Het betekenisweb – Deel 3: Wat ben ik?
7. De Tao in mijn eigen natuur

JEREMY LENT*

Blind en doof vanaf haar kindertijd bracht Helen Keller haar vroege jeugd ‘in een dichte mist op zee’ door, zoals ze het later zelf omschreef. Op haar zevende had haar enige vriendin, de dochter van de kok van de familie, haar geholpen om zich een reeks van grofweg zestig gebaren eigen te maken waarmee ze haar basisbehoeften kon aangeven. Verder had ze geen idee van wat taal was, noch enig besef van de wereld buiten haar directe zintuiglijke omgeving. Een nieuwe lerares, Anne Sullivan, probeerde woorden in Helens hand te spellen, maar aangezien Helen geen flauw benul had van wat haar lerares aan het doen was, raakte ze alleen maar gefrustreerd. Tot op een dag alles veranderde. Terwijl Helen zich ’s ochtends waste, spelde mevrouw Sullivan ‘w-a-t-e-r’ in haar andere hand. Later die dag, terwijl ze haar mok met water vulde, spelde ze het woord opnieuw voor Helen. In de woorden van Anne Sullivan:

Plotsklaps liet ze de kroes die ze vasthield vallen en bleef ze enige ogenblikken stokstijf staan, terwijl er een tot dusver ongekende uitdrukking over haar wezenloze gelaatstrekken trok. Ze spelde een paar maal het woord ‘water’ in haar eigen hand en, overstelpt door de overweldigende indruk van deze grootse openbaring, ging ze op de grond zitten nadenken. Toen wees ze naar de pomp en het hekwerk en vroeg naar hun naam, waarop ze zich eensklaps omdraaide en naar mijn naam vroeg. Ik spelde ‘juf’. De hele tijd was ze opgewonden en leerde ze de naam van elk voorwerp dat ze aanraakte, zodat ze in een paar uur tijd dertig nieuwe woorden aan haar woordenschat had toegevoegd. De volgende ochtend ontwaakte ze als een stralende fee. Ze fladderde van voorwerp naar voorwerp, vroeg overal de naam van en kuste me van blijdschap […] Alles moest nu een naam hebben.(1)

Helen had niet alleen taal ontdekt, in een flits van inspiratie had haar geest zich opengesteld voor een heel universum aan mogelijkheden. Haar gezicht werd met de dag expressiever. In haar autobiografie schreef ze: ‘Het levende woord wekte mijn ziel. Het gaf haar licht en hoop. Het bevrijdde haar!’ Helen groeide uit tot een productieve schrijver en docent, en zette zich voor het vrouwenkiesrecht en andere progressieve doelen in.(2)

Wat vond er op dat wonderbaarlijke moment precies plaats in Helens geest? We zijn andere voorbeelden tegengekomen van dramatische faseovergangen in de natuur, wanneer verschillende delen van een systeem samensmelten om in een nieuwe samenhang te emergeren die voorheen ondenkbaar was. Zoals we gezien hebben, vormt het leven zelf het meest illustere voorbeeld van emergentie, zoals dat miljarden jaren geleden uit zichzelf ontstaan is en zich sindsdien almaar verder heeft ontwikkeld. Het lichtende voorbeeld van Helen Keller roept een grotere vraag op: kunnen we de principes van zelforganisatie ook op ons menselijk bewustzijn toepassen? En zo ja, wat zouden die principes ons dan over onszelf vertellen?

Hoewel dit voor moderne wetenschappers een relatief nieuwe vraag is, sprak die voor zich voor de neo-confuciaanse filosofen die duizend jaar terug de li, de patronen van het universum, als hét principe onderkenden dat alle dingen verbindt. ‘Alles bevat li, en men moet li tot het uiterste onderzoeken,’ verkondigde een wijsgeer. Dit gold zowel voor de eigen geest als voor al het andere in de fysieke wereld. Sommige neo-confucianen maakten hier namelijk geen onderscheid tussen. ‘Het universum is mijn geest, en mijn geest is het universum,’ zo stelde een van hen. Toen hun grootste filosoof, Zhu Xi, zich aan zijn programma van gewu – het onderzoek der dingen – zette, deed hij dat met deze intrigerende verklaring: ‘Wil men de werkelijkheid van de Tao kennen, dan moet men die in de eigen natuur zoeken.’(3)

In dit hoofdstuk laten we ons leiden door deze neo-confuciaanse wijsgeren om de overeenkomsten tussen de principes van de Tao en die van het menselijk bewustzijn bloot te leggen. De volledige reikwijdte van de Tao is even alomvattend en mysterieus als het universum zelf, maar de vooruitgang die moderne wetenschappers hebben geboekt bij het ontraadselen van de belangrijkste principes van zelforganisatie, biedt een venster op sommige van deze mysteries die anders in duisternis gehuld zouden blijven. Zoals het voorbeeld van Helen Keller laat zien, zijn de overeenkomsten treffend. We zullen ontdekken dat wanneer we het bewustzijn benaderen als het resultaat van dezelfde zelforganiserende processen als waaraan de rest van de natuur onderhevig is, enkele gekoesterde overtuigingen van mainstream theoretici onderuit geschoffeld worden. De implicaties van deze benadering leiden niet alleen tot nieuwe inzichten in onszelf en in de leidende principes van de menselijke cultuur, maar ook tot aanwijzingen over wat onze beschaving te wachten staat.

Een van de meest ontzagwekkende schouwspelen in de natuur is de golvende, wervelende luchtdans van duizenden spreeuwen – ook wel een murmuratie genoemd – die als een enkel vloeibaar organisme door de lucht klieven. Die dan weer omlaag duiken, dan weer opstijgen, die zich scheiden en zich later toch weer verenigen, om dan onverwacht van richting te veranderen (zie Figuur 4). Dit natuurverschijnsel is niet alleen opmerkelijk vanwege zijn meeslepende schoonheid, maar ook om de zelforganiserende dynamiek ervan. Er is geen hoofd-spreeuw die bepaalt hoe de rest van de zwerm moet handelen. Integendeel: biologen hebben ontdekt dat spreeuwen – evenals scholen vissen en andere zwermdieren – slechts een paar eenvoudige vuistregels volgen, zoals ‘houd afstand tot je buren’, ‘houd dezelfde richting aan als degene naast je’ en ‘voorkom dat je geïsoleerd raakt’.(4)

We hebben gezien hoe de cellen in het lichaam van een groeiende foetus zich van de taak van het creëren van een baby kwijten door in nauwe terugkoppeling met hun buren een handvol eenvoudige regels te volgen. En nu ontdekken we hoe complexiteit ook in de lucht en in het water uit zelforganiserend gedrag ontstaat – totdat het een nieuw niveau van elegante eenvoud bereikt. Vrijwel al deze gedragingen hebben een paar basisingrediënten gemeen: ze vereisen een groot aantal individuele actoren die herhaaldelijk met elkaar interacteren; ze vergen een zekere mate van willekeurige fluctuatie in hoe die individuele actoren zich gedragen; ze hebben een vorm van positieve terugkoppeling nodig waardoor handelingen snel door het hele systeem versterkt worden; en, al even belangrijk, ze vereisen een vorm van negatieve terugkoppeling die in werking treedt zodra die versterking een bepaald punt bereikt heeft.(5)

Aangezien ook cellen deze regels voor zelforganisatie volgen, is het niet verwonderlijk dat deze patronen tot diep in het gedrag van vrijwel alle organismen zijn doorgedrongen. Enkele van de meest indrukwekkende voorbeelden van intelligentie die uit zelforganiserend gedrag is voortgekomen, tref je aan bij bijenvolken en mieren- en termietenkolonies die zo eensgezind zijn in hun besluitvorming dat ze ook wel superorganismen worden genoemd.(6)

Hoe beslist een bijenvolk waar een nieuw nest te bouwen? Aan het begin van de zomer ontgroeit een bijenvolk vaak haar korf en splitst ze zich op. De moeder/koningin leidt ongeveer de helft van de werkbijen naar onbekende verten en laat haar dochter/koningin en de resterende werksters achter om de oude bijenkorf in stand te houden. De nieuwe groep verzamelt zich in een cluster rond een boomtak en stuurt er honderden verkenners op uit om gunstige locaties op te sporen. Wanneer de verkenners zijn teruggekeerd, moet de groep beslissen wie de beste plek heeft gevonden. Daartoe voeren de verkenners een zogenaamde ronde- of waggeldans op, waarmee ze de locatie en kenmerken van hun potentiële stek aanprijzen. In het begin wordt er misschien nog een tiental locaties overwogen, maar na enkele dagen haken sommige ‘dansers’ af, terwijl andere hun eigen voorkeur inruilen voor een betere plek, totdat er een consensus bereikt wordt, waarna de bijen hun verzamelplaats verlaten en hun nieuwe onderkomen betrekken.(7)

Termieten en mieren kennen zo hun eigen spectaculaire vormen van groepsintelligentie. Termieten staan bekend om het bouwen van uitgebreide termietenheuvels van soms wel negen meter hoog, compleet met pinakels en schoorstenen. Onlangs werd in Brazilië een gigantische ondergrondse termietenstad ontdekt, met een enorm netwerk van tunnels dat een gebied ter grootte van Groot-Brittannië bestreek. Termieten bouwen deze prachtige onderkomens aan de hand van hun eigen eenvoudige regels. Elke termiet begint met het willekeurig afzetten van met feromoon (een soort signaalhormoon) geïmpregneerde korrels grond. Andere termieten worden door het feromoon aangetrokken, wat een versterkend effect genereert – zolang er genoeg andere termieten in de buurt zijn om het signaal te blijven versterken.(8)

Van alle superorganismen zijn de mieren wellicht de wereldkampioen. Hun kolonies zijn in staat tot verbluffende staaltjes van gecoördineerde intelligentie. Meestal denken we dat mensen de landbouw zo’n 12 duizend jaar geleden hebben uitgevonden, maar de bladsnijmieren waren ons grofweg twintig miljoen jaar voor. Deze schimmel-etende mieren dragen bladeren naar hun nest, waar ze die in een uitgebreide reeks stappen verwerken. Ze snijden ze eerst in kleine stukjes en vermalen ze vervolgens tot pulp, die ze als bodembedekking gebruiken in hun ondergrondse tuinen. Daar ‘planten’ ze er kleine schimmelkopjes in. Groeit de schimmel eenmaal, dan snoeien ze die en brengen ze er zelfs pesticiden op aan, die ze produceren met behulp van symbiotische bacteriën. Net als bij door de mens gedomesticeerde gewassen, is dit schimmelgewas volledig afhankelijk geworden van de teelt door mieren en zou ze in het wild niet zelfstandig kunnen overleven.(9)

Naast het telen van schimmels, houden mieren ook bladluizen voor hun melk, die ze in ruil daarvoor tegen hun natuurlijke vijanden beschermen. Ze bouwen ook steden en zelfs imperia die honderden kilometers kunnen beslaan, vechten oorlogen uit met andere kolonies, nemen slaven gevangen en leggen verbluffende staaltjes teamwork aan de dag, zoals het bouwen van bruggen uit niets anders dan hun eigen lichamen. Ondanks al deze prestaties heeft een mier slechts een miniem brein met beperkte mogelijkheden. Hun intelligentie komt voort uit hun collectieve gedrag. In de woorden van entomoloog Lewis Thomas is één mier niet veel meer dan een ‘zenuwknoop op pootjes’. Maar zijn er ‘vier of tien tezamen die een dode mot op een pad omcirkelen, dan begint dat al meer op een idee te lijken.’ Maar het is pas als je ‘de dicht opeengepakte massa van duizenden mieren ziet die rond hun heuvel krioelen en de grond in een zwarte vlakte veranderen, dat je het hele beest begint te zien. Dan pas zie je die collectiviteit denken, plannen en calculeren. Ze is een intelligentie.’(10)

Het beeld dat Thomas oproept van een paar mieren tezamen die ‘meer op een idee beginnen te lijken,’ zinspeelt op de mogelijkheid dat de regels van zelforganisatie die voor de natuurlijke wereld gelden ook van toepassing kunnen zijn op de zenuwcellen in onze eigen hersenen. Verschillende onderzoekers van sociale insecten, onder wie ’s werelds meest vooraanstaande entomoloog E.O. Wilson, hebben opgemerkt dat de werking van onze eigen hersenen aan dezelfde reeks principes onderworpen is, die ervoor zorgen dat er bij bijen en mieren zelforganiserende intelligentie ontstaat.(11)

In de westerse filosofie werd het idee dat je natuurlijke principes kunt toepassen om het bewustzijn te begrijpen tot voor kort nog nadrukkelijk van de hand gewezen. Verdiep je je een beetje in de moderne ideeën omtrent het bewustzijn, dan duurt het niet lang voordat je op het ‘Moeilijke Probleem van het bewustzijn’ stuit – een begrip dat begin jaren negentig door de filosoof David Chalmers bedacht werd. Als we ons maar hard genoeg inspannen, zo stelde Chalmers, kunnen we op een dag wellicht de verschillende processen verklaren aan de hand waarvan zenuwcellen in de hersenen beelden, herinneringen, taal en zelfs beslissingen genereren. Dat is het ‘makkelijke probleem’. Maar we zullen nooit kunnen verklaren, zo vervolgde hij, waarom al die neuronale activiteit tot gevoelens leidt. Eerder kwamen we het begrip qualia tegen: die subjectieve, momentane ervaringen die uniek zijn voor de binnenkring van ons bewustzijn – het specifieke rood van een rood servet op je schoot; de bijzondere smaak in je mond op dit moment. De unieke subjectiviteit van qualia, zo stelde Chalmers, vormt het Moeilijke Probleem dat nooit verklaard zal kunnen worden.(12)

Het idee van Chalmers heeft zich als een lopend vuurtje door het veld van bewustzijnsstudies verspreid, omdat het een speciale kwaliteit aan het bewustzijn leek toe te schrijven die door de wetenschap nooit – zelfs niet in principe – opgehelderd kan worden: een mysterieuze kloof die geen enkel empirisch feit of wetenschappelijke ontdekking ooit zal kunnen dichten. Een aantal prominente neurobiologen heeft dit moeilijke probleem onlangs echter ontmaskerd als niet meer dan een zoveelste manifestatie van het dualisme dat het westerse denken sinds de Griekse oudheid heeft doordesemd. Zoals we hebben gezien, werd het idee van een gespleten mens, met een eeuwige ziel gevangen in een fysiek lichaam, voor het eerst door Plato opgeworpen en vervolgens door het christendom overgenomen. Descartes goot dit dualisme in een modern jasje door ‘ziel’ met ‘geest’ te vervangen. Onze lichamen, zo stelde hij, waren slechts machines, terwijl de geest een ongrijpbare essentie belichaamde die volkomen los stond van het lichaam. Met de taal van de moderne wetenschap blaast Chalmers nieuw leven in deze oude dualistische tweedeling, die het westerse denken al duizenden jaren verscheurt en die een werkelijk geïntegreerd begrip van onze natuur in de weg staat.(13)

Vanuit evolutionair perspectief is de geleidelijke opkomst van subjectiviteit in het bewustzijn iets wat we al eerder zijn tegengekomen. Die is ontstaan om, in de woorden van William James, ‘een zenuwstelsel te sturen dat te complex is geworden om zichzelf te reguleren.’ Er bestaat geen onoverbrugbare kloof tussen subjectieve ervaringen en lichamelijke functies. Integendeel zelfs. Gevoelens zijn voortgekomen uit de cruciale behoefte van organismen om hun homeostase te handhaven, en sindsdien zijn ze naar een almaar hoger niveau van complexiteit geëvolueerd. Zien we eenmaal in dat er niet zoiets als een onoverkomelijk moeilijk probleem is, dan kunnen we ons aan de fascinerende taak zetten om te proberen te begrijpen hoe al die neuronale activiteit inderdaad de qualia van onze subjectieve ervaring creëert. Enkele baanbrekende neurowetenschappers hebben hun carrière gewijd aan het beantwoorden van deze vraag, en hun bevindingen leiden stilaan tot een revolutie op hun vakgebied.(14)

Er is dan misschien niet zoiets als een moeilijk probleem, maar dat wil nu ook weer niet zeggen dat de manier waarop het bewustzijn uit de belichaamde ervaring ontstaat appeltje eitje is. Ook al zijn de principes van zelforganisatie vergelijkbaar met die van mieren en bijen, de complexiteit van het menselijk zenuwstelsel is wel vele malen groter. Een mierenkolonie kan uit miljoenen mieren bestaan, maar één enkel menselijk brein telt wel zesentachtig miljard zenuwcellen. Net als een enkele mier is een enkele zenuwcel op eigen houtje niet in staat om zich verdrietig te voelen of een probleem op te lossen. Het draait allemaal om de manier waarop die miljarden zenuwcellen zich met elkaar verbinden en in het wonder van bewustzijn resulteren. Via synapsen staat elke zenuwcel in verbinding met wel duizend andere zenuwcellen, met als gevolg dat ons zenuwstelsel ruim honderd biljoen onderlinge verbindingen telt.(15)

De duizelingwekkende complexiteit van het neurale netwerk van de hersenen komt niet alleen voort uit het grote aantal verbindingen, maar ook uit de dynamische aard van hun gelaagde terugkoppelingslussen. Een van de belangrijkste kenmerken van neurale zelforganisatie is de regel van Hebb: ‘Zenuwcellen die samen knallen, vormen samen mallen.’ De hersenen van een embryo ontwikkelen zich vanuit een allegaartje van neurale verbindingen, waarvan sommige cruciaal blijken te zijn, terwijl andere die niet aan een gezonde ontwikkeling bijdragen, afsterven en gerecycled worden. Dit proces zet zich ook na de geboorte voort. Gedragingen die werken, zoals kirren, aan de moederborst zuigen, naar iets reiken of glimlachen, versterken de synapsen waardoor ze gegenereerd worden. Tijdens de volwassenwording stelt deze voortdurende synaptische versterking de adolescent in staat om haar zenuwbanen zodanig aan te passen dat ze zich de vaardigheden, de taal en het gedrag van haar specifieke cultuur eigen maakt.(16)

De Hebbiaanse vorm van neuronale zelforganisatie leidt tot een krachtige combinatie van betrouwbaarheid en flexibiliteit, wat cruciale principes zijn van het evolutionaire succes van het leven. Die betrouwbaarheid ontstaat doordat er altijd meerdere zenuwbanen zijn die een vergelijkbare uitkomst kunnen hebben. En de flexibiliteit komt voort uit het feit dat er geen vaste blauwdruk is die bepaalt hoe de hersenen moeten werken. Zelfs de delen van de hersenen die het sterkst voorgeprogrammeerd lijken, leggen een verbazingwekkende flexibiliteit aan de dag: iemand die bijvoorbeeld doof geboren is, leert om visuele informatie via haar gehoorschors te verwerken.(17)

De dynamische neurale zelforganisatie die het bewustzijn voortbrengt, is het resultaat van een voortdurende interactie tussen een persoon en haar omgeving – zowel de interne omgeving van lichamelijke ervaringen als de externe omgeving van mensen en gebeurtenissen. Bewustzijn is niet iets wat ons zomaar overkomt; het is iets wat we teweegbrengen middels onze eigen deelname aan het leven. En het vindt niet alleen in ons eigen zenuwstelsel plaats; het is een onophoudelijke activiteit die uit onze betrokkenheid bij de wereld voortkomt. Weet je nog hoe de neo-confuciaanse wijsgeren meenden dat de verbindingen tussen de dingen vaak belangrijker zijn dan de dingen zelf – een idee dat de moderne systeemtheorie inmiddels bevestigd heeft? Het fenomeen van het bewustzijn vormt – na het leven zelf misschien – het krachtigste bewijs voor dit diepe inzicht.(18)

Het bewustzijn komt niet alleen voort uit het krankzinnige aantal neurale verbindingen en hun continue terugkoppeling, maar ook uit de manier waarop die zenuwcellen zich met elkaar verbinden. Dezelfde eigenschappen die tekenend zijn voor de zelforganiserende netwerken van alle levende systemen, van cellen tot hele ecosystemen, liggen ook aan de basis van neurale netwerken.

Om te beginnen organiseren zenuwcellen zich via ‘naven en spaken’, wat resulteert in de ‘kleine wereld’-eigenschap die we al eerder tegenkwamen. Binnen een regio bestaat er een groot aantal nauwe verbindingen (de spaken), terwijl er minder – maar wel cruciale – verbindingen (knooppunten of naven) zijn die de verschillende regio’s met elkaar verbinden. Ook zijn zenuwcellen fractaal georganiseerd, zodat hun verbindingspatronen er op verschillende schalen hetzelfde uitzien. Dit geldt niet alleen voor hun organisatie op een bepaald moment in de tijd, maar ook voor hoe ze zich in de loop van de tijd verbinden.(19)

Een ander cruciaal kenmerk van hoe zenuwcellen zich verbinden heet integratie – een concept dat fundamenteel en essentieel is voor het leven en evenzo voor het bewustzijn. Stel je een spectrum van verschillende verbindingswijzen voor. Aan het ene uiterste bevinden zich willekeurige verbindingen, zoals stoomdeeltjes die op elkaar botsen zonder dat dit enig zinnig resultaat heeft. Aan het andere uiterste vind je stijve verbindingen zoals die in een ijsblokje. Alles is hier nauw verbonden, maar de verbindingen zijn zo stijf dat ze evenmin tot iets interessants leiden. Is een netwerk echter geïntegreerd, dan bevindt het zich ergens tussen deze twee uitersten in: samenhangender dan de willekeurige stoomdeeltjes, maar flexibeler dan het ijsblokje.(20)

Het is het vermogen van het zenuwstelsel om tegelijkertijd modulair en verenigd te zijn, dat het in staat stelt om een moment van bewustzijn – een van die kenmerkende subjectieve qualia – te creëren. Op een tijdschaal van een fractie van een seconde komen meerdere clusters van verschillende neurale groepen uit de hele hersenen samen om iets te vormen wat wel een ‘dynamische kern van het bewustzijn’ genoemd wordt. Een fractie van een seconde later gaan sommige van deze gekoppelde zenuwcellen alweer uit elkaar, terwijl andere zich samenvoegen om het volgende moment voort te brengen in de bewustzijnsstroom die we allemaal ervaren. Bewustzijn is dus niet een ding, noch bestaat het op een vaste plek in de hersenen. Het vormt daarentegen een onafgebroken proces van niet-aflatende koppeling en differentiatie via miljarden onderling verbonden paden. De dynamische kern is nooit precies hetzelfde, maar van het ene moment op het andere bevat haar repertoire voldoende consistentie om als een vloeiende stroom aan te voelen.(21)

De neurowetenschapper die deze dynamische kern als eerste beschreef was Giulio Tononi, die sindsdien een volwaardige theorie van het bewustzijn heeft ontwikkeld, de geïntegreerde-informatietheorie. Concreet definieert hij de hoeveelheid bewustzijn die in een systeem wordt ervaren als de hoeveelheid informatie die voortkomt uit integratie, aangevuld met de informatie die afzonderlijk in de delen van het systeem in stand wordt gehouden.(22)

Tononi’s theorie heeft enkele intrigerende implicaties. Een daarvan is dat bewustzijn in beginsel gekwantificeerd kan worden wanneer je de informatiestromen kan meten. Zijn model is al met succes ingezet om via neuro-imaging vast te stellen of patiënten die niet op prikkels reageren daadwerkelijk comateus zijn of aan een pseudocoma lijden en simpelweg niet tot communicatie in staat zijn. Een andere implicatie is dat het bewustzijn substraat-onafhankelijk is: elk systeem dat informatie integreert beschikt over een zekere mate van bewustzijn dat in theorie gemeten zou moeten kunnen worden. Deze implicatie leidt op haar beurt tot een provocerend inzicht: aangezien zelfs de protonen, neutronen en quarks in een atoom, hoe oneindig klein ook, een geïntegreerd systeem vormen, zou dit inhouden dat alle materie tot op zekere hoogte bewust is. Tononi’s stelling – afkomstig van een van de meest vooraanstaande neurowetenschappers op dit gebied – staat meer algemeen bekend als panpsychisme. Wat zijn stelling zo opmerkelijk maakt, is dat die een bevestiging vormt van het inheemse inzicht dat alles in het universum met een intrinsiek bewustzijn begiftigd is.(23)

Mensen die bewustzijn als iets heiligs beschouwen, tekenen wellicht bezwaar aan tegen het idee dat het bewustzijn in theorie met wetenschappelijke instrumenten gemeten kan worden. Naar mijn mening reduceert dit geenszins de heilige kwaliteit van het bewustzijn, maar kan het juist een brug kan slaan tussen het heilige en het wetenschappelijke. In de moderne gewu, evenals in het neo-confucianisme – en in tegenstelling tot het westerse dualisme –, bestaat er geen inherent onderscheid tussen het spirituele en het materiële. Uiteindelijk is het de wonderbaarlijke manier waarop de materiële wereld zichzelf organiseert die de voorwaarden schept voor alles wat heilig en betekenisvol is in het universum.

Tononi’s theorie schetst juist een beeld van het bewustzijn dat van een adembenemende schoonheid is. Stel je een tweedimensionale grafiek voor, waarbij de verbindingen tussen de verschillende punten de vorm van een veelzijdig kristal aanneemt. Voeg daar nu een dimensie met nog meer verbindingen aan toe, zodat het kristal driedimensionaal wordt. In Tononi’s model voegt elke neuronale verbinding een extra dimensie aan het beeld toe, zodat een enkel moment van bewustzijn, als je die in de vorm zou kunnen gieten van wat hij qualia-ruimte noemt, op een veelzijdig kristal met een biljoen dimensies lijkt. Stel je vervolgens voor dat dit schitterende kristal een fractie van een seconde later van vorm verandert, en een fractie van een seconde later opnieuw. Dat is het wonder van je bewustzijn. Het voelt wellicht wat intimiderend om te proberen dit wonder te conceptualiseren, maar daar hoef je niet voor terug te schrikken. Je hoeft alleen maar even je ogen te sluiten en het in jezelf te ervaren.(24)

Laten we even stilstaan bij dat beeld van een voortdurend veranderende, veelzijdige vorm die van het ene op het andere moment nooit precies hetzelfde is, maar toch een betrouwbare samenhang en een algehele stabiliteit behoudt. Doet dat je niet denken aan een ander cruciaal kenmerk van zelforganiserende systemen dat we eerder besproken hebben? In Hoofdstuk vier kwamen we natuurlijke aantrekkers tegen – systemen als kaarsvlammen of draaikolken in een rivier, met dynamische patronen die nooit vastliggen, maar toch binnen bepaalde grenzen blijven. In de woorden van de I Ching ‘is hun Tao steeds wisselend – verandering, beweging zonder rust.’(25)

Terwijl we de Tao in onze eigen natuur onderzoeken, kunnen we de activiteit in onze geest als bewustzijnsaantrekkers opvatten die voortdurend opkomen en weer wegdrijven. Als ze zich net als andere natuurlijke aantrekkers gedragen, zouden ze fractale patronen moeten vertonen en relatief stabiel zijn, zij het dat ze nu en dan een faseovergang doormaken, waarbij ze naar een nieuwe toestand kantelen en soms tijdelijk, soms permanent naar een nieuw geëmergeerd gebied bewegen. Lijk je enigszins op mij, dan is dit wellicht een adequate beschrijving van hoe jouw geest werkt. Doorgaans ervaren we ons bewustzijn als een stroom van vluchtige qualia, op smaak gebracht met een complexe melange van gevoelens en gedachten die elk moment – ongeveer zoals een murmuratie van spreeuwen – op iets anders kunnen overspringen. Om vervolgens weer terug te keren naar waar we eerder aan dachten. De alledaagse woorden die we gebruiken om onze innerlijke ervaring te beschrijven, zijn zeer geschikt om deze fractale patronen mee te vangen: kortstondige gewaarwordingen kunnen zich samenvoegen tot een bepaald gevoel dat, als het blijft hangen, een stemming wordt. Later op de dag kan er iets gebeuren waardoor die stemming omslaat, of zich mogelijk juist verdiept tot een gemoedstoestand die tot een nieuwe en relatief stabiele aantrekker kan uitgroeien. Onze kortstondige gedachten kunnen samenvloeien tot ideeën, die na verloop van tijd tot houdingen of overtuigingen stollen.(26)

Hoe meer we de principes bestuderen die onze eigen natuur sturen, des te meer overeenkomsten we vinden met de universele Tao. Laten we nog eens teruggaan naar die toonbeelden van collectieve intelligentie, mieren.

Mieren volgen niet altijd elkaars feromonen om voedsel naar hun kolonie terug te brengen. Soms dwaalt een mier in haar eentje rond en volgt ze een schijnbaar willekeurig patroon – nu eens slaat ze rechtsaf, dan weer linksaf, dan weer loopt ze in een lange lus, om even stil te houden en terug te keren. Het patroon lijkt misschien willekeurig, maar wetenschappers die deze bewegingen analyseerden, hebben ontdekt dat ze een bepaald fractaal patroon volgen dat bekend staat als een Lévy-vlucht, waarvan wiskundig is aangetoond dat die het foerageersucces optimaliseert wanneer prooien schaars en willekeurig verdeeld zijn. Niet alleen mieren volgen dit patroon. Dat geldt ook voor vliegen, vogels, kwallen en haaien – evenals vrijwel elke levensvorm die zonder vooropgezet plan naar een prooi op zoek gaat (zie Figuur 5). Er is zelfs ontdekt dat T-cellen die in onze bloedbaan naar ongewenste indringers speuren dit Lévy-vluchtpatroon volgen.(27)

Herken je een gemoedstoestand bij jezelf die zo’n Lévy-vlucht volgt, waarbij je gedachten in schijnbaar willekeurige patronen alle kanten uit lijken te dwalen, soms een korte omweg maken, dan weer een lange, om uiteindelijk terug te keren bij waar ze begonnen zijn? Deze gemoedstoestand staat bekend als mind-wandering, als ronddwalen in je eigen geest. Als je dit soort gedrag bij jezelf herkent, ben je bepaald niet de enige. Iedereen doet het. Volgens sommige schattingen besteden we hier grofweg een kwart van de tijd dat we wakker zijn aan. Neurowetenschappers hebben een bepaalde aantrekker van neurale verbindingen in de hersenen geïdentificeerd die tijdens dit ronddwalen in de geest geactiveerd wordt, het zogenaamde standaardmodusnetwerk. Mensen zijn niet de enige wezens die teruggrijpen op deze aantrekker: wetenschappers hebben ontdekt dat ook rattenhersenen over een soortgelijk netwerk beschikken.(28)

Mind-wandering heeft geen goede reputatie. Mensen die meditatie onder de knie proberen te krijgen en zich op hun ademhaling focussen, worden dikwijls ‘gekaapt’ door wat wel ‘monkey mind‘ of ‘de aap in je hoofd’ wordt genoemd. Studies wijzen uit dat mensen over het algemeen minder gelukkig zijn wanneer hun gedachten afdwalen, en een slecht humeur lijkt dit afdwalen nog meer in de hand te werken. Maar aangezien de evolutionaire wegen van mensen en ratten zich zo’n zestig miljoen jaar terug gescheiden hebben, en beide soorten met een standaardmodusnetwerk behept zijn, moet er in die neurale Lévy-vluchtpatronen toch iets belangrijks schuilgaan. Wat zou dat kunnen zijn?(29)

Het kan nuttig zijn om ons standaardmodusnetwerk als een speurder naar het saillante, het opmerkelijke op te vatten: het verkent zenuwbanen op zoek naar wat belangrijk is, stort zich op het opmerkelijke en brengt dat vervolgens onder onze aandacht zodat we erover kunnen nadenken. Als je je geest laat afdwalen, zal ze geneigd zijn om zich te richten op wat op dat moment belangrijk voelt – of je je auto wel op slot hebt gedaan, wat de resultaten van dat medische onderzoek zijn dat je onlangs ondergedaan hebt, of hoe die nieuwe relatie van je uitpakt. Wellicht voelt het allemaal als een willekeurig afdwalen aan, maar net als bij mieren op zoek naar een voedselbron, kun je het ook zien als je bewustzijn dat, speurend naar het opmerkelijke, zijn eigen fractale Lévy-vlucht volgt.(30)

Soms hoeven we helemaal niet te zoeken naar wat opmerkelijk is, maar overvalt het ons gewoon wanneer we dat het minst verwachten. Denk terug aan de laatste keer dat je serieus je geduld verloor. Meestal gebeurt dat onverwacht, maar kijk je er later op terug, dan realiseer je je dat er een opeenstapeling van gebeurtenissen aan vooraf is gegaan, totdat die ene ogenschijnlijk onbeduidende ‘druppel’ er een te veel aan was. Net als bij het versterkende effect van termieten die feromonen op een heuvel achterlaten totdat die tot een toren is uitgegroeid, kan iets ons dwarszitten dat net onder het bewustzijnsniveau blijft steken, totdat zich voldoende zenuwbanen verzameld hebben om ons van ons stuk te brengen. Deze ervaring kun je als een faseovergang opvatten, als een lawine van het bewustzijn, die meestal maar weinig voorkomt. Maar doet ze zich voor, dan kan ze – overeenkomstig de principes van de machtswet – als een seismische schok aanvoelen.(31)

Net als bij faseovergangen in de natuur pakken deze doorbraken in de bewustzijnsaantrekkers niet altijd slecht uit. Zoals Helen Keller ervaren heeft, kunnen dit momenten van emergentie zijn, wanneer een reeks schijnbaar ongerelateerde gebeurtenissen in onze geest samenvallen om een groter netwerk van betekenis te vormen. We hebben allemaal weleens zo’n creatieve aha-erlebnis gehad, waarbij de dingen opeens op hun plek vallen. Neurowetenschapper Scott Kelso heeft bestudeerd hoe baby’s zo’n eureka-moment beleven wanneer ze voor het eerst ontdekken dat ze over zeggenschap beschikken: terwijl ze in hun wieg liggen met een mobiel boven zich, die met een touwtje aan hun voet bevestigd zit, realiseren ze zich plots dat ze haar in beweging kunnen zetten door schoppende bewegingen te maken. Verrukt zetten ze wat ooit een spontane beweging was om in iets intentioneels.(32)

Naarmate baby’s ouder worden, ontdekken ze dat ze een eigen identiteit hebben die losstaat van de mensen om hen heen en beginnen ze een ik-gevoel te ontwikkelen dat, zoals eerder besproken werd, uiteindelijk in de bifurcatie van het ‘ik’ en het ‘zelf’ uitmondt. Deze gespleten menselijke ervaring kan begrepen worden als een bifurcatie van de aantrekkers in het menselijk bewustzijn: twee afzonderlijke neurale netwerken die hun eigen zenuwbanen vormen, die diep met elkaar verbonden zijn maar die elk ook hun eigen karakteristieke patronen behouden.

Hoewel de splitsing tussen het ‘ik’ en het ‘zelf’ de oorzaak is van veel innerlijk lijden, heeft ze ons ook de gave van intentionaliteit geschonken. Op elk moment kunnen we een intentie formuleren om een nieuwe richting met ons leven in te slaan. Hoewel de hersenen van elk levend wezen voortdurend bezig zijn om zichzelf te veranderen, beschikken mensen over het mogelijk unieke vermogen om onze eigen neurale patronen bewust bij te sturen. Wanneer wij een intentie formuleren, komt dat neer op een herschepping van het landschap van onze bewustzijnsaantrekkers. Wanneer de regen zich in een echt landschap steeds weer daar ophoopt waar af en toe kelders onderlopen, kunnen we een berm aanleggen om het water van die huizen weg te leiden. In het landschap van het bewustzijn kan een doelbewuste intentie op eenzelfde manier de zenuwbanen van een schadelijke naar een gunstige aantrekker omleiden.(33)

Zoals we gezien hebben, behoort wederzijdse causaliteit tot de kenmerken van levende systemen: op elkaar inwerkende delen creëren het systeem, terwijl het systeem als geheel weer invloed heeft op hoe de delen op elkaar inwerken. Met intentionaliteit kunnen we die wederzijdse causaliteit naar een hoger niveau tillen. We kunnen ervoor kiezen om onze bewustzijnsaantrekkers te veranderen en zo een positieve uitkomst te bewerkstelligen. In het begin lijkt het onbegonnen werk. Hoe vaak heb je je nieuwjaarsvoornemens niet al half januari zien sneuvelen? Hier kan het Hebbiaanse leren uitkomst brengen. Zijn we eenmaal vastbesloten om ons gedrag te veranderen, dan kunnen we die voornemens vooruithelpen door onze vaste gewoonten zodanig te veranderen dat ze die nieuwe voornemens ondersteunen.(34)

Om een voorbeeld te geven van hoe zoiets kan werken: stel je een veld voor met hoog gras waar een pad doorheen loopt dat geplet is door de mensen die er steeds doorheen banjeren. Besluit je om dit pad niet langer te volgen, dan zal het in het begin niet meevallen om je een nieuwe weg door de hoge begroeiing te banen. Maar na een paar moedige pogingen zul je merken dat het gras gaandeweg geplet raakt, waarna elke gang over het nieuwe pad steeds een beetje makkelijker gaat. Na een tijdje is het nieuwe pad even makkelijk begaanbaar als het oorspronkelijke – misschien zelfs gemakkelijker als je het oude al een tijdje niet meer bewandeld hebt. De dichter Antonio Machado vatte dit diepe inzicht treffend samen, toen hij schreef:

Wandelaar, jouw voetstappen
zijn de weg, niets meer;
Wandelaar, er is geen weg,
de weg maak je al lopende.(35)

Door middel van intentie kunnen we letterlijk de vorm van onze eigen bewustzijnsaantrekkers modelleren. Het belang van dit proces wordt duidelijk zodra we de fractale aard van het bewustzijn in ogenschouw nemen, waarbij kortstondige qualia-stromen tot stemmingen kunnen samensmelten en vervolgens tot gemoedstoestanden. Na verloop van tijd groeien zekere gemoedstoestanden tot krachtigere aantrekkers uit dan andere. Met het verstrijken der jaren realiseren we ons dat die dominante toestanden de bepalende kenmerken van onze persoonlijkheid zijn geworden. De persoon tot wie we uitgroeien, wordt niet alleen bepaald door de kwaliteit van het geheel van onze innerlijke ervaringen, maar vooral ook door de fractale lagen van voortdurend wisselende neurale patronen die onze bewustzijnsaantrekkers vormen.

Hoewel intentie ons enige controle geeft over de patronen van ons eigen bewustzijn, is het minstens zo belangrijk om de enorme invloed te onderkennen die de cultuur tijdens het proces van volwassenwording, en daarna, op de algemene vorm van onze neurale aantrekkers uitoefent.

 

In een proces dat bekend staat als diepe enculturatie, worden de waarden en overtuigingen in de kinderjaren gevormd aan de hand van de betekenispatronen die door de cultuur in de zenuwbanen van het kinderbrein verankerd zijn. Sommige van deze denkstructuren kunnen expliciet aangeleerd worden, maar degene die het diepst geworteld raken, zetten zich impliciet in de kindergeest vast terwijl het leert om deel uit te maken van haar samenleving. Na verloop van tijd neemt het kind op natuurlijke wijze het wereldbeeld – een uitgebreide reeks aannames en voorschriften over hoe de wereld in elkaar zit, wat goed en fout is, en hoe je moet leven – van haar cultuur over. Zoals we in de Inleiding zagen, is een wereldbeeld meestal zo diep verankerd dat het dikwijls onbewust functioneert, waardoor het nog meer invloed heeft op de manieren waarop we denken en handelen.(36)

 

Diepe enculturatie vormt een centraal kenmerk van de menselijke ervaring. Zoals de antropoloog Joseph Henrich heeft opgemerkt, is ze de voornaamste reden waarom de mensheid tot de dominante soort is uitgegroeid. De gedeelde kennis die gemeenschappen zich met vallen en opstaan hebben eigen gemaakt en die zich door de generaties heen almaar vermeerderd heeft, is uitgemond in een collectieve intelligentie die zelfs het vermogen van de meest briljante individuele geest ver te boven gaat. In een proces van Hebbiaans leren wordt cultuur gesmeed uit zichzelf versterkende, stabiele patronen van sociale normen, die succesvolle gedragingen intensiveren en miskleunen verwerpen.(37)

Hoewel we doorgaans van onszelf vinden dat we fundamenteel andere wezens zijn dan mieren en bijen, bestaan er belangrijke overeenkomsten tussen de collectieve intelligentie van insectenkolonies en menselijke samenlevingen. Een beroemd experiment van de psycholoog Stanley Milgram belicht daar een aspect van. Hij liet iemand in een drukke straat in New York stilstaan en opkijken alsof er in de verte iets interessants te zien was. Ondertussen turfde hij hoeveel mensen er stilhielden om in dezelfde richting te staren. Net als bij de feromonen van mieren is de kracht van collectieve aandacht cumulatief. De starende blik van één persoon verleidde 40 procent van de voorbijgangers om te stoppen en in dezelfde richting te kijken. Bij vijf starende mensen bedroeg dat aantal 80 procent en bij vijftien 90 procent.(38)

Geen wonder dat sommigen menen dat we de mensheid beter als een soort superorganisme kunnen opvatten. Zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, vertonen steden soortgelijke kenmerken als organismen, en met de opkomst van het internet gaan ideeën nu sneller en met een veel groter bereik de wereld rond dan ooit tevoren. We hebben allemaal weleens gezien met welke snelheid een idee, uitdrukking of hashtag over de wereld kan racen, en soms het vermogen kan hebben om populaire opvattingen te veranderen op een manier die vergelijkbaar is met hoe een murmuratie van spreeuwen plotseling en spontaan van richting verandert.(39)

De term die vaak wordt gebruikt om de grote en kleine ideeën mee aan te duiden die in onze collectieve kennis verankerd zijn, is ‘meme’. Richard Dawkins muntte dit woord in The Selfish Gene, en sindsdien is dit begrip zelf tot een krachtige meme uitgegroeid. Dawkins stelde dat er naast de zichzelf replicerende zelfzuchtigeDNA-moleculen ‘onlangs een nieuw soort replicerende eenheid is opgedoken op deze planeet’ – de meme. Zijn opvatting van de meme was dat van een virus dat op de menselijk hersenen parasiteert en die ‘in een vehikel voor de verspreiding van memen verandert.’ Griezelig genoeg stelde hij dat op dezelfde manier als dat wij slechts ‘genenmachines’ zijn voor de verspreiding van ons DNA, onze geesten slechts ‘memenmachines’ zijn voor de verspreiding van memen. Zijn idee werd zo populair dat er een quasi-academisch vakgebied uit is voortgekomen, memetica, waarin de dynamiek van de verspreiding van memen bestudeerd wordt.(40)

 

Naar mijn mening is Dawkins’ opvatting van de meme even onjuist is als die van zijn zelfzuchtige gen, en wel om dezelfde onderliggende reden: net zoals het zelfzuchtige gen gebaseerd was op een foutieve mechanistische opvatting van het leven, is de meme gebaseerd op een even foutieve mechanistische opvatting van cultuur en bewustzijn. Zoals Dawkins haar opvat, is de meme een onvergankelijke bouwsteen van cultuur die horizontaal van de ene persoon op de andere en verticaal door de generaties heen wordt doorgegeven. Het mechanistische karakter van de meme-metafoor impliceert echter een onnodige versimpeling van het proces van culturele verandering en verhindert een dieper begrip van wat er bij de overdracht van collectieve ideeën precies gebeurt.(41)

Voor een waardevollere benadering van culturele overdracht zou ik de meme willen vervangen met het begrip culturele aantrekker. We hebben gezien hoe bewustzijnsaantrekkers in een individuele geest dynamische patronen vormen die nooit exact hetzelfde zijn, maar vaak veerkrachtig georganiseerde stromen in stand houden die zich soms wel een leven lang kunnen handhaven. Op een soortgelijke manier ontstaan en handhaven culturele aantrekkers zich volgens de dynamische patronen in het collectieve bewustzijn van een cultuur. Culturele aantrekkers liggen nooit helemaal vast, maar net als gezonde ecosystemen vertonen sommige een opmerkelijke veerkracht door de generaties heen, en in sommige gevallen – zoals bij wereldbeelden of religies – kunnen ze hun karakteristieke identiteit wel duizenden jaren behouden.(42)

 

Een en dezelfde culturele aantrekker pakt in de hoofden van twee verschillende mensen net een beetje anders uit. Er kan een grote mate van overeenkomst zijn in de manier waarop een culturele aantrekker tot uitdrukking gebracht wordt, maar ieder mens zal deze op haar eigen unieke wijze waarnemen. Zo heeft de hashtag #MeToo de afgelopen jaren een grote invloed gehad op mondiale cultuur. In het algemeen wordt die hashtag begrepen als een weigering om het seksuele misbruik door mannen van hun sociale en financiële macht over vrouwen nog langer te accepteren, maar ieder persoon die haar gebruikt heeft haar eigen unieke interpretatie van de betekenis ervan, ook al delen ze misschien de algemene parameters.(43)

De culturele aantrekkers die het langst standhouden, en die zelfs helemaal teruggaan tot de dageraad van de cultuur zelf, zijn archetypen. Archetypen kunnen worden opgevat als gedeelde patronen van menselijk gedrag die een diepe betekenis hebben en universeel zijn voor de menselijke ervaring, maar die zich voor elke persoon in elke nieuwe generatie steeds weer op een unieke manier manifesteren. Voorbeelden van archetypen zijn de Zogende Moeder, de Reis van de Held, de Bedrieger, de Minnaar en de Wijze Oudere. Toen Carl Jung aan het begin van de twintigste eeuw een begin maakte met de serieuze bestudering van archetypen, omschreef hij ze als verschijnselen van een ‘collectief onderbewustzijn’. Jungs geschriften waren aanvankelijk zeer invloedrijk. Maar aangezien hij van mening was dat archetypen biologisch overgeërfd werden en er daarvoor geen enkel empirisch bewijs te vinden was, werden zijn ideeën door een groot deel van de reguliere psychologie terzijde geschoven.(44)

 

Vatten we archetypen evenwel als krachtige culturele aantrekkers op, dan wordt het onmiddellijk duidelijk hoe ze door de generaties heen worden overgedragen. Door de geest niet als een apart eiland van bewustzijn te zien, maar als een proces dat voortkomt uit de manieren waarop de hersenen en de omgeving op elkaar inwerken, kunnen we traceren hoe een bepaald archetypisch gedragspatroon door de millennia heen golft en door elke nieuwe generatie steeds opnieuw geïnterpreteerd wordt, terwijl de parameters van het patroon zelf op de lange termijn in grove trekken hun veerkracht behouden als gevolg van hun voortdurende aanwezigheid in het menselijk bewustzijn.(45)

Aangezien het bewustzijn belichaamd is, en het conceptuele en levende bewustzijn nauw met elkaar verweven zijn, kunnen we ons begrip van archetypen verbreden naar een punt dat veel verder terug in de tijd ligt, zelfs naar vóór het ontstaan van de menselijke cultuur. In de een of andere vorm wordt het levend bewustzijn immers door alle levende wezens gedeeld. Zodra we ons ervoor openstellen, zijn de oerervaringen van de natuur ook voor ons beschikbaar. Zoals de filosoof Andreas Weber stelt, zijn er ‘“Ur-fenomenen” van gevoel’ die ‘door alle wezens zonder verklaring of vertaling onmiddellijk begrepen worden,’ zoals het dreigende geritsel van bomen dat op naderend onweer wijst, of de doodskreet van een dier dat haar wanhopige verlangen naar leven uitdrukt. Dit zijn voorbeelden van de talloze onpeilbare archetypen die wij met de rest van de natuur delen.(46)

Door archetypen als gedragspatronen op te vatten die door de eeuwen heen weerklank vinden, zijn we in staat om onze gemeenschappelijke afkomst met het verre verleden van de mensheid te ervaren en, op een nog dieper niveau, een besef te krijgen van onze fundamentele verbondenheid met de hele natuur.

Terwijl archetypen ons al sinds mensenheugenis vergezellen, vertonen andere typen culturele aantrekkers juist trekken van zelforganiserende systemen: ze blijven een bepaalde periode stabiel om dan plots een dramatische faseovergang door te maken en naar een nieuwe stabiele toestand te kantelen. Net zoals bij bewustzijnsaantrekkers zijn de tijdschalen waarop die faseovergangen bij culturele aantrekkers plaatsvinden fractaal van aard. Er zijn kortstondige rages, zoals de beruchte Ice Bucket Challenge, die een zomer lang over de wereld raasde, waarbij beroemdheden een emmer ijswater over iemands hoofd leeggooiden om geld in te zamelen voor een goed doel. Rages die lang aanhouden kunnen zich tot trends ontwikkelen, zoals bij kledingmode of bepaalde culturele stijlen. Langere tijdschalen worden gekenmerkt door complexen van waarden en gedragingen die voor een hele generatie bepalend zijn, zoals de tegencultuurbeweging van de jaren zestig of de culturele identiteit van millennials. Tijdperken die meerdere decennia beslaan, kunnen op hun beurt door een dominante politieke of economische ideologie gemarkeerd worden. Het tijdperk van de Tweede Wereldoorlog tot de jaren zeventig werd bijvoorbeeld gekarakteriseerd door een ongemakkelijk balans tussen overheid en particulier ondernemerschap, terwijl het tijdperk dat erop volgde gedomineerd werd door de opkomst van de neoliberale vrijemarkt-ideologie. Tot slot zijn er nog de grootste cycli van allemaal: de zeldzame maar gedenkwaardige verschuivingen in een dominant wereldbeeld die het geloof, de praktijken en het dagelijks leven van hele bevolkingsgroepen gedurende meerdere generaties kunnen veranderen.

Verwacht mag worden dat culturele transformaties aan dezelfde onderliggende principes onderhevig zijn als die in andere zelforganiserende, adaptieve systemen. Een interdisciplinaire groep van honderden wetenschappers is ervan overtuigd dat dit het geval is en heeft tientallen jaren gewerkt aan wat ze het model van de adaptieve cyclus noemen, dat op allerhande complexe systemen – van een minuscule cel tot een gigantisch ecosysteem – van toepassing is. Een cyclus die zich tot ver terug in de tijd uitstrekt om evolutionaire veranderingen te verklaren en die evenzeer van toepassing is op menselijke systemen, zoals markten, industrieën – en ja, zelfs wereldbeelden.(47)

In de regel doorloopt elk complex systeem een levenscyclus die uit vier fasen bestaat (zie Figuur 6). De cyclus begint met een snelle groeifase, waarin innovatieve strategieën erin slagen om nieuwe kansen te benutten – denk aan ondernemers die nieuwe producten ontwikkelen of bedrijven die zich op nieuwe markten richten. Na verloop van tijd belandt het systeem in een meer stabiele instandhoudingsfase. Die wordt gekenmerkt door gevestigde regels en relaties die geleidelijk aan steeds verstarder raken en in toenemende mate wars zijn van verandering. Op zeker moment veroorzaakt een kantelpunt een faseovergang, beter bekend als de ontwrichtingsfase. Denk aan een plotselinge beurskrach of een bliksemschicht die een bosbrand ontketent. Daarna volgt de reorganisatiefase, waarin de toekomst van het systeem voor het grijpen ligt. In deze periode, die chaotisch kan aanvoelen, kunnen nieuwe ideeën of charismatische personen een bovenmatige invloed uitoefenen op hoe het systeem eruit zal zien, terwijl het druk bezig is voorbereidingen te treffen voor de groeifase van zijn nieuwe cyclus.(48)


Er zijn vele redenen om aan te nemen dat ons huidige wereldsysteem het einde van zijn instandhoudingsfase nadert en de ontwrichtingsfase binnentreedt. Hoe zal de faseovergang van onze beschaving eruit zien? De exponentiële toename van de snelheid en alomtegenwoordigheid van technologische verandering ondermijnt normen en waarden die al eeuwenlang verankerd zijn, wat ons mogelijk een wereld binnenvoert waarin door technocraten beheerste artificiële intelligentie het voor het zeggen heeft. Ondertussen dreigt de onophoudelijke verwoesting van de natuurlijke wereld, het resultaat van een niet-aflatend najagen van economische groei, uit te monden in een ineenstorting van de beschaving zoals wij die kennen – een ineenstorting die niet alleen het gevolg is van de ontwrichting van het klimaat, maar evenzeer van een ongekende ecologische aftakeling.(49)

Hoe angstaanjagend dit vooruitzicht ook is, toch brengt de ontrafeling van het huidige systeem een sprankje hoop met zich mee. Dit is het moment waarop nieuwe ideeën een grote impact kunnen hebben. Na eeuwen van dominantie begint ook het mechanistische wereldbeeld dat de mensheid naar deze afgrond heeft gebracht, uiteen te rafelen. We maken een kans op een bloeiende toekomst, waarin we de extremen van een ineenstorting aan de ene kant en een ’techno-dystopie’ aan de andere weten te vermijden. Maar zo’n toekomst vergt wel een faseovergang van onze dominante culturele aantrekker, waarbij we het mechanistische wereldbeeld vervangen door een levensbevestigend wereldbeeld dat gebaseerd is op de diepe erkenning van de onderlinge verbondenheid van de mensheid met de levende Aarde.(50)

De afgelopen twee hoofdstukken gaven een antwoord op de vraag ‘Wat ben ik?’, waarin veel van het conventionele denken onderuit is gehaald. Als levende organismen zijn we fractale wervelingen van zelforganisatie, die op onze eigen manier deel hebben aan de vier miljard jaar oude opstand van het leven tegen de verpulverende kracht van entropie. We hebben gezien hoe dezelfde principes waaraan de natuurlijke wereld onderhevig is, ook opgaan voor onze eigen natuur en de cultuur waarin we zijn ingebed. Wat betekent dit voor hoe we ons leven vormgeven? Kunnen we deze principes gebruiken om te leren hoe we voor onszelf tot een duurzaam welzijn kunnen komen? Om een samenhangend en alomvattend geheel van ethische waarden te construeren? En misschien zelfs om de menselijke activiteit te integreren met een florerende Aarde? Dit zijn de cruciale vragen waarop we ons nu zullen richten.

Het betekenisweb bestaat uit een inleiding en zes delen:

* Wie ben ik?
* Waar ben ik?
* Wat ben ik?
* Hoe moet ik leven?
* Waarom ben ik?
* Waar gaan we heen?

De gedrukte versie van dit boek is hier te bestellen.

In zijn boeken en geschriften onderzoekt Jeremy Lent de denkpatronen die onze beschaving naar de huidige ecologische crisis hebben geleid. Lent, geboren in Londen, behaalde een BA in Engelse Literatuur aan Cambridge University, een MBA aan de Chicago University en was een ceo van een internetbedrijf. Zijn tweevoudig bekroonde boek, The Patterning Instinct: A Cultural History of Humanity’s Search for Meaning, bestudeert de manier waarop mensen door de millennia heen betekenis hebben gegeven aan de kosmos. Hij is oprichter van het non-profit Liology Institute, dat gewijd is aan het bevorderen van een geïntegreerd, levensbevestigend wereldbeeld dat de mensheid in staat stelt om duurzaam op aarde te gedijen. Hij woont met zijn partner in Berkeley, Californië.