Linksom of rechtsom door de polycrisis Begrippenkader en opzet

MICHAEL J. ALBERT*

Uiteraard weet niemand wat de toekomst brengen zal. Toch heeft dat onderzoekers nooit weerhouden om op zijn minst pogingen te doen om plausibele toekomstscenario’s op te stellen. De meest overtuigende en geslaagde poging van de laatste jaren is naar ons idee Michael Alberts boek Navigating the polycrisis: mapping the futures of capitalism and the earth dat afgelopen juni bij MIT Press is verschenen. Om die reden hebben wij de vertaalrechten van het boek gekocht en zal het, onder de (voorlopige) titel Linksom of rechtsom door de polycrisis, de komende maanden op deze site verschijnen. In het voorjaar van 2025 verschijnt ook een papieren versie.

Het onderwerp van dit boek is de planetaire polycrisis. Er is volgens Albert sprake van een mondiale problematiek die voortkomt of ‘emergeert’ uit de terugkoppelingen tussen een hele reeks mondiale uitdagingen. Maar wat Albert daarover in de Inleiding en hoofdstuk 3 zegt – als het theoretische deel van het boek – is best abstract. We zullen die Inleiding en hoofdstuk 3 daarom niet als dagelijkse afleveringen versturen. Ze komen in één keer op de website, zodat we beginnen met de afleveringen van hoofdstuk 1. Om je enig houvast te geven, geven we hieronder een kort overzicht van dat theoretisch kader.

Om te beginnen beschrijft Albert in hoofdstuk 1 concreet de crises die er echt toe doen. (We kennen de meeste al van deze website. We laten links hier achterwege. Benader het via Ecopedia.) Het zijn:

  • De crisis in het aardsysteem: de negen planetaire grenzen, en dan speciaal:
  • De klimaatcrisis (met de bijbehorende behandeling van het probleem van de ontkoppeling van economische groei en milieu-impact)
  • De structurele crisis van het mondiale kapitalisme
  • De mondiale energiecrisis (inclusief de EROI-kant van de zaak en de rol die duurzame energie kan spelen)
  • De mondiale voedselcrisis
  • De kwestie van de technologische probleemverschuiving (dat wil zeggen dat oplossingen op een terrein nieuwe problemen elders veroorzaken): gaat een vierde industriële revolutie ons redden of ons juist dieper in de problemen brengen?
  • De existentiële crisis: de politiek van angst en extreemrechts populisme.

Bij de polycrisis is er niet sprake van één crisis, zoals een crisis in het kapitalisme. Het is ook niet zomaar een verzameling van ‘afzonderlijke crises’ of ongerelateerde schokken die toevallig op elkaar inwerken. De planetaire polycrisis is veeleer een verzameling van onlosmakelijk met elkaar verweven systeemcrises die niettemin niet tot elkaar herleid kunnen worden, of die niet tot één systeem of instantie kunnen worden teruggebracht (zelfs als we het erover eens zijn dat het mondiale kapitalisme de ‘ecologisch dominante’ drijvende kracht erachter is). Maar theoretisch valt er toch wel het een en ander over te zeggen.

In hoofdstuk 3 behandelt Albert het wereld-aarde-systeem en verdeelt hij de planetaire ‘problematiek’ (een begrip waarover straks meer) vervolgens in drieën:

  • De socio-ecologische problematiek
  • De geweldsproblematiek (die daar uitgebreid aan de orde komt), en
  • De existentiële problematiek.

Elk bestaat uit een aantal onderdelen, die onderling op elkaar inwerken, zoals de figuur hieronder aangeeft. Dit wordt nog wat verder uitgewerkt in aflevering 5.

Het eerste overkoepelende begrip dat Albert gebruikt is dat van het ‘wereld-aard-systeem’. Daarin komen drie dingen samen: Het áárdsysteem, als het onderwerp van ‘earth system sciences’, waar het gaat om de fysisch-chemisch-geologische verschijnselen in wisselwerking met het natuurlijke leven op aarde, dus zonder de invloed van de mens in deze tijd. (Al benoemt hij dat niet zo expliciet. We kennen dit begrip van het artikel van Westbroek, het schurkt ook aan tegen het begrip Gaia.) Die invloed van de mens zit dan vervat in het onderdeel ‘wereld’ van het ‘wereld-aard-systeem’. We zien dat dit zich uit in de in aflevering 1 genoemde serie crises. Zo blijft het derde onderdeel over: het systeemaspect. Ook dit kennen we van diverse artikelen op www.4eco.nl, maar we geven het hier nog even kort weer in de woorden van Albert:

De complexiteitstheorie biedt een reeks nuttige concepten, zoals mogelijkheidsruimten, aantrekkers, bifurcaties en kantelpunten. Het gaat bij een complex systeem om een open en dynamisch systeem dat voortkomt of ‘emergeert’ uit een reeks terugkoppelingen tussen de samenstellende delen, maar zonder de autonomie van de delen te ontkrachten. Het gaat om zogenaamde ‘dissipatieve structuren’ die voortdurend materie en energie uitwisselen met hun omgeving. Ze vertonen tijdelijke en vaak fragiele vormen van stabiliteit die het resultaat zijn van dempende, negatieve terugkoppelingsmechanismen. In reactie op externe schokken of trage verschuivingen in belangrijke systeemparameters kunnen complexe systemen tegelijkertijd ook snel wisselen tussen verschillende toestanden.

Complexe systemen bevinden zich ook ergens op een spectrum tussen meer heterogene en genetwerkte ‘assemblages’ aan de ene kant, waarin de delen een hoge mate van autonomie behouden (bijvoorbeeld ecosystemen), tot nauwer geïntegreerde en hiërarchisch geordende systemen aan de andere kant (bijvoorbeeld biologische organismen). Albert hanteert deze term ‘assemblage’ om te verwijzen naar complexe systemen die zich aan de meer losjes geïntegreerde en heterogene kant van het spectrum bevinden (zoals bij de veiligheids- en ideologische assemblages). Maar in werkelijkheid, zegt hij, bevinden alle complexe systemen zich ergens tussen beide polen in, en in de loop van de tijd kunnen ze in de ene of de andere richting verschuiven. Het kapitalistische wereld-systeem veranderde bijvoorbeeld in een nauwer geïntegreerd mondiaal systeem tijdens de door grote bedrijven aangedreven hyperglobalisering van de jaren negentig van de vorige eeuw, maar oplopende geopolitieke spanningen en de roep om een ‘ontkoppeling’ tussen de Amerikaanse en Chinese economie zouden deze trend wel eens kunnen keren.

We zien hier overigens wereld-systeem geschreven met een verbindingsstreepje. Hier volgt Albert kennelijk Wallerstein, die dat doet om zijn definitie ervan weer te geven. Zie daarvoor het artikel van Wallerstein.

Zo komen we bij een tweede sleutelconcept, dat ‘minder bekend is, maar even belangrijk voor de argumentatie van dit boek als geheel’. Dat is het concept van de ‘problematiek’. Dit verwijst naar een nexus/knooppunt van problemen die de mogelijke trajecten van een complex systeem vormgeven en inperken.

In hun roemruchte De grenzen aan de groei-rapport sprak de Club van Rome bijvoorbeeld over een ‘wereldproblématique’: een complex geheel van elkaar kruisende ecologische en economische problemen die beperkingen oplegt aan de mogelijke trajecten van het wereld-systeem.

Een problematiek is dus meer dan een aaneenschakeling van in elkaar grijpende problemen: ze vormt ook een structuur van wederkerige relaties die de mogelijke trajecten van een complex systeem vormgeven en er beperkingen aan opleggen. Een problematiek ontstaat uit een botsing tussen de kerndoelen van een systeem – zoals overleven en gedijen – en de elkaar kruisende uitdagingen, spanningen en obstakels die het systeem in het nastreven van deze doelen dwingen om zich creatief aan te passen of om te vormen. De problematiek is een structuur in de zin dat ze het scala aan mogelijke gedragingen en trajecten inperkt die voor een systeem beschikbaar zijn – al gaat het hier om een dynamische en onbepaalde, open structuur die zich aan de evolutie van het systeem en veranderende omgevingsfactoren kan aanpassen.

Of zoals Albert het ergens anders nog eens formuleert: Een problematiek bepaalt de ‘mogelijkheidsruimte’ van een gegeven systeem, en elk mogelijk traject voor dat systeem kan als een ‘oplossing’ voor zijn problematiek worden opgevat – niet een oplossing in de zin van een ‘snelle fix’, maar als een manier om op deze problemen te reageren die het systeem een bepaalde richting of traject in duwt.

Het gaat er dus om dat er niet één wezenlijk probleem is, maar vele wezenlijke problemen, en het is deze complexe intersolidariteit van problemen, tegenstellingen, crises, ongecontroleerde processen en de algemene crisis van de planeet die het wezenlijke probleem vormt. Dit klinkt allemaal nogal abstract, maar de auteur werkt het in hoofdstuk 4 en 5 heel helder uit.

Het wetenschappelijk onderzoek hiernaar is ‘transdisciplinair’. Transdisciplinair onderzoek analyseert ‘dat wat zich tegelijkertijd tussen de afzonderlijke disciplines, doorheen de afzonderlijke disciplines en voorbij de afzonderlijke disciplines bevindt.’ Zo’n toekomstanalyse is niet voor de hooggespecialiseerde deskundigen, maar juist voor de wendbare en nieuwsgierige mensen die zich ver buiten hun disciplinaire comfortzone wagen. Transdisciplinair onderzoek brengt zo zijn eigen risico’s met zich mee, maar het is ook de noodzakelijke voorwaarde voor een rigoureuze analyse van de mogelijke toekomsten, die nieuw licht kan werpen op hedendaagse strategieën voor een progressieve socio-ecologische transformatie.

Het concept van de ‘problematiek’ biedt ons een manier om transdisciplinair na te denken over ‘probleemruimten’ (problem spaces) die uit een groot aantal elkaar wederzijds bepalende dimensies bestaan. Dit is precies het soort concept dat we nodig hebben om de zich ontvouwende polycrisis te analyseren en de beperkingen te begrijpen die deze oplegt aan de mogelijke toekomsten van het mondiale kapitalisme en het aardsysteem. De planetaire polycrisis – oftewel de ‘planetaire problematiek’ – is een crisis die tegelijkertijd enkelvoudig en meervoudig is en die, zoals gezegd, voortkomt of ‘emergeert’ uit de in elkaar grijpende problemen waarvoor we ons geplaatst zien. Het gaat om het veld van problemen die gezamenlijk de toekomstige mogelijkheidsruimte structureren, hoewel de toekomst die hier uiteindelijk uit emergeert, bepaald zal worden door de strijd tussen concurrerende hegemonische projecten om de problematiek in te kaderen, te beschrijven en ‘oplossingen’ aan te dragen.

Dit sluit aan bij de visie van Marx. Weinig denkers getuigen van zo’n vooruitziende blik als Marx bij het anticiperen op de brede contouren van de evolutie van de kapitalistische moderniteit en haar geneigdheid tot het opeenstapelen van politiek-economische en ecologische crises. Marxisten begrijpen ook vandaag de dag intuïtief dat we te maken hebben met een diep structureel disfunctioneren dat zich in het hart van onze vorm van leven heeft genesteld. Het moet bij de vooruitblik dan gaan om een open en onbepaald onderzoek naar de dynamieken, historische patronen, interne spanningen en strijd, reproductiemechanismen en mogelijke toekomsten van het wereldwijde kapitalisme.

Net als het marxistische concept van de ’totaliteit’ is de planetaire problematiek een abstractie die als leidraad kan dienen voor een theoretische en empirische analyse, hoewel de materiële inhoud ervan, net als bij de methode van Marx, alleen naar voren kan komen door ‘op te klimmen van het abstracte naar het concrete’, waarbij de problematiek wordt uitgewerkt als een ‘rijke totaliteit van talloze modaliteiten en relaties’. Dit boek biedt een analyse van de complexe architectuur van de planetaire problematiek die als basis kan dienen voor een contra-hegemonische navigatiepraktijk. Cruciaal hierbij is om niet te proberen alles in de analyse op te nemen, maar veeleer om de belangrijkste dimensies van de problematiek voor het voetlicht te brengen, die in termen van causaliteit het relevantst zijn voor de planetaire toekomst; om de positieve en negatieve terugkoppelingen daartussen te analyseren; en om toekomstige trajecten te verkennen die ‘coherent’ zijn in de zin dat ze de terugkoppelingsstructuur volgen die hen verstrengelt.

Het analyseren van de problematiek van een systeem en het verkennen van de mogelijkheidsruimte vereist dat we eerst de problemen of parameters vaststellen die het relevantst zijn voor de mogelijke trajecten van het systeem, om vervolgens die afhankelijkheidsrelaties aan een analyse te onderwerpen, die bepalend zijn voor hoe deze problemen zich gezamenlijk zullen ontwikkelen. Met andere woorden, afhankelijkheidsrelaties verwijzen naar de causale relaties en terugkoppelingen die de componenten van een problematiek met elkaar verbinden, wat aangeeft dat ze allemaal wederzijds afhankelijk zijn en tezamen evolueren, hoewel sommige parameters losjes geïntegreerd kunnen zijn en andere nauwer gekoppeld.

Het concept van de ‘aantrekker’ kan ons helpen om de mogelijkheidsruimte van een systeem in kaart te brengen. Elk mogelijk traject van een complex systeem is onderhevig aan een bepaalde aantrekker, oftewel een reeks van dempende, negatieve terugkoppelingsmechanismen die de neiging hebben om bepaalde gedragingen en patronen te reproduceren en te voorkomen dat het systeem een kentering doormaakt (of ‘bifurceert’) naar een alternatief traject.

Zo zou je kunnen zeggen dat ‘business as usual’-trajecten in stand worden gehouden door een aantrekker, of een reeks negatieve terugkoppelingen, die het mondiale kapitalisme ervan weerhoudt om resoluut zijn koers te verleggen. Tot die negatieve terugkoppelingen behoort de structurele macht van de vertegenwoordigers van de financiële wereld en van fossiele energiebedrijven om zich te weer te stellen tegen beleid dat indruist tegen hun kortetermijnbelangen. Ook de beperktere winstgevendheid van ‘hernieuwbare energie’-projecten versus fossiele projecten vormt zo’n terugkoppeling (zie hoofdstuk 1). En verder ook de hoge aanloopkosten van de energietransitie; de (tanende maar nog steeds krachtige) ideologische macht van het neoliberale economisch denken; de bezorgdheid van de elite en de bevolking over de gevolgen van klimaatbeleid voor de werkgelegenheid en de energiezekerheid; èn het repressieve optreden van de politie tegen klimaat- en milieuactivisten. Zo houdt deze aantrekker dus stand.

Maar in de mogelijkheidsruimte van complexe systemen bevinden zich altijd meerdere aantrekkers. Bifurcatie- of kantelpunten doen zich voor wanneer de negatieve terugkoppelingen die door een bepaalde aantrekker gereproduceerd worden, verstoord of overweldigd raken door tegengestelde positieve terugkoppelingen, waardoor het systeem naar een kwalitatief nieuwe reeks van gedragingen, patronen en trajecten kan verschuiven.

Zo kunnen bijvoorbeeld een hogere rentabiliteit van hernieuwbare energie ten opzichte van fossiele brandstoffen; een toenemende geopolitieke wedijver om opkomende ‘groene’ industrieën; een aanwakkerende intensiteit van de klimaatontwrichting en een stijgende bezorgdheid onder de bevolking; een groeiende steun voor radicale staatsinterventies om de klimaatcrisis en de crisis rond de kosten van levensonderhoud aan te pakken – zo kunnen deze en talrijke andere factoren de negatieve terugkoppelingen verzwakken die de ‘business as usual’-trajecten reproduceren om zo het wereld-systeem naar een alternatieve aantrekker te laten verschuiven.

Met name systeemschokken – schokken in de energie- en voedselvoorziening, pandemieën of financiële crises, om er een paar te noemen – kunnen de aanzet geven tot bifurcaties, of perioden van crisis en turbulentie, waarin voorheen vanzelfsprekend geachte normen, routines en verwachtingen plots niet zo evident blijken; waarin brede delen van de bevolking geradicaliseerd raken; en beleidsingrepen die voorheen ondenkbaar waren opeens voorstelbaar worden. Maar crises vormen geen garantie dat een systeem ook daadwerkelijk naar een alternatieve aantrekker zal verschuiven. Zoals we bij de financiële crisis van 2008 en de coronapandemie van 2020 gezien hebben, kunnen systemen zich na een korte periode van nagenoeg onbegrensde mogelijkheden weer in hun reeds bestaande patronen settelen. Toch zijn dit ook de periodes waarin alternatieve mogelijkheden worden blootgelegd en nieuwe wegen kunnen worden ingeslagen, al vraagt dit om een actief ingrijpen door contra-hegemonische bewegingen om het systeem een duw te geven in de richting van de alternatieve aantrekkers die zich in de mogelijkheidsruimte bevinden.

Met deze benadering gaat Albert dus de planetaire polycrisis te lijf. Dit werkt hij verder uit in de Inleiding. In hoofdstuk 1 geeft hij de belangrijkste dimensies van de ‘existentiële’ crises weer die aan het begin van deze inleiding werden opgesomd. We kennen er al veel van uit artikelen die op www.4eco.nl staan, maar het is mooi om nog eens op een rijtje te zien waar het in die crises echt om gaat. Het vormt ‘de empirische basis waarop de theorieconstructie en de analyse van toekomstscenario’s in de volgende hoofdstukken voortbouwen.

Hoofdstuk 2, schrijft Albert, verkent de verschillende benaderingen voor het bestuderen van planetaire toekomsten. Het begint met een onderzoek naar het gebruik van kwantitatieve modellen voor scenario-ontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op het model van De grenzen aan de groei, op geïntegreerde beoordelingsmodellen (integrated assessment models of IAM’s) en op zogenaamde ‘gedeelde sociaaleconomische paden’ (shared socioecomomic pathways of SSP’s). Vervolgens wordt de rol van kwalitatieve scenario-oefeningen in het leger, de inlichtingendiensten en het bedrijfsleven onder de loep genomen, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de Global Trends-rapporten van de National Intelligence Council. Tot slot wordt ingegaan op wat hij ‘kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten’ noemt, oftewel benaderingen die gebruik maken van het instrumentarium van de sociale wetenschappen en de kritische theorie om mogelijke, waarschijnlijke en wenselijke toekomsten te verkennen. De conclusie van dit hoofdstuk luidt dat we een theoretische benadering nodig hebben die ons in staat stelt om meer synthetische en transdisciplinaire methodologieën te ontwikkelen voor de studie naar mogelijke toekomsten, waarin kwantitatieve modelramingen worden gecombineerd met kwalitatieve analyses van de mondiale politieke economie en van macht en tegenmacht of verzet.

De conceptuele grondslagen van het planetaire systeemdenken van hoofdstuk 3 hebben we hierboven behandeld. Er wordt in dit hoofdstuk vanuit het sleutelbegrip van de planetaire problematiek een analytisch onderscheid gemaakt tussen drie probleemreeksen binnen deze overkoepelende problematiek: (1) de ‘socio-ecologische problematiek’ die verwijst naar de nexus van de crisis in het aardsysteem, de structurele crisis van het kapitalisme, de afname van het energiesurplus, de voedselcrises en het risico op pandemieën; (2) de ‘geweldsproblematiek’ die verwijst naar de nexus van oorlog, militarisme, ordehandhaving, ’terrorisme’ en opkomende technologische risico’s; en (3) de ‘existentiële problematiek’ die verwijst naar problemen rond het creëren van gedeelde betekenis en verbondenheid, en die de voedingsbodem vormt voor kwesties als nationalisme en problemen rond ras en racisme, gender en hypermasculiniteit, en extreemrechts populisme. Het hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de ’toekomsten-methodologie’ die Albert ‘karteren’ of ‘in kaart brengen’ noemt. Dit behelst een kwalitatieve analyse van de belangrijkste parameters en hun relaties die de planetaire problematiek structureren; het gebruik van theorie en modelprojecties om te anticiperen op hoe deze parameters kunnen co-evolueren; en het verbeeldingsvol construeren van mogelijke toekomstige trajecten die coherent zijn in de zin dat ze de relaties en terugkoppelingen tussen deze parameters respecteren.

Nu gaan we over naar het hart van het boek.

In hoofdstuk 4 verschuift de focus naar een rechtstreeks onderzoek van de toekomstige mogelijkheidsruimte door zich te richten op de socio-ecologische problematiek. Het hoofdstuk ontvouwt zich op een manier die vergelijkbaar is met een dynamisch systeemmodel. Om te beginnen creëert het een kwalitatief ‘model’ van de socio-ecologische problematiek door de relaties en terugkoppelingen te beschrijven tussen ecologische, politiek-economische, energie- en voedselcrises. Vervolgens ontwikkelt het meerdere scenario’s voor hoe deze crises zich kunnen ontvouwen aan de hand van een reeks ‘wat als’-vragen. Het hoofdstuk laat zien dat zowel een ‘business as usual’- als een ‘groen keynesiaans’ hervormingstraject hoogstwaarschijnlijk in een wereldwijde ineenstorting zal uitmonden – dat wil zeggen, tenzij er meerdere ingrijpende technologische doorbraken plaatsvinden. Anderzijds, mochten dergelijke revolutionaire technologische doorbraken zich daadwerkelijk voordoen, dan zal dit waarschijnlijk resulteren in de opkomst van wat Albert een techno-leviathan noemt (zie hoofdstuk 5 voor een nadere uitwerking). Het hoofdstuk stelt dat de door veel analisten gehuldigde wijsheid dat beleid dat de transitie naar hernieuwbare energie versnelt, en zodoende een katalysator vormt voor een ‘groene industriële revolutie’, op zichzelf waarschijnlijk ontoereikend is om onze kritieke planetaire toestand te verhelpen, zelfs als een dergelijk beleid zou helpen om de wereldwijde temperatuurstijging op of onder 2°C te stabiliseren. Het hoofdstuk sluit af met de overstap naar een ‘concrete utopische modus’ door te onderzoeken hoe een verergering van de crises van het kapitalisme ook de voorwaarden kan scheppen voor ecosocialistische transities, hetzij in de komende vijftien à twintig jaar, hetzij later deze eeuw.

Hoofdstuk 5 onderzoekt de raakvlakken tussen de gewelds-, de socio-ecologische en de existentiële problematiek. Net als in hoofdstuk 4 beschrijft Albert eerst de causale verbanden tussen hun belangrijkste componenten en verkent hij vervolgens hoe deze zich in de toekomst kunnen ontwikkelen. Het hoofdstuk laat zien dat toenemende geopolitieke spanningen, militarisering en politierepressie wellicht zullen samenvallen met socio-ecologische crises, wat ‘business as usual’-trajecten verder in de richting van een ineenstorting kan duwen. Mochten er anderzijds zowel groene keynesiaanse hervormingen als revolutionaire technologische doorbraken plaatsvinden, dan zal dit wellicht de opkomst kracht bij zetten van een techno-leviathan door een neerwaartse spiraal te ontketenen tussen een toenemende onveiligheid (vooral als gevolg van ‘gedemocratiseerde’ massavernietigingswapens) en een intensivering van de repressie door leger en politie. Tot slot schakelt het hoofdstuk weer naar een concrete utopische modus door de kansen te verkennen van wat je ‘abolitionistische’ veiligheidsassemblages binnen een ecosocialistisch traject zou kunnen noemen. Dat zijn assemblages die met nieuwe veiligheidspraktijken gepaard gaan die meer gericht zijn op het terugdringen van de onderliggende oorzaken van geweld dan op een militair-politionele respons.

De conclusie vat de trajecten die in hoofdstuk 4 en 5 zijn geschetst samen door ze in zeven hoofdscenario’s onder te brengen (die Albert de ‘ongelijke en gecombineerde paden van het wereld-systeem’ noemt) en hun implicaties voor een contra-hegemonische praktijk te onderzoeken. De conclusie sluit af met enkele overwegingen over de rol van hoop en pessimisme bij onze collectieve poging om door onze hachelijke planetaire toestand te navigeren.

Wil je de Inleiding en hoofdstuk 3 toch in hun geheel lezen, kijk dan op de betreffende plaatsen op de website.