Het betekenisweb – Deel 1: Wie ben ik?
1. Een naamloos, onbewerkt stuk hout

JEREMY LENT*

Daar ligt het, boven op een kist. Een stuk oud drijfhout. Ik heb het een paar jaar geleden opgeraapt op een winderig strand aan de Californische kust. Groot is het niet, grofweg de lengte van mijn onderarm. En het heeft iets van een bot, een dijbeen misschien, met een groot knobbelig uiteinde dat taps toeloopt in een smalle punt. Bekijk je het knobbelige deel vanuit het juiste perspectief, dan kun je er bijna een dierengezicht in ontwaren. Een bruinvis misschien, of de schattige bolvormige snuit van een beagle. De grijsblonde kleur herinnert me aan de eeuwen van zee en zon die alle andere tinten eruit gebleekt hebben. Hoewel het oppervlak glad aanvoelt, is het bezaaid met een uitbundige schakering van golvende lijntjes, de jaarlijkse groeiringen, met her en der volmaakt ronde kleine puntjes, achtergelaten door de wormen die er ooit in hebben huisgehouden.

Het is gewoon een stuk hout. Maar wel een prachtig stuk hout, gebeeldhouwd door de natuur. Voor mij voelt het als de natuurlijke wereld die mijn kantoor binnenglipt en me gezelschap houdt. Maar vooral vertegenwoordigt het voor mij de Tao. ‘De Tao is eeuwig naamloos,’ zo verklaarde de oude wijze, ‘als een onbewerkt stuk hout.’ Hoe onbeduidend ook, ‘niemand ter wereld vermag het hem te onderwerpen.’(1)

De Tao (uit te spreken als douw en vaak gespeld als dào) is een van de oudste concepten uit de oudheid die tot op de dag van vandaag bewaard zijn gebleven. Overgeleverd uit de nevelen van de oude Chinese wijsheidstraditie betekent het begrip letterlijk vertaald ‘weg’ of ‘pad’ en verwijst het naar de mysterieuze manieren waarop de krachten van de natuur zich in de wereld om ons heen manifesteren. En deels om die reden is het de perfecte plek om onze reis in het betekenisweb aan te vangen.

Ik kwam voor het eerst met het concept van de Tao in aanraking toen ik, eenentwintig jaar oud, vanuit Londen in New York City belandde. Het was de eerste etappe van mijn zoektocht om mijn geboorteland achter me te laten en mijn weg in de wereld te vinden. Na maanden van vergeefse pogingen om me, als een slechte imitatie van Robert de Niro in Taxi Driver, aan de hachelijke straten van New York aan te passen, was ik aan het nadenken over mijn volgende stap. Een vriend gaf me een krachtige psychedelische drug, en ik dwaalde rond in de smoezelige achterafstraatjes van Manhattan. Overal om me heen werd ik geconfronteerd met een
uitzinnige hardvochtigheid, opzichtig verhuld door een laagje commerciële schmutz.

Terug in het appartement dat ik deelde in de East Village, vertelde ik mijn huisgenoot over mijn brandende verlangen naar een alternatief voor
de hardvochtigheid die ik overal om me heen zag. Hij gaf me een boek dat hem op dergelijke momenten geholpen had, zo vertelde hij me. Toen ik
het opensloeg stond ik plots oog in oog met een glinsterende magie van woorden en beelden die mijn diepste vragen leken te beantwoorden. ‘Ken
de roem, maar blijf nederig,’ las ik. ‘Wees altijd trouw en standvastig, keer terug naar het oneindige.’ De mysterieuze woorden van wijsheid gingen
vergezeld van prachtige natuurfoto’s in zwart-wit en vreemd verleidelijk Chinees schrift. Ik begreep niet precies wat deze woorden betekenden,
maar ze kwamen me voor als een bron van wijsheid waarvan ik het bestaan nooit had kunnen bevroeden. Het boek was de Tao Te Ching*, de grootste klassieker uit de taoïstische traditie.(2)

Ik ben zeker niet de enige die de onsterfelijke waarde onderkent van de leer van de Tao Te Ching. Op de Bijbel na is het zelfs het meest vertaalde boek in
de geschiedenis. Wat is het toch met dit boek, waardoor het door de eeuwen heen is blijven schitteren als een inspiratiebron voor talloze generaties, vorsend naar antwoorden op hun zoektocht? Wat kan het een 21ste eeuw op internetsteroïden in godsnaam te bieden hebben?

Volgens de legende werd de Tao Te Ching geschreven door een wijze genaamd Laozi – een naam die letterlijk ‘oude meester’ betekent. Waarschijnlijker is dat het boek de verzamelde wijsheid vertegenwoordigt van verschillende oude Chinese volkstradities, die tijdens meerdere generaties bijeen is gebracht. De Tao houdt een manier van zijn in de wereld voor, een toevluchtsoord uit het mistroostige schijnsel van de moderniteit – een uitnodiging om weer thuis te komen, om de kakofonische wanklanken van een betekenisloze ratrace achter je te laten en troost te vinden in diepe universele waarheden.

De reden dat onze reis met de Tao begint is niet alleen omdat ze een alternatief biedt voor de moderniteit, maar evenzeer omdat de vroege taoïsten blijk gaven van een diep inzicht in de complexe relatie tussen de mens en de natuurlijke wereld, en een zienswijze presenteerden die nu nog even relevant is als toen ze voor het eerst bedacht werd. De kernconcepten van de taoïsten bieden daarbij een waardevol kader voor het ontcijferen van enkele van de lastigste dilemma’s waarmee onze wereld momenteel geconfronteerd wordt. Zoals we zullen zien, onthult hun analyse van de hachelijke situatie van de mensheid een inzicht in verschillende aspecten van de menselijke cognitie die de moderne neurowetenschap pas sinds kort onderkent. Daarnaast weerspiegelt de taoïstische kijk op hoe de natuur zich openbaart een inzicht in een reeks universele principes die niet alleen overeenkomen met de bevindingen van de moderne systeemtheorie, maar deze ook verhelderen.

De oude Chinese samenleving uit de tijd van de Tao Te Ching worstelde met haar eigen sociale en politieke ontwrichting. Dit was een tijdperk van turbulentie, bekend als de Periode van de Strijdende Staten, dat veel denkers ertoe aanzette om uit te vinden waarom hun samenleving op een fout spoor was beland. De vroege taoïsten zagen de ultieme oorsprong van disharmonie als iets wat in de menselijke psyche verankerd lag en dat ervoor gezorgd had dat mensen zich van de natuurlijke stroom van de Tao hadden afgescheiden. Die afscheiding had volgens hen vanaf het begin van de menselijke geschiedenis een cascade van gebeurtenissen in gang gezet, die uiteindelijk in de chaos van hun tijd was geculmineerd.

Leven volgens de stroom van de Tao was, zo meenden zij, een moeiteloze staat van zijn. Het woord te in de titel van de Tao Te Ching verwees naar die natuurlijke toestand. Te is de intrinsieke natuur van wat er ook maar in de wereld ontstaat, zoals het naamloze onbewerkte stuk hout dat zich op mijn kast bevindt. Wat in de toestand van te verkeert, behoudt een zekere kracht, zodat ‘niemand ter wereld het vermag hem te onderwerpen.’ Dieren, planten en andere levende wezens handelen spontaan naar hun te en daardoor bewegen ze mee met de stroom van de natuur – met de Tao. De taoïsten noemden dit type activiteit wu-wei of moeiteloze actie. Door middel van wu-wei, zo stelden de taoïstische wijsgeren, ‘komen alle dingen tot hun voltooiing; zo is de Tao van de Hemel.’(3)

Ook mensen kunnen soms vanuit wu-wei handelen. Een andere vroege taoïstische tekst, geschreven door de briljante filosoof Zhuang Zi, verschaft enkele dramatische en aardse beschrijvingen van mensen die vanuit wu-wei handelen. Zhuang Zi vertelt over een slager, Kok Ding, die het karkas van een rund aansnijdt voor een festival. Hij beweegt zijn mes in een volmaakt ritme, bijna alsof hij een dans uitvoert. De heer van het landgoed ziet hem aan het werk en roept uit: ‘Warempel, wat is het mooi om over een dergelijke techniek te beschikken!’ Kok Ding legt zijn mes neer en antwoordt: ‘Uw Dienaar houdt van de Tao, en dat gaat verder dan alleen maar techniek. Toen ik begon met het ontleden van runderen zag ik alleen maar hele runderen voor me. Na drie jaar zag ik geen enkel rund meer. En vandaag de dag benader ik ze met mijn geest en niet meer met mijn ogen.’(4)

Wat Kok Ding – en de andere maestro’s die Zhuang Zi beschrijft – opmerkelijk maakt, is juist dat ze zo ongewoon zijn. Op de een of andere manier is er iets met de mensheid gebeurd waardoor we de wu-wei goeddeels zijn kwijtgeraakt. In plaats daarvan is ons leven gevuld met inspanning. Nu bevinden we ons in een situatie dat we hard werken, dat we voortdurend weerstanden aan het doorbreken zijn. Wat is er met ons gebeurd?

Een aanwijzing is te vinden in een ander verhaal van Zhuang Zi over een boogschietwedstrijd. Wanneer de boogschutters om goedkope tegels spelen, schieten ze op de top van hun kunnen. Is de inzet echter een fraai versierde riemgesp, dan verliezen ze al snel hun zelfvertrouwen. En spelen ze om goud, dan worden ze nerveuze wrakken. De reden is dat naarmate de inzet hoger wordt, hun doelgerichtheid hun natuurlijke vaardigheid almaar meer in de weg zit en zij het contact met hun te verliezen.(5)

Het Chinese woord voor doelgerichtheid, yu-wei, betekende zoveel als het tegenovergestelde van wu-wei en vormde de antithese van een leven volgens de Tao. Om die reden was het volgens de taoïsten een strategie die tot mislukken gedoemd was. Volgens de Tao Te Ching is ‘de wereld als een heilig offervat. Je moet er niet aan prutsen want dan maak je het kapot. Doe je er iets mee, dan verniel je het. Hou je eraan vast, dan verlies je het.’(6)

Maar is prutsen aan de wereld niet juist de basis van onze hele menselijke beschaving? Absoluut, zo betoogden de taoïsten, en dat is precies het punt. Terugblikkend naar de dageraad van de geschiedenis, zelfs naar vóór de geboorte van de beschaving, zagen zij in het ontstaan van taal het begin van de menselijke afzondering van de Tao. In hun ogen was taal anathema voor de Tao. Sterker, de allereerste woorden van de Tao Te Ching luiden paradoxaal genoeg: ‘De eeuwige Tao kan niet in woorden worden uitgedrukt.’ Het stuk hout dat naast me ligt, vertegenwoordigt de Tao. Niet alleen omdat het onbewerkt is, maar ook omdat het naamloos is. Het heeft geen naam, geen doel.(7)

Het is niet alleen de taal die de taoïsten als yu-wei zien. Het is vooral de soort kennis die mensen ertoe brengt om überhaupt taal te gebruiken, en bijgevolg het type kennis dat taal kan overbrengen. ‘Iemand die weet [Tao], spreekt niet,’ verklaart de Tao Te Ching. ‘Iemand die spreekt, weet niet.’ In contact staan met de Tao leidt tot een ander soort kennis die geen taal nodig heeft om te begrijpen of te communiceren.(8)

Maar uiteraard is dat op taal gebaseerde type kennis dat voortkomt uit yu-wei noodzakelijk om een beschaving op te bouwen. Toen het besef hiervan doordrong, schetsten de taoïsten een vroegere gouden eeuw, een van vóór de beschaving, toen de mens nog in harmonie leefde met de Tao. ‘De ouden,’ zo verklaarde Zhuang Zi, ‘deelden de vredige rust die aan de hele wereld toebehoorde […] Dat was wat de staat van volmaakte eenheid genoemd wordt.’ In die tijd ‘konden de mensen met de wilde dieren samenwonen, en alle rassen van de tienduizend schepsels waren gelijk.’

Pas toen ‘wijze’ mensen met hun nieuwe type kennis op het toneel verschenen, zou alles veranderen. ‘Overal begon men wantrouwig te worden. Met extravagante orkesten en ceremoniën, die rijk waren aan gebarenspel, begonnen mensen van elkaar gescheiden te raken. De zuivere hardheid van hout werd gekapt en in stukken gehakt om offervaten te maken […] Als de vijf kleuren niet verloederd waren, waarom zouden we dan gekleurde versieringen aanbrengen? Het onbehouwen blok verminken om er schalen uit te maken, dat is het misdrijf van de ambachtslieden.’ Zoals Zhuang Zi het vertelt, is het alsof elke menselijke daad die de beschaving opstuwde een misdaad tegen de Tao was.(9)

Het taoïsme biedt dus een visie op de menselijke psychologie die tegelijk ook een basis vormt voor een samenhangende civilisatietheorie. Volgens deze theorie leefden de vroegste mensen in harmonie met de natuurlijke wereld, maar ontstond er op zeker moment een bepaalde vorm van uniek menselijke cognitie die ertoe leidde dat de mens van de natuur gescheiden raakte. Deze vorm van mentale activiteit maakte taal, doelgerichtheid en planning mogelijk, en legde zo de grondslagen voor een cultuur die uiteindelijk in beschaving uitmondde. Een beschaving die gepaard ging met hiërarchie, kunstmatigheid en technologie – alsmede het gevoel van vervreemding dat uit dat alles voortkomt.

Dit is een heel andere civilisatietheorie dan die de meesten van ons doorgaans te horen krijgen. Maar wel een die door de jongste inzichten uit de neurowetenschappen en de antropologie grotendeels bevestigd wordt. Koppelen we deze vroege taoïstische inzichten aan de bevindingen van de neurowetenschappen, dan kunnen we herkenningspunten gaan markeren die ons door het gebied navigeren dat voor ons ligt.

Terwijl we millennia en continenten overbruggen om van de oude taoïstische wijsgeren bij de moderne wetenschappelijke onderzoekers te belanden, moeten we onderweg even kort halt houden op een onwaarschijnlijke plek – de staat Vermont tijdens de zomer van 1848. Die zomer werkte de atletische en populaire jongeman Phineas Gage als voorman bij de aanleg van een nieuwe spoorweg voor de Rutland & Burlington Railroad Company. Op een middag leidde hij een ploeg die explosieven in de rotsen aanbracht om het terrein voor een nieuw spoorwegtraject te effenen, toen het noodlot toesloeg. Een moment van onoplettendheid ontaardde in een onverwachte explosie, waarbij een metalen staaf zich dwars door de voorkant van Gages hoofd boorde.(10)

Verbijsterend genoeg overleefde Gage het ongeluk. Dankzij zijn goede gezondheid en de attente zorg van zijn arts werd hij binnen twee maanden genezen verklaard. Hoewel lichamelijk hersteld, was Phineas Gage een ander mens geworden. En de oorzaak van de extreme verandering die zijn persoonlijkheid ondergaan had, maakt Gage tot een legende in de geschiedenis van de neurowetenschappen.(11)

De vriendelijke en hoffelijke persoon die zo populair was geweest bij zijn collega’s en bazen, bestond niet meer. Tijdens zijn herstel, zo berichtte zijn arts bezorgd, was Gage een ‘grillig en oneerbiedig’ mens geworden, die zich soms overgaf aan ‘de grofste godslasteringen, hetgeen voordien niet zijn gewoonte was, toont hij weinig eerbied voor zijn collega’s, is hij vol ongeduld wanneer hij gefnuikt wordt in zijn verlangens, slaat hij adviezen in de wind […] beraamt hij talloze toekomstplannen, waarvan hij even snel afziet als dat hij ze bedenkt.’ Hij was zo grofgebekt dat vrouwen werd aangeraden zo kort mogelijk in zijn aanwezigheid te vertoeven. Zijn vrienden stelden verdrietig vast dat ‘Gage zichzelf niet meer was’ en zijn werkgevers wilden hem niet terugnemen. Langzaam maar zeker belandde zijn leven op een dood spoor. Jarenlang trok Gage als knecht van boerderij naar boerderij alvorens hij nieuw emplooi vond als circusattractie, waarbij hij het stootijzer toonde dat het gat in zijn hoofd had veroorzaakt.(12)

Wat was er met hem gebeurd? Inmiddels kan de moderne neurowetenschap verklaren dat het ongeluk grote delen had weggeslagen van Gage prefrontale cortex (PFC), dat deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor wat de uitvoerende functie wordt genoemd. De PFC stelt ons in staat om te denken en te handelen op manieren waartoe andere dieren niet bij machte zijn. Ze houdt onze fysiologische basisdriften in toom en stelt ons in staat te plannen, te conceptualiseren en abstracte regels op te stellen. Ze maakt het ons mogelijk om symbolisch te denken – een eerste vereiste voor het menselijk taalvermogen. Sterker, er is een opvallende overeenkomst tussen de cognitieve vermogens die door de PFC bemiddeld worden en het type ‘weten’ waarvan de taoïsten meenden dat het de mens van de Tao scheidde. Is het mogelijk dat de evolutie van de PFC bij de mens verantwoordelijk is geweest voor het ontstaan van wat de taoïsten yu-wei – doelgericht denken – noemden?(13)

Tijdens de menselijke evolutie nam de PFC toe om uiteindelijk zo’n 29 procent van de hersenschors – die bij zoogdieren het grootste deel van de hersenen uitmaakt – te beslaan. Dat is een vergelijkbaar percentage als bij onze naaste verwanten de chimpansees en bonobos, maar veel hoger dan bij andere zoogdieren. Als gevolg van deze en andere bevindingen zijn de meeste cognitieve neurowetenschappers het er wel over eens dat de unieke en vergevorderde evolutie van de pfc een belangrijke rol heeft gespeeld bij de manier waarop wij ons van andere dieren onderscheiden, en dat die evolutie ons de mentale vuurkracht heeft verschaft om taal, cultuur en uiteindelijk beschaving te ontwikkelen.(14)

Hoe krijgt de PFC dat voor elkaar? Het belangrijkste kenmerk van de PFC is wellicht de centrale plek die ze inneemt; vrijwel alle andere delen van de hersenen zijn er direct mee verbonden. Al je zintuigen, gevoelens en herinneringen, zelfs de delen van je hersenen die je biologische functies reguleren, onderhouden directe neurale verbindingen met je PFC. Wat er op enig moment ook om je heen of in je gebeurt, de PFC ‘weet’ ervan. Hier- door verkeert de PFC in de unieke positie dat ze alles tot een samenhangend geheel kan integreren, en zo plannen kan initiëren die rekening houden met elk van de verschillende elementen die van belang kunnen zijn.(15)

Wanneer neurowetenschappers de werking van de PFC proberen uit te leggen, grijpen ze naar analogieën als de dirigent van een orkest of de top van een bedrijf. Vandaar dat de rol van de PFC de uitvoerende functie genoemd wordt. Een bedrijf bestaat doorgaans uit verschillende afdelingen die elk op verschillende functies gericht zijn, zoals inkoop, verkoop of personeelsmanagement. Iemand aan een lopende band zal wellicht weinig idee hebben van waar de grondstoffen vandaan komen of hoe die vermarkt worden. Maar in een goed geleid bedrijf wordt alle belangrijke informatie snel naar de bedrijfstop doorgesluisd, die de uiteenlopende brokjes informatie integreert om tot een effectieve bedrijfsstrategie te komen.(16)

Toen de oorspronkelijke taoïsten een bepaald type menselijke cognitie waarnamen dat verantwoordelijk was voor taal, doelgerichtheid en de kunstmatigheid van beschaving, hadden ze wellicht het soort conceptueel denken op het oog dat door de PFC bemiddeld wordt. Voor de taoïsten was dit type denken verantwoordelijk voor het verlies van wu-wei, de harmonieuze manier van zijn die mensen in staat stelde om moeiteloos door het leven te stromen. Maar toen Phineas Gage de pech had dat een groot deel van zijn PFC ernstig beschadigd raakte, werd zijn leven juist uit het lood geslagen. Hij genoot allesbehalve een harmonieus bestaan. Dus hoe
vallen de taoïstische visie en Gages ervaring met elkaar te rijmen? Is er een manier om ze met elkaar in overeenstemming te brengen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst beter begrijpen hoe de directiekamer in ons hoofd werkt. Hiertoe zullen we een aantal kerninzichten in de menselijke ervaring ontrafelen, waarop we bij onze reis door de rest van dit boek kunnen terugvallen.

Stel, je bent op zakenreis en komt net in een vreemde stad aan om er een zakenpartner te ontmoeten, ene Sandra Martinez die je nooit eerder gezien hebt en met wie je in een restaurant hebt afgesproken. Je gaat het restaurant binnen en wordt door de gerant begroet. Zonder erbij na te hoeven denken vraag je: ‘Heeft u een reservering onder de naam Martinez?’ ‘Zeker,’ bevestigt de gerant en hij begeleidt je beleefd naar een tafel, waar je begroet wordt door het glimlachende gezicht van een vreemde. Je bedankt de gerant, schudt Sandra de hand, glimlacht welgemanierd terug en begint vriendelijk over koetjes en kalfjes te praten.

Hoe heb je dit allemaal voor elkaar gekregen, terwijl je het restaurant, de gerant en zelfs het uiterlijk van Sandra niet kende? Dit is slechts een van de talloze manieren waarop je PFC je in onze complexe wereld steeds weer uit de brand helpt. Want ook al kende je het bewuste restaurant niet, de regels over hoe het in restaurants van over de hele wereld toegaat, heb je lang geleden uitgevogeld. Je extrapoleerde je kennis die je in andere specifieke situaties hebt opgedaan naar abstracte algemeenheden die ook elders kunnen worden toegepast.

Toen die persoon met zijn beleefde voorkomen en formele uitdossing op je af kwam lopen, wist je dat hij de gerant moest zijn. Op basis van talloze eerdere ervaringen nam je aan dat Sandra onder haar achternaam gereserveerd had en dat ze, als ze als eerste gearriveerd was, al aan een tafeltje op jou zou zitten wachten.(17)

Het vermogen van de PFC om abstracte algemene principes uit specifieke ervaringen af te leiden, behoort tot de belangrijkste eigenschappen van de menselijke intelligentie. Het maakt de flexibiliteit en het aanpassingsvermogen mogelijk die de menselijke cognitie kenmerken. In mijn vorige boek noemde ik dit speciale vermogen van de PFC ‘instinctieve patroonherkenning’ – een vermogen dat we weliswaar met andere zoogdieren delen, maar dat wij mensen in veel sterkere mate ontwikkeld lijken te hebben.(18)

Elke keer wanneer je je in een nieuwe situatie bevindt die je probeert te begrijpen, val je zonder mankeren terug op je instinct voor patroonherkenning. Stel dat je net een nieuwe baan hebt en dit je eerste dag op kantoor is. Je zoekt overal naar subtiele aanwijzingen, zoals hoe je collega’s met elkaar omgaan, wat er wel en niet gezegd wordt, terwijl je je best doet om patronen te ontdekken in veelzeggende maar ongrijpbare zaken als de machtsdynamiek op de werkvloer of de culturele normen die je zullen helpen om erbij te horen.

Stel je nu voor dat je net midden in je eerste belangrijke vergadering zit en je opeens merkt dat je nodig moet plassen. Geef je aan de aandrang toe en zet je de sluis open terwijl je daar in de vergaderzaal zit? Natuurlijk niet. Je vertrouwt op een van de andere cruciale functies van je PFC – de beteugeling van je instinctieve driften – om de drang te onderdrukken, hetzij tot het einde van de vergadering of totdat je PFC berekent dat de plasdrang te sterk is geworden. Maar zelfs dan onderdruk je de neiging om het maar te laten lopen. Je staat beleefd op, verontschuldigt je en snelt doelgericht (en opgelucht) naar het dichtstbijzijnde toilet.(19)

Later die middag ontmoet je een nieuwe collega die je seksueel aantrekkelijk vindt. Natuurlijk weet je wel beter dan meteen iets als ‘Ik wil met je vrijen’ te zeggen. Je speelt het cool en schenkt extra aandacht aan de lichamelijke signalen die je uitzendt. Je zorgt ervoor dat je niets laat merken, terwijl je tegelijkertijd gespitst bent op de mogelijke signalen die de ander afgeeft. Opnieuw mag je daar je PFC voor bedanken. Denk nog even terug aan die ongelukkige Phineas Gage. Die was veel van dat vermogen kwijtgeraakt toen zijn PFC doorboord werd, waardoor hij al die obscene taal begon uit te slaan die hem bij de beschaafde goegemeente tot een paria maakte.(20)

Nu beginnen we door te dringen tot het gebied van de PFC‘s functionaliteit waarover de taoïsten het hadden. In de natuur gedragen levende wezens zich doorgaans naar hun te en laten ze zich meedrijven op de stroom van hun natuurlijke driften. Bij mensen werkt het anders. Die blokkeren die stroom voortdurend en leiden haar om. Toen je die hevige aandrang onderdrukte om tijdens je vergadering de sluizen open te draaien, kwam dat doordat je andere doelen nastreefde die belangrijker voor je waren dan het onverwijld ledigen van je blaas. Ons leven is vervuld van een aanhoudend spervuur van interne en externe motivaties die om onze aandacht strijden, en het is een cruciaal onderdeel van de functie van de PFC om uit te maken aan welke motivatie je voorrang verleent. Wanneer je na die eerste werkdag thuiskomt, zou je het liefst op de bank ploffen en de boel de boel laten. Maar voordat je je daar aan kan overgeven, moet je eerst je aandacht verleggen naar de behoeften van je kinderen. En net als je eindelijk klaar bent om naar bed te gaan, schiet het je te binnen dat je vergeten bent om je vergadering de volgende ochtend met je nieuwe baas voor te bereiden. Dus ook al ben je doodop, toch dwing je jezelf om achter de computer plaats te nemen en aan de slag te gaan.(21)

Dit brengt ons bij een ander kernvermogen dat door de PFC bemiddeld wordt, doelgerichtheid. Dat is wat de taoïsten yu-wei noemden, oftewel het diametraal tegenovergestelde van meedeinen op de stroom van de Tao. Wanneer neurowetenschappers het over de functies van de PFC hebben, gebruiken ze zinsneden als ‘het formuleren van doelen en oogmerken, en vervolgens het opstellen van een plan van aanpak om deze doelen te bereiken’ – zeer waardevolle processen die een must zijn om het in onze beschaving te redden. Sterker nog, zoals we later zullen zien hebben wetenschappers ontdekt dat er een nauwe correlatie bestaat tussen de sterkte van je PFC en hoe succesvol je leven is. Doelgerichtheid leidt ons echter ver weg van het taoïstische ideaal van wu-wei. Zhuang Zi besefte dit. De titel van het eerste hoofdstuk van zijn klassieker luidde daarom heel toepasselijk ‘Zwerven, vrij en blij’.(22)

Het valt nu een stuk makkelijker te begrijpen waarom het leven van Phineas Gage zo uit de rails vloog toen zijn PFC zwaar beschadigd raakte. Een strak afgestelde PFC is een essentieel onderdeel van een geslaagd bestaan te midden van andere mensen die ook voortdurend hun eigen PFC gebruiken om de subtiliteiten en complicaties van het dagelijks leven in goede banen te leiden. Onze PFC blokkeert voortdurend de ongefilterde stroom van onze instinctieve driften en leidt ze om naar resultaten die we als wenselijk beschouwen. Betekent dat dan dat het taoïstische wu-wei slechts een onbereikbare of zelfs ongewenste staat van zijn is?

Een antwoord op deze vraag schuilt wellicht in de PFC zelf. Neurologen hebben ontdekt dat er zich in de complexe architectuur van onze PFC feitelijk twee verschillende ‘hersenen’ bevinden, elk met hun eigen karakter. Het is een vreemd fenomeen dat alleen aan het licht is gekomen dankzij ingenieus en volhardend onderzoek. Zouden de contrasterende kenmerken van deze twee verschillende hersenen binnen onze PFC de sleutel kunnen bevatten tot het ontraadselen van die oude taoïstische inzichten?

Het bizarre maar belangrijke verhaal over de ontdekking van deze twee ‘hersenen’ begint bij een groep patiënten die aan een ernstige en onbehandelbare vorm van epilepsie leden – een aandoening die gelukkig zeer zeldzaam is. Epileptische aanvallen ontstaan als gevolg van abnormale elektrische ontladingen die van de ene hersenhelft naar de andere overslaan. Vanaf 1940 experimenteerden neurochirurgen in New York met een nieuwe behandeling voor deze onfortuinlijke patiënten. Ze sneden de hersenbalk door, een zenuwbundel die de twee hersenhelften met elkaar verbindt, in de hoop dat dit zou voorkomen dat de aanvallen naar de andere hersenhelft oversprongen. Het werkte. De meeste patiënten kregen veel minder toevallen en al te schadelijke bijwerkingen bleven uit. Spoel door naar de jaren zestig, toen twee legendarische neurologen, Roger Sperry en Michael Gazzaniga, een aantal slimme tests ontwikkelden om te begrijpen wat er zich precies afspeelde in de schedels van die paar handvol mensen die met twee gespleten hersenhelften rondliepen. Hun ontdekkingen ontketenden een revolutie binnen de neurowetenschap.

Zoals bekend bestuurt de rechterhersenhelft de linkerkant van het lichaam, en vice versa. Sperry en Gazzaniga gebruikten deze informatie om een paar slimme experimenten uit te voeren. Ze toonden afbeeldingen die alleen zichtbaar waren voor het rechteroog en andere die alleen met het linker oog gezien konden worden. Een patiënt met gespleten hersenhelften kreeg bijvoorbeeld voor zijn rechteroog (toegankelijk voor de linkerhersenhelft) een plaatje van een kippenklauw voorgeschoteld en voor zijn linkeroog (toegankelijk voor de rechterhersenhelft) een sneeuwtafereel. Vervolgens werd hem gevraagd verwante afbeeldingen te kiezen uit een verzameling plaatsjes die voor beide ogen zichtbaar waren. Zijn linkerhand koos een sneeuwschop, zijn rechterhand een kip. Was iemand zonder gespleten hersenhelften gevraagd waarom ze deze twee plaatjes gekozen had, dan had ze misschien iets gezegd als ‘De kip hoort bij de klauw en de sneeuwschop bij de sneeuw.’ Maar de patiënt antwoordde: ‘O, dat is simpel.’

‘De kippenklauw hoort bij de kip en je hebt een schop nodig om het kippenhok uit te mesten.’ Dankzij een eeuw aan onderzoek wisten Sperry en Gazzaniga dat de taalcentra van de hersenen in de linkerhersenhelft zijn gelokaliseerd, en dus realiseerden ze zich wat er gebeurd was. De linkerhersenhelft had waargenomen dat de linkerhand (bestuurd door de rechterhersenhelft) een plaatje van een sneeuwschop had gekozen. Maar omdat die geen idee had waarom, had ze uit de brokjes informatie een verhaal gesmeed. Gewoon ‘Ik weet het niet’ zeggen was geen optie. Het enige wat ze kon doen was naar de kippenklauw en de schop kijken, en iets verzinnen dat enigszins plausibel overkwam. Sperry en Gazzaniga doopten dit mechanisme in de linkerhersenhelft de uitlegger.(23)

Toen ze hun onderzoek verdiepten, kwamen ze tot de ontdekking dat de uitlegger in de linkerhersenhelft voortdurend dit soort oorzakelijke verbanden legt, of die nu waar zijn of niet. Is de beschikbare informatie onduidelijk of dubbelzinnig, dan vult de linkerhersenhelft simpelweg de gaten in met wat er toevallig voorhanden is en creëert ze zo nodig een uitgebreid verhaal om de werkelijkheid te kunnen bevatten. In de woorden van Gazzaniga ‘schept ze orde in de chaos en creëert ze een narratief over en een verklaring voor onze daden, emoties, gedachten, herinneringen en dromen.’(24)

De linkerhersenhelft vertelt ons doorlopend het verhaal over onszelf aan de hand waarvan we een concept van een afzonderlijk zelf kunnen ontwikkelen, compleet met een verleden en een toekomst. Het is in de linkerhersenhelft waar we taal produceren, waar we woorden vinden voor dingen, ze categoriseren en samenhangende zinnen formuleren. En het is de linkerhersenhelft die verhalen over onze toekomst fabriceert en waar onze doelgerichtheid en zelfbeheersing gegenereerd wordt. Toen die nieuwe werknemer, uitgevloerd van de eerste dag op haar werk, toch maar overeind kwam om zich op de vergadering van de volgende dag voor te bereiden, kwam dat doordat de linkerhersenhelft in haar hoofd het scenario van een ontevreden baas construeerde, waardoor ze zich gedwongen voelde het comfort van het bankstel op te geven en de laptop open te klappen.(25)

Taal, doelgerichtheid, zelfbeheersing, categorisatie… het lijkt erop dat we op de bron zijn gestuit in onze zoektocht naar de neurale verbanden van yu-wei – het vermogen dat de mens van haar harmonie met de Tao heeft losgekoppeld. Sterker, toen neurologen hun theorieën over de evolutie van de uitlegger in de linkerhersenhelft ontwikkelden, bevestigden ze daarmee in feite de taoïstische interpretatie. Voordat we taal en andere uniek menselijke vermogens ontwikkelden – een periode die overeenkomt met de taoïstische gouden eeuw –, beschikten we waarschijnlijk over een veel minder sterk gedifferentieerde PFC. Naarmate voormenselijke gemeenschappen op de Afrikaanse savanne complexer werden, waren degenen met PFC’s die er het best in slaagden om met die toenemende complexiteit om te gaan, ook degenen die het best gedijden. Die extra PFC-functionaliteit vergde echter ook extra ruimte: ofwel moest de omvang van de hersenen toenemen, of moesten sommige functies die er al waren minder ruimte in gaan nemen. In werkelijkheid gebeurde allebei. Het menselijk brein groeide, maar net zo belangrijk was dat de zich ontwikkelende hersenen gebruik maakten van de hersenbalk om zich anatomisch te specialiseren: de rechterhersenhelft bleef verantwoordelijk voor de ’traditionele’ PFC-functies, waardoor de linkerhersenhelft haar uniek menselijke capaciteiten kon ontwikkelen.(26)

Wat doet die rechterhersenhelft dan precies voor ons? Zou het, afgaande op deze theorie, zo kunnen zijn dat die ons met het vermogen van wu-wei begiftigd? Laten we eens kijken.

Hoe zou je de wereld waarnemen als je de patronen om je heen registreert zonder ze te interpreteren? Hoe zou je iets van je huidige ervaringen kunnen snappen als je geen idee had van hun voorgeschiedenis of van hun toekomstige implicaties? Onderzoekers zijn erachter gekomen dat de rechterhersenhelft de werkelijkheid precies op deze manier waarneemt. Die richt zich namelijk op de ruimtelijke patronen tussen de dingen. Die heeft geen enkel probleem met dubbelzinnige of onvolledige situaties en probeert er geen samenhangende betekenis aan te geven. Die gedijt bij wisselende, onbestemde en vage omstandigheden. Ook is ze nauwer verbonden met de interne lichamelijke ervaring, waardoor haar perceptie van de wereld levendiger is – vervuld van geuren, geluiden en gevoelens.(27)

Begint dit niet meer als de ervaring van wu-wei te klinken – niet ongelijk aan hoe Kok Ding het aansnijden van een rund beschreef? Nu vraag je je misschien af hoe het precies zou voelen als je de wereld alleen via je rechterhersenhelft kon ervaren. Verbazingwekkend genoeg is er iemand die die ervaring – tijdelijk – uit de eerste hand gehad heeft en ook nog eens uitzonderlijk goed gekwalificeerd was om erover te schrijven. Jill Bolte Taylor was een getalenteerde postdoctorale neuroloog in het befaamde McLean Hospital in Massachusetts toen ze een zware beroerte kreeg in haar linkerhersenhelft, waardoor ze volledig invalide raakte en ze niet meer kon praten, lezen, schrijven, lopen of zich nog maar iets van haar eerdere leven herinneren. Dankzij snel medisch ingrijpen, haar inzicht in haar eigen toestand en de liefdevolle steun van haar moeder herstelde ze wonder boven wonder volledig en schreef ze een bestseller, My Stroke of Insight,  over haar buitengewone ervaring.(28)

Het meest opmerkelijke aan haar ontroerende en diepgravende verslag van de ervaring van haar beroerte en het daaropvolgende herstel, is misschien wel wat er met haar op het moment van de beroerte zelf gebeurde. Toen het tot haar doordrong dat ze een mogelijk fataal herseninfarct had, merkte ze dat ze, zoals ze zelf schrijft, ‘een verhevigd gevoel van vrede’ ervoer. Ze voelde zich ‘omhuld door een deken van kalme euforie.’ Dit gevoel bleef bij haar, ook nadat ze naar het ziekenhuis was gebracht en ze aan het langzame, pijnlijke herstelproces was begonnen. Ze ondervond dat ze, als gevolg van de beroerte, een ander mens was geworden. De voorheen zo doelgerichte, succesvolle, op details gespitste onderzoeker was veranderd in iemand met een totaal andere gewaarwording van wat het betekent om te leven.(29)

In haar boek verwoordt ze haar nieuwe realiteitszin in termen die men gewoonlijk met mystieke ervaringen associeert. Ze voelde zich niet langer ‘klein en geïsoleerd […] maar weids en enorm.’ Aangezien ze niet langer in termen van verleden en toekomst kon denken, was het enige wat ze waarnam ‘het hier en nu, en het was prachtig.’ Terwijl de details uit haar leven verdampten, voelde ze dat haar ‘bewustzijn naar een al-weten, naar een één zijn met het universum opsteeg […] Ik was niet langer geïsoleerd en alleen. Mijn ziel was zo groot als het universum en dartelde vol vreugde in een grenzeloze zee.’(30)

Deze woorden van Bolte Taylor hadden rechtstreeks afkomstig kunnen zijn van Kok Dings beschrijving van wu-wei. Haar ervaring lijkt een levensechte incarnatie van de mysterieuze uitspraak uit de Tao Te Ching: ‘Iemand die [Tao] kent, spreekt niet; iemand die spreekt, kent niet.’ Juist op het moment dat ze het vermogen verloor om te spreken of zich details van haar vroegere leven te herinneren, ervoer Bolte Taylor zichzelf als ‘gehuld in een allesomvattend gevoel van bevrijding en transformatie […] Ik was volledig gemagnetiseerd door gevoelens van rust, veiligheid, gelukzaligheid, euforie en alwetendheid.’(31)

Waren de ervaringen van Bolte Taylor door een of andere ‘new age’-goeroe opgetekend, dan waren ze wellicht afgedaan als de praat van iemand die zijn gewaarwordingen zo interpreteert dat ze zijn of haar eigen geloofssysteem rechtvaardigt. Nu die ervaringen van een gerespecteerde neuroloog afkomstig waren, valt er veel van haar inzichten te leren. Terugkijkend op haar leven van vóór de beroerte, realiseerde ze zich dat ‘de cellen in mijn linkerhersenhelft in staat waren geweest om de cellen in mijn rechterhersenhelft te overheersen. Het oordelende en analytische karakter in mijn linkerhersenhelft domineerde mijn persoonlijkheid.’ Toen de beroerte de activiteit in de linkerhersenhelft tijdelijk blokkeerde, was ze bij machte om te erkennen dat ‘er zich in de kern van mijn bewustzijn in de rechterhersenhelft een karakter bevindt dat rechtstreeks verbonden is met mijn gevoel van diepe innerlijke vrede. Dat volledig toegewijd is aan de expressie van vrede, liefde, vreugde en mededogen in de wereld.’(32)

Net als Sperry en Gazzaniga kwam ook Bolte Taylor tot de ontdekking dat de hersenhelften als twee contrasterende persoonlijkheden binnen één enkele geest fungeren. De linkerhelft, zo schrijft ze, ‘gedijt op details, nog meer details en details over die details […] Die kijkt naar een bloem en benoemt de verschillende onderdelen die het geheel vormen – het bloemblad, de stengel, de meeldraden en het stuifmeel.’ De rechterhersenhelft creëert daarentegen ‘een overkoepelend collage van hoe dit moment in de tijd eruit ziet; van hoe het klinkt, smaakt, ruikt en aanvoelt.’ De rechterhelft is ‘vrij om intuïtief buiten de gebaande paden te denken en de mogelijkheden die elk nieuw moment met zich meebrengt creatief te verkennen […] Ze registreert onze overeenkomsten en onderkent onze relatie met deze prachtige planeet, die ons leven mogelijk maakt. Ze overziet het grote geheel; ze ziet hoe alles met alles samenhangt en hoe we allen tezamen het geheel vormen.’(33)

De taoïsten vatten deze splitsing in het menselijk bewustzijn op als een scheiding die verstrekkende repercussies heeft gehad voor de gehele menselijke ervaring. In hun optiek was die de oorzaak van het ontstaan van beschaving en alles wat daaruit is voortgekomen. Op het eerste gezicht lijkt dit een ontmoedigend perspectief. Is ieder van ons gedoemd om de gastgever te zijn van een nooit aflatend conflict tussen onze innerlijke uitlegger en onze innerlijke mysticus? En als beschaving een uitvloeisel is van het overwicht van de uitlegger over de taoïstische mysticus, wat zegt dat dan over onze toekomstperspectieven? Zijn we echt gedwongen om een keuze te maken tussen de cognitie van de linker- en die van de rechterhersenhelft? Moeten we echt kiezen tussen beschaving en Tao?

Volgens de psychiater en geleerde Iain McGilchrist kunnen we de huidige toestand van onze beschaving inderdaad begrijpen in termen van een strijd tussen de hersenhelften. In zijn uitstekende gedocumenteerde boek The Master and his Emissary: The Divided Brain and the Making of the Western World betoogt hij dat de hersenhelften ‘in een soort machtsstrijd verwikkeld zijn’ die al beslist is – de linkerhersenhelft heeft met twee vingers in de neus gewonnen. Om die reden, zo stelt hij, leven we in een maatschappij die gedomineerd wordt door waarden die aan de linkerhersenhelft gelieerd zijn, zoals systematisch en lineair denken, concurrentie en macht.(34)

Net als de taoïsten blikt McGilchrist helemaal terug naar de prehistorie, naar nog vóór het ontstaan van de taal, om de vroegste tekenen van deze wanverhouding op te sporen. ‘Was het de drang naar macht, belichaamd in de wil om de omgeving te beheersen,’ zo vraagt hij zich af, ‘die de manipulatie van symbolen en de verbreiding van het conceptuele denken versnelde?’ Hij merkt op dat het de doorgaans dominante (en door de linkerhersenhelft beheerste) rechterhand is die we gebruiken om onze omgeving vast te pakken en te manipuleren – net als die ‘handwerkslieden’ die volgens Zhuang Zi de oorspronkelijke misdaad van beschaving tegen de Tao hadden begaan. McGilchrist meent dat deze dominantie in haar meest extreme vorm tot uiting is gekomen in de westerse traditie, die vervolgens in onze huidige technologische beschaving is geculmineerd.(35)

McGilchrist’s these is bekritiseerd omdat die te veel gericht zou zijn op de tegenstelling tussen de rechter- en linkerhersenhelft zonder voldoende oog te hebben voor de andere complicaties van de menselijke cognitie. Sinds het oorspronkelijke onderzoek van Sperry en Gazzaniga heeft de populaire cultuur zich dit onderscheid inderdaad toegeëigend in de vorm van een simplistische, clichématige dichotomie tussen denken met de rechterhersenhelft versus denken met de linker-, die vaak meer verhult dan onthult.(36)

Het contrast tussen de twee hersenhelften is echter niet meer dan de meest voor de hand liggende verschijningsvorm van een splitsing in het menselijk bewustzijn, die onderschreven wordt door een breed scala aan ’s werelds meest toonaangevende neurologen. In alle gevallen komt de splitsing overeen met de cognitieve divergentie die de taoïsten oorspronkelijk beschreven hebben. Nobelprijswinnaar Gerald Edelman, een van de grootste biologen van de twintigste eeuw, maakte bijvoorbeeld een onderscheid tussen wat hij het primaire en het secundaire bewustzijn noemde, terwijl de wereldberoemde neuroloog Antonio Damasio een soortgelijk onderscheid hanteerde tussen wat hij het kernbewustzijn doopte en het bewustzijn van een hogere orde.(37)

Hoewel deze cognitieve modellen op kleine punten van elkaar kunnen verschillen, delen ze allemaal het beeld van een gespleten bewustzijn. Het ene deel van deze gespletenheid – het ‘primaire’ of ‘kernbewustzijn’; zelf spreek ik liever van levend bewustzijn – omvat de hele reeks van ervaringen die mensen met andere zoogdieren delen: honger, seksuele driften, pijn, agressie, verlangen naar warmte, de zorg voor ons nageslacht. Het andere deel omvat de cognitieve functies die de mens van andere dieren onderscheiden – de vermogens die ons in staat stellen om voor ons pensioen te plannen, een auto te besturen, een boek te lezen of massavernietigingswapens te fabriceren. Dankzij de moderne neurowetenschappen weten we dat deze functies – die ik tezamen het conceptueel bewustzijn noem – door de PFC bemiddeld worden en in de linkerhersenhelft geconcentreerd zijn. En het moge duidelijk zijn dat het ons conceptueel bewustzijn is – zoals de taoïsten al met zoveel woorden opperden – dat als katalysator gediend heeft voor de ontwikkeling van taal, cultuur en beschaving.

In mijn eigen boek The Patterning Instinct heb ik geprobeerd te achterhalen hoe de neiging binnen het conceptuele bewustzijn om betekenispatronen in de kosmos te ontdekken, de geschiedenis vanaf de tijd van de jager-verzamelaar tot het heden gevormd heeft. Net als McGilchrist bespeur ik iets unieks in de westerse beschaving, dat tot de extreme onevenwichtigheden geleid heeft die onze moderne wereld kenmerken. Ik herleid dat terug naar de oude Grieken; die legden veel van de grondslagen van het westerse denken, die sindsdien zo zeer in ons wereldbeeld verankerd zijn geraakt dat we ze simpelweg als vanzelfsprekendheden zijn gaan beschouwen.(38)

Ook de oude Grieken namen een scheiding waar in de menselijke psyche die overeenkomt met de splitsing die we hier tot dusver onderzocht hebben en die in hun ogen de essentie van het menszijn bepaalde. Voor hen draaide het om de splitsing tussen lichaam en ziel. De ziel was de bron van de menselijk rede, zo geloofden ze. Ze meenden dat de ziel zuiver, onveranderlijk en onsterfelijk was, en de mens met het goddelijke verbond. Het lichaam was daarentegen verontreinigd, veranderlijk, de bron van gevoelens en emoties, en voorbestemd om te sterven. Sterker nog, ze vatten de ziel op als een gevangene van het lichaam, die zich pas na de dood van het lichaam waarlijk kon bevrijden. Aangezien de rede de goddelijke essentie van het menszijn was, meenden ze dat mensen alleen tot ware kennis konden komen via compromisloze intellectuele inspanning en de maximale uitbanning van zintuiglijke afleiding. Dat was het ultieme doel van de filosoof.(39)

De Grieken namen dus een soortgelijke splitsing in het menselijk bewustzijn waar als de taoïsten, maar kwamen in hun waardering precies aan de andere kant van deze splitsing uit. In de optiek van de taoïsten was het juist het conceptueel bewustzijn dat de mens van de Tao scheidde. Voor de Grieken kon de mens daarentegen alleen via de rede, een essentiële eigenschap van het conceptueel bewustzijn, in contact treden met het goddelijke.

Dit op de oude Grieken gebaseerde model van de mens, die gespleten is tussen een goddelijke rede en vervuilde emoties, heeft het westerse denken sindsdien bepaald. Het vormde de basis van het christelijke wereldbeeld dat uitgaat van een onsterfelijke menselijke ziel die door lichamelijke verlangens verleid wordt. En die na de dood van het lichaam, afhankelijk van hoe goed zij die verleidingen weerstaan heeft, ten hemel rijst of afdaalt naar de hel. In het zeventiende-eeuwse Europa hebben Descartes en andere filosofen uit zijn tijd deze christelijke kosmologie getransformeerd tot het wetenschappelijke wereldbeeld dat ten grondslag ligt aan veel van wat we tegenwoordig in het algemeen over de kosmos menen te weten. Aangezien alleen de mens over de rede beschikte, zo stelden ze, en de rede de mens goddelijk maakte, moest de rest van de natuurlijke wereld wel niet-goddelijk zijn. Bijgevolg was de natuur niets meer dan een machine zonder intrinsieke waarde en moest ze ook als zodanig behandeld worden.(40)

De wetenschappelijke revolutie die uit dit denken is voortgekomen, heeft de hele menselijke ervaring veranderd en daarmee ook de rest van de wereld. Ze heeft een enorme vooruitgang bewerkstelligd in ons begrip van de natuurlijke wereld, wat op haar beurt weer geleid heeft tot de daarvoor ondenkbare mirakels van de moderne technologie. Denk aan zaken als elektriciteit, antibiotica, sanitaire voorzieningen, vliegverkeer en internet, die we nu veelal als vanzelfsprekend beschouwen. De wetenschappelijke revolutie heeft echter ook geleid tot de extreme wanverhouding tussen de mens en de natuurlijke wereld, wat onze beschaving zelf in de gevarenzone heeft gebracht. En hoewel deze revolutie ons een niveau van materiële luxe en comfort heeft gebracht waaraan we zeer gehecht zijn geraakt, heeft ze voor velen van ons ook tot een gevoel van vervreemding geleid – het gevoel afgescheiden te zijn geraakt van een bron van betekenis in ons leven; het verlies van een diepe verbondenheid met iets onuitsprekelijks dat echt de moeite waard voelt.

Wat ons terugbrengt bij het naamloze, onbewerkte stuk hout. Dat diepe verlangen in het menselijk hart om wu-wei in ons leven te ervaren, om verbonden te zijn met de Tao, wat dat voor ieder van ons ook precies moge betekenen. Ook brengt het ons terug bij de pijnlijke vraag of we echt moeten kiezen tussen de uitlegger en de mysticus? Tussen rede en emotie? Tussen beschaving en de Tao?

Ik meen van niet. Een groot deel van dit boek is gewijd aan het verkennen van een pad waarop we deze twee aspecten van de menselijke cognitie tot één samenhangend geheel kunnen integreren – tot een doorleefde ervaring waarin de twee gespleten delen van de menselijke psyche tot één rijke, vitale eenheid worden verweven. Net zoals ik denk dat wij mensen over de mogelijkheid beschikken om een geïntegreerd bestaan te leiden, meen ik dat we soortgelijke principes ook kunnen toepassen op hoe we ons tot de rest van de natuurlijke wereld verhouden. Om dit pad te kunnen volgen, zullen we echter wel vele aannames van het heersende wereldbeeld in twijfel moeten trekken en misschien enkele voorheen onbetwijfelbare geloofsovertuigingen onderuit moeten halen.

Nu we ons op dit pad begeven, hebben we een dieper begrip nodig van de belangrijkste aspecten van het levende en het conceptuele bewustzijn, die we in potentie tot één kunnen samenvoegen. Dus zullen we ons daar in de volgende twee hoofdstukken op richten, wanneer we tot een vollediger – en wellicht ook verrassend – antwoord proberen te komen op onze oorspronkelijke vraag: Wie ben ik?

Het betekenisweb bestaat uit een inleiding en zes delen:

* Wie ben ik?
* Waar ben ik?
* Wat ben ik?
* Hoe moet ik leven?
* Waarom ben ik?
* Waar gaan we heen?

De gedrukte versie van dit boek is hier te bestellen.

In zijn boeken en geschriften onderzoekt Jeremy Lent de denkpatronen die onze beschaving naar de huidige ecologische crisis hebben geleid. Lent, geboren in Londen, behaalde een BA in Engelse Literatuur aan Cambridge University, een MBA aan de Chicago University en was een ceo van een internetbedrijf. Zijn tweevoudig bekroonde boek, The Patterning Instinct: A Cultural History of Humanity’s Search for Meaning, bestudeert de manier waarop mensen door de millennia heen betekenis hebben gegeven aan de kosmos. Hij is oprichter van het non-profit Liology Institute, dat gewijd is aan het bevorderen van een geïntegreerd, levensbevestigend wereldbeeld dat de mensheid in staat stelt om duurzaam op aarde te gedijen. Hij woont met zijn partner in Berkeley, Californië.