Laten we hier de twee syndromen van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek eens doornemen voor het communistische stelsel van de Sovjet-Unie. Eerst de wachtersvoorschriften. Te beginnen met vermijd handeldrijven. Dat stond formeel als een huis: wachters mochten niet zelf handelsvoordeel hebben van hun posities en hun macht. In feite gold dat voor iedereen, zowel voor wachters als voor handelsmensen. Maar op een ander niveau werd dit voorschrift op grote schaal overtreden. De wachters namen de verantwoordelijkheid voor handel en industrie op zich. Ze moesten wel, want de voorzieningen waren staatsbezit. Daardoor ontstond er een morele mengvorm.

Het is niet nodig om breed uit te meten hoe het met het strijdbare optreden stond. Dat gaf ruggensteun aan plannen, beslissingen en verordeningen van de staat over handel en industrie, samen met de gebruikelijke wachtersrechtspraak over gebied.

Gehoorzaamheid en eerbiediging van de rangorde: dat was niet alleen van toepassing op wachters, maar op iedereen. Er bestond zo’n bovenmatige eerbied voor de traditie dat iedereen die de staatsideologie – bijna een staatsreligie – ook maar enigszins ter discussie durfde te stellen, voor verrader werd uitgemaakt of als geestesziek werd beschouwd. De communisten die de hardste lijn volgden, werden terecht als conservatieven gezien, hoe vreemd dat voor ons vanuit onze traditie ook lijkt. En over de rangorde: In de praktijk gingen rechten gepaard met plichten, en plichten met aanzien. Er werd lippendienst bewezen aan individuele rechten, maar die werden niet praktisch ingevuld als toegang tot het contractrecht.

Het alleenrecht van de staat op wraak werd net zo serieus genomen als onder elk bewind. De voorwaarde ‘pleeg bedrog om het doel te bereiken’ behoeft nauwelijks commentaar. Het waren de uitwassen daarvan die de glasnost zo choquerend maakten. De vrijgevigheid was rampzalig mateloos. Naast herverdeling van inkomen, subsidies op voedsel en huren, vrijgevigheid aan afhankelijke staten enzovoorts, werden investeringen die zogenaamd voor de winst waren, door politieke doelen opgelegd.

Als je wachters economische plannen laat maken, krijg je plannen voor wat voorrang heeft onder wachters. De instelling die de investeringen voor de plannen controleerde, werd zelf tot een staatsproject om publieke steun te werven: ze creëerde miljoenen en miljoenen wenselijke banen, steeds meer om de banen zelf dan omdat ze bijdroegen aan een levensvatbare industrie en handel.

Maak rijkelijk gebruik van vrije tijd is hier als voorschrift veel vrolijker. De staat richtte zelfs in de saaiste stadjes culturele instellingen op, en trok daar met grote vrijgevigheid geld voor uit. De atletiek leidde een bloeiend bestaan, evenals wedstrijdsporten, van hockey tot schaken. De Sovjetmusea werden goed onderhouden en veel museumbeheerders waren eersterangs geleerden. De staat koesterde muziek, dans en theater, die tot hoog niveau rezen, en ook de volkskunst en regionale kunst stonden op een hoog niveau. Binnen de toegestane grenzen werden er veel boeken uitgegeven, vooral goedkope uitgaves van Russische en internationale klassieken. De staat steunde literaire tijdschriften en verhief gevestigde romanschrijvers en dichters tot beroemdheden. Maar ook voor schrijvers en kunstenaars gold dat trouw en gehoorzaamheid voorop stonden; kritiek werd niet gewaardeerd.

Het uiterlijke vertoon was buitensporig. Ernstige tekortkomingen werden overal verborgen achter allerlei uiterlijk vertoon, campagnes en vieringen van talloze feesten. Zo hield met de eer hoog. De fantasiewereld waarin alles goed ging dreef steeds verder af van de alledaagse werkelijkheid. Het buitensluiten van anderen kwam tot uitdrukking in de Partij, met haar zorgvuldig uitgekozen leden en haar oppermacht over het politieke leven, en ook in de afzondering waarin vrijwel alle burgers zo lang moesten leven. De meesten lieten dit allemaal over zich heen komen. Aanvaarding van het lot werd voor de bevolking een manier om stand te houden.

Tot zover het wachterssyndroom, nu het handelssyndroom in de Sovjet-Unie.

Wachters in de Sovjet-Unie overtraden het voorschrift om handeldrijven te vermijden toen ze de verantwoordelijkheid op zich namen voor het besturen en draaiend houden van die handel. Hoe ging het ze af? Investeren voor de winst maakte plaats voor wat voorrang had onder wachters.

Het maken van vrijwillige afspraken maakte plaats voor verordeningen en plannen van de overheid, en het alleenrecht van de staat verving concurrentie. Contractrecht heeft zonder privé-eigendom en handelsplannen van particulieren weinig zin. Zonder concurrentie konden het particuliere initiatief en vernieuwingen niet gedijen. Tegen anderen ingaan werd in de handel even vastberaden onderdrukt als in de politiek. ‘Goede samenwerking met vreemden en onbekenden werd overboord gegooid.

Bestuurders in de handel werden door hun instellingen tot oneerlijkheid gedwongen. Dat was om te voldoen aan de onhaalbare productiecijfers uit de economische vijfjarenplannen. De tekortkomingen leidden tot netwerken van onderlinge begunstiging die uitmondden in omkoperij en zwarte markten. Eerlijk boekhouden werd amper gewaardeerd. Er werd zelfs zo weinig van begrepen dat van hoog tot laag niemand de productiekosten wist. Maar dat maakte niet zoveel uit, want de wachters bepaalden de prijzen toch op politieke gronden, zonder op de kosten te letten.

Waren ze dan tenminste ijverig en zuinig? Nee. De ideologische verwachting van volledige werkgelegenheid leidde bij alle ondoelmatigheid tot teveel personeel dat duimen zat te draaien om de tijd te doden. Daar kwam de grap vandaan dat ‘wij doen alsof we werken en zij doen alsof ze ons betalen’.

Toen het handelssyndroom in elkaar stortte, bleef er niets anders over dan op het wachterssyndroom te vertrouwen. Maar monsterlijke mengvormen werken niet. Als bij een syndroom ook maar iets verloren gaat, doet dat afbreuk aan de zuiverheid van het geheel. Het geval van de Sovjet-Unie laat zien dat er niet nog een derde syndroom is, dat we eerst over het hoofd zagen.

Ook Fidel Castro zat op Cuba gevangen in zo’n dilemma. Hij legde het in 1979, in een lange, bezielende toespraak, allemaal uit aan een gebiologeerde menigte van een half miljoen mensen. Zijn onderwerp was de ontwikkeling van de Cubaanse economie. Het was een strijd, zei hij, die alleen te winnen viel ‘als de volkswil op één bepaald doel gericht is en, in één enkele geest verenigd, eenzelfde weg afmarcheert!’ Hij sprak helemaal in termen van strijd: gevechten tegen het verleden, tegen beperkingen, tegen wat hij ‘de objectieve factoren’ noemde. Alles, zo legde hij uit, moest van bovenaf goed geordend worden. Het droombeeld dat hij uitvoerig en bij herhaling opriep, was dat van een goed geolied, zegevierend volksleger. Maar waar had hij het in godsnaam over? Volgens hemzelf over het maken van schoenen, het herstellen van machines, het binnenhalen van toeristen en het gebruik van bouwmaterialen en vervoer; uitdagingen die, naar hij predikte, aangegaan moesten worden met discipline, trouw, volharding en strijdbaar optreden!

Ook al was hij opgeleid als econoom, hij moest wel terugvallen op de wachtersmoraal, ontsierd door een grove overtreding van het voorschrift om handeldrijven te vermijden. Maar doordat het wachterssyndroom moreel noch praktisch bruikbaar is om de industrie en de handel op poten te houden, raken die in verval en wordt de morele basis ervan vernield. Dat is ook de overeenkomst in opbouw tussen marxisme en georganiseerde misdaad. Maar er zijn natuurlijk ook belangrijke verschillen, in drijfveren, handelsvormen en machtsgrondslagen. Hedendaagse georganiseerde misdaadbendes zijn nog geen staten, eerder afgezonderde broeinesten binnen staten.