steden van een land tegelijk bezig waren aan uitbarstingen van importvervanging, zou de totale economische uitbarsting afschuwelijk, uitzinnig en vermoedelijk onwerkbaar zijn, zozeer dat zij zichzelf de adem zou afsnijden met een tekort aan materialen, werknemers en gewoon een tekort aan tijd om de praktische problemen op te lossen voordat deze de boel overweldigen. Maar zo’n onevenwichtige, gelijktijdige uitbreiding is praktisch ondenkbaar, omdat steden juist de verschillende fases van elkaars cyclus nodig hebben. Een stad in de fase van het opwekken van export zonder weerga, of van echte innovaties, behoeft als klant steden die nou net bezig zijn met importvervanging, want dat creëert de ruimte voor nieuwe import van innovatieve goederen en diensten.
Stedelijke ontwikkeling kan in omgekeerde richting in verval ontaarden. Zie voor links naar alle items ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Voor mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met Dougald Hine het Dark Mountain Project op, een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Zie aflevering 25 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. We moeten onciviliseren, wat valt samen te vatten in drie stellingen: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En ‘We geloven dat de wortels van deze crisis in de verhalen liggen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’
Kingsnorth raakte teleurgesteld in de milieubeweging en trok zich terug op het platteland. Daar denkt hij na: ‘Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.’ Wat hem uiteindelijk van die wanhoop gered heeft, vertelt hij in aflevering 26 tot 29: een geologisch-universeel perspectief dat hem bij het boeddhisme brengt en bij het begrip perceptie – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn. Dit is niet iets om hier samen te vatten; lees de vier afleveringen in hun geheel.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Informatie wordt gedefinieerd als ‘een verschil dat een verschil maakt’. Dit is een begrip afkomstig van Gregory Bateson. Informatie in systemen (altijd nodig naast energie en materie) wordt behandeld in de afleveringen 5 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen (zoals in data filteren), met name ook in aflevering 84-86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ over het begrip ecosysteem; verder bij hefboom, hiërarchie, doorstroming en positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting, net als negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd.
Richard Dawkins toonde, na de reactie van Lovelock op de reactie vanuit de geochemie, vervolgens aan dat de regulatie van het klimaat en de gesteldheid (de compositie) van de aarde niet door organismen gereguleerd kan worden. Oftewel: Darwin en Gaia gaan op deze manier niet samen. Dat was een verklaring die Lovelock accepteerde. Maar, hemeltjelief, het klimaat en de chemie werden toch zeker gereguleerd? Zo kwam de gedachte op dat de kritiek van de biologen zou wegvallen als je kon aantonen dat het hele aardsysteem de regulator was – dus alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar. Lees hierover in aflevering 5 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
‘De Madeliefjeswereld’ is een door Lovelock geschreven holistisch model, waarmee hij zijn gelijk wilde vaststellen. Allemaal boze biologen wilden het graag een doodsteek bezorgen, maar schrijft Lovelock, het is nooit onderuit gehaald. Het programma beschrijft een zelfregulerend systeem van het klimaat op een eenvoudige platte planeet, met een ster zoals de zon, waarop in een simpel ecosysteem twee soorten madeliefjes evolueren volgens de manier van Darwin. De temperatuur aan het oppervlak van deze Madeliefjeswereld wordt bepaald door het deel van de zonnestraling dat wordt geabsorbeerd, respectievelijk wordt teruggekaatst de ruimte in, en door de hoeveelheid warmte die in het infrarode deel van het spectrum wordt uitgestraald. Over de werking en de uitkomsten lees je in aflevering 6 en 7.
Het bleek een model van een emergent systeem waarin klimaat en organismen nauw verbonden zijn en samen evolueren. Madeliefjeswereld is ook een klimaatmodel. De groei en de selectie van planten zijn in het model nauw verbonden met hun vermogen het klimaat te beïnvloeden en erdoor beïnvloed te worden. Het laat zien hoe zo’n systeem de oppervlaktetemperatuur op aarde dicht tegen het optimum voor plantengroei kan houden bij een grote spreiding in de omvang van de straling.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia.
De spektakelmaatschappij à la Guy Debord en haar onstoffelijke consumptie (maar vaak heel stoffelijke productie) komt aan de orde in aflevering 16 (en 18) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. (Het gelijknamige boek is uitgegeven door uitgeverij IJzer.) Zie ook consumentisme.
Deeleconomie is een van groene-groei-strategieën die worden behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
Het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting is gewijd aan de klimaatverandering, maar ook in het begin van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek gaat het over de definitie van klimaatverandering: Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang, wat minder beladen klinkt. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn. Maar als je het klimaat opvat als een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken’ is de term klimaatontwrichting eigenlijk passender. De gebruikelijke definitie is ‘het gemiddelde weer van de afgelopen 30 jaar’. Wie dan het klimaat van 1950-1980 vergelijkt met dat van 1980-2010 ziet opmerkelijke verschillen. Dit komt aan de orde in het genoemde artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Zie verder beslist ook de afleveringen 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat, ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Er is maar één manier om de doelstellingen van het Parijs-akkoord te halen: het actief inperken van de ‘materiële doorvoer’ van de wereldeconomie, oftewel door degrowth, of ‘ontgroeien’. (Zie ook Grootschalige ontkoling.) Hierover gaat het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ van Jason Hickel
in de rubriek Economie. Beleidsvoorstellen richten zich bij degrowth enerzijds op het herverdelen van de bestaande inkomens, het inkorten van de werkweek, en de garantie van een baan en een loon waarvan je fatsoenlijk rond kunt komen, en anderzijds op het beschikbaar stellen van meer publieke voorzieningen. Op het eerste gezicht oogt een ontgroeiende economie als een economie van schaarste, maar in feite is precies het omgekeerde het geval. Met een eerlijker verdeling van de bestaande hulpbronnen en een uitbreiding van de publieke voorzieningen brengt ontgroeien geen schaarste met zich mee maar overvloed.
Ontgroeien is iets heel anders dan krimpen met een recessie als gevolg. Het is geen inkrimping van de bestaande economie (een economie die groei nodig heeft om stabiel te blijven). Het vereist een verschuiving naar een ander soort economie (een economie die om te beginnen al geen groei nodig heeft). Dit kan worden bereikt met een hele reeks samenhangende beleidshervormingen. Zie aflevering 5.
In het denken over economisch ontgroeien staat een progressieve (her)verdeling van bestaande inkomsten voorop. Dit brengt een omkering van de gebruikelijke politieke logica van het groeidenken met zich mee: gelijkheid als een substituut voor groei. Om hoog op sociale indicatoren te scoren is voorbij een bepaald punt geen hoger bbp per hoofd van de bevolking nodig. Zie bbp, negatieve effecten en aflevering 6. Hickel geeft in aflevering 8 een voorbeeld van hoe simpel een uitbreiding van publieke voorzieningen kan functioneren in een ontgroei-scenario.
Als de materiële doorvoer de kern van het huidige beleid blijft, móet om de zaak op gang te houden – vanwege de groeidwang – gemeenschappelijk immaterieel bezit dat nu overvloedig en gratis aanwezig wel worden afgegrendeld en toegeëigend, zodat wij het terug moeten kopen voor geld. We hebben het dan over het inpikken van kennis, liedjes, groene ruimtes, ouderschap, fysieke aanraking, liefde en misschien zelfs de lucht zelf. Dat is precies het tegenovergestelde van ontgroeien. Zie aflevering 18. Zie verder bij schaarste. Dit verhaal gaat verder bij de Lauderdale Paradox.
Groene-groei-strategieën worden behandeld in aflevering 7-12 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hiertoe behoort dematerialisatie van de dienstensector. Het laatste komt ook al aan de orde in aflevering 22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting.
Demurrage is een tijdgebonden belasting op het vasthouden van geld die ook ‘(over)liggeld’-vergoeding genoemd wordt. Het is een beetje zoals bibliotheken een ‘telaat-vergoeding’ vragen voor boeken die niet op tijd weer uitgeleend kunnen worden. Het is dus een ‘circulatievergoeding’ die net andersom werkt als rente. Zie ook bij smeltend geld.
In het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw heerste er lokaal een extra munt als puur ruilmiddel, die je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld – ze investeerden in dingen voor de lange termijn. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten. Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigen, wat dus in de westerse geschiedenis slechts die ene keer voorkwam. Hierover gaat het vanaf aflevering 19 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen en yang- en yin-munten. Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van dit duale geld. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.
Die lokale munten werden eens in de zoveel tijd vervangen en dan kreeg je er minder voor terug. Je kon ze dus beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Het volgens Lietaer samenhangende verschijnsel van de zwarte madonna uit deze periode wordt beschreven in aflevering 20 en 21. Zij lijkt een esoterisch sleutelelement te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. Haar kind symboliseert de mensheid.
De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat lijkt niet toevallig; het is een gevolg van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen.
Onder rente verdisconteren staat op Ecopedia uitgelegd hoe een investeerder aankijkt tegen de toekomstige waarde van een bestaande bos en een aanplantbos.
Gezien vanuit het perspectief van een investeerder veranderen valuta met liggeld (of anderszins negatieve rentedragende valuta) de relaties met de toekomst duidelijk. Als de valuta in onze bomenaanplanting bijvoorbeeld 5% liggeldvergoeding kostte, zou de den plotseling €167 en de eik maar liefst meer dan €168.000 waard zijn als hij vandaag werd gedisconteerd.
Als die valuta gebruikt werden om te investeren zou het planten van eiken de voor de hand liggende keuze worden. Kortom, bij met liggeld geladen valuta’s zouden investeringen op de langere termijn in waarde stijgen.
Dit is het vervolg op: Rente verdisconteren.
In het verleden waren er samenlevingen die in plaats van rente juist een ‘circulatievergoeding’ oplegden om het hamsteren van een munt te ontmoedigen. Dat was een beetje zoals bibliotheken een ‘telaat-vergoeding’ vragen voor boeken die niet op tijd weer uitgeleend kunnen worden. Een dergelijke tijdgebonden belasting op het vasthouden van geld wordt technisch een ‘(over)liggeld’-vergoeding genoemd (of op zijn Frans ‘demurrage’).
Gezien vanuit het perspectief van een investeerder veranderen valuta met liggeld (of anderszins negatieve rentedragende valuta) de relaties met de toekomst duidelijk. Als de valuta in onze bomenaanplanting bijvoorbeeld 5% liggeldvergoeding kostte, zou de den plotseling €167 en de eik maar liefst meer dan €168.000 waard zijn als hij vandaag werd gedisconteerd.
Als die valuta gebruikt werden om te investeren zou het planten van eiken de voor de hand liggende keuze worden. Kortom, bij met liggeld geladen valuta’s zouden investeringen op de langere termijn in waarde stijgen.
Vanaf het jaar 3000 voor Christus tot het jaar 200 erna was Isis in Egypte de grootste godin. De (mannelijke) farao leek de baas, maar Isis vormde het middelpunt. De hele esoterische traditie was er overwegend en expliciet matrifocaal. Vrouwen waren opvallend bevoorrecht en stonden in veel opzichten op gelijke voet met de man. Er was ook sprake van een geldsysteem dat duurzame welvaart stimuleerde. Lees hierover in aflevering 25 en 26 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. De demurrage in het oude Egypte kwam voort uit het gebruikte ‘graangeld’. Dit vertegenwoordigde zakken graan en die verminderden nu eenmaal in waarde met het verloop van de tijd. Oppotten van graangeld was een domme keuze, snel besteden was verstandiger. Het algemeen welzijn was hoog in Egypte.
Ieder van ons draagt een dubbele geest in zich, het ‘snelle systeem’ en het ‘langzame systeem’; dat is de bevinding van de cognitieve psychologie. De psycholoog/econoom Daniel Kahneman heeft in zijn boek Thinking, fast and slow (2011, Allen Lane; het is ook vertaald) een heleboel onderzoek samengevat in de beschrijving van deze twee cognitieve systemen.
Je zou kunnen zeggen dat het snelle systeem een soort huis-tuin-en-keuken-denken is op basis van vuistregels, gewoontes, oergevoelens en onze eigenaardigheden. Het zit dicht tegen de ‘oude geest’ van de evolutionaire psychologie aan. Het snelle denken werkt meestal onbewust. Het doet stante pede intuïtieve beoordelingen op basis van ervaringen en emoties uit het verleden.
Het langzame systeem is daarentegen een meer rationele, lineaire, logische en omslachtige vorm van denken. Als het juiste antwoord op een redelijke vraag gevonden moet worden, is de kans daarop veel groter als we het meer bewuste langzame-geest-systeem gebruiken.
In de praktijk is risico een gevoel, niet een getal; het is snel denken. Tot je laten doordringen dat risico in feite de vermenigvuldiging is van kans x gevolg, is dus typisch iets voor het langzame systeem. Wat betreft de klimaatontwrichting hebben we een heleboel langzaam, bedachtzaam leeswerk, waarnemen en denkwerk te verrichten, willen we tot een gevoel van urgentie komen.
De meeste mensen neigen ertoe het langzame, ingewikkelder denkwerk te laten zitten en af te gaan op de eenvoudiger, snelle afweging. Pas als de twee vormen van denken kunnen samenwerken, voorzien ze ons van een bredere kijk op de wereld om ons heen.
Zie eerder bij cognitieve psychologie en verder bij framen. Zie hierover aflevering 15 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.
Bedrijven die aanvankelijk in steden of stedelijke gebieden tot ontwikkeling kwamen, maar de vrijheid hebben verworven om deze broedplaatsen te verlaten en de sprong naar elders te nemen, brengen vestigingen naar afgelegen regio’s die zelf geen importvervangende steden hebben. Dit is het onderwerp van aflevering 8 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zo’n bedrijf is geheel zelfvoorzienend en betrekt geen diensten van lokale leveranciers of dienstverleners, want als het die echt nodig had gehad kon het zich niet veroorloven naar die zwakke regio te gaan. Kortom, het bedrijf helpt andere producenten niet hun eigen bekwaamheden en veelzijdigheid te verbeteren en uit te zaaien. De lonen die bij de overgeplaatste bedrijven verdiend worden, helpen de stad of de regio wel om importgoederen en -diensten aan te schaffen die ze zich anders niet zouden kunnen permitteren. Maar een eigen economie krijgen ze daarmee niet. Hoe dat heel soms toch gebeurt, laat het geval Taiwan zien. Dit voorbeeld wordt beschreven in aflevering 11 en 12 van het vierde artikel. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.
Economie kan gedefinieerd worden als de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving.
De parallellen liggen voor de hand; aangezien mensen deel uitmaken van de ecosfeer en de economie hulpbronnen (energie en materiaal) aan de ecosfeer onttrekt, zou met recht gesteld kunnen worden dat de economie een tak van de menselijke ecologie moet zijn. Maar helaas zijn de conceptuele grondslagen van de twee disciplines sinds hun ontstaan steeds verder uit elkaar gegroeid. Zie hierover aflevering 4 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Met de mechanistische kijk van Descartes werd het universum bezien als ‘een enorme machine, door God opgewonden om eeuwig te blijven tikken.’ De menselijke geest observeert die wereld ‘daarbuiten’ als een afzonderlijk object (vandaar het begrip ‘objectieve kennis’). En met (schijnbaar universele) natuurkundige wetten leek het universum inderdaad een mechanische machine. Dit bevrijdde de mens van religieus bijgeloof en andere vormen van onredelijkheid en hielp een nieuwe mythe van menselijke dominantie over de natuurlijke wereld te verankeren. Het verschafte ook een conceptueel kader voor het moderne economisch denken, waarin marktgedrag gemodelleerd werd als ‘de mechanica van het nut en het eigenbelang’. De grondleggers zagen het economische proces als een onafhankelijke en ‘zichzelf in stand houdende circulaire stroom tussen productie en consumptie,’ waarbinnen ‘volledige omkeerbaarheid, net als in de mechanica, de algemene regel is.’
Vanuit een ecologisch perspectief is dit een pure dwaling. Het gaat voorbij aan de winning van grondstoffen en de (over)belasting van de bodem, aan een hele reeks van materiaaltransformaties en aan de manier waarop de materiaalstroom uiteindelijk in de ecosfeer geloosd wordt in de vorm van afval (vervuiling). In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Natuurlijke hulpbronnen zijn geen product van menselijk vernuft maar van de natuur. Maar neoliberale economen hebben zelfs land/grondstoffen als aparte factor uit hun productiefuncties geschrapt, door ze te verwarren met financieel kapitaal en ze te definiëren als ‘externaliteiten’, als marktonvolkomenheden. Het is feitelijk een ontkenning van het bestaan van onverwachte omslagpunten of andere ernstige risico’s.
Beter dan in het neoliberale economische paradigma zou de economische wetenschap een realistische weergave moeten modelleren van de menselijke gedragsecologie, erkennen dat de Homo sapiens een product is van de evolutie en verschillende veranderlijke genetische kenmerken deelt met andere soorten, waardoor we ‘nieuwe’ hulpbronnen automatisch uitputten, waarna ineenstorting volgt (aflevering 5). Zie ook hachelijke economisch-ecologische situatie en modernistisch wereldbeeld.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Zo ook in de Middeleeuwen. In Europa ontstonden steden waar ze er eerst niet waren. Over de rol van kooplieden, de soorten gilden, de opkomst van de ambachten en de rol van steden als Venetië en Londen, leest u in aflevering 1 tot 6 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om te kunnen floreren hebben nieuwe steden reeds bestaande steden nodig om hun initiële werk (hun unieke exportproduct) af te kunnen zetten. Maar dat lukt alleen als hun handel plaatsvindt met steden in vergelijkbare omstandigheden. Dus steden in wording moeten vooral flink handel drijven met andere achterafsteden. Anders is de kloof tussen de kwaliteit van wat ze importeren en wat ze op eigen houtje in staat zijn te vervangen, te groot. Hierover geeft Jane Jacobs het voorbeeld van Venetië in aflevering 6 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ En het voorbeeld van Londen volgt in aflevering 7. En de verschillen tussen de ‘Noordelijke’ en de ‘Zuidelijke’ steden van de Verenigde Staten staan in aflevering 9. Vervolgens beschrijft zij achtereenvolgens de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van níeuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Rommelige, groeiende steden roepen acute, praktische problemen op die ze zelf oplossen met nieuwe goederen en diensten die hun economische rijkdom weer vergroten. Een stad kan ook weer ophouden met driftig nieuw werk aan de economie toe te voegen en aldus stagneren. In alle ontwikkelingsfasen vóór de auto-industrie had Detroit exportbedrijven èn bedrijven die deze exportbedrijven bevoorraadden (daarna werd het eenzijdig en steriel). Die twee soorten bedrijven vormden een wederkerig systeem. Het schema staat afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Onder concurrentie in de natuur verstaan we een toestand waarbij individuen van één soort grondstoffen consumeren die maar beperkt beschikbaar zijn. De bekwaamste zullen overleven; de rest zal wegkwijnen. De concurrentie is groter naarmate de populatie dichter is. Want hoe meer individuen, des te groter de kans dat de draagkracht van het milieu onder druk staat. De overlevingskans hangt dus samen met de dichtheid van de populatie. Ecologen zeggen daarom vaak dat het sterftecijfer dichtheidsafhankelijk is.
De beschikbaarheid van voedsel zal vermoedelijk de overlevingskans dichtheidsafhankelijk beïnvloeden. Dichtheidsafhankelijkheid komt, af en aan, aan de orde in de afleveringen 15–16 en 25-30 van serie 1 van ‘Wat is ecologie?’ Zie ook aflevering 38.
Andere factoren werken onafhankelijk van de dichtheid. Bijvoorbeeld ongebruikelijke weersomstandigheden zoals droogte of overstromingen zullen alle leden van de populatie raken. Vogelpopulaties in bosgebieden lijken vooral onder de druk van de dichtheidsafhankelijke factoren te staan, terwijl voor insecten in droge gebieden geldt dat de sterfteoorzaak meer aan dichtheidsonafhankelijke factoren valt toe te schrijven.
Een differentiaalvergelijking is een wiskundige vergelijking voor een functie waarin, naast eventueel de functie zelf, een of meer van de afgeleiden van die functie voorkomen. Zie voor de betekenis van vergelijking en functie verder hier.
Steve Keen benadert de economie als een complex systeem, wat op Ecopedia te lezen is bij cycli in de economie, evenals bij emergentie in de economie en meer is anders, ook in de economie. De aperiodieke cycli die we in de echte wereld zien, verklaart hij met de regels van differentiaalvergelijkingen.
Waar komen nieuwe dingen vandaan? Waarom blijft niet alles zoals eerst? Ontwikkeling kunnen we omschrijven als aanmerkelijke kwalitatieve verandering. Gewoonlijk komt die in kleine stapjes, al kan elke stap in een verandering van aard belangrijk zijn. Neem de resistentie tegen bepaalde antibiotica bij bepaalde bacteriestammen. Dat is een switch.
De middelen van verandering kunnen enorm verschillen. Maar er ligt steeds een gelijk ontwikkelingsproces aan ten grondslag. We kunnen daarbij drie dingen onderscheiden.
-
- Differentiatie komt tevoorschijn uit algemeenheid. Ongeacht tempo, schaal, levend of niet, dit principe is overal van toepassing.
- Differentiaties worden algemeenheden waaruit vervolgens weer differentiaties tevoorschijn komen. Ontwikkeling, is met andere woorden, een proces dat maar doorgaat, dat complexiteit en diversiteit creëert, omdat een vermenigvuldiging van algemeenheden de bron vormt voor een vermenigvuldiging van differentiaties. Soms gebeuren die gelijktijdig, soms volgt de ene op de andere. Als een eenvoudig basisprincipe levert dit proces, steeds weer herhaald en herhaald, een duizelingwekkende diversiteit op.
- Ontwikkeling steunt op co-ontwikkeling. De eerste twee veranderingen worden soms weergegeven als een strip van opeenvolgende plaatjes, als een ontwikkelingslijn. Het derde principe weerspreekt dat. Ontwikkeling opereert niet als een lijn, maar als een web van co-ontwikkelingen die van elkaar afhankelijk zijn. Want zonder co-ontwikkelingsweb geen ontwikkeling.
Hierover gaat het in de afleveringen 2-7 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Vergelijk dit met de toenemende complexiteit in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook componenten van een systeem en bifurcaties.
Waarom de mytische figuren Apollo en Dionysus zo goed model staan voor de spelers die financiële zeepbellen veroorzaken, wordt uitgelegd in aflevering 15 en 16 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen. Beide figuren komen overeen in hun vlucht uit de werkelijkheid (door respectievelijk abstracte rationaliteit en volkomen emotionaliteit) maar zijn verder elkaars tegenpolen, als yin en yang. Dionysus stuurt zijn gekte niet naar zijn getrouwen die zich aan zijn wonder overgeven, maar naar zijn vijanden die zich tegen hem teweer stellen. Kortom de hyper-rationelen worden het slachtoffer van de manie van Dionysus. We kunnen nu bij elke fase van een traditionele ‘boom’-en-‘bust’-cyclus de bijbehorende archetypische werkelijkheid aanwijzen (aflevering 17). De minachting voor Dionysus komt voort uit de hyper-rationele pogingen tot controle en de gekte van Dionysus is de paniek die erop volgt. Er vallen twee lessen te leren: de zeepbel spat onvermijdelijk uiteen èn het is de rationaliteit die eraan gaat. Zo komen we uit bij yang- en yin-munten.
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Bifurcaties zijn ontwikkelingen, waarbij er geen weg terug is. Ze worden ook wel discontinuïteiten genoemd. Het komt aan de orde in aflevering 6 (‘Welke weg moeten we inslaan?’) in de Inleiding bij 4eco. Een voorbeeld van zo’n nieuwe weg die een systeem inslaat, waarbij een nieuw terrein betreden wordt, was de ‘uitvinding’ van de landbouw. Erna was er geen weg terug meer naar jagen-verzamelen. Zie het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw) in de rubriek Economie. Lees in aflevering 19-20 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit hoe bifurcaties ontwrichting kunnen voorkomen. Bifurcatie wordt ook behandeld in aflevering 13 en 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn dus anecdotisch en definitief. Bifurcaties hebben complexe gevolgen. Het zijn niet alleen geheel nieuwe praktijken, ze veranderen precies die systemen waar ze ontstaan (of de systemen die deze bifurcaties naäpen). Opeenstapelingen van bifurcaties veranderen het karakter van beschavingen. We hebben het niet voor niets over tijdperken (zoals het bronstijdperk, of de tijd voor en na de industriële revolutie). En dit gebeurt ook op kleine schaal. Een bedrijf dat klanten verliest en reageert door met een nieuw product te komen, verandert zichzelf. Doet het niets, dan gaat het tenslotte failliet.
Bifurcaties corrigeren alleen al ze tijdig zijn, in de fase voordat een systeem instort. Later is te laat. De verandering moet als het ware al in de coulissen staan te wachten.
Bifurcaties kunnen dan wel heel goed zijn in het corrigeren van instabiliteit, ze brengen zelf ook weer nieuwe vormen van instabiliteit voort. De uitvinding van de landbouw bracht een litanie van hongersnoden en epidemieën met zich mee. Toen de mensheid die in de tweede helft van de vorige eeuw onder de knie kreeg, was de nieuwe instabiliteit die van overvloedige bevolkingsgroei en een ongekende stijging van het grondstoffenverbruik. We weten intussen dat de eenkindpolitiek die China daarop koos, het land nu een ongehoorde vergrijzing gaat brengen.
De val van bifurcaties is dus: onbedoelde en onvoorziene gevolgen.
Steden doen zichzelf pijn als ze groepen discrimineren zodat deze niet aan economische ontwikkeling mogen bijdragen. Zie daarover aflevering 4 en 5 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
DMC is de maatstaf die doorgaans gebruikt wordt om de materiaal- en energiedoorvoer in een economie te meten. Het is de afkorting van ‘domestic material consumption’ oftewel het binnenlands materiaalverbruik. Het is de optelsom van het gewicht van alle biomassa, mineralen, metalen en fossiele brandstoffen die in een land gewonnen worden plus de import van deze materialen minus de export. Deel je het bbp door het DMC dan levert je dat een indicatie op van de materiaalefficiency van je economie. Dit is de maatstaf die de OESO en de EU gebruiken om te bepalen of die groene groei in zicht komt of juist uit het blikveld verdwijnt. We lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie hoe het daarmee gesteld is. Niet best blijkt. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
In het begin van de jaren ’90 deed ‘Gaia’ tien voorspellingen en intussen zijn acht van de tien juist gebleken. Ze zijn samengevat in de tabel in aflevering 7 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zo maakte de Gaia-hypothese stap voor stap vorderingen in de richting van een theorie.
Lovelock leverde in 1987 in een belangrijk artikel een verband tussen de biologische productie van dimethylsulfide door algen in de oceaan, wolken in de atmosfeer, de stralingsbalans van de aarde en klimaatregulering. Dit leidde tot duizenden vervolgartikelen.
Zo gaat de erkenning in stapjes. De conferentie van de Europese Unie van Geowetenschappen nam in 2001 deze stelling aan: ‘Het aarde-systeem gedraagt zich als één enkel, zelfregulerend systeem dat is opgebouwd uit fysische, chemische, biologische en menselijke onderdelen.’ Daaraan ontbrak wat Lovelock betreft nog dat het dóel van de zelfregulering het behoud van de levensomstandigheden is, wat nog een grote stap verder is.
Gaia begint waar de gloeiende aardkern overgaat in vast gesteente, op 150 km diepte, en zij loopt dwars door de oceaan en door de lucht, tot opnieuw 150 km de hoogte in, tot de warme thermosfeer aan de rand van de ruimte. De biosfeer is er een deel van. Gaia is een fysiologisch systeem dat onze planeet drie miljard jaar lang geschikt heeft gehouden voor het leven. Het heeft er alles van weg dat Gaia het onbewuste doel heeft gehad om het klimaat en de chemie in een voor het leven comfortabele toestand te houden. De wilde, chaotische kracht wordt in toom gehouden door beperkingen die het doelgerichte wezen vormgeven dat zichzelf reguleert namens het leven. Zie verder aflevering 9.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en madeliefjeswereld en dan verder bij klimaatstanden van Gaia.
In het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over de functies van geld op basis van de geschriften van de Engelse econoom dr. Brian Davey – namelijk die van de bekende rekeneenheid, ruilmiddel en opslag van koopkracht (aflevering 1) – naar accumulatie en speculatie (aflevering 2), geldschepping door banken en het door en door onduurzaam karakter van dit systeem (aflevering 3). Het hele zaakje kan alleen voortbestaan op basis van vertrouwen in het systeem. Daar komt het managen van risico’s bij kijken (aflevering 4). De verleiding van de hefboom is het onderwerp van aflevering 5. Uitwassen (aflevering 6) hebben het financiële systeem rot gemaakt, een tikkende tijdbom zelfs (aflevering 7). Jan Rotmans ziet drie weeffouten, maar onderliggend is er nog meer loos. Kan het bestuur een crisis nog wel de baas? Daarvoor kijken we speciaal naar de VS, want de dollar is ten slotte de wereldmunt. Daar dreigt een crisis die zelfs op een burgeroorlog kan uitlopen (aflevering 8). In verband hiermee is het werk van Jonathan Leader Maynard interessant. Uiteindelijk kan dit de rol van de dollar in een klap vernietigen (aflevering 9). Hierop volgt artikel 2 van de serie.
DMC is de maatstaf die doorgaans gebruikt wordt om de materiaal- en energiedoorvoer in een economie te meten. Het is de afkorting van ‘domestic material consumption’ oftewel het binnenlands materiaalverbruik. Het is de optelsom van het gewicht van alle biomassa, mineralen, metalen en fossiele brandstoffen die in een land gewonnen worden plus de import van deze materialen minus de export. Deel je het bbp door het DMC dan levert je dat een indicatie op van de materiaalefficiency van je economie. Dit is de maatstaf die de OESO en de EU gebruiken om te bepalen of die groene groei in zicht komt of juist uit het blikveld verdwijnt. We lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie hoe het daarmee gesteld is. Niet best blijkt. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Jane Jacobs beschrijft in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie in een gedachte-experiment hoe de (ruil)handel kan zijn ontstaan. Daarbij denkt ze na over handelsproducten, handelswegen, betalingen in natura en de daaruit volgende taakverdeling van zadenteelt en veehouderij (respectievelijk veredeling en de domesticatie van wilde dieren). Ook komt hierbij het begrip importvervanging aan bod dat een grote rol speelt in haar andere artikelen (zie aflevering 13-18 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit en – later – het artikel ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ waarvan het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ feitelijk het begin is). Het onderscheid dat Jane Jacobs maakt tussen handel en bestuur komt later ook nog apart aan de orde, maar het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Een dubbele binding is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent. Het wordt uitgebreid behandeld in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Dit begrip is afkomstig van Gregory Bateson.
Het begrip draagkracht wordt behandel door D.F. Owen in de 1e serie van ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek ecologie (aflevering 7). Hij schrift daar:
“Er zijn veel manieren waarop de individuele leden van alle planten- en dierpopulaties op elkaar inwerken. Zo kunnen ze met elkaar strijden om dezelfde energie- en voedselbronnen, of om dezelfde ruimte. Dit kan zover gaan dat de overlevingskansen van één individu afhangen van het aantal mededingers dat tegelijkertijd aanwezig is. Hoe groot een populatie kan worden hangt af van het vermogen van haar leden om aan roofdieren en parasieten te ontsnappen, hoeveel weerstand ze bezitten tegen ziekten en hoe goed ze zich weten te verbergen.”
We gebruiken de term ‘draagkracht’ om aan te geven wat het vermogen van een milieu is om een populatie te onderhouden. Bij deze draagkracht van het milieu bekijken we een bepaalde populatie en alles wat van invloed is op de omvang van die populatie. Meestal blijken er voor die populatie een paar factoren werkelijk van belang te zijn. Men noemt ze sleutelfactoren. Als die veranderen heeft dat direct invloed op de omvang van die populatie. Als andere factoren veranderen, wijzigt de omvang van de populatie veel minder. Lees hierover in aflevering 4 van de inleiding bij de rubriek Ecologie ‘Ecologische uitputting’, en de afleveringen 12 en volgende van de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Denk bij de term sleutelfactor ook aan de wet van het minimum van Justus von Liebig. Zie ook milieu en milieuverontreiniging. En zie het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting, waar de term ‘overshoot’ wordt gebruikt voor het overschrijden van de ecologische draagkracht. Zie in dit verband ook kantelpunt.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur.
Onze vertrouwde weerpatronen worden uit hun voegen gerukt en er ontstaan geheel nieuwe circulatiepatronen. We zien daarvan de gevolgen in de vorm van steeds hevigere neerslag en toenemende droogteperioden. Lange hittegolven in de zomer worden frequenter. Wereldwijd dreigt het ontregelend domino-effect op de mondiale weerpatronen van El Niño veel groter te worden. Het grootste gevaar is misschien wel droogte, die vrijwel overal kan toeslaan. Droogten worden dieper en langer. Het wordt beschreven in aflevering 13 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting.
‘Als je naar buiten gaat, voelt het alsof je een oven binnenstapt.’ Zo gaat het steeds vaker in landen als India. De 50°C wordt zelfs aangetikt. Hittegolven worden bij opwarming de gewoonste zaak van de wereld, terwijl ze voor mens en dier extreem gevaarlijk zijn. Lees hierover in aflevering 14.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Een dubbele binding is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent. Het wordt uitgebreid behandeld in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Dit begrip is afkomstig van Gregory Bateson.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
Dulce et decorum est is een gedicht van Wilfred Owen uit 1917. Hierin beschrijft hij hoe een soldaat bij een gifgasaanval tijdens de Eerste Wereldoorlog een afschuwelijke dood sterft. Zoals in veel van zijn gedichten bespaart Owen de lezers geen van de gruwelijke details. Hij hoopte hiermee te bewerkstelligen dat men in Engeland niet langer zou zeggen dat het een zoete eer was – hij spreekt over een oude leugen (the old Lie) – om voor het vaderland te sterven (dulce et decorum est pro patria mori).
De zin ‘Dulce et decorum est pro patria mori’ is een citaat van de Romeinse dichter Horatius (Oden iii.2.13). Van het gedicht bestaat ook een moderne Nederlandse vertaling van Tom Lanoye uit 2002 (‘Niemandsland: Gedichten uit de Groote Oorlog’).
Het is ook aan te bevelen het boek Wat op het spel staat van Philipp Blom te lezen. Blom stelde in 2014 de leerlingen van een gymnasiumklas in Duitsland in verband met de Russische invasie van de Krim de vraag (p. 66-67): ‘wie van jullie zou zich vrijwillig voor het leger aanmelden,’ als Duitsland om deze invasie Rusland de oorlog verklaart? Geen enkele leerling was daartoe bereid. Terwijl hun vaders eensgezind waren dat de moord op een verre Habsburgse aartshertog meer dan genoeg reden was om zich aan te melden om voor het vaderland te vechten (de start van de Eerste Wereldoorlog). Wat in 1914 vanzelfsprekend was, is nu absurd.
Met de grondstoffenvloek wordt bedoeld dat landen met veel natuurlijke hulpbronnen vaak minder economische groei kennen, minder democratisch geregeerd worden en ook in andere opzichten in hun ontwikkeling achterblijven.
Het hieraan gerelateerde begrip Dutch Disease of Hollandse ziekte verwijst specifiek naar de gevolgen van de grote buitenlandse vraag naar Nederlands gas in de jaren zeventig. Daardoor steeg de gulden sterk in waarde, prijsden Nederlandse bedrijven zich uit de markt en daalde de economische activiteit. Met als gevolg dat de extra inkomsten opgingen aan ww-uitkeringen.
Lees hierover meer in aflevering 15-17 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
Efficiëntie, ook wel doorvoerefficiëntie genoemd, meet hoeveel van de relevante materie-, energie– en/of informatiedoorstroming een systeem kan verwerken.
Veerkracht meet het vermogen van een systeem om zich te herstellen van een verstoring, een aanval of een verandering in de leefomgeving.
Met deze definities in het achterhoofd kunnen we de duurzaamheid van een complex stromingssysteem definiëren en nauwkeurig kwantificeren met gebruik van een enkele maatstaf, de balans tussen efficiëntie en veerkracht.
Over het algemeen wordt de veerkracht van een systeem versterkt door hogere diversiteit en door meer routes (of aansluitingen), want er zijn dan talrijke kanalen van interactie om op terug te vallen in tijden van nood of verandering. Onderzoekers kunnen aan de hand van de mate van diversiteit en connectiviteit de veerkracht van een systeem kwantificeren.
Diversiteit en connectiviteit spelen ook een belangrijke rol in doorvoerefficiëntie, maar dan in de omgekeerde richting: efficiëntie neemt toe naarmate diversiteit en connectiviteit afneemt. Als bovendien een stromingssysteem efficiënter wordt, heeft het de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen (technisch ‘autokatalyse’ geheten) die diversiteit elimineert naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden.
Het punt dat hier wordt gemaakt, is diepgaand en heeft verstrekkende gevolgen voor alle complexe stromingssystemen, met inbegrip van onze wereldwijde economie. Aangezien veerkracht en efficiëntie beide noodzakelijk zijn, maar in tegengestelde richting werken, heeft de natuur de neiging om die systemen te kiezen die een optimale balans van de twee hebben. De exacte balans varieert al naargelang het systeem.
De werkdefinitie van duurzaamheid kan daarom luiden: de optimale balans tussen efficiëntie en veerkracht. Een systeem is maximaal duurzaam als dat evenwicht zijn ‘optimale mix’ bereikt.
Er wordt aandacht besteed aan duurzaamheid in het artikel ‘Dennis Meadows interview vijftig jaar na Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie: ‘We overschrijden met onze impact nu de duurzaamheidsgrenzen enorm,’ zegt Meadows. En natuurlijk bij ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?, want daar gaat het juist om de vraag of het bereiken van duurzaamheid haalbaar is. Ook is er op Ecopedia het item tweede wet en duurzaamheid waar de consequenties van de tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) voor duurzaamheid aan de orde komen.
Zie ook duurzaamheid en economie.
In aflevering 16 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit wordt veerkracht gedefinieerd als het tegenovergestelde van efficiëntie. Dit is ook de definitie in het artikel van Bernard Lietaer ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Maar in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit luidt de definitie van veerkracht: ‘terugveren als het systeem een deuk heeft opgelopen’, of in de preciezere omschrijving die Donella Meadows in het woordenboek vindt: ‘Veerkracht is het vermogen om terug te veren of terug te springen in vorm, positie, en dergelijke, na te zijn ingedrukt of uitgerekt. Elasticiteit. Het vermogen om snel te herstellen qua kracht, vitaliteit, het goede humeur, of enig ander aspect.’
Het gebied van een optimale balans tussen veerkracht en efficiëntie wordt het levensvatbaarheidsvenster van netwerken genoemd. Dat is dan het resultaat van de wisselwerking van drie variabelen: diversiteit, interconnectiviteit en de balans tussen efficiëntie tegenoverover veerkracht. Lietaer et al. stellen dat het combineren van de netwerk- en informatietheorie met de gegevens van (het gedrag van) bestaande ecosystemem ons een begrip van duurzaamheid oplevert. Zie daarover aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting en ook het einde van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie. Vergelijk dit dan weer met het panarchiemodel. Zie ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’ en aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. Zie tenslotte aflevering 27 en 29 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook nog gratis lunch en hiërarchie, autokatalyse, het principe van maximaal vermogen, en ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei.
Duurzaamheid zoals wij het woord meestal gebruiken staat niet in relatie tot een begrip als veerkracht, maar in relatie tot economie en vervuiling. Zo komt Rushkoff in aflevering 3 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie tot de conclusie dat vanwege de aard van ons geld een duurzame bedrijfsvoering niet mogelijk is. Alles moet met het groeiende geldaanbod meegroeien.
Wat duurzaam is en wat niet komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie over milieuverontreiniging. Het probleem van de verkwanselde tijd bij de klimaatverandering komt aan de orde in aflevering 4 (evenals in het artikel ‘Een kroniek van een aangekondigde zelfmoord’) en de kosten duurzame energiebronnen in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. En er is Goudlokje: duurzaamheid vereist net genoeg, en niet te veel, van zowel efficiëntie als veerkracht.
Er wordt in Ecopedia aandacht besteed aan duurzaamheid bij energie en schuld bij Nate Hagens. En aflevering 3 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, beschrijft de geldschepping door banken en het door en door onduurzame karakter van dit systeem. Zie in dit verband ook yang- en yin-munten.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2024/2025).
In aflevering 21 van het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting komt de wet van Betz aan de orde, die stelt dat het maximaal haalbare rendement van windturbines 59% is (terwijl het nu tegen de 50% zit) en de Shockley-Queisser-limiet die bepaalt dat enkel-laags silicium-zonnecellen maximaal 32% halen. Er is dus geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte.
Earth Systems Science staat (in tegenstelling tot de Global Change-benadering) voor een geïntegreerde benadering (van de geosfeer, de hydrosfeer, de atmosfeer en de biosfeer samen), door de aarde als een samenhangend systeem te zien en wel in het perspectief van heel zijn duizelingwekkende geschiedenis, van 4,5 miljard jaar dus. Daarmee voegt de natuurwetenschap zich in de algehele wetenschap die zich bezig houdt met het grote raamwerk. Het principe van deze nieuwe Earth Systems Science wordt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie in een figuur eenvoudig weergegeven.
Earth Systems Science is vooralsnog niet in staat het geheel te overzien, en heeft dus nog wel behoefte aan een overkoepelende theorie. Westbroek stelt zich in aflevering 10 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: Is de Gaia-hypothese die nieuwe theorie? Het is een vraag die hij (nog) niet kan beantwoorden. Het principe van deze nieuwe Earth Systems Science kan in een figuur eenvoudig worden weergegeven.
Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.
Economie kan gedefinieerd worden als de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving.
De parallellen liggen voor de hand; aangezien mensen deel uitmaken van de ecosfeer en de economie hulpbronnen (energie en materiaal) aan de ecosfeer onttrekt, zou met recht gesteld kunnen worden dat de economie een tak van de menselijke ecologie moet zijn. Maar helaas zijn de conceptuele grondslagen van de twee disciplines sinds hun ontstaan steeds verder uit elkaar gegroeid. Zie hierover aflevering 4 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Met de mechanistische kijk van Descartes werd het universum bezien als ‘een enorme machine, door God opgewonden om eeuwig te blijven tikken.’ De menselijke geest observeert die wereld ‘daarbuiten’ als een afzonderlijk object (vandaar het begrip ‘objectieve kennis’). En met (schijnbaar universele) natuurkundige wetten leek het universum inderdaad een mechanische machine. Dit bevrijdde de mens van religieus bijgeloof en andere vormen van onredelijkheid en hielp een nieuwe mythe van menselijke dominantie over de natuurlijke wereld te verankeren. Het verschafte ook een conceptueel kader voor het moderne economisch denken, waarin marktgedrag gemodelleerd werd als ‘de mechanica van het nut en het eigenbelang’. De grondleggers zagen het economische proces als een onafhankelijke en ‘zichzelf in stand houdende circulaire stroom tussen productie en consumptie,’ waarbinnen ‘volledige omkeerbaarheid, net als in de mechanica, de algemene regel is.’
Vanuit een ecologisch perspectief is dit een pure dwaling. Het gaat voorbij aan de winning van grondstoffen en de (over)belasting van de bodem, aan een hele reeks van materiaaltransformaties en aan de manier waarop de materiaalstroom uiteindelijk in de ecosfeer geloosd wordt in de vorm van afval (vervuiling). In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Natuurlijke hulpbronnen zijn geen product van menselijk vernuft maar van de natuur. Maar neoliberale economen hebben zelfs land/grondstoffen als aparte factor uit hun productiefuncties geschrapt, door ze te verwarren met financieel kapitaal en ze te definiëren als ‘externaliteiten’, als marktonvolkomenheden. Het is feitelijk een ontkenning van het bestaan van onverwachte omslagpunten of andere ernstige risico’s.
Beter dan in het neoliberale economische paradigma zou de economische wetenschap een realistische weergave moeten modelleren van de menselijke gedragsecologie, erkennen dat de Homo sapiens een product is van de evolutie en verschillende veranderlijke genetische kenmerken deelt met andere soorten, waardoor we ‘nieuwe’ hulpbronnen automatisch uitputten, waarna ineenstorting volgt (aflevering 5). Zie ook hachelijke economisch-ecologische situatie en modernistisch wereldbeeld.
De grootste gemene deler van alle heersende ecologische crises is het grootschalig ecologisch disfunctioneren van de mens. Dit is een echt mondiaal meta-probleem; het is potentieel fataal voor de beschaving en wordt, paradoxaal genoeg, geheel door ons zelf veroorzaakt. William Rees onderzoekt in zijn artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie hoe verschillende van de belangrijkste oorzakelijke mechanismen zijn samengevloeid om een mondiaal economisch systeem voort te brengen, waarvan het conceptuele kader, de operationele vooronderstellingen en de feitelijke praktijken pathologisch onverenigbaar zijn met de ecosystemen die het in stand houden. Onder deze omstandigheden is eco-vernietiging onvermijdelijk.
De serie items over zijn artikel op Ecopedia bestaat uit cognitieve zinsbegoocheling en ecologie en economie, definities en paralellen en principe van maximaal vermogen en tweede wet volgens Rees en tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Bij het begrip voedselpiramide wordt gesteld dat het begrip natuurlijk kapitaal, dat wil zeggen de natuurlijke basis waarop onze economie berust, door economen geheel veronachtzaamd wordt. Eén groep ecologen doet dat niet. Dat zijn de ecologische economen (niet te verwarren met de milieu-economen, die het milieu als onderwerp kunnen hebben, maar gangbaar economisch kunnen denken). De ecologisch-economen plaatsen de (cirkel van de) economie binnen de (cirkel van de) natuur. Dit wordt grafisch weergegeven in aflevering 3 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Hier wordt dit onderscheid ook verder aangekaart. Ecologisch-economen hebben meestal nog wel een zeker geloof in het bestaande paradigma (bijvoorbeeld Tim Jackson met het Paradigmaserieboek Welvaart zonder groei); dat wil zeggen, het zijn nog niet per se radicalen, zoals de theoretici en practici van het Paradigmaserieboek Ontgroei (Degrowth) dat wel zijn. De laatsten willen beslist niet meer volgens de geijkte paden denken, maar omdenken om tot iets nieuws, iets anders te komen. Zie ook primaire economie, economie van de natuur en kapitalisme.
Belangrijke namen op het gebied van de ecologische economie zijn Herman Daly, Kenneth Boulding en Robert Costanza, oprichters van de International Society for Ecological Economics.
Ecologische economie richt zich op de relaties tussen ecosystemen en economische systemen in de breedste zin van het woord. De ecologische economie onderkent dat reële economieën volledig afhankelijk zijn van energie. De heersende orthodoxe economische theorie is daar blind voor en daardoor zijn onze instellingen en burgers dat ook. Deze onjuiste visie heeft enorme gevolgen voor onze toekomst. Dit inzicht is cruciaal.
Dertig jaar geleden pionierde de ecologische economie met een systeembenadering van de economie, maar helaas werd ze al snel gedomineerd door een enge focus op ecosysteemdiensten, monetaire waardering van het natuurlijk kapitaal en conventioneel economisch denken. Wij hebben, zo schrijft Nate Hagens in zijn artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie, dringend behoefte aan een nieuwe set van wegwijzers en principes die niet alleen de ecologie omvatten, maar ook de biologie, psychologie, fysica en emergente gedragingen. Zie daarover ook toekomstperspectief volgens Nate Hagens. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
In aflevering 17 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie komt aan de orde dat een plafond aan de materiële doorvoer theoretisch de voorwaarden voor een ecologische economie zou kunnen scheppen. Maar daarbij zit de Lauderdale Paradox ons in de weg. Die stelt namelijk dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Voor een ecologische economie moeten we de Lauderdale-paradox omkeren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
En eigenlijk gaat het hele artikel van William Rees ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie over het verschil tussen gangbare en ecologische economie. Dat komt samen in een hachelijke economisch-ecologische situatie.
Er heeft ‘marktfalen’ plaats als de ‘prijzen’ de fysieke realiteit niet goed weergeven. Hoe hoger het niveau van economische ontwikkeling, hoe sterker de tendens om geld als een abstractie op te vatten in plaats van als een maatstaf van iets concreets. Op deze manier kan een economie een hoge vlucht nemen terwijl ondertussen de ecologie aftakelt. Dat geldt met name wanneer een samenleving haar toevlucht neemt tot geldontwaarding of overvloedige kredietverlening teneinde de oprukkende fysische grenzen te omzeilen en een kunstmatige welvaart te bevorderen, want in dat geval raakt de economie volledig losgezongen van de concrete ecologische realiteit. Met overbelasting en ineenstorting als het onvermijdelijke gevolg. Tot zover ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’, inleiding bij de rubriek Ecologie. In het artikel ´Wereld-systeem in crisis´ wordt geconcludeerd dat het kapitalistisch systeem op zijn einde loopt. Er zal steeds meer sprake zijn van marktfalen; de economische wetenschap kan de gang van zaken onvoldoende verklaren. Verder komt deze thematiek aan de orde in de drie contradictie-artikelen: zie ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Zie ook functies van geld, geldcontradictie, geldcreatie en geldsysteem. En tevens economische groei, expansie en economisch paradigma. Plus nog financiële crisis en schuldencrisis.
Hoe verloopt de regulatie van de populaties op de verschillende voedselniveaus? Dat komt aan de orde in aflevering 75-77 en 85 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Op elk niveau wordt het aantal organismen beperkt door de hoeveelheid voedsel, gevormd door het niveau eronder. In de praktijk zien we dat de primaire consumenten over het algemeen weinig invloed hebben op het producentenniveau. Anderzijds lijkt de omvang van het primaire consumentenniveau wel van invloed op de niveaus van de secundaire en tertiaire consumenten. De aantallen afbraakorganismen worden bepaald door de hoeveelheid organisch materiaal van dode producenten en consumenten.
Dus behalve de producenten en kennelijk de primaire consumenten worden alle voedselniveaus beperkt door de beschikbaarheid van voedsel. Meer hierover in de bovengenoemde afleveringen.
Zie hieraan voorafgaand het stuk Ecomodernisme tegenover milieubeweging. Ecomodernist Ted Nordhaus verwijt daar de milieubeweging een gebrek aan geloof in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat volgens hem nodig is bij een ernstige crisis als die van het klimaat. Het resultaat van de milieubeweging, citeert Luttikhuis Nordhaus, is een radicalisme dat een technologische oplossing aanvalt, maar tegelijkertijd honderd procent duurzame energie eist, dat technocratie afwijst maar wel met ongekende snelheid en op ongekende schaal technocratische oplossingen eist. Het benadrukt dat kapitalisme en technologie het probleem vormen en niet de oplossing voor onze hachelijke situatie, maar ontdaan van de slogans en de retoriek eisen de meeste milieuactivisten in principe een kapitalisme met CO2-regulering en heel veel windmolens.
Terzijde: Klopt dit beeld?
Bekijk in dit verband eens het ‘CO2-reductieplan: 25% in 2020’ van Urgenda eens. Is dat geen technische benadering dan? Urgenda presenteert het als ‘een pakket maatregelen als handreiking aan het kabinet’ (en constateert later dat het kabinet er al verschillende van heeft overgenomen). Dit omdat de overheid nog ‘veel mogelijkheden heeft’ om het rechterlijk bevel te halen, als er maar vaart gemaakt wordt. Alle maatregelen samen zijn goed voor een reductie van 10 tot 15 Mton CO2-equivalent. Zie Urgenda’s 40-puntenplan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die geen fundamentele systeemverandering vergen.
Ook wil ik Maurits Groen noemen, die op zijn eentje bijna een milieubeweging is. Hij gaf in het najaar van 2018 het boek ‘Drawdown, het meest veelomvattende plan ooit om klimaatontwrichting te keren’ uit, samengesteld door Paul Hawken. ‘Een krachtige internationale coalitie van eminente onderzoekers, professionals en wetenschappers’ brengt daarin ‘100 realistische en stoutmoedige oplossingen tegen klimaatverandering.’ Alle 100 zijn grondig doorgerekend, niet alleen wat hun bijdrage aan de koolstofreductie betreft, maar ook welke investeringen ze vergen en wat hun financiële rendement is. Het boek is bovendien rijk geïllustreerd. Het bleef qua publiciteit nogal onder de radar, maar werd opgepikt door bedrijven.
De Nederlandse milieubeweging is helemaal niet zo antikapitalistisch of zweverig.
Nu weer verder met Nordhaus.
Nordhaus vindt dat met die door hem geschetste houding van de milieubeweging niets mis is, maar met een passende reactie op een serieuze noodtoestand heeft het volgens hem weinig te maken.
Als ik hier commentaar op mag geven: Nordhaus past dezelfde debatingtruc toe die ecomodernisten bij herhaling toepassen: de tegenstander verwijten maken om de eigen oplossing in een mooier daglicht te plaatsen. Maar hoe hún oplossing werkelijkheid moet worden, wordt net zo min duidelijk. Wat dat betreft verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet.
De milieubeweging is voor ecomodernisten gewoon de tegenstander. Die wordt verweten dat ze tegen genetisch gemanipuleerde gewassen is, alsof dat volgens het IPCC-rapport over de landbouw van 9 augustus 2019 dan wel dé oplossing voor het klimaatprobleem zou zijn. Dat is niet zo. Het IPCC vraagt drastische maatregelen, maar niet per se deze.
De milieubeweging is ook heel dom tégen kernenergie, dé ecomodernistische oplossing voor het energieprobleem. Het is waar dat de milieubeweging de discussie uit de weg gaat of we niet veel eenvoudiger móeten gaan leven (helemaal niet meer vliegen bijvoorbeeld) en daarmee het energieprobleem nogal ‘laat hangen’. Maar het is evenzeer waar dat Engeland graag een kerncentrale wilde en dat dat mislukt is, ondanks een heel grote portemonnee. Mijn eigen voldoende bezwaar tegen kernenergie is dat het met de handhaving van de veiligheid van de centrales gedaan is, mocht de wereld tot klimaatchaos vervallen. [voldoende link naar voldoende voorwaarden] Kernsplitsing is juist níet een technologie van deze tijd. De milieubeweging is trouwens vóór moderne windmolens en hoopt op nieuwe technieken voor hogere rendementen bij zonnepanelen en accu’s.
Het ecomodernisme gaat zelf juist de discussie uit de weg die ik in het artikel ‘Te laat’ in de rubriek Complexiteit aanga over alle barrières die een effectieve aanpak van het klimaatprobleem in de weg staan. Het is wel héél eenvoudig om dit samen te vatten als ‘het manco van het kapitalisme is het afwentelen van milieukosten’. Het is veel meer dan dat. En als je zelf stelt dat het neoliberalisme uit de hand gelopen is, wat doe je als ecomodernist dáár dan aan?
Juist als het tot een grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen in het huidige systeem komt, moet het wel verkeerd aflopen. (Terzijde: Deze ecomodernistische droom is weer wat anders dan wat Martin Sommer totalitair noemt als hij zegt ‘Zij willen een heel andere samenleving’. Het ecomodernisme is mijns inziens zonder vooruitziende blik, de milieubeweging is met een beetje ervan.) Niet alleen doordat eigenbelang dan het algemeen belang overschaduwd, ook omdat we bij de complexiteit geleerd hebben dat dan zeker de verkeerde keuzes worden gemaakt.
Net als bij het boek De tovenaar en de profeet hebben we hier te maken met twee wereldbeelden. En net als bij de auteur Charles Mann is het ook in een zekere mate een schijntegenstelling. Er worden twee visies tegenover elkaar geplaatst die niet helemaal tegengesteld zijn.
In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.
Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.
Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.
Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.
Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.
Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.
Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’
Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?
Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.
(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)
Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.
De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.
De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.
Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.
Als we ons niet op de dingen maar op de processen concentreren vervagen de grenzen tussen natuur en economie. Dat houdt in dat de economie gehoorzaam is aan natuurlijke principes. Hierover gaat het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, systeem van de economie, primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Voedselniveaus vormen op elkaar gezet een voedselpiramide. Het onderste niveau is feitelijk het natuurlijk kapitaal van de niveaus erboven. In de praktijk ligt het onderscheid in voedselniveaus nog niet zo eenvoudig, want niet alleen zijn secundaire consumenten soms tegelijk of tijdelijk primaire consumenten. Maar ook is er een categorie die je dienstverleners kunt noemen, dat wil zeggen dat ze niet goed in het schema passen. De economie van de mens kun je op eenzelfde manier indelen in niveaus van een piramide. En daar is eenzelfde groep dienstverleners te vinden die niet goed in de indeling in niveaus past. (Zie hierover de afleveringen 66-71 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) Zo kun je een vergelijking trekken tussen de ‘economie van de natuur’ en de ‘economie van de mens’, waarbij je op het begrip natuurlijk kapitaal uitkomt, de natuurlijke basis waarop onze economie berust en die door economen geheel veronachtzaamd wordt. Zie ook het boek Natuurlijk kapitaal uit de paradigmaserie en voedselweb en voedselniveaus en verder ecologisch economen en primaire economie.
Voedselniveaus vormen op elkaar gezet een voedselpiramide. Het onderste niveau is feitelijk het natuurlijk kapitaal van de niveaus erboven. In de praktijk ligt het onderscheid in voedselniveaus nog niet zo eenvoudig, want niet alleen zijn secundaire consumenten soms tegelijk of tijdelijk primaire consumenten. Maar ook is er een categorie die je dienstverleners kunt noemen, dat wil zeggen dat ze niet goed in het schema passen. De economie van de mens kun je op eenzelfde manier indelen in niveaus van een piramide. En daar is eenzelfde groep dienstverleners te vinden die niet goed in de indeling in niveaus past. (Zie hierover de afleveringen 66-71 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) Zo kun je een vergelijking trekken tussen de ‘economie van de natuur’ en de ‘economie van de mens’, waarbij je op het begrip natuurlijk kapitaal uitkomt, de natuurlijke basis waarop onze economie berust en die door economen geheel veronachtzaamd wordt. Zie ook het boek Natuurlijk kapitaal uit de paradigmaserie en voedselweb en voedselniveaus en verder ecologisch economen en primaire economie.
De Lauderdale Paradox stelt dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Dat wordt bereikt door het verstikken van de laatste. Dit gebeurt mede door ‘kunstmatige schaarste’ te creëren die er voor zorgt dat mensen met elkaar moeten wedijveren om zo productief mogelijk te zijn. Zie aflevering 1 en 15 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Deze paradox werd in 1804 opgemerkt door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale. Publieke rijkdom komt dan overeen met gebruikswaarde, terwijl het bij particuliere rijkdom om ruilwaarde gaat, die dus bij groeiende schaarste toeneemt, wat je bereikt met afgrendeling en toe-eigening. De obsessie van onze samenleving met een stijgend bbp als de voornaamste doelstelling van het overheidsbeleid laat zien hoe diep de Lauderdale-paradox in het politieke gezond verstand is ingesleten. Het is de ultieme triomf van het proces van afgrendeling en toe-eigening: de groei van de ‘particuliere rijkdom’ heeft de plaats ingenomen van het idee van Vooruitgang.
De Lauderdale-paradox openbaart zich nu ook in het proces van ecologische afbraak dat zich op een planetaire schaal om ons heen ontvouwt. Zie aflevering 17. Het grootste publieke goed van allemaal – de integriteit van de planetaire biosfeer – is opgeofferd voor de particuliere rijkdom.
Theoretisch zou een plafond aan de materiële doorvoer de voorwaarden voor een ecologische economie kunnen scheppen. Maar het zou niets veranderen aan de dieper gelegen gewelddadigheid van de moloch, namelijk de logica van de groei zelf. De enige manier om de Lauderdale-paradox op te lossen is door haar om te keren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
Dit vereist een ongekend ingrijpen van de overheid, maar met gerichte actie valt al veel te bereiken. Het zou gaan om ‘Universele Basisdiensten’ en werkgelegenheid. Wat dat zoal inhoudt is te lezen in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Mensen zouden minder hoeven te werken zonder dat dit ten koste gaat van hun levenskwaliteit, wat ruimte geeft voor tal van andere dingen. Zo’n economie zou kleiner zijn en tegelijk veel overvloediger. Zo rijst er plotseling een nieuwe paradox op waarin overvloed de antithese van groei blijkt te zijn.
Stringente bezuinigingen vormen nu het toppunt van de Lauderdale-paradox. Daarbij wordt publieke rijkdom opgeofferd voor het genereren van particuliere rijkdom. De ontgroei-these vertegenwoordigt precies het tegenovergestelde. Willen we echt voorkomen dat het klimaat volledig op hol slaat, dan moet het milieuactivisme van de 21e eeuw een nieuwe eis stellen: de eis van radicale overvloed.
Het ontwerp van ons geldsysteem is het onderwerp van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Het kritiseert (in aflevering 2-5) de gangbare economie omdat deze wetenschap de economie als een gesloten systeem behandelt, als een systeem dat (min of meer) los staat van de biosfeer en het sociale, in plaats van als een open systeem met ‘complex flow networks’. Een ander ontwerp wordt besproken in aflevering 15-16. Zie ook kapitalisme, financiële crisis, schuldencrisis en @nder geld. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van hetzelfde artikel. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd en tegenover veerkracht gezet.
Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie. Ze zijn dus veranderbaar, als zijn ze ook uiterst taai. In aflevering 22 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ van Donella Meadows vinden een rijtje hefbomen, van ineffectief naar effectief, waarbij de meest effectieve de paradigmaswitch is.
Het economisch paradigma is verre van eenduidig. Er is ruimte voor allerlei benaderingen. De ene legt de nadruk op privébezit, de ander op staatseigendom, de een op vrije markten, de ander op gereglementeerde markten. Elk economisch paradigma is ook nog eens een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn. Zie ook neoliberale economische paradigma en het officiële paradigma van het geldstelsel.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Zie ook Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, vijf vormen van economische groei door de stad en de complete serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ en Global Assessment Report.
Als een systeem ook levende wezens bevat spreken we van een ecosysteem. In principe moet een ecosysteem met zijn eigen materiaal toe kunnen: alle stoffen die nodig zijn om het leven vol te houden – zoals water, anorganische verbindingen en elementen – blijven binnen het systeem en circuleren daar. Er bestaat dus een kringloop van de stof. Alleen de energie wordt uit het zonlicht geput. Deze verdwijnt op den duur ook weer uit het systeem. Naast de kringloop van de stof is er dus een stroom van energie. De energiestroom verloopt volgens patronen die in ieder ecosysteem hun eigen vorm hebben. We kunnen een ecosysteem dus opvatten als een ‘gekanaliseerde energiestroom’. Zie aflevering 78 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ (serie 3).
Een ecosysteem is slechts in beperkte zin een gesloten geheel. Er is geen enkele plek op aarde te bedenken, waar geen relatie bestaat met de omringende omgeving. Overal vindt wel enige stofoverdracht plaats; hetzij naar binnen, hetzij naar buiten. (Het enige echt gesloten ecosysteem dat we kennen is de hele levende wereld.) Maar het is natuurlijk wel zo praktisch en zeker niet verkeerd om te praten over het ‘regenwoud-ecosysteem’ of het ‘eikenbos-systeem’, enzovoort. Een ecosysteem kan jong zijn, een pionier-ecosysteem, rijp, volgroeid en dergelijke. Daar hoort het begrip successie bij. Zie over de ecosysteemfasen (jong-rijp) niet alleen aflevering 84-86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’, maar ook het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting. Met de successie veranderen de kenmerken van ecosystemen. Jonge systemen kennen een laag niveau van regulatie. Er is nauwelijks sprake van inwendige stabiliteit. Er zijn in een jong systeem met weinig soorten immers niet veel afhankelijkheidsrelaties. Het klinkt misschien wat tegenstrijdig maar dit systeem kan wel tegen een stootje. We zeggen dat de uitwendige stabiliteit hoog is. Deze soorten zijn immers gewend aan naar verhouding sterk wisselende milieuomstandigheden. Rijpe systemen bezitten daarentegen een hoog niveau van regulatie. Er zijn immers veel soorten en daartussen zijn veel relaties mogelijk. Rijpe systemen zijn aangepast aan een milieu dat gedurende de successie ontdaan is van extremen. Plotselinge veranderingen in dat milieu zullen moeilijk opgevangen kunnen worden. Rijpe systemen hebben dus juist een lage uitwendige stabiliteit. Maar de inwendige stabiliteit is er vrij hoog. Door het hele netwerk van relaties kunnen ‘systeemeigen’ fluctuaties vrij gemakkelijk opgevangen worden. Zie in dit verband ook veerkracht.
Er zijn nog andere eigenschappen van een ecosysteem die gedurende de loop van de successie veranderen. Door de toename van het aantal soorten is er ook een toename mogelijk van relaties tussen die soorten. We kunnen spreken van toenemende informatie. Verder gaat successie ook gepaard met een toename aan structuur van een ecosysteem. Er moet overigens worden bij gezegd dat wat hier als ‘rijp’ ecosysteem wordt omschreven niet zomaar als een eindstadium kan worden gezien. Systemen kunnen ná hun optimale ontwikkeling weer een verval laten zien, waarin de diversiteit, de gelaagdheid en al die kenmerken van informatie weer teruglopen. Dat wordt behandeld in het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting. De rol van negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting van ecosystemen wordt genoemd in aflevering 24-26 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Bij Harvey komt in aflevering 18 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting het ‘ecosysteem van het kapitaal’ aan de orde.
Rees geeft in aflevering 3 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie als definitie voor ecologie: ‘Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.’ Hij zegt: In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Wat Hagens ervan vindt, lees je in Ecologische economie aan vernieuwing toe en toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
In animisme, de natuur als familie staat lezen we over een morele code die zegt dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten. Zie ook aflevering 13 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Mark Lynas vat in het eerste hoofdstuk zijn nieuwe editie van het boek Zes graden (2020) de wetenschappelijk literatuur over de gevolgen van één graad voor ons samen. Dit hoofdstuk over slechts éen graad, die we dus al bereikt hebben, staat al bol van de extremen. Lees erover in aflevering 15 en 16 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting. Of, beter nog, lees het boek, dan heb je de gevolgen van 2 tot 6 graden opwarming erbij.
De joule is de eenheid van energie. Een joule geeft de hoeveelheid energie weer die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van één newton (eenheid van mechanische kracht) over een afstand van één meter, wat weer gelijk staat aan één wattseconde. Andere gebruikte eenheden, zoals calorieën, worden dus omgerekend naar joules als de algemeen aanvaarde maatstaf.
De eerste hoofdwet van de thermodynamica wordt ook wel de wet van behoud van energie genoemd. Deze eerste wet stelt dat energie niet verloren kan gaan, niet uit het niets kan ontstaan, maar dat energie slechts van vorm kan veranderen. De potentiële energie die bijvoorbeeld ooit in een liter benzine heeft gezeten, maar die gebruikt is om met een auto vijf, zes kilometer een fikse heuvel op te rijden, is dus niet verdwenen maar omgezet in het momentum van de auto, in de toegenomen potentiële energie van een auto die zich bovenop een heuvel bevindt, in de toegenomen temperatuur van het asfalt waar de wielen het wegdek hebben geraakt en bovenal in de warmte die via de uitlaat aan de omgeving is afgegeven. Met andere woorden, de eerste hoofdwet stelt dat de hoeveelheid energie altijd constant blijft. Zie verder aflevering 1-3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’ en aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Energie, wat is het eigenlijk?’. Zie ook tweede hoofdwet van de thermodynamica, entropie, en het principe van maximaal vermogen. Zie verder ook energie, vermogen, concentratiegraad van energie, energiekwaliteit, energiedichtheid, energiestaat en exergie.
Het eerste wederkerig systeem staat in schema afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel bij de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Deze eenvoudige wederkerigheid tussen de exportgoederen en -diensten èn de goederen en diensten die lokale bedrijven de exporterende bedrijven ter beschikking stellen wordt beschreven in aflevering 3 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor het tweede systeem aflevering 14 en voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
In aflevering 2 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit zet Donella Meadows twaalf hefbomen op een rij in volgorde van effectiviteit. In de rest van het artikel worden ze behandeld. Hier een kleine greep uit deze middelen: subsidies als stromende kranen, buffers als stabiliserende fondsen, fysieke systemen als loodgieterswerk, vertragingen en de haalbaarheid van aanpassingen, de relatieve kracht van negatieve en positieve terugkoppelingen en de stap van materie naar informatie met informatiestromen en wie er over kan beschikken, de meent (commons), beloningen, straffen en belemmeringen, vervolgens zelf-organisatie, oftewel de macht om de systeemstructuur uit te breiden, te veranderen, te doen evolueren, en doelen, oftewel de macht om het oogmerk of de functie van het systeem aan te passen. Tenslotte komt Meadows uit bij het paradigma dat kan veranderen, al gebeurt dat natuurlijk niet zomaar. Het is niet voor niets het op één na hoogste niveau van ingrijpen. Zie verder bij paradigma. Meadows eindigt met de hefboom van het ongebonden zijn aan enig paradigma. Het heeft iets verlichts, maar het is meesterschap.
Op de lange termijn is voortgaande economische groei onmogelijk vanwege de tweede wet van de thermodynamica, de entropiewet. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hoe groter je economie, hoe hoger de kosten van de ontwaarding zijn die voortvloeien uit deze wet. Oneindige groei betekent oneindige onderhoudskosten en dus een oneindige hoeveelheid energie om het onophoudelijke proces van ontwaarding tegen te gaan. En hier zit hem de kneep, en belanden we meteen bij de tweede helft van de reden waarom groene groei op de zeer lange termijn niet mogelijk is. Ook met een energievoorziening die volkomen CO2-vrij is, zal er als effect van de entropiewet restwarmte zijn, die op aarde blijft en de atmosfeer over eeuwen gezien langzaam maar zeker opwarmt.
Ook bij efficiency lopen we tegen fysische groeibeperkingen aan. In het geval van windenergie is het maximaal haalbare rendement 59 procent en bij zonnepanelen ligt de grens rond de 32 procent. Er is geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte. Iets soortgelijks geldt ook voor onze verlichting. Daar is er in efficiency hooguit nog iets meer dan een verdubbeling mogelijk. Ook andere effecten worden hier nog besproken. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en onzichtbare hand van Beëlzebub.
Efficiëntie, ook wel doorvoerefficiëntie genoemd, meet hoeveel van de relevante materie-, energie– en/of informatiedoorstroming een systeem kan verwerken.
Veerkracht meet het vermogen van een systeem om zich te herstellen van een verstoring, een aanval of een verandering in de leefomgeving.
Met deze definities in het achterhoofd kunnen we de duurzaamheid van een complex stromingssysteem definiëren en nauwkeurig kwantificeren met gebruik van een enkele maatstaf, de balans tussen efficiëntie en veerkracht.
Over het algemeen wordt de veerkracht van een systeem versterkt door hogere diversiteit en door meer routes (of aansluitingen), want er zijn dan talrijke kanalen van interactie om op terug te vallen in tijden van nood of verandering. Onderzoekers kunnen aan de hand van de mate van diversiteit en connectiviteit de veerkracht van een systeem kwantificeren.
Diversiteit en connectiviteit spelen ook een belangrijke rol in doorvoerefficiëntie, maar dan in de omgekeerde richting: efficiëntie neemt toe naarmate diversiteit en connectiviteit afneemt. Als bovendien een stromingssysteem efficiënter wordt, heeft het de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen (technisch ‘autokatalyse’ geheten) die diversiteit elimineert naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden.
Het punt dat hier wordt gemaakt, is diepgaand en heeft verstrekkende gevolgen voor alle complexe stromingssystemen, met inbegrip van onze wereldwijde economie. Aangezien veerkracht en efficiëntie beide noodzakelijk zijn, maar in tegengestelde richting werken, heeft de natuur de neiging om die systemen te kiezen die een optimale balans van de twee hebben. De exacte balans varieert al naargelang het systeem.
De werkdefinitie van duurzaamheid kan daarom luiden: de optimale balans tussen efficiëntie en veerkracht. Een systeem is maximaal duurzaam als dat evenwicht zijn ‘optimale mix’ bereikt.
Zie ook duurzaamheid en economie.
In aflevering 16 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit wordt veerkracht gedefinieerd als het tegenovergestelde van efficiëntie. Dit is ook de definitie in het artikel van Bernard Lietaer ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Maar in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit luidt de definitie van veerkracht: ‘terugveren als het systeem een deuk heeft opgelopen’, of in de preciezere omschrijving die Donella Meadows in het woordenboek vindt: ‘Veerkracht is het vermogen om terug te veren of terug te springen in vorm, positie, en dergelijke, na te zijn ingedrukt of uitgerekt. Elasticiteit. Het vermogen om snel te herstellen qua kracht, vitaliteit, het goede humeur, of enig ander aspect.’
Het gebied van een optimale balans tussen veerkracht en efficiëntie wordt het levensvatbaarheidsvenster van netwerken genoemd. Dat is dan het resultaat van de wisselwerking van drie variabelen: diversiteit, interconnectiviteit en de balans tussen efficiëntie tegenoverover veerkracht. Lietaer et al. stellen dat het combineren van de netwerk- en informatietheorie met de gegevens van (het gedrag van) bestaande ecosystemem ons een begrip van duurzaamheid oplevert. Zie daarover aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting en ook het einde van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie. Vergelijk dit dan weer met het panarchiemodel. Zie ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’ en aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. Zie tenslotte aflevering 27 en 29 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook nog gratis lunch en hiërarchie, autokatalyse, het principe van maximaal vermogen, en ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei.
De wereldeconomie draait op een constante toevoer van zo’n 17 biljoen watt aan energie. De moderne industriële productie is weinig energie-efficiënt, maar uiterst kostenefficiënt omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Lees hierover in energie bij Nate Hagens.
De wet van Kleiber is afkomstig uit de biologie en gaat over het verband tussen massa (omvang) en stofwisseling (energieverbruik) bij dieren. De wet stelt dat het energiemetabolisme van dieren evenredig is aan hun massa, verheven tot de macht 0,75. Is de massa van een diersoort 10 keer zo groot als de massa van een andere diersoort, dan verbruikt die eerste dus niet 10 keer zoveel energie, maar slechts 5,6. Grotere dieren zijn efficiënter.
Veel over efficiëntie vist u dan nog bij onzichtbare hand van Beëlzebub. Zie ook efficiëntie/doelmatigheid bij Jane Jacobs en efficiency-grenzen.
In aflevering 1 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschrijft Jane Jacobs de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te laten zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van nieuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
De productiviteit, die de stad zoveel goed doet, is een ramp voor het platteland. Ineens kan één man het werk doen van zes man, waardoor er vijf werkeloos worden. Dat is inderdaad een ramp als er geen stad is om in werk voor de vijf te voorzien.
Bij de zogenaamde geografische arbeidsdeling is de gedachte bij economen dat deze efficiënt is, maar toeleveringseconomieën zijn juist helemaal niet doelmatig. Een economie met weinig verschillende soorten niches, waar dus geen ruimte is voor mensen met verschillende vaardigheden, interesses en verbeeldingskracht, is niet doelmatig. Een economie die niet vindingrijk is en souplesse ontbeert, is niet doelmatig. Een economie die weinig van de behoeften van de eigen inwoners en producenten kan vervullen, is niet doelmatig. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het yin-yang-begrip, tegengesteld maar bij elkaar horend, past goed in Jungs schema van archetypen en schaduwen, want de daar genoemde tiran zouden de taoïsten een overdaad aan yang noemen, en de aftreder/opgever belichaamt een overdaad aan yin. Psychologen halen hier het ego bij, waarbij de energie van het archetype in het yang-geval het ego ‘opblaast’, terwijl het in het yin-geval het ego ‘verzwakt’. Dit ego is de bewuste perceptie van het individuele zelf. Een ego dat niet geleerd heeft hoe het op de juiste manier een archetype moet benaderen, zal bezéten worden door de schaduwen van dat archetype. En de schaduwen die we niet in onszelf accepteren, gaan we al gauw projecteren op anderen in onze omgeving.
Hoe yin en yang zich uiten in verband met de moedergodinkenmerken wordt in aflevering 11 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek in een genderneutraal schema gezet. In aflevering 12 zien we de relaties tussen alle vijf archetypen onderling en tot yin en yang. Zie het geheel als een lichaam met hoofd, armen en benen. Dit model van de archetypische mens richt zich op heelheid, evenwicht en het identificeert vijf sociaal-culturele sleutelrollen die op basis van historisch bewijs een voorwaarde blijken te zijn voor een gezonde en duurzame samenleving. Zie hierna moedergodin en financiële markten.
Het Internationaal Energieagentschap (IAE) gevestigd in Parijs is het onderzoeksbureau op energiegebied van de OESO. De in 1977 opgerichte Energy Information Administration (EIA) is de statistische tak van het Amerikaanse ministerie van Energie. Beide komen doorlopend voor in het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2005-2006. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie.
BP (British Petroleum) brengt jaarlijks haar BP Statistical Review of World Energy uit waarin de oliereserves keurig per land gerangschikt staan. Maar vaak wordt vergeten dat BP geen onafhankelijk onderzoek naar die reserves doet, maar noteert slechts de cijfers zoals die haar worden aangeleverd. De laatste jaren heeft het IAE geprobeerd wel met betrouwbare getallen te rekenen. Hun geruststellende berichten zijn daarmee omgeslagen in tamelijk schrille waarschuwingen. Soms klopten die niet, zoals de voorspelling van aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’ en komt aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’, beide in de rubriek Ontwrichting.
‘We hebben vandaag slechts één keuze, die van een radicaal opnieuw uitvinden van de wereld – of anders massaal uitsterven.’ Zo luidt de negende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 10). Het huidige wereldsysteem, gebaseerd op uitputting, uitbuiting en uitbreiding, is duidelijk op weg naar eschatologische kantelpunten. Niet alleen de biosfeer, ook de semiosfeer is instabiel, inclusief de daartoe behorende politiek en geopolitiek, met het risico van een atoomoorlog. Want hoe erger de klimaatcrisis wordt, des te kritieker worden de politieke en geopolitieke spanningen. Het is juist het heersende kapitalistische wereldsysteem dat zich versnelt en afkoerst op een niet-lineaire radicale verandering van het systeem Aarde, die onomkeerbaar zal zijn. We kúnnen ons intellect en onze verbeelding, een sterk transnationaal rechtvaardigheidsgevoel en solidariteit tussen de generaties inzetten om voorbij de apocalyps te gaan. Maar gaan we dat doen? Dit item wordt voorafgegaan door tijd voorbij de ‘vooruitgang’ en besluit de reeks die begint met ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’.
Emergentie (zie onder) is een sleutelbegrip in het hele artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie, waar het expliciet aan de orde komt in aflevering 5-7. Emergentie wordt ook besproken in aflevering 9 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. We zien ‘emergentie’ ook in aflevering 1 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Complexiteit en in aflevering 4 en 10 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. We vinden tenslotte ook verwijzingen naar emergentie in aflevering 9, 35 en 39 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
In het boek Schaal van Geoffrey West vinden we de volgende omschrijvingen van emergentie:
(Het) collectieve resultaat waarbij de eigenschappen van een systeem significant verschillen van de som van alle eigenschappen van zijn afzonderlijke samenstellende delen, wordt aangeduid als emergent gedrag. Het is een direct herkenbare eigenschap van economieën, financiële markten, stedelijke gemeenschappen, bedrijven en organismen.
In veel van zulke systemen bestaat geen centrale leiding. West noemt als voorbeeld hoe mieren een mierenhoop bouwen. Er is sprake van zelforganisatie. De extreemste en verbazingwekkendste versie van zelforganisatie leveren wijzelf. In een ultrakorte tijd hebben wij ons van tamelijk primitieve, in kleine groepen levende individuen ontwikkeld tot een soort die, met mammoetsteden en sociale gemeenschappen die talloze miljoenen individuen omvatten, de planeet domineert. Er is daarbij sprake van emergente wetten die dit beheersen. Deze steden worden beperkt door de emergente dynamiek van sociale interacties. West gaat hiermee in zijn boek Schaal verder aan de slag.
De emergente eigenschappen (of het emergente gedrag) van een systeem worden ook wel systemische eigenschappen genoemd – ter onderscheid van de eigenschappen van de losse componenten (of van de individuen) die het systeem samenstellen – omdat ze voortkomen uit de wisselwerking van die componenten (of individuen).
Voorbeelden van emergent gedrag of emergente eigenschappen zijn files op de snelweg, doelpunten bij voetbal en een prijsverandering op de financiële markt.
Eén auto die de snelweg af gaat levert geen enkel probleem op, maar als honderden auto’s proberen diezelfde afslag te nemen (om naar de voetbalwedstrijd te gaan) ontstaat er een opstopping. Zo bestaat het verkeerssysteem uit de wisselwerking tussen een verzameling auto’s en een wegenstelsel.
Evenzo is een losse voetbalspeler niet in staat in zijn eentje een wedstrijd te spelen, hoe goed hij of zij ook is. Alleen het samenspel tussen de spelers van twee elftallen levert een wedstrijd op. Daarom is het scoren van doelpunten een emergente eigenschap van het systeem voetbal.
En daarom is er ook een wisselwerking tussen de beslissingen van geldhandelaren voor nodig om op een prijsverandering op de financiële markt uit te komen. Die verandering is dus een emergent verschijnsel dat zowel bepaald wordt door de beslissingen van de losse handelaren en de wisselwerking tussen hen.
Een emergente eigenschap en/of emergent gedrag wordt vaak gezien als ‘onverwacht’ of ‘verrassend’. Dat komt omdat we in het algemeen wel wat weten over de kenmerken van de individuele componenten, maar niet over de algehele systemische eigenschappen die voortkomen uit de wisselwerking tussen die componenten.
We weten bijvoorbeeld wel wat van de gedragspatronen van individuele opstandige demonstranten hier of daar, maar we weten niet of en hoe het gedrag van elk van die demonstranten samen (in wisselwerking) misschien een opstand zal creëren die de regering omverwerpt. Die opstand is een emergente eigenschap van het gehele systeem, niet iets dat je in het individuele karakter van de acties van de ene of de andere opstandeling aantreft.
Volgens Westbroek, in aflevering 5-7 in het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie, is emergentie het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem. De organisatie van het leven op aarde is het toppunt van emergentie, of liever de accumulatie van miljarden emergenties die zich palradsgewijs opstapelen. In aflevering 18 volgt daarop een belangrijke aanvulling.
De Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker die in 2019 overleed – zo lezen we in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting – was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem.
Nate Hagens stelt in aflevering 16 van het artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie dat de mensheid in een wereldwijd onderling verbonden beschaving de facto een ‘superorganisme‘ is geworden. Net als een zwerm spreeuwen enkele regels volgen, zo volgen ook wij drie eenvoudige regels: werk samen om financiële overschotten te verwerven; streef cultureel geaccepteerd gedrag na; en geef het financiële surplus uit aan leuke dingen of aangename ervaringen. Het emergente resultaat van bijna 8 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is zo een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 terawatt.
Steve Keen constateert in het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit dat de gangbare economische wetenschap helemaal niet door heeft dat de economie een complex systeem is met bijbehorende eigenschappen. Keen heeft deze in aflevering 9 proberen te vangen met zijn ‘Minsky-model’. De werkelijk waargenomen verschijnselen komen in dit model verrassend genoeg allemaal naar voren, compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp. Als tweede emergente eigenschap noemt hij ‘dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert’.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit constateert Steve Keen dat Lorenz’ ontdekking van het ‘vlindervleugelslageffect’ de natuurwetenschappen sterk heeft beïnvloed, maar de economische wetenschap helemaal niet (aflevering 6). Daarom zagen de economen bijvoorbeeld de crisis van 2007-2008 niet aankomen. Steve Keen maakte de kernverschijnselen die de crisis veroorzaakten wel vooraf zichtbaar met behulp van een zelfgemaakt, zeer eenvoudig, fundamenteel niet-lineair, complex-systeemmodel van de economie, dat hij voor het eerst in 1992 ontwikkelde. Op basis daarvan waarschuwde hij vanaf december 2005 dat er een crisis op til was. Hij somt de verschijnselen op in aflevering 7.
Keen vernoemde zijn model naar Hymen Minsky. De econoom Minsky (1919-1996) stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op waarover Keen schrijft in aflevering 8. Het proces van Minsky kan in een uiterst eenvoudige causale keten gevangen worden: 1. kapitaal bepaalt output; 2. output bepaalt werkgelegenheid; 3. de werkgelegenheidsgraad bepaalt de verandering van de loontarieven; 4. de output minus de lonen en de rentebetalingen bepaalt de winst; 5. de winstvoet bepaalt het niveau van de investeringen, hetgeen overeenkomt met de verandering in kapitaal – wat ons weer terugbrengt naar het startpunt van deze causale keten; en 6. het verschil tussen investering en winst bepaalt de verandering in de (particuliere) schuld.
In aflevering 9 beschrijft Steve Keen de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ van deze causale keten voor de economie. De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp.
Het model laat ten eerste zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen), en ten tweede dat de cycli eerst afvlakken om vervolgens des te sterker aan te zwellen (aflevering 10). Het samenspel eindigt met een hoger schuldniveau dan na de vorige cyclus.
De chaotische dynamiek als uitkomst Minsky-model van Steve Keen moeten we, zo schreef hij al in 1992, opvatten als een waarschuwing om een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie als niets anders dan een stilte voor de storm aan te zien. Tot zijn grote verbazing begon de echte wereld vervolgens zijn model na te bootsen. Hij schrijft daarover in aflevering 14 en 15. Vanaf 1980 ging elke nieuwe recessie gepaard met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp – zie figuur 5 in het artikel. De neoklassieke economen bestempelden dit verschijnsel als een rechtvaardiging van hun economische theorie. Maar het was juist de voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007. De microgrondslagen van de neoklassieke economen blijken ondeugdelijk.
Dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert, is een tweede emergente eigenschap, een verschijnsel ontdekt in de vloeistofdynamica, dat eigenlijk alleen volledig in wiskundige termen uitgelegd kan worden. Keen doet echter zijn best dit niet-lineaire gedrag toch in woorden te beschrijven, namelijk in aflevering 10, 11, 12 en 13 . Daarbij worden de termen eigenwaarden en eigenvectoren geïntroduceerd, die de positie ten opzichte van het evenwicht bepalen. Neem voor je hierin duikt eerst een kop koffie, is zijn advies.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Emergie is de beschikbare energie van één soort (meestal van de zon) die direct en indirect opgebruikt dient te worden om een product of dienst te maken. Emergie geeft aldus de hoeveelheid ingebedde (embodied) energie weer.
Wouter van Dieren schreef in de NRC van 28 september 2017 het artikel ‘De hoogste tijd voor een nieuwe kustlijn’. Zijn pleidooi gaat als volgt:
Orkanen, slagregen en hittegolven staan niet op het netvlies van de overheid bij de aanpak van het klimaatprobleem. De extra risico/analyses die daarbij horen, worden niet gemaakt. Maar alleen al de problemen met onze kust zullen immens zijn als de zeespiegel steeds verder gaat stijgen. Een stormvloed zoals die van 1953 zit er aan te komen, maar we sluiten daarvoor onze ogen. Van Dieren:
‘Daarop is maar één antwoord mogelijk: nieuwe Deltawerken, een nieuwe kustlijn, integraal en veelomvattend, een manier van doen en denken die de decennia overstijgt, met ingrepen die eerder voor eeuwen gelden. Dit is het idee achter Emergo, een reeks eilanden voor de kust van Noord- en Zuid-Holland.
De natuurlijke kustvorming laat langs de Noordzeekust geen eilanden ontstaan zoals de Waddeneilanden, die lossloegen van de Friese en Groningse kust ná de grote vloeden in de Middeleeuwen. Die eilanden beschermen de dijken in het noorden, terwijl de ondiepe Wadden de golfslag dempen en de zandplaten als buffers blijven aangroeien.
De Emergo-eilanden kunnen een veelheid aan problemen oplossen. Allereerst zorgen ze voor kustverdediging. De tussenliggende lagune wordt door aanslibbing ondiep en beschermt daardoor de oude kust. De eilanden zijn ook golfbrekers. Door klimaatverandering zal de wind gemiddeld toenemen. De oude kust kan die veelheid aan windkracht 10 en méér niet aan. De eilanden kunnen ook de biodiversiteit vergroten. De Noordzee heeft zwaar geleden onder de boomkorvisserij, waardoor het substraat van de bodem is vernield. In de lagune zal een kraamkamerfunctie als die in de Wadden ontstaan.
Daarnaast kunnen de eilanden zorgen voor overslag, waarmee de logistiek van de grote havens wordt verlicht. De Noordzee zal nog vele decennia een verkeersrotonde blijven voor energie, scheepvaart en visserij; vanaf de eilanden is de logistiek vele malen efficiënter. Als locatie voor windturbines kunnen ze bovendien het ‘not in my backyard‘-probleem van windmolens op land deels wegnemen en zorgen voor een versnelling van de wind-op-zee-doelstellingen.
Maar het belangrijkste probleem op de lange termijn vormen de grote rivieren. Op een dag kunnen die niet meer hun water uitslaan op een te hoge zeespiegel. De retentiecapaciteit (‘ruimte voor de rivier’) houdt een keer op.
Dan resteert de lagune, waarvan tegen die tijd de zeegaten, eerst nog nodig om de lagune te doen verzanden, kunnen worden afgesloten. Er ontstaat een opslagcapaciteit die voldoende moet zijn om de pieken op te vangen en vervolgens in zee te pompen bij lage waterstanden. Een oplossing voor de eeuwigheid, wie weet.
Technisch is het haalbaar. De Tweede Maasvlakte werd ook verrassend snel opgespoten; baggerbedrijven gebruiken nu ook geotubes, enorme ‘worsten’, gevuld met zand. Aanpassing aan klimaatverandering behoort nog niet tot het vanzelfsprekende repertoire van de duurzamen. Velen achten adaptatie aan het onvermijdelijke strijdig met de actuele groene droom. Die gaat echter vooral over lifestyle. Dat is misschien essentiële feel-good. Maar het is niet genoeg om het klimaatdrama in volle omvang onder ogen te zien.’
Wouter van Dieren is systeemanalist, zorgde als lid van de Club van Rome voor de Nederlandse uitgave van Grenzen aan de groei, en zette in tien jaar het duurzaamheidsforum Springtij op de kaart.
Het zijn emoties die het menselijk verstand in beweging zetten, tot daadkracht aansporen. De praktische rede alleen is niet voldoende om mensen moreel te motiveren. Dat is wat de Britse filosoof David Hume bedoelt wanneer hij zegt dat de rede slaaf van de hartstochten is, zegt Bas Heijne. Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Wat als de ratio alleen nog dient om de emotie te rechtvaardigen? Als een ‘objectieve waarheid’ helemaal niet meer bestaat, wordt ook het streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen opgegeven. De rede is zelf dan pas echt tot een slaaf van de hartstocht gemaakt, maar precies omgekeerd dan Hume voor ogen stond. De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Omdat anderen zouden liegen of hypocriet zijn, hoeven jouw overtuigingen niet langer kritisch tegen het licht gehouden te worden. Dit is een grote paradox van deze tijd. Zie verder ook psychologische barrières.
De technocraten waren een beweging die in de jaren dertig in de Verenigde Staten een zekere populariteit genoot. Voor hen is energie de basis van elk economisch handelen en rijkdom in economische zin is geen functie van de circulatie van geld, maar van de hoeveelheid energie die door de economie stroomt. De technocraten formuleerden daarom een eigen waardetheorie gebaseerd op energie. Dit sloot aan op de beweging van de eerste helft van de 18e eeuw die zich de fysiocraten noemde (met onder andere François Quesnay (1694-1774), een natuurkundige die aan het hof de (symbolische) functie van lijfarts van Lodewijk XV vervulde, en Jacques Turgot (1727-1781). Zíj hanteerden als uitgangspunt dat de bodem en de landbouw in samenspel met de energie van de zon de basis vormen van alle economische waarde. De meerwaarde die in de landbouw gecreëerd wordt, zagen zij als de drijvende kracht achter het proces van economische groei. Zie aflevering 1 en 2 en ook 6 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook energie in systemen, stroom, aflevering 63, 72-73 en 78 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie, en tenslotte aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Energie is de valuta van het leven. Dit is een belangrijk thema bij Nate Hagens in zijn hele artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’in de rubriek Economie. In biologische systemen staat de doeltreffendheid van de energiewinning en -inname centraal. Organismen optimaliseren hun energie-inname ten opzichte van hun energieverbruik. Hoe groter het energiesurplus, hoe groter hun concurrentievoordeel. Die ‘netto-energie’, die na aftrek van de energie-investering overblijft, is de determinerende factor en drijvende kracht voor natuurlijke – èn menselijke – systemen. Zie ook EROEI. Systemen die het nuttig vermogen maximaliseren, slagen er over het algemeen in om systemen die dat niet doen te verdringen.
De wereldeconomie draait op een constante toevoer van zo’n 17 biljoen watt aan energie. De moderne industriële productie is weinig energie-efficiënt, maar uiterst kostenefficiënt, omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Deze ‘fossiele subsidie’ maakt onze winsten, lonen en levensstandaard veel hoger dan in vroegere beschavingen, die gebaseerd waren op diffuse hernieuwbare energiestromen. We kunnen nu echter niet meer zonder.
Volgens de gangbare economische theorie zijn alle inputs in het economisch proces substitueerbaar. Wordt de prijs van een input te hoog, dan zal de markt er een alternatief voor ontwikkelen. Energie beantwoordt echter niet aan deze theorie omdat de verschillende energiebronnen cruciale verschillen vertonen op het gebied van kwaliteit, dichtheid, opslagcapaciteit, overschot, vervoerbaarheid, milieueffecten en andere factoren. Energiebronnen kunnen alleen vervangen worden door energiebronnen van een vergelijkbare vorm/kwaliteit. Voor de vereiste hitte van honderden industriële processen bestaat (nog) geen CO2-arm alternatief.
De gangbare economische theorie schrijft bovendien alle economische productiviteit toe aan arbeid en kapitaal, en gaat er derhalve van uit dat het economisch belang van energie gelijk is aan haar kostprijs. Dat dit niet klopt staat op 4eco al beschreven bij Ayres en Kümmel. Energie is juist de belangrijkste productiviteitsfactor. De goedkoopste en makkelijkst te vinden koolwaterstof hebben we al gevonden en opgebruikt. Vanaf het jaar 1999 neemt het kostenaandeel van energie in de economie weer toe. Kost de winning van energie meer energie, materialen en geld dan verslechtert de economie.
Kost het vinden van voedsel meer energie dan het voedsel bevat, dan sterft een organisme. Dat geldt ook voor het superorganisme. We komen hier tot nu toe alleen mee weg door de fossiele energiesubsidie als rente te behandelen, niet als de hoofdsom. Zie daarover bij energie en schuld bij Nate Hagens en ook bij technologie en energie bij Nate Hagens. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Onze samenleving draait op energie en materialen, en toch denken de meeste mensen dat ze op geld draait. Daar zit wat in, aangezien geld het enige onderdeel van onze economieën is dat niet aan de wetten van de thermodynamica hoeft te gehoorzamen. Dat komt doordat het als schuld door commerciële banken wordt gecreëerd en als zodanig onderhevig is aan de wiskundige wetten van samengestelde rente. Dit nieuwe geld wordt uiteindelijk uitgegeven aan goederen of diensten die ingebedde energie bevatten. Zo is geld een aanspraak op energie en is schuld een aanspraak op toekomstige energie, terwijl de schepping ervan toch niet gebonden is aan de beschikbaarheid of de kosten van energie.
Nu de schuld van de wereld als geheel sinds 1965 elk jaar sneller is gegroeid dan het bbp, consumeren we op de pof. De mondiale schuld/bbp-ratio bedraagt nu ruim 300 procent. Zonder goedkope energie zullen de huidige schulden nooit worden afbetaald. Zoiets is historisch gezien keer op keer is gebeurd.
Schuld is dus een sociaal construct met fysische gevolgen. Schuld trekt echte energie en consumptie van de toekomst naar het heden op een manier die niet-duurzaam is. Tegelijk is die energie nep omdat wanneer we de schuld aflossen, we ook de energie moeten terugbetalen. Naarmate de schuld ten opzichte van het bbp stijgt, neemt de ‘schuldproductiviteit’ van elke extra dollar af, waardoor uiteindelijk een grens wordt bereikt. Bij het bereiken van die grens krijg je in het beste geval een kleinere economie en in het slechtste systeemrisico’s.
Lees hierover in aflevering 13 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie ook energie bij Nate Hagens. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
Energie in systemen (het is altijd een stroom die maakt dat energie ook weer verdwijnt) wordt behandeld in de afleveringen 2 en 3 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen, met name bij het begrip stroom en in de afleveringen 8-18 over expansie en bijtanken in het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook energie in het algemeen. Bij het begrip ecosysteem lezen we: We kunnen een ecosysteem dus opvatten als een ‘gekanaliseerde energiestroom’.
Hoe de energiestroom werkt in maatschappelijke systemen komt aan de orde in aflevering 27 van het artikel Catastrofologie in de rubriek Ontwrichting. Daar vindt u ook tal van links naar aanverwante begrippen en toepasselijke passages. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd.
Het systeem aarde is voor de helft gesloten: energie kan erin en eruit, maar de hoeveelheid materie die het met de ruimte uitwisselt, is verwaarloosbaar klein. De planeet neemt hoogwaardige energie op uit de omgeving, gebruikt die om zich staande te kunnen houden en straalt diezelfde hoeveelheid ten slotte als laagwaardige energie, als warmte naar de ruimte. Ordening kan alleen plaatselijk opduiken als daarmee de algehele verspreiding van chaos wordt bevorderd. Zie ook de wetten van de thermodynamica.
Zie bij het artikel van Nate Hagens ook: energie bij Nate Hagens, technologie en energie bij Nate Hagens, energie en schuld bij Nate Hagens en bij het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ fysische groeibeperkingen van de economie en bij het artikel van William Rees principe van maximaal vermogen, plus entropie volgens Rees.
Energie is op heel veel plaatsen van 4eco een thema. Vandaar dat u hier daarvan een lang overzicht vindt.
Energie is een abstract, wiskundig concept dat ons in staat stelt om de verandering van materie te kwantificeren. Over wat energie is en wat het praktisch betekent gaat het in de rubriek Energie, vooral het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, het tweede in de serie van zes artikelen. In aflevering 3 wordt daar het onderscheid gemaakt tussen kinetische energie (energie die afkomstig is van materie die in beweging is) en potentiële energie (energie die in materie opgesloten zit). Er is trouwens nog een derde energiecategorie: ingebedde energie (embodied energy). Dat is de energie die ooit gebruikt is om een product te maken en daar nu ‘in’ zit, of het nu een stoel, een fiets, of een wasmand is. Verder kennen we de term primaire energiebron. Zo’n primaire energiebron is bijvoorbeeld de straling van de zon, een waterval, of een portie fossiele brandstoffen. Primaire energie komt in de natuur voor en kan gebruikt worden om energiedragers – bijvoorbeeld elektriciteit, benzine of stoom – mee te creëren of op te wekken. Daarnaast is er nog een nuttig concept, dat van exergie. Exergie is de hoeveelheid arbeid die we met een eenheid energie gedaan kunnen krijgen, de nuttige hoeveelheid dus. Zie ook nog vermogen en joule. Wil je dat je energie verandering kan bewerkstelligen of arbeid kan verrichten, dan gaat het strikt genomen niet om de hoeveelheid energie waarover je beschikt, maar om het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron hoger is dan die van zijn omgeving kan energie arbeid verrichten. Zie ook nog het begrip energiekwaliteit in aflevering 8 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, de energiestaat en de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9. En natuurlijke de eerste en de tweede wet van de thermodynamica. Verder is energie (uiteraard) het onderwerp van de inleiding van de rubriek Energie (‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’).
In de rubriek Ecologie komt het aan de orde in aflevering 63 van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Hier gaat het in de eerste plaats om de fotosynthese en hoe de (chemische) energie door (en tussen) ecosystemen stroomt. Hoe de energiestromen lopen en hoe dus de overdracht tussen de voedselniveaus gaat, lezen we expliciet in aflevering 72-73 en in aflevering 78 (en impliciet in de afleveringen ertussen) in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Zie in dit verband ook het werk van Charles Hall in het laatste artikel van de serie over Energie ‘De economie van de piekolie’ (aflevering 6).
Energie in systemen (altijd een stroom die maakt dat energie ook weer verdwijnt) wordt behandeld in de afleveringen 2 en 3 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen, met name in de wisselwerking van materie, energie en informatie en in dat begrip stroom. In verband met expansie komt het aan de orde in de afleveringen 8-14 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. In verband met bijtanken (en import-vervanging) komt het aan de orde in de afleveringen 15-18 van hetzelfde artikel.
Hoe de energiestroom werkt in maatschappelijke systemen komt aan de orde in aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Daar vindt u ook tal van links naar aanverwante begrippen en toepasselijke passages.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename in de atmosfeer en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde (dat wil zeggen: er zit nu meer energie in de atmosfeer dan een eeuw geleden). Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting hierover in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. Het aspect van de energietransitie naar duurzame energie en het einde van de traditionele elektriciteitswinning is het onderwerp van aflevering 12-15 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting (en later van de tweede serie artikelen in de rubriek Energie). Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen, zegt Grantham: de kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. De (on)haalbaarheid van de ‘doelen van Parijs’ is het onderwerp van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Tenslotte is er het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting.
Het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving bepaalt het nut van die energiebron. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron (flink) hoger is dan die van zijn omgeving, kan energie arbeid verrichten. Zonder krachten van buitenaf beweegt energie altijd van een hogere concentratiegraad naar een lagere (daarom wordt je koffie koud terwijl je dit zit te lezen). Dat wil niet zeggen dat die energie verloren gaat, alleen dat die geen arbeid meer kan verrichten.
De joule is de eenheid van energie. Een joule geeft de hoeveelheid energie weer die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van één newton (eenheid van mechanische kracht) over een afstand van één meter, wat weer gelijk staat aan één wattseconde. Andere gebruikte eenheden, zoals calorieën, worden dus omgerekend naar joules als de algemeen aanvaarde maatstaf.
De energie-complexiteitsspiraal van Joseph Tainter stelt dat zodra er in een natuurlijk systeem iets van ongebruikte energie is, er onmiddellijk soorten van binnen of buiten het systeem opdoemen die die energie benutten. Voeg extra energie aan een ecosysteem toe en zijn complexiteit zal toenemen. In menselijke samenlevingen gaat het niet anders. Beschikken we over extra, liefst goedkope energie, dan maken we die op en neemt de complexiteit van onze samenleving toe. Die samenleving ontwikkelt dan nieuwe activiteiten, nieuwe technologieën, nieuwe vormen van vermaak, nieuwe instituties en sociale rollen en nieuwe vormen van informatie en informatieoverdracht. En die nieuwe activiteiten en instituties en zo verder hebben voor hun voortbestaan allemaal een constante stroom energie nodig. Er is sprake van een doorgaande energie-complexiteitsspiraal. Stokt de (groei van de) energievoorziening, dan is er maar één oplossing: radicale versimpeling van de maatschappij; anders volgt ineenstorting.
Joseph Tainter komt zelf uitgebreid aan het woord in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting (zie voor de energie-complexiteitsspiraal aldaar aflevering 15-16). Zijn werk wordt behandeld in aflevering 34 en 35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Verwijzingen naar zijn werk vindt u verder in aflevering 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en in aflevering 1 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook innovatie.
Joseph A. Tainter is hoogleraar ‘milieuconflicten, omgaan met klimaatverandering en energie- en grondstofverbruik’ aan de Utah State University. Hij schreef het beroemde boek The Collape of Complex Societies (Cambridge Un. Press, 1988).
De totale hoeveelheid beschikbare energie is duizelingwekkend groot, maar slechts een bescheiden deel daarvan is in geconcentreerde vorm beschikbaar. Dat is het mooie van fossiele brandstoffen. Die zijn het energierijke restant van zonne-energie dat vele miljoenen jaren terug in de vorm van organisch materiaal in de aardkorst begraven is en aan gigantische hoeveelheden geologische warmte en druk is blootgesteld. Met een dergelijke hooggeconcentreerde energiebron kan technologie wonderen verrichten omdat die energie in thermodynamisch opzicht een heel eind bergafwaarts kan. Het gaat van een hoge energiedichtheid naar een lage (en levert daartussen veel nuttige arbeid). Deze energiedichtheid wordt uitgedrukt in joules per gewicht en volume. Daarnaast bestaat het begrip vermogensdichtheid, dat de hoeveelheid vermogen per vierkante meter landoppervlak weergeeft. Lees hierover in aflevering 8 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Zie ook EROI, eerste hoofdwet van de thermodynamica, tweede hoofdwet van de thermodynamica en entropie.
Het begrip energieklif komt ter sprake in aflevering 9 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ in de rubriek Energie, waar ook een grafische voorstelling te vinden is. De kwestie is dat je bij een dalend EROI niet goed ziet aankomen hoe snel onze energievoorziening onder een kritieke grens daalt, waarbij onze complexe samenleving niet meer te handhaven is.
Ook al is olie per joule grofweg acht keer duurder is dan steenkool, toch is olie nog altijd de meest gebruikte energiebron. Kennelijk zijn energiebronnen niet allemaal gelijk geschapen en is de markt bereid om per joule een veel hogere prijs te betalen voor olie dan voor steenkool. Dat prijsverschil komt voort uit de factor energiekwaliteit. Die kwaliteit kun je op verschillende manieren meten en vergelijken: op basis van de energiedichtheid (het aantal joules) per gewicht en volume, de vermogensdichtheid, het netto energierendement (zie ook principe van maximaal vermogen) en de staat van de energiebron. De energiedichtheid per gewicht (MJ/kilo) geeft bijvoorbeeld aan dat diesel een dichtheid heeft van 48, benzine van 44, dierlijk vet 37, ethanol 26, steenkool 24, suiker 17, buskruit 3, lithium batterijen 0,5 en loodaccu’s 0,2. Hoe hoger de energiedichtheid, des te geschikter de energiebron is om bijvoorbeeld als brandstof voor transportdoeleinden te dienen. Zie ook aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Economie.
Rees schrijft bij principe van maximaal vermogen dat dit zo luidt: Succesvolle systemen zijn die systemen die evolueren om hun gebruik per tijdseenheid van beschikbare energie voor het verrichten van nuttige arbeid te maximaliseren (groei, zelfonderhoud en voortplanting). Binnen natuurlijke ecosystemen vormt het ‘maximaal vermogen’ aantoonbaar een fundamentele organiserende kracht. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Energiestaat is een onderscheid in de verschijningsvormen van energie. Van hoog naar laag zijn de energiestaten: vloeibaar (olie), gasvormig (aardgas), vast (hout, steenkool, teerzand, olieschalie) en een drukveld (windenergie) of stralingsveld (kernenergie/zonne-energie). Een handige vuistregel is dat conversie van een lagere staat naar een hogere altijd gepaard gaat met een conversieverlies en dus een lager EROI. Daarbij geldt dat hoe meer stappen je de energiestaat opkrikt hoe groter het conversieverlies is. (Dit verdoezelt een beetje dat druk- of stralingsvelden weliswaar weinig geschikt zijn om in een hogere energiestaat te converteren – wat meteen verklaart waarom het zo lastig is om overtollige wind- of zonne-energie zonder een aanzienlijk conversieverlies op te slaan – maar er heel goed in slagen om elektriciteit op te wekken. En elektriciteit is de hoogste en dus ook duurste vorm van energie die we kennen.) Lees hierover in aflevering 9 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie.
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie. Zie ook energie bij Nate Hagens en verder overshoot.
Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen: de temperatuur zal zeker met 2 graden stijgen, als het al niet met 3 graden is. De kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook duurzaamheid, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, kosten duurzame energiebronnen, energie en piekolie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2023) geplaatst wordt. Zie verder aflevering 14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de beste empirische gegevens is in onze economie een CO2-ontkoppeling van 4 procent per jaar praktisch het maximaal haalbare. Maar om onder een temperatuurstijging van 2 graden te blijven, is het nodig ruim 7 procent te halen. Zelfs met de meest ambitieuze en agressieve uitrol van CO2-vrije energie gaat dat niet lukken. Dan wordt de toepassing van onbewezen en riskante technieken als BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) of geo-engineering op gigaschaal verleidelijk. Daarbij is de verdeling van de lasten tussen de rijke en de arme landen ook nog eens zeer oneerlijk. Kortom, zonder een gericht ontgroeipad in te slaan, is het halen van de klimaatdoelen zo goed als onmogelijk.
Onze CO2-vrije energietechnologieën zijn zonder uitzondering uitermate materiaalintensief. Voor dezelfde energie-opbrengst vergt bijvoorbeeld een windpark negen keer zoveel materiaal als een gasgestookte elektriciteitscentrale. Een zonnepaneel of windturbine is bovendien niet hernieuwbaar, alleen herbouwbaar, zolang de benodigde grondstoffenvoorraad strekt, wat een punt van zorg is. Want de huidige energievoorziening CO2-vrij maken vergt onvoorstelbare hoeveelheden grondstoffen. Dit wordt behandeld in aflevering 17 tot 19 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? Er is een andere kijk voor nodig. Zie daarover aflevering 1 van het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, en aflevering 30 van het Vijfde klimaatartikel en aflevering 24 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Bij Nate Hagens is dan nog het item ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme van belang. Zie ook nog klimaattransitie en transitie.
De term ‘piekolie’ verwijst simpelweg naar het verschijnsel dat de oliewinning in elk veld, elke regio en elk land op zeker moment een piek bereikt en dan begint te dalen. Aangezien er een eindige hoeveelheid olie in de aardkorst zit, volgt hieruit dat deze piek vroeg of laat ook op mondiaal niveau zal plaatsvinden. Het piekolieconcept stelt niet dat de oliewinning plotseling stopt, het verwijst slechts naar een trend waarbij de stijging van de winning op zeker moment omslaat in een daling. Vindt deze omslag wereldwijd plaats, dan kan dat tot problemen leiden wanneer goedkope alternatieven om het huidige transport- en productiesysteem draaiende te houden nog onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen. We hebben onze wereldgemeenschap tenslotte gegrondvest op blijvende en toenemende oliewinning. Zie behalve het hele artikel ‘Piekolie’ speciaal de samenvattende aflevering 25 ervan en ook het zesde artikel ‘De economie van de piekolie’. Zie ook klokkromme en olievoorraad. De verschillende manieren om aan de piek te rekenen, zoals Hubbert deed, staan in aflevering 5, 8 en 9-10 van het artikel ‘Piekolie’.
Misschien ligt de voornaamste relevantie van het onderwerp piekolie niet in het ‘opraken’ maar in het welslagen van die energietransitie. Want dit is de paradox: krimpt de olievoorziening op korte termijn, dan krimpt ook de kans op een snelle energietransitie. Daarbij komt ook het verschijnsel van de ‘energieval’ aan de orde. Lees hierover aflevering 3 en 4 van de inleiding bij de serie over energie ‘Waar ik het over heb als ik het over piekolie heb’.
De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2006. Kurt Cobb stelt dat eigenlijk ook de gehele oliewinning (dus inclusief de onconventionele olie) toen piekte. Zie aflevering 13 en volgende van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Het probleem is hier dat de statistieken die de oliewinning moet weergeven, ‘vervuild’ zijn. In aflevering 16 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ is sprake van een piek voor alle fossiele brandstoffen samen voor 2025.
Onze energievoorziening komt aan de orde in aflevering 15-19 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Het gaat om de link tussen economische groei en energiegebruik (bijna 1 op 1) en de efficiëntie. Het gaat van het bruto energieaanbod naar het netto energieaanbod. Er komt een piek aan in het bruto aanbod (vooral in de oliewinning). Dat levert een groeiparadox op.
Entropie gaat over orde en wanorde, over willekeur en structuur, over regelmaat en onregelmatigheden in de verdeling van energie en materie. Entropie is een maat voor wanorde of willekeur binnen een natuurkundig systeem. Hoe hoger de entropie, des te gelijker materie en energie verdeeld zijn. Hoe lager de entropie, hoe meer verschillen er zijn. Cruciaal is dat moleculen de neiging hebben om zo willekeurig mogelijk verdeeld te zijn, dat wil zeggen om een zo hoog mogelijke entropie te vertonen. In de praktijk betekent dit dat alles waarmee we in aanraking komen aan entropie onderhevig is. Alles om ons heen, wijzelf incluis, ‘ontaardt’ na verloop van tijd, het vervalt of wordt willekeuriger en minder geordend. Daarom moet je auto af en toe naar de garage, heeft je huis op gezette tijden een verfje nodig, bewaren we ons voedsel in een koelkast en moeten we onszelf voeden en soms bij de huisarts langs. Entropie wordt behandeld in aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Daar komt ook negatieve entropie (of negentropie) aan de orde. Zie in dit verband ook fotosynthese en planten. Entropie hoort als begrip bij de tweede hoofdwet van de thermodynamica. Zie het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’ en ook nog het begrip entropiesubsidie in aflevering 11 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, het principe van maximaal vermogen in aflevering 6 van het artikel ‘Grondstoffen’ en energiedichtheid in aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’.
De 21ste eeuw zal het verhaal zijn van dalende energiekwaliteit en stijgende energiekosten. We moeten ons voorbereiden op een leven op een veel lager energieniveau, waarbij we onze resterende laagentropische energie en hulpbronnen bewust inzetten voor de opbouw van een hernieuwbare infrastructuur en een samenleving die grotendeels is gebaseerd op ecosysteemstromen. Zie toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
Lees over het verband tussen de tweede hoofdwet en entropie beslist ook entropie volgens Rees in zijn geheel. Zie verder Gaia en de energie en bio-economie.
De tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) zegt: elke spontane verandering in een geïsoleerd systeem (een systeem dat geen energie of materie kan uitwisselen met zijn ‘omgeving’) verhoogt de entropie (willekeurigheid of wanorde) van het systeem; meer in het algemeen: bij elke materiële transformatie treedt er een onomkeerbare ontaarding op van bruikbare (hoogwaardige) energie/materie naar een meer wanordelijke en minder bruikbare entropische toestand. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Een geïsoleerd systeem wordt bij elke opeenvolgende interne transformatie dan ook steeds willekeuriger en wanordelijker: energie dissipeert (gaat verloren), materiaalconcentraties dispergeren (raken vermengd) en gradiënten (relatieve verschillen) verdwijnen – op weg naar een lokaal thermodynamisch evenwicht waarin niets meer kan gebeuren. Toch kennen we allemaal reëel bestaande systemen die duidelijk niet bezig zijn om naar een dergelijk evenwicht af te glijden. Levende organismen en andere complexe systemen ‘organiseren’ zichzelf op een manier die de onverbiddelijke weerstand van de tweede wet weerstaat. Zij handhaven zichzelf in op hoge niveaus functionerende, laagentropische toestanden die zich ver van hun thermodynamisch evenwicht bevinden, omdat zij open systemen zijn die energie/materie met hun ‘omgeving’ kunnen uitwisselen.
Neem nu de ecosfeer, een zelforganiserend, zeer geordend, meerlagig systeem van verbijsterende structurele complexiteit, dat zijn vorm krijgt in miljoenen afzonderlijke soorten, gedifferentieerde materie en geaccumuleerde biomassa. In de loop van de geologische tijd zijn haar biodiversiteit, systemische complexiteit en energie- en materiaalstromen juist toegenomen – wat wil zeggen dat de ecosfeer zich steeds verder van het thermodynamisch evenwicht heeft verwijderd.
En hier komt nog iets bij kijken. Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (negatieve entropie of ‘negentropie’) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’, dat wil zeggen aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Dit gaat allemaal ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem. De tweede wet heeft voor ons nogal wat consequenties. Zie daarover tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Het verschijnsel van ontkenning van klimaatverandering, en van ontkenning (en ontkennerij) in het algemeen, komt aan de orde in de afleveringen 3-6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (en af en aan in de rest van dit artikel). Ook als erkenning, actieve en passieve ontkenning en ontkennerij. Het is ook een thema in het artikel ‘Zelf veranderen’ in de rubriek Ethiek dat op termijn geplaatst zal worden. Zie ook psychologische barrières voor klimaatactie. Ook het artikel ‘Het Sumerisch Testament’ gaat over dit probleem (zie JHWH, culturen en de laatste woorden van aflevering 12).
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie. Zie ook energie bij Nate Hagens en verder overshoot.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur, voedselketen.
‘We worden nu, meer dan ooit, niet meer met zomaar één eschatologische bedreiging geconfronteerd, maar met een menigte bedreigingen tegelijkertijd die als kantelpunten kunnen optreden, wat leidt tot onomkeerbare planetaire verandering.’ Zo luidt de zesde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 7). Eschatologie wordt, net als ‘openbaring’, vanouds vaak in één adem genoemd met het woord heilsleer. Het gaat om ‘de leer der laatste dingen’, een ‘eindtijd’, alleen komt het ‘beloofde rijk’ er nu niet, maar sterft de mensheid en al het andere leven op aarde. We hebben daarom een nieuwe eschatologie nodig. We dienen allereerst de complexiteit en verbondenheid van een veelvoud aan eschatologische bedreigingen te begrijpen, maar de bedreigingen worden steeds meer ‘supraliminaal’ – niet te bevatten. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps ‘normaliseren’ en gevolgd door uitsterven is ‘supraliminaal’.
Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.
Evolutionair psychologen onderscheiden vijf oeroude krachten: eigenbelang, status, sociale imitatie, korte-termijn-handelen en risico-alertheid. Zie verder de afleveringen 8-12 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook psychologie in soorten.
Exergie is de hoeveelheid arbeid die we met een eenheid energie gedaan kunnen krijgen. Aangezien in een conversieproces een deel altijd als restwarmte verloren gaat, is het soms zinnig om niet te kijken naar de bruto hoeveelheid arbeid die een energiedrager kan leveren, maar alleen naar de nuttige hoeveelheid (de totale hoeveelheid minus de restwarmte). Die restwarmte, dat nutteloze overblijfsel van het conversieproces, wordt wel anergie (of soms entropie) genoemd.
Expansie is de ontlading die volgt op een injectie van energie, vooral als energie in steeds meer stappen in een systeem blijft voordat het als ‘restwarmte’ verdwijnt. Dus: Expansie steunt op het opvangen en benutten van voorbijgaande energie. Hoe meer verschillende manieren een systeem bezit om energie opnieuw te vangen, te benutten en door te geven voordat deze energie door het systeem wordt afgegeven, des te groter is de optelsom van gevolgen van de ontvangen energie.
Het is een economisch multipliereffect. Expansie komt volgens Jane Jacobs niet van export (het uiteinde van het leidingstelsel), maar van import, van natuurlijke grondstoffen of andere gunstige omstandigheden die een gegeven zijn (dat wil zeggen: niet een product van menselijke inspanning). Al is zulke inspanning wel nodig om de grondstof te benutten! Veel importen, zelfs nadat ze aanvankelijk al getransformeerd of anderszins verruimd zijn, worden vervolgens verder doorgegeven, opgebroken, op een andere manier weer in elkaar gezet, hergebruikt, en verder verruimd. Het principe dat zowel ecologisch als economisch opgaat is dus: Een samenspel met verscheidenheid expandeert in een rijk milieu, een milieu dat op zijn beurt geschapen wordt door het verscheiden gebruik en hergebruik van ontvangen energie. Hierover gaat het in de afleveringen 8-14 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook multipliereffect, stroom en energie in systemen.
Bij de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen als bossen gelden drie niet-lineaire verhoudingen: de prijs (van het hout – hoe schaarser hoe duurder), het herstel- of productietempo (een verwoest bos herstelt zich niet gemakkelijk, maar een rijp bos groeit ook niet gemakkelijk bij), de opbrengst per eenheid ingezet kapitaal (die hoger wordt bij gebruik van betere technologie en slimmer kappen). Dit wordt behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting.
Aardolie bevindt zich meestal diep onder het aardoppervlak, zonder dat daar zichtbare sporen van aanwezig zijn. In de pioniersjaren van de olie-industrie kon men gemakkelijk kleine hoeveelheden olie vinden door in de buurt van ‘olieplassen’ te boren. ‘Olieplassen’ zijn kleine hoeveelheden aardolie die op het aardoppervlak of in waterbronnen naar boven komen.
Een boorput boren is echter een zeer dure aangelegenheid; daarom werden alternatieve manieren gezocht om olie te lokaliseren. Tegenwoordig bepalen geologen met behulp van een hele reeks technieken de plaatsen waar olie zou kunnen worden gevonden. Ze maken daarbij gebruik van onder meer seismisch onderzoek en visuele observatietechnieken om te bepalen welke geologische formaties olie zouden kunnen bevatten.
Seismisch onderzoek
Hierbij wordt een kleine hoeveelheid springstof ondergronds tot ontploffing gebracht. Daarbij worden gevoelige instrumenten gebruikt die de schokgolven registreren die zich doorheen de grond verplaatsen en die door rotswanden worden gereflecteerd. Op basis van de snelheid en de richting van de golven kunnen geologen het soort rotsformaties identificeren en de soorten detecteren waarvan geweten is dat ze olie of koolwaterstoffen (zoals gas) kunnen bevatten.
Geofysisch onderzoek
Deze methode wordt gebruikt om de dikte van sediment te meten en om de vorm van de structuren binnen het sediment in kaart te brengen. Op deze manier konden de afgelopen 30 jaar dikwijls ondergrondse structuren worden gelokaliseerd waar zich olie heeft verzameld.
Oppervlakteonderzoek
Hierbij worden specifieke zones op de grond gelokaliseerd en wordt hun hoogte bepaald. Een van de instrumenten die daarbij wordt gebruikt, is een theodoliet, die uitgerust is met een telescoop die hoeken horizontaal en verticaal meet.
Zwaartekracht onderzoek
Bij deze methode gebruikt men een uiterst gevoelige gravimeter, waarmee men variaties in de zwaartekracht analyseert. Die variaties kunnen immers wijzen op verborgen geologische structuren. Het onderzoek wordt meestal in een vroege fase van de exploratie uitgevoerd. De onderzoekers identificeren daarbij zones die potentieel interessant kunnen zijn. Op die zones wordt vervolgens een gedetailleerder seismisch onderzoek uitgevoerd.
Bron: Q8oils.
Zie ook de eerste drie afleveringen uit de reeks Olie in de categorie Energie.
De trend is dat overal ter wereld vrouwen er nu voor kiezen veel minder kinderen te krijgen dan vroeger. Hierdoor piekte de absolute groei van de wereldbevolking in 1987. Dat jaar kwamen er 87 miljoen mensen bij op aarde; in 2010 was dat 78 miljoen. Die daling gaat door en na 2050 zou de omvang van de wereldbevolking wel eens kunnen gaan afnemen. Bij het punt waar elke volgende generatie moeders in aantal kleiner is dan de laatste, wordt een trend van krimp vrijwel onomkeerbaar, net zoals eerst aan de groei bijna niet te ontkomen was. Als elke generatie slechts 1,6 kinderen per vrouw voortbrengt, dan produceren vijf vrouwen slechts vier vrouwen voor de volgende generatie. En zo gaat dat dan door. Meisjes die nooit geboren worden krijgen geen kinderen. Dit houdt in dat de VN-prognose van 10 of 11 miljard voor het jaar 2100 door velen als achterhaald wordt beschouwd. Fred Pearce denkt eerder aan 9 miljard mensen in 2050 en daling daarna.
Lees erover in aflevering 6 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’. Een al of niet exponentiële bevolkingsgroei, vergrijzing en een stationaire bevolkingsomvang komen ook aan de orde in aflevering 8, 9, en ook in 10 over exponentiële afname, van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Roopnarine ziet als dé twee bepalende factoren voor het bereiken van het omslagpunt voor de aarde de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zie daarover de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Bewijsstuk 17 (van aflevering 18 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting) toont de omvang van de wereldbevolking sinds 1500 tot 2100 met een lage raming, een middenraming en een hoge raming voor de rest van deze eeuw. Speciale aandacht krijgt Afrika en daarin weer Nigeria. Zie ook het wereldvoedselvraagstuk. Populatiegroei komt veel aan bod in de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, bijvoorbeeld bij reigers in aflevering 18-20. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting. En zie Malthus.
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook economische groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het nog te verschijnen artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Het export-multipliëreffect slaat bij Jane Jacobs niet op de vermenigvuldiging van verdiende euro’s en van banen, maar op de stedelijke economie als zodanig. Zie aflevering 4 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Groeiend exportwerk maakt meer import mogelijk. Een deel daarvan gaat dadelijk in het groeiende exportwerk zitten; een ander deel gaat de lokale economie in, waar het opgaat in goederen en diensten die de groeiende stadsbevolking consumeert; nog een ander deel is bestemd voor de lokale bedrijven die onderdelen leveren voort het exportwerk. Nederzettingen variëren enorm in de verhouding van het deel van hun verdiende import dat direct de lokale economie ingaat en het deel dat die lokale economie als het ware passeert en direct terugvloeit, het exportwerk in.
Om een groot multipliëreffect te krijgen moet het lokale toeleveringswerk aan exporterende organisaties gedaan worden door lokale firma’s die onafhankelijk zijn van de exporterende organisaties zelf. De lokale economie kan dan nieuw werk toevoegen, met inbegrip van experimenteren in het proces van vallen en opstaan. De formule D + nVO + A.nD die Jane Jacobs daarvoor heeft, wordt zo succesvol afgerond. Zulke expansie is slechts mogelijk in nederzettingen waar, letterlijk, meer ruimte geschapen wordt voor nieuwe arbeidsdeling (zie aflevering 8 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’). Zie ook banen. Die noodzakelijke ruimte moet geschapen worden door gebeurtenissen die op gang komen voordat het nieuwe werk en de bijbehorende arbeidsdeling verschijnen. Het is de nieuwe export die de ruimte schept voor lokale expansie, dankzij het export-multipliëreffect. Dit effect vormt aldus het hart van het wederkerige systeem van stadsgroei dat we in aflevering 5 van de Inleiding bij de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ afgebeeld vinden. Een deel van het nieuwe lokale werk moet dus een voorbode zijn voor nieuwe export, wil de gang erin blijven. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
De natuur houdt er een bijzonder stringent belastingstelsel op na. Elke materie-energie-transactie gaat in de natuur met een aanslag gepaard die de waarde van de transactie zelf ruimschoots overstijgt. Zo belast de natuur de conversie van steenkool naar elektriciteit met een tarief van maar liefst een paar honderd procent. Die belasting wordt echter meestal aan het oog onttrokken en zelden onmiddellijk geïnd. Anders geformuleerd, sommigen plukken de vruchten van de transactie en slagen erin de kosten op anderen af te wentelen: andere klassen, generaties, soorten en plekken draaien voor de belasting op. Zie ook commons.
De arbeidsmarkt, de financiële markt, en de grond- en (onroerendgoed)markt noemt Bas van Bavel tezamen de factormarkten. Elk van de drie kan voor zich tot ontwikkeling komen, maar in de gang van economische ontplooiing voegen deze markten zich gewoonlijk alle drie bij de al bestaande goederen- en dienstenmarkt, zij het niet alle tegelijk en niet overal. Samen met de goederenmarkt heet zo’n economie dan een markteconomie.
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Het animisme werd door Descartes gebruikt als de perfecte achtergrond waartegen het concept ‘modern’ kon worden afgezet. Maar er kwam een tegenreactie, en wel van de Nederlandse filosoof Baruch Spinoza. Deze had precies het tegenovergestelde denkbeeld. Spinoza legde uit dat het universum uit één oorzaak moet zijn ontstaan, met als consequentie dat, hoewel God en zielen en mensen en de natuur misschien compleet verschillende entiteiten lijken te zijn, ze allemaal slechts verschillende aspecten zijn van dezelfde, grote realiteit – één substantie – en dat dus alles wordt beheerst door dezelfde krachten. Zie aflevering 15 en volgende van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Dat betekent dat geest en ziel uit dezelfde substantie bestaan als materie. Uiteindelijk betekent dit dat alles materie is, alles geest is, en alles God is. Voor deze gedachten werd Spinoza vervolgd en werden zijn boeken verboden.
Europa koos voor Descartes, maar de huidige wetenschap bevestigt nu een aantal van Spinoza’s beweringen. Geest blijkt een samenstelling van materie, alle leven stamt af van dezelfde voorouderlijke organismen, enzovoort. Maar zelfs nu de wetenschap het dualisme de rug heeft toegekeerd, overleeft een aantal aannames van Descartes in de praktijk nog volop. De mens wil immers graag superieur blijven aan andere wezens. Zie aflevering 16.
Filosofisch onderzoek van deze aannames met behulp van een nieuw kader dat fenomenologie heet, stelt vast dat alles wat we weten, alles wat we denken – ja, ons hele idee van het zelf – voortkomt uit de ervaringen van ons lichaam in de wereld. En dat dat evengoed geldt voor dieren en planten. We interacteren allemaal met elkaar (aflevering 17). Plotseling strekken de grenzen van ‘persoonschap’ zich uit tot ver voorbij de menselijke samenleving en omvatten ze ook de niet-menselijke anderen. Daarom moet elk proces van dekolonisatie beginnen met een proces van ‘ont-verdinglijking’. Dat is wat de Inheemse filosofen ons leren: dat we onszelf weer moeten leren zien als onderdeel van een grotere gemeenschap van levende wezens.
Het fenotype is het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Het is het resultaat van de genetische aanleg (het genotype) van een individu en de invloed daarop van zijn omgeving (de milieufactoren).
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Marx bespreekt onder de noemer warenfetisjisme de ‘mysterieuze’ eigenschappen die de producten van menselijke arbeid onder het kapitalisme krijgen. Dit is bij Marx het verschijnsel dat, in een markteconomie, relaties tussen mensen onderling zich voordoen als relaties tussen mensen en dingen, namelijk tussen mensen en koopwaar. De sociale relaties zitten achter de verkochte waar en de prijs daarvan verborgen.
Voor Marx’ negentiende-eeuwse publiek had fetisjisme nog niet de seksuele connotatie die het sinds Freud heeft. Het riep veeleer het beeld op van de fetisjen, de afgodsbeelden en andere magische voorwerpen die bekend waren van beschavingen buiten West-Europa: net als het ‘primitieve’ fetisjisme is de markt voor Marx een sociaal construct, dat macht krijgt over mensen. Door de marktsamenleving te vergelijken met dergelijke ‘primitieve’ religieuze gebruiken, wees Marx zijn lezers op de beperkingen van hun begrip van de eigen maatschappij, en op het historisch gebonden karakter daarvan.
Naast de warenfetisj wijst Marx in Het Kapitaal nog andere fetisjen aan, zoals de geldfetisj: de focus van kapitaalbezitters op het vermeerderen van hun geldbezit, dat de harde concurrentiestrijd verbergt waaraan zij onderworpen zijn; en de kapitaalfetisj: het idee dat winst voortkomt uit kapitaal, in plaats van de arbeid die op dit kapitaal werkzaam is.
Latere auteurs hebben het fetisjbegrip gebruikt om de rol van marketing in de hedendaagse economie te duiden, zoals de manier waarop de sweatshoparbeid die in sportkleding steekt verborgen wordt door de reputatie van succesvolle sporters op de kleding te projecteren. Ook Naomi Kleins boek NO Logo is in dit licht te lezen, als analyse van het beeldmerk als fetisj. Dit is echter niet het fetisjismebegrip zoals Marx het hanteerde: achter het vereren van een merk als een fetisj zit geen economische noodzaak.
In het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, het tweede in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over onze manier van kijken. Velen kijken om het beeld dat ze al hebben te bevestigen, maar missen daarmee vaak de werkelijkheid (aflevering 1). Wij zullen in elk geval nooit duurzaamheid scheppen als we in het huidige financiële systeem blijven zitten. Dat moeten we leren zien. Wat er gebeurt rond de tovenaarsleerling kunnen we, met wat goede wil, als een allegorie voor geld zien, waarbij ons gebrek aan een vooruitziende blik ons naar een crisissituatie leidt. Dat is begonnen bij de factormarkten zoals Van Bavel ze beschrijft (zie ook aflevering 18 van het artikel ‘Catastrofologie’, in de rubriek Ontwrichting). Geld wordt bezit en leidt tot de opkomst van marktelites die feitelijk de baas zijn. Er is geen tovenaar die dit recht zet (aflevering 3). Het wordt vervolgens een wisselwerking tussen de macht van de overheid en de macht van de financiële sector, waarbij voortaan de bank (als tovenaar) altijd wint. Zie behalve aflevering 4 ook het machtsvierkant. Deze lezing van het geldsysteem wordt verwoord in het ‘officiële paradigma’ dat besproken wordt in aflevering 5. Dit verhaal over geld, dat een solide basis vindt in de fysieke werkelijkheid, werd echter steeds minder waar met het doorknippen van de band ertussen. Als de overheid de betaling van belastingen in bankgeld aanvaardt legt dit eenvoudig de macht bij de banken. De overheid moet daarbij dan haar ‘huishoudboekje op orde houden. Maar als overheid daartegenover zelf de uitgever van de munt zelf is, zal de overheid machtig worden’. In dit fiatvaluta-paradigma (aflevering 6 en 7) is de rol van de banken nog steeds groot, maar ligt de feitelijke macht bij de soevereine regering. Zij geeft immers waarde aan de valuta. Door te kiezen welke betaalmiddelen zij waarde wil geven kan een regering de aard bepalen van de inspanning die haar burgers moeten leveren, of de soorten gedrag die ze moeten vertonen om deze betaalmiddelen te verkrijgen. Deze conclusie is van cruciaal belang voor het ontwerp van door de overheid geïnitieerde monetaire oplossingen. De overheid doet hier intussen niets mee. Beide paradigma’s hebben een beperkte blik. Als je switcht van macro naar micro, komt er nog een heel ander paradigma in beeld (aflevering 9). Met uitschakeling van bepaalde functies en inschakeling van andere kan geld zich meer gaan gedragen als alle eindige dingen, ecologisch verantwoord worden. In aflevering 10 wordt het revolutionaire van @nder geld verder uitgewerkt (het verschil tussen macht en autoriteit), maar echt behandeld wordt het in het vierde artikel van de serie: ‘Een booster voor de lokale economie’.
De kloof tussen geld en de (sociale) waarde die het representeert, vormt – volgens David Harvey in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie – een van de fundamentele contradicties van het kapitaal. (Zie fatale kapitalistische contradicties.) De representatie laat zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover een representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt tenslotte zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. En bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen. Lees hierover meer in aflevering 4-11 van het genoemde artikel. Daar gaat het over de overgang van de stoffelijke vorm van goud, naar papiergeld, naar computercijfers als de weergave van geld.
Bovendien, zegt Harvey, is er zo niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken. Ik kan als lobbyist rechtmatig invloed in de politiek kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve. Ik kan ook een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen). Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat, terwijl dat niet het geval is. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.
Zo zitten we met de paradox opgescheept dat geld, dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, een vorm aanneemt – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.
Fiduciair geld is geld dat zijn waarde niet ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is (intrinsieke waarde zoals bij gouden en zilveren munten), maar aan het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden.
Fiduciair geld komt aan de orde in aflevering 8 en volgende in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie. Of het scheppen van extra geld het probleem van het gebrek aan kapitaalaccumulatie kan oplossen komt aan de orde in aflevering 12 en 19-20 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook geld, geldcontradictie, @nder geld en het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
Lees ook de eerste twee artikelen van de serie ‘Ons geld, @nder geld’.
De financiële sector als alternatief voor de maaksector wordt behandeld door Wallerstein in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ (aflevering 8 en 32), en door David Harvey in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie en in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ (aflevering 12, 18, 21 en 25) in de rubriek Ontwrichting. Wallerstein wijst er op dat het voor kapitalisten een al zeer lang bestaande praktijk is om in alle Kondratieff B-fases in de financiële sector te stappen. Het basismechanisme is geld uitlenen dat met rente moet worden terugbetaald. De klanten die voor degenen die uitlenen het meeste opleveren, zijn de klanten die teveel lenen en daarom slechts de rente maar niet het kapitaal kunnen terugbetalen. Dit levert voor degene die uitleent almaar doorgaande en steeds toenemende inkomsten op, totdat degene met de schuld het niet meer aankan (en failliet gaat). Zo’n financieel schema van lenen-betalen schept geen nieuwe waarde, niet eens nieuw kapitaal. Feitelijk wordt bestaand kapitaal vanuit de productiesector overgeheveld. Om degenen die ten onder gaan te vervangen, moeten er wel steeds nieuwe kringen bijkomen van mensen die willen lenen. Anders droogt de stroom van uitlenen en verschuldigd zijn op. Deze financiële handelwijzen kunnen zeer winstgevend zijn voor degenen die aan de kant van de winnaars zitten. Zie ook fictief kapitaal, rijkste 1% en rentenierseconomie.
Het boek Geld en duurzaamheid uit de Paradigmaserie wijdt een deel van hoofdstuk 3 aan het vóórkomen van financiële rampen van de afgelopen halve eeuw. De auteurs maken onderscheid tussen banken-, staatsschulden- en monetaire crises. Ze komen ook aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De financiële crisis van 2007/2008 wordt uitgebreid behandeld in het Paradigmaserieboek Einde aan de groei: ons aanpassen aan de nieuwe economische realiteit geschreven door Richard Heinberg.
Bij Steve Keen lezen we in aflevering 14 en 15 van het artikel ‘Onze complexe wereld’ dat we de chaotische dynamiek die de uitkomst is van zijn Minsky-model moeten opvatten als een waarschuwing dat een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie niets anders is dan een stilte voor de storm. Toen bleek dat vanaf 1980 elke nieuwe recessie gepaard ging met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp, vatte hij dat juist op als een voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007.
Zie verder ook geld en de archetypen, geldfuncties en zeepbellen.
Onze cultuur wordt beheerst door een constellatie van vier archetypen; die van de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (zie onder archetype). Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin met hebzucht en de vrees om tekort te komen als de schaduwen die we alom kunnen zien. Onder Yin en yang lezen we hoe deze schaduwen tegengesteld zijn maar toch bij elkaar horen. Ze worden verbonden door angst. Met deze begrippen vat Bernard Lietaer nu de analyse van ons financiële stelsel aan, om te beginnen bij het verloop van financiële crises. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Lees hiervoor eerst Geld en de archetypen.
Het is het geldsysteem zelf dat de twee schaduwemoties aanjaagt en beursgekte en uiteenspattende zeepbellen oproept. Daarom heeft het er ook geen remedie tegen. Lietaer beschrijft het vaste patroon ervan in vier fases. Deze indeling komt van de economisch-historicus Charles Kindleberger (aflevering 14). Het is een pathologisch verschijnsel van hardleers gedrag dat uitmondt een positieve terugkoppeling. We kunnen dit niet goed verklaren doordat onze interpretatie van de wereld volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt van de rationele mens. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt? Dat vindt Lietaer terug in de Griekse mythologie bij de figuren Apollo en Dionysus.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
De financiële sector als alternatief voor de maaksector wordt behandeld door Wallerstein in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ (aflevering 8 en 32), en door David Harvey in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie en in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ (aflevering 12, 18, 21 en 25) in de rubriek Ontwrichting. Wallerstein wijst er op dat het voor kapitalisten een al zeer lang bestaande praktijk is om in alle Kondratieff B-fases in de financiële sector te stappen. Het basismechanisme is geld uitlenen dat met rente moet worden terugbetaald. De klanten die voor degenen die uitlenen het meeste opleveren, zijn de klanten die teveel lenen en daarom slechts de rente maar niet het kapitaal kunnen terugbetalen. Dit levert voor degene die uitleent almaar doorgaande en steeds toenemende inkomsten op, totdat degene met de schuld het niet meer aankan (en failliet gaat). Zo’n financieel schema van lenen-betalen schept geen nieuwe waarde, niet eens nieuw kapitaal. Feitelijk wordt bestaand kapitaal vanuit de productiesector overgeheveld. Om degenen die ten onder gaan te vervangen, moeten er wel steeds nieuwe kringen bijkomen van mensen die willen lenen. Anders droogt de stroom van uitlenen en verschuldigd zijn op. Deze financiële handelwijzen kunnen zeer winstgevend zijn voor degenen die aan de kant van de winnaars zitten. Zie ook fictief kapitaal, rijkste 1% en rentenierseconomie.
Zie ook financiële crisis en verder geldfuncties en fiatvaluta-paradigma.
Een stad heeft voor haar economische ontwikkeling financieringskapitaal nodig. Dat is een specifieke vorm van kapitaal, die feitelijk een productiegoed is en als zodanig ook voortkomt uit de economie van de stad, van dezelfde plaatsen en volgens dezelfde processen als het geval is bij andere nieuwe productiegoederen en -diensten. Het kan dus alleen opkomen als dat samen met het opkomen van andere productiegoederen gebeurt. Dit is een symbiotisch maar geen vanzelfsprekend proces. Het komt aan de orde in aflevering 2 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie ook kapitaaloverdracht (omdat kapitaal als vorm niet plaatsgebonden is). Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Decennia lang al werkt een dozijn programmeurs voor Social Trade Organisation (STRO) aan de betaalsoftware Cyclos. Het is al lange tijd een zeer robuust programma, dat ook op een ‘gewone’ manier gebruikt wordt door banken in het mondiale Zuiden. Het is volledig toegesneden op betalingsverkeer met mobiele telefoons. Een eenvoudige ngo als STRO mag daar heel trots op zijn.
Met de algoritmes in deze software wordt de digitale versie van de zegels op de geldbonnen van Wörgl veel verfijnder gemaakt: zegelgeld gaat hier per dag en van elke transactie begint het geld bij de geëigende datum. Het geld wordt (met een tijdteller) elektronisch verplicht om een minimale periode binnen de gemeenschap te blijven. Je ziet het allemaal op je telefoon. Dit geld bestaat louter digitaal. Net zoals bij de schilling in Wörgl is de euro de onderliggende munt die behoud van waarde garandeert. U leest hierover in aflevering 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook @nder geld en Wörgl.
Een verplichte omlooptijd voorkomt dat dit @ndere geld de gemeenschap verlaat voordat lokale mensen en bedrijven de kans hebben gekregen om de eigen en gezamenlijke mogelijkheden te ontplooien. De haken en ogen die hier voor bedrijven aan vastzitten worden besproken in aflevering 12.
Het kan nog beter. De economieën van meerdere steden kunnen over en weer samenwerken omdat de netwerken van meerdere gemeenschappen allemaal gebruik maken van dezelfde administratie. De beperkingen van lokale besteedbaarheid en verschillen tussen gemeenschappen worden dan ondervangen door met Cyclos mini-wisselkoersen in te stellen. Die sturen de handel zo dat de lokale koopkracht niet te snel buiten de gemeenschap besteed wordt, terwijl toch de voordelen van de onderlinge handel blijven bestaan. Zie aflevering 13. Gebruikers merken daar weinig van omdat zij in hun app de prijzen zien zoals die voor hen gelden, net zo als dat gebeurt in een internationale webshop.
De ‘digitale zegelkosten’ zorgen er voor dat het lokale geld de volle periode blijft werken, ook al besteedt iedereen zo snel mogelijk. Daardoor behalen de deelnemers extra omzet en verdienen ze extra. In het onderlinge business-to-business-vereffeningsnetwerk Sardex op Sardinië bijvoorbeeld, is voor de 5.000 deelnemende kleine bedrijven de extra omzet intussen opgelopen tot gemiddeld 25.000 euro per bedrijf. De totale omzet in de eigen munt van Sardex is inmiddels de half miljard euro gepasseerd. Zie aflevering 14.
Maar er is nog een aspect. De provisie van de ‘zegelkosten’ gaat in een gezamenlijke pot, waarmee iets nuttigs gedaan kan worden. Het maakt bijvoorbeeld een nieuwe vorm van krediet mogelijk die onder andere de start van nieuwe, innovatieve bedrijven mogelijk maakt (waar banken meestal geen oren naar hebben). Een rentevrij krediet nog wel! De basis onder dit nieuwe model is dat niet het lenende bedrijf de kosten van het risico gaat dragen, maar de leveranciers van dat bedrijf. Die verdienen immers als hun klant krediet krijgt en gaat bestellen. De algemene logica daarachter wordt uitgelegd in aflevering 15.
In aflevering 16 wordt dieper ingegaan op het krediet vanuit de optiek van de leverende ondernemer. Het is een slimme manier om een nieuwe klant mogelijk te maken zonder dat de bestaande klanten zich tekort gedaan voelen. Deze leverancier is hierbij automatisch opgenomen in het lokale geldnetwerk. En zo kan er nog meer de provisiepot.
Dit alles bij elkaar noemt de Social Trade Organisation (STRO) de Koop-lokaal-booster. In aflevering 17 wordt alles nog eens op een rijtje gezet en in de drie afleveringen daarna worden deze vijf succesfactoren besproken: het aantal en de diversiteit van de deelnemende bedrijven; de hoeveelheid ‘euro’s’ die via het netwerk rondgaat; hoe vaak de koopkracht lokaal verdiend en ook weer besteed wordt; het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers; het bewustzijn van het belang van lokaal besteden onder de lokale bevolking. Waarmee het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ eindigt.
De econoom Irving Fisher over het ‘Wonder van Wörgl’
Het experiment van Wörgl trok vervolgens de aandacht van de vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher. Deze was meteen verkocht. Hij zag hoe goed de oplossing van Wörgl werkte om de crisis te bestrijden en schreef er het boek Stamp script over. In dat boek beschrijft hij hoe, in afgesloten netwerken, een negatieve rente (door middel van zegels) gebruikt kan worden om de onderlinge handel te versterken, waardoor bedrijven aan meer klandizie en inkomsten kunnen komen. Hij hoopte met het schrijven ervan een bijdrage te leveren aan het beëindigen van de grote depressie van de jaren ’30 in de VS. Met de zogenaamde verkeersvergelijking van Fisher kan je op een hele simpele manier berekenen hoe het met de economie van een land gaat. Dit werkt ook voor een regio of een gemeenschap. Fishers vergelijking stelt dat het volume van het beschikbare geld maal de snelheid van de circulatie de totale productie bepaalt (met de Engelse termen):
M x V+ = P x T
M (money) = de totale hoeveelheid geld (chartaal + giraal) die in die economie in omloop is
V (velocity) = de omloopsnelheid van het geld (hoe snel iedere eenheid geld van hand tot hand gaat)
P (price) = het gemiddelde prijsniveau van alle goederen en diensten
T (trade volume oftewel transactions) = het handelsvolume, oftewel het aantal goederen dat van hand tot hand gaat, het aantal handelstransacties
De omvang van de economie is dan: de hoeveelheid geld maal de omloopsnelheid waarmee dat geld van hand tot hand gaat. Die omloopsnelheid bepaalt dus in hoge mate het handelsvolume – dus wat er verdiend wordt. Deze vergelijking van Fisher wordt vrij breed gebruikt door economen, maar meestal alleen om vast te stellen hoe het er voor staat en niet om te kijken welke factoren verbeterd kunnen worden. Toch leert het ons dat door het verhogen van de snelheid van de circulatie er meer verdiend kan worden.
Irving Fisher was aanvankelijk gewoon een beroemde econoom met een column in The New York Times. Hij was bovendien uitvinder die de verdiensten van zijn vondsten via een hefboom van 10 op 1 in aandelen belegde: dus 1.000 dollar eigen geld met 10.000 dollar geleend geld inzetten op koerswinst (zie aflevering 5 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’). In oktober 1929 voorspelde hij nog voorspoedige resultaten voor zulke investeringen. Twee weken later kelderden de koersen en begon de grote depressie. Je moet hem nageven dat hij daarover kritisch begon na te denken (wat de meeste economen toen en ook na 2008 niet deden) en op het vlak van schulden tot een opmerkelijke conclusie kwam: ‘Als het publiek ertoe overgaat massaal zijn schulden af te betalen, groeien de schulden van het publiek’. Dit noemt men ‘Fisher’s paradox’. Dat komt zo: met het afbetalen van de schulden zakt ook de hoeveelheid geld die in omloop is en dat doet de waarde van het geld stijgen: ‘Juist de inzet van individuen om de last van hun schulden weg te werken vergroot die last, omdat de optelsom van de poging van de massa om te saneren iedere dollar die men schuldig is doet opzwellen. … Hoe meer de mensen met schulden aflossen, hoe meer ze schuldig zijn.’ Dit noemt Fisher ‘het voornaamste geheim van de meeste, zo niet alle, grote depressies.’ Deze citaten komen van p. 344 van het artikel ‘The Debt-Deflation Theory of Great Depressions’ Econometrica 1 (4): 337-57. Als de overheid tegelijk ook probeert van haar schulden af te komen, wordt dit effect nog vergroot, omdat het de geldhoeveelheid nog verder verkleind.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Systemen kennen fondsen, dat wil zeggen voorraden waaruit geput kan worden. Deze vullen zichzelf al of niet aan. Het fonds staat tegenover de stroom. Het begrip fonds komt aan de orde in aflevering 12 en volgende (over natuurlijke rijkdom als fonds) van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Elk fonds is een vertraging. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. De uitputting van eindige fondsen en exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen komt aan de orde in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In de ecologie is er de kringloop van de stof (een fonds van materie). Zie hierover aflevering 58 en 84-86 van ‘Wat is ecologie’. Zie ook het verschil tussen fondsen en stromen.
De meeste mensen ontvangen iedere maand geld op hun rekening, in de vorm van loon, uitkering of aow. Je hebt elke maand een bepaald bedrag te besteden. Dat moet je verdelen over de huur of de hypotheekrente, je eten en drinken, gas en elektra, kleding, enz. Houd je geen rekening met je budget, dan kom je aan het eind van de maand waarschijnlijk tekort.
Nu win je de hoofdprijs in de staatloterij, en je houdt op met werken. Dan denk je misschien dat budgetteren, zoals bij het maandgeld, niet meer nodig is. Er is immers genoeg. Toch blijft verdelen nodig. Je moet het nu alleen verdelen over alle uitgaven die je de rest van je leven wilt (kunnen) maken. Je moet net zo goed prioriteiten stellen als toen je nog maandgeld had. Zo krijg je net als bij maandgeld een budget voor je bestedingen.
Je kunt maandgeld zien als een stroom, en de hoofdprijs in de staatsloterij als een fonds (een voorraad). Bij een stroom is de omvang ervan de beperkende factor. Het is bijvoorbeeld tweeduizend euro per maand. Dat is je limiet. Maar het is wel een stroom. Je weet dat volgende maand er weer tweeduizend euro komen.
Bij een fonds is zo’n beperking geen constante factor. De verleiding is groot om helemaal geen prioriteiten te stellen. Geniet er maar liever van! Bij een fonds ga je je pas druk maken als het bijna op is. Dat zal misschien niet snel gebeuren, maar àls het zover is, heb je een megaprobleem.
Als je je houdt aan je budget, hoeft leven van een fonds geen moeilijkheden op te leveren. Bij die methode is het aan het eind van je leven precies op.
Als je (tenminste een deel van) het fonds investeert en gaat leven van de opbrengst daarvan, houd je je fonds in stand. Het fonds is dan het fundament waarop je je financiële leven bouwt. Aan het eind van je leven heb je het nog steeds achter de hand.
…U voelt wel, hier is meer over te vertellen. Dat zal hopelijk nog eens gebeuren bij een artikel bij de rubriek Complexiteit.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde. Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. De nu ruim een halve eeuw durende scherpe stijging van het kooldioxideniveau in de atmosfeer aan het einde van een periode van 400.000 jaar is bewijsstuk nummer 1 van Jeremy Grantham in (aflevering 8). Dit komt ook aan de orde in aflevering ? van het artikel ‘Kroniek van een aangekondige zelfmoord’, ook in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming, olie, energie, energiedichtheid, primaire energiebron en kringlopen.
Groene planten vangen stralingsenergie op van de zon en zetten deze om in (opgeslagen) chemische energie. Dit gebeurt met het proces van de fotosynthese. Deze energie wordt gebruikt om een immense variëteit aan organismen, inclusief onszelf, in stand te houden. Lees erover in aflevering 12 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ en in aflevering 59 van de derde serie. Je zou kunnen zeggen dat de kringlopen in de natuur beginnen bij de fotosynthese. Het ‘rendement’ in de natuur is laag.
De fotosynthese komt ook aan de orde in aflevering 9 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie: Planten ontlenen hun groene kleur aan ontelbare ‘nanoloepjes’, reactoren op moleculair niveau die in staat zijn zoveel licht te bundelen dat die geconcentreerd op één enkel watermolecuul deze uit elkaar doet spatten in waterstof en zuurstof. Planten dumpen de zuurstof direct in het milieu en leggen de waterstof vast in organische stof. Dat levert biomassa op.
De mens wil momenteel ingrijpen in dit proces. Een Volkskrantartikel van 9 maart 2019 bezigt hierbij termen als ‘superfotosynthese’ en ‘opgevoerd graan’; daarbij geen woord over of dat gesleutel ook tot onvermoede gevolgen kan leiden. Een interessant Engelstalig boek over plantenfysiologie is Teaming with Nutrients geschreven door Jeff Lowenfels. Zie ook planten, en verder landbouw en netto-primaire productie.
Framen, ergens een ‘verhelderend’ etiket opplakken, zie je overal om je heen. Gekke-koeien-ziekte klinkt heel wat pakkender dan ‘bovine spongiform encephalitis’ (BSE) of Creutzfeldt-Jacob-ziekte. Framen kan op een positieve manier (het papierloze kantoor) of op een negatieve manier (de illegale immigrant). Het gat in de ozonlaag werkte heel goed als frame.
Als we de instructie krijgen: ‘denk niet aan een olifant’ kunnen we de neiging om toch aan een olifant te denken amper weerstaan. Of we denken heel hard aan iets anders, een leeuw bijvoorbeeld. Deze cognitieve boodschap pakt ons in. De sociale situatie is veranderd door de eenvoudige woorden van de instructie. Framen is dus iets waaraan we ons niet kunnen onttrekken.
Hoe zit het met de invloed van framen op het klimaatdebat? Dat begint al bij de benaming. Eerst was het broeikaseffect; dat werd klimaatverandering; maar realistischer is eigenlijk klimaatontwrichting. Uit onderzoek blijkt dat dit uitmaakt. Broeikaseffect schept negatieve gevoelens en doet ons snelle systeem naar de heersende temperatuur kijken. We verwachten bij broeikaseffect dat het elk jaar warmer zal zijn dan het jaar ervoor. Alleen met ons langzame denken weten we dat het zo niet werkt. Met het veel neutralere ‘klimaatverandering’ werd het gevoel van urgentie juist uit het debat gehaald.
Zie eerder bij cognitieve psychologie en bij snel en langzaam denken.
Zie verder in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ bij de rubriek ethiek.
Het klimaat van 56 miljoen jaar geleden kan ons iets vertellen over de huidige opwarming. Joost Frieling en Appy Sluijs van Universiteit Utrecht vertellen over hun onderzoek hiernaar in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De wereldtemperatuur schoot toen met maar liefst 5 graden omhoog, ‘de ultieme klimaatterugkoppeling’. De les is vooral dat het zo snel gebeurde. ‘Stel je voor: álles verandert.’
In de ogen van de conservatieve denker Francis Fukuyama, zijn geld, macht en seks belangrijk, maar kan de mens niet zonder erkenning van de identiteit die hij zichzelf toedicht. In de strijd om die erkenning zijn we bereid een hoop in de waagschaal te leggen: veiligheid, rechtvaardigheid en op dit moment democratie. Aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Culturele behoeften winnen het daarbij telkens van economische logica. Mensen zijn bereid welvaart in te leveren, als ze daarmee het idee hebben dat wie ze zijn beter tot hun recht komt.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
De functies van geld komen ook uitgebreid terug in het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld. Zie ook geldfuncties volgens Brian Davey, officiële paradigma van het geldstelsel en fiatvaluta-paradigma en ook @nder geld.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen (zie in het artikel ook de noot).
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
De technocraten waren een beweging die in de jaren dertig in de Verenigde Staten een zekere populariteit genoot. Voor hen is energie de basis van elk economisch handelen en rijkdom in economische zin is geen functie van de circulatie van geld, maar van de hoeveelheid energie die door de economie stroomt. De technocraten formuleerden daarom een eigen waardetheorie gebaseerd op energie. Dit sloot aan op de beweging van de eerste helft van de 18e eeuw die zich de fysiocraten noemde (met onder andere François Quesnay (1694-1774), een natuurkundige die aan het hof de (symbolische) functie van lijfarts van Lodewijk XV vervulde, en Jacques Turgot (1727-1781). Zíj hanteerden als uitgangspunt dat de bodem en de landbouw in samenspel met de energie van de zon de basis vormen van alle economische waarde. De meerwaarde die in de landbouw gecreëerd wordt, zagen zij als de drijvende kracht achter het proces van economische groei. Zie aflevering 1 en 2 en ook 6 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook energie in systemen, stroom, aflevering 63, 72-73 en 78 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie, en tenslotte aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Op de lange termijn is voortgaande economische groei onmogelijk vanwege de tweede wet van de thermodynamica, de entropiewet. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hoe groter je economie, hoe hoger de kosten van de ontwaarding zijn die voortvloeien uit deze wet. Oneindige groei betekent oneindige onderhoudskosten en dus een oneindige hoeveelheid energie om het onophoudelijke proces van ontwaarding tegen te gaan. En hier zit hem de kneep, en belanden we meteen bij de tweede helft van de reden waarom groene groei op de zeer lange termijn niet mogelijk is. Ook met een energievoorziening die volkomen CO2-vrij is, zal er als effect van de entropiewet restwarmte zijn, die op aarde blijft en de atmosfeer over eeuwen gezien langzaam maar zeker opwarmt.
Ook bij efficiency lopen we tegen fysische groeibeperkingen aan. In het geval van windenergie is het maximaal haalbare rendement 59 procent en bij zonnepanelen ligt de grens rond de 32 procent. Er is geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte. Iets soortgelijks geldt ook voor onze verlichting. Daar is er in efficiency hooguit nog iets meer dan een verdubbeling mogelijk. Ook andere effecten worden hier nog besproken. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en onzichtbare hand van Beëlzebub.
James Lovelock (die ook het ozongat aan het licht bracht) muntte de naam Gaia om aan te geven dat onze planeet zich gedraagt als een superorganisme. In de loop van miljarden jaren zouden talloze globale regelmechanismen zijn ontstaan die de (in het algemeen) voor het leven gunstige omstandigheden in stand houden. James Lovelock is van mening dat het principe van homeostase ook op het systeem aarde van toepassing is en dat de werkzaamheid ervan vooral tot uiting komt op geologische tijdschalen. Dat betekent dat we, als we zelf ons klimaat veranderen, op de tijdschaal van onze cultuur niet door Gaia gered zullen worden. Sterker nog, Lovelock zegt: ‘Tegen de woekering van zoveel mensen als er nu zijn is de aarde niet opgewassen.’ Dat wil zeggen: Gaia zal zich van de mensenplaag ontdoen en een nieuw evenwicht vinden.
De aarde kan zijn complexe samenhang alleen in stand houden door, op heel grote schaal, de wanorde om zich heen te verspreiden in de ruimte. (Zie de wetten van de thermodynamica.) De planeet neemt hoogwaardige energie op uit de omgeving, gebruikt die om zich staande te kunnen houden en straalt diezelfde hoeveelheid ten slotte als laagwaardige energie, als warmte naar de ruimte. Ordening kan alleen plaatselijk opduiken als daarmee de algehele verspreiding van chaos wordt bevorderd.
In de klimaatserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting gaat het derde artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in zijn geheel over Gaia. Wat daar vermeld wordt, leest u bij Gaia-hypothese. Daar staan ook alle links naar verwante items op Ecopedia. Zie ook Lovelock, James.
Earth Systems Science heeft behoefte aan een overkoepelende theorie. Westbroek stelt zich in aflevering 10, 11 en 15 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: Is de Gaia-hypothese die nieuwe theorie? Het is een vraag die hij (nog) niet kan beantwoorden, maar er is wel een aanwijzing: de wet van Kooijman. Want laat homeostase daar nu net de kern van vormen. Zonder homeostase geen leven, geen emergentie van eenvoud en geen fysiologische wetmatigheid. Wat voor de aarde (nog) niet te bewijzen zou zijn, is in de biologie overtuigend aangetoond.
De Australische fysicus Garth W. Paltridge heeft aangetoond dat planetaire milieus natuurlijk geselecteerd worden teneinde de planetaire productie van entropie zo groot mogelijk te maken. Met andere woorden selectie teneinde de planeet netjes te houden met een ordelijk evenwicht op energiegebied. Levende organismen katalyseren het snelle bereiken van dit doel terwijl ze tegelijk de evolutie van het complete systeem vooruit helpen. Paltridge geeft hiermee, schrijft Lovelock, een andere benadering van de Gaia-theorie. Doen wij op dit moment niet precies het tegenovergestelde? Moeten we de aarde niet eens gaan zien als iets wat verandering kan weerstaan totdat de druk te groot wordt, en wat er dan toe kan besluiten om, net als een levend dier, snel naar een veilige haven te vluchten? Zie aflevering 8 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook Gaia-hypothese, computermodellen en Gaia, biogeochemie, Madeliefjeswereld, doelgerichtheid van Gaia, klimaatstanden van Gaia.
In het begin van de jaren ’90 deed ‘Gaia’ tien voorspellingen en intussen zijn acht van de tien juist gebleken. Ze zijn samengevat in de tabel in aflevering 7 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zo maakte de Gaia-hypothese stap voor stap vorderingen in de richting van een theorie.
Lovelock leverde in 1987 in een belangrijk artikel een verband tussen de biologische productie van dimethylsulfide door algen in de oceaan, wolken in de atmosfeer, de stralingsbalans van de aarde en klimaatregulering. Dit leidde tot duizenden vervolgartikelen.
Zo gaat de erkenning in stapjes. De conferentie van de Europese Unie van Geowetenschappen nam in 2001 deze stelling aan: ‘Het aarde-systeem gedraagt zich als één enkel, zelfregulerend systeem dat is opgebouwd uit fysische, chemische, biologische en menselijke onderdelen.’ Daaraan ontbrak wat