Linksom of rechtsom door de polycrisis – De planetaire polycrisis
MICHAEL J. ALBERT*
In filosofische termen overstijgt de planetaire polycrisis het onderscheid tussen het ene en het vele.[1] Met andere woorden, ze is niet één crisis die gereduceerd kan worden tot, zeg, een crisis in het kapitalisme.[2] Ook is ze niet zomaar een verzameling van ‘afzonderlijke crises’ of ongerelateerde schokken die toevallig op elkaar inwerken (zoals de analisten van het World Economic Forum menen).[3] De planetaire polycrisis is veeleer een verzameling onlosmakelijk met elkaar verweven systeemcrises die niettemin niet tot elkaar herleid kunnen worden, of die niet tot één systeem of instantie kunnen worden teruggebracht (zelfs als we het erover eens zijn dat het mondiale kapitalisme de ‘ecologisch dominante’ drijvende kracht erachter is, wat ik in hoofdstuk 3 verder uitwerk).
De term ‘polycrisis’ is naar verluidt voor het eerst gebruikt door de voormalig voorzitter van de Europese Commissie Jean-Claude Juncker om de samenloop van crises te beschrijven die de EU in de nasleep van de financiële crisis van 2008 in haar greep hield.[4] Met name dankzij het werk van Adam Tooze is ze sindsdien een veelgebruikte term geworden om het basale inzicht mee weer te geven dat de totaliteit van de politiek-economische, ecologische, energie- en andere crises waarmee we geconfronteerd worden ‘gevaarlijker is dan de som van haar delen'[5] – dat wil zeggen, destabiliserender, verbijsterender en moeilijker aan te pakken dan enige op zichzelf staande crisis. De term is ook omstreden. Sommigen beweren dat het begrip polycrisis een ‘illusie’ is, of dat het concept weinig meer om het lijf heeft dan ‘een heleboel akeligs dat tegelijkertijd gebeurt’.[6] Wat bedachtzamer stellen anderen dat het concept de rol van positieve, wederzijds versterkende terugkoppelingsmechanismen overdrijft, terwijl het de rol van dempende, negatieve terugkoppelingen bagatelliseert (zoals wanneer inflatie als gevolg van stijgende energieprijzen tot een economische recessie en vraagvernietiging leidt, waardoor de energieprijzen dalen en de economische groei weer aantrekt).[7]
Zoals dit boek zal laten zien, kent de planetaire polycrisis een complexe architectuur die zowel positieve als negatieve terugkoppelingen omvat. Tegelijkertijd is het ook zonder meer waar dat, zoals met name hoofdstuk 4 en 5 zullen aantonen, elkaar versterkende terugkoppelingsmechanismen meer gewicht in de schaal leggen dan dempende, negatieve terugkoppelingen, wat het geheel veel destabiliserender maakt dan de som van de delen. Kortom, het staat buiten kijf dat de term polycrisis iets essentieels weergeeft over de planetaire toestand; waar het echt om gaat is hoe we die toestand begrijpen en hoe we de specifieke crises, snijpunten en terugkoppelingsmechanismen die in het spel zijn analyseren.
Er zijn minstens twee manieren om het begrip polycrisis te definiëren. Enerzijds kunnen we het in navolging van Thomas Homer-Dixon, Michael Lawrence en Scott Janzwood omschrijven als een specifieke crisisgebeurtenis die schokken in ten minste twee of meer systemen combineert – de coronacrisis bijvoorbeeld, of de energie-voedsel-inflatiecrisis van 2022-3 die ontketend werd door de Russische invasie in Oekraïne.[8] Anderzijds kunnen we à la Adam Tooze over de polycrisis in bredere zin spreken: als een wereld-historische toestand van mondiale turbulentie die een langere periode beslaat en die wordt aangedreven door de elkaar kruisende crises van het kapitalisme, de energievoorziening en het aardsysteem. De eerste benadering heeft wellicht het voordeel van analytische specificiteit, zoals Homer-Dixon en zijn collega’s betogen. Maar ze veronachtzaamt de realiteit dat individuele polycrises structureel veroorzaakt worden door – en dus uitdrukking of symptoom zijn van – een bredere systemische en planetaire polycrisistoestand.[9] Heb ik het over dé planetaire polycrisis, dan ligt mijn gebruik van die term dus dichter bij dat van Tooze, hoewel ik af en toe ook naar specifieke crisisgebeurtenissen verwijs.
Om de betekenis van het begrip polycrisis volledig te kunnen doorgronden, moeten we ook duidelijk definiëren wat we met de term ‘crisis’ bedoelen – een begrip dat niet zover opgerekt moet worden dat het (bij wijze van spreken) ‘alles wat slecht gaat’ omvat. In het oud-Grieks verwijst krisis naar het kritieke omslagpunt tijdens een ziekte, wat ons opzadelt met de urgentie tot besluitvorming.[10] Op soortgelijke manier vormen crises door een marxistische en een complexiteitslens bezien ‘kritieke overgangen’ of perioden van ‘ver van evenwicht’-turbulentie, waarin de structuren, functies en terugkoppelingen, die de ‘identiteit’ van een systeem uitmaken, onvermijdelijk worden getransformeerd, hoewel een systeem zich vele jaren in een ‘interregnum’, een overgangsperiode, kan bevinden alvorens zich in een nieuw evenwicht te settelen.[11] Met deze betekenis van de term crisis in het achterhoofd kan de planetaire polycrisis worden opgevat als een langgerekte fase van kritische transitie en turbulentie, die zich tegelijkertijd in meerdere subsystemen van het wereld-aardsysteem[12] voordoet – van de politieke economie en de financiële wereld tot het klimaat, de biodiversiteit, de energie- en voedselvoorziening tot ziektes, mondiale veiligheid en identiteit. Het gaat hierbij niet (of in elk geval niet noodzakelijkerwijs) om een ‘permanente’ crisis, aangezien een transitie naar een nieuwe configuratie van het wereld-aardsysteem de onderliggende spanningen zou kunnen oplossen, die ogenschijnlijk uit het constante spervuur van systeemschokken voortkomen. Maar willen we ons een voorstelling kunnen maken van een nieuw evenwicht binnen het wereld-aardsysteem, laat staan dit evenwicht politiek bewerkstelligen, dan vereist dat een analyse van de planetaire polycrisis die voldoende holistisch is. Anders lopen we het risico dat we problemen alleen maar heen en weer schuiven, of dat we de ene crisis ‘oplossen’ door een andere te veroorzaken of te verergeren, hetgeen de periode van systeemturbulentie slechts verlengt.
Dit hoofdstuk opent met een analyse van de planetaire polycrisis die gericht is op haar belangrijkste samenstellende elementen, dat wil zeggen op de crises in het aardsysteem en het klimaat; de structurele crisis van het mondiale kapitalisme; de mondiale energie- en voedselcrisis; de potentiële crisis van door automatisering veroorzaakte technologische werkloosheid; dat wat ik (in navolging van Daniel Deudney) de ‘crisis van de interafhankelijheid van geweld’ noem; en identitaire of existentiële crises. Al deze problemen kunnen worden opgevat als crises in de hierboven beschreven betekenis, of als perioden van kritische transitie en turbulentie in bepaalde subsystemen van het wereld-aardsysteem. Andere mondiale uitdagingen – zoals pandemische ziekten, desinformatie, oplopende geopolitieke rivaliteit, vergrijzing en bevolkingsgroei – kunnen daarentegen opgevat worden als stressoren die met bovengenoemde crises samenvallen en deze dreigen te versterken. Ik ben me ervan bewust dat anderen de planetaire polycrisis wellicht op andere manieren en met andere accenten zullen ontleden (sommigen zullen bijvoorbeeld mijn bewering betwisten dat we met een crisis van de interafhankelijheid van geweld vandoen hebben, terwijl anderen zullen opperen dat de mondiale volksgezondheid of de rivaliteit tussen de VS en China systeemcrises vormen).[13] Ik beweer niet dat ik in dit hoofdstuk een volledig en uitputtend overzicht geef van alle dimensies van de polycrisis, wel stel ik dat de hier besproken (sub)systeemcrises de grootste implicaties hebben voor onze huidige precaire toestand en de mogelijke toekomsten ervan. De relaties en terugkoppelingen tussen deze crises, en de talloze stressfactoren die het nog moeilijker zullen maken om ze in de praktijk aan te pakken, worden verder uitgediept in hoofdstuk 4 en 5.
1. In de terminologie van Deleuze gaat het om een ‘multipliceit’. Zie de bespreking van dit begrip in: Michael Albert, ‘COVID-19 and the Planetary Crisis Multiplicity: From Marxist Crisis Theory to Planetary Assemblage Theory’ (Theory & Event 25, nr. 2, 2022). Pag. 332-363.
2. Zie bijvoorbeeld: Jason Moore, Capitalism in the Web of Life. Pag. 1.
3. World Economic Forum, The Global Risks Report 2023, 18th Edition (Geneva: World Economic Forum, 2023). Pag. 9.
4. We moeten echter benadrukken dat, hoewel de term relatief nieuw is, hij deel uitmaakt van een langere reeks studies over systeemrisico en convergerende crises. Zie: Homer-Dixon e.a., ‘Synchronous Failure’; Ahmed, Failing States, Collapsing Systems; Swilling, Age of Sustainability; Morin, Homeland Earth.
5. Tooze, ‘Welcome to the World of the Polycrisis’.
6. Deze beweringen worden toegeschreven aan respectievelijk Niall Ferguson en Gideon Rachman.. Aangehaald in: Thomas-Homer Dixon, Michael Lawrence en Scott Janzwood, ‘Dismissing the term ‘polycrisis’ has one inevitable consequence: reality always bites’; (The Globe and Mail, 18 februari 2023). www.theglobeandmail.com/opinion/article-dismissing-the-term-polycrisis-has-one-inevitable-consequence-reality/.
7. Zie bijvoorbeeld: Noah Smith, ‘Against ‘Polycrisis’ (Noahpinion, 13 november 2022), www.noahpinion.blog/p/against-polycrisis.
8. Homer-Dixon e.a., ‘What Is a Polycrisis?’
9. Albert, ‘COVID-19 and the Planetary Crisis’.
10. James O’Connor, ‘The Meaning of Crisis’ (International Journal of Urban and Regional Research 5, no. 3, 1982). Pag. 301-329.
11. Scheffer, Critical Transitions, pag. 104; Immanuel Wallerstein, World Systems Analysis: An Introduction (Durham, NC: Duke University Press, 2004); Giovanni Arrighi, The LongTwentieth Century: Money, Power, and the Origins of Our Times (London: Verso, 2010).
12. Verwijzend naar de nexus van het mondiale kapitalisme en de aarde. Overgenomen van Ilona Otto, Jonathan Donges, Roger Cremades e.a., ‘Social Tipping Dynamics for Stabilizing Earth’s Climate by 2050’ (Proceedings of the National Academy of Sciences 117, no. 5, 2020). Pag. 2354-2365.
13. Ik erken dat de rivaliteit tussen de VS en China als een systeemcrisis kan worden gezien (bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de realistische hegemonische transitietheorie). Maar afgezien van een kernoorlog is de relevantie van deze rivaliteit vooral gelegen in hoe ze de inspanningen van staten zal bepalen in hoe die de belangrijkste systeemcrises van het kapitalisme, de ecologie, energie, voedsel en de crisis van de interafhankelijkheid van geweld aan zullen pakken (zoals ik laat zien in hoofdstuk 5).
We beginnen met de crisis in het aardsysteem, die verwijst naar de snelle (in geologische tijd gesproken) ontwrichting van de verschillende subsystemen van de aarde – waaronder de atmosfeer, de oceanen, de biosfeer en de cryosfeer – en het risico van een ‘faseverschuiving’ naar een radicaal nieuwe planetaire configuratie.[14] Een van de nuttigste kaders die ons kan helpen om de multidimensionale aard van deze crisis te belichten, is het concept van de planetaire grenzen dat verwijst naar de biogeochemische processen in het aardsysteem, die de algehele stabiliteit en veerkracht ervan regelen. Wetenschappers van het aardsysteem onderscheiden negen planetaire grenzen, waaronder het klimaat, verlies van biodiversiteit, de verstoring van de stikstof- en fosforcyclus, de afbraak van ozon in de stratosfeer, de verzuring van de oceanen, het wereldwijde zoetwatergebruik, veranderingen in landgebruik, chemische verontreiniging en atmosferische aerosolbelasting. Het overschrijden van elk van deze grenzen kan leiden tot destabiliserende planetaire verschuivingen – bijvoorbeeld door de uitholling van het vermogen van de oceanen, rivieren en bossen om het leven te ondersteunen en de koolstofbalans van de aarde te reguleren.[15] Maar Will Steffen en zijn collega’s stellen dat klimaatverandering en biodiversiteit de belangrijkste grenzen vormen die de meeste invloed hebben op het aardsysteem als geheel.[16] Daarom richt ik me hier eerst op de biodiversiteitscrisis, inclusief het daarmee verweven probleem van ontbossing, en vervolgens op de klimaatcrisis.
Er woedt nog steeds een debat over de ernst van wat vaak als de ‘zesde massa-extinctie’ wordt omschreven, maar het staat buiten kijf dat de biodiversiteit op aarde ernstig onder druk staat. Het bewijsmateriaal van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services wijst uit dat het wereldwijde uitstervingstempo van soorten ‘nu al ten minste enige tientallen tot honderden keren hoger ligt dan het gemiddelde over de afgelopen 10 miljoen jaar.'[17] Het Wereld Natuur Fonds schat dat de zoogdier-, vogel-, vis- en amfibiepopulaties sinds 1970 wereldwijd met gemiddeld 69 procent zijn geslonken, met de hoogste populatieafbraak in Latijns-Amerika (met een gemiddelde daling van 94 procent).[18] Insecten sterven nog sneller uit – acht keer sneller dan zoogdieren, vogels en amfibieën –, waarbij de totale insectenmassa jaarlijks met zo’n 2,5 procent terugloopt.[19] De precieze omvang en ernst van de ‘insecten-apocalyps’ is echter onzeker vanwege gebrekkige data in grote delen van de wereld.[20] Wel weten we dat deze apocalyps nu al ernstige gevolgen heeft voor de landbouw die afhankelijk is van bestuivers, wat zich vertaalt in een geschat verlies van 3 à 5 procent van de wereldwijde productie van fruit, groenten en noten, hetgeen elk jaar resulteert in zo’n 427 duizend extra overlijdens als gevolg van ziekten die met ondervoeding verband houden.[21] En we weten dat deze gevolgen alleen maar erger zullen worden zolang het uitsterven van insecten ongehinderd door blijft gaan.
Het probleem van ontbossing loopt dwars door de landgebruiks- en biodiversiteitsgrenzen heen. Elk jaar gaat er op aarde netto (dat wil zeggen, ontbossing minus herbebossing elders) ongeveer 4,7 miljoen hectare bos verloren, en sinds 1990 is het wereldwijde bosareaal in absolute termen met 178 miljoen hectare geslonken –een gebied dat grofweg overeenkomt met dat van Libië.[22] Het voortdurende verlies van oerbossen en hun soortenrijkdom vormt niet alleen een existentiële bedreiging voor de inheemse bewoners en rentmeesters van deze ecosystemen, maar kan ook catastrofale risico’s met zich meebrengen voor de mensheid en de aarde in het algemeen. Steeds meer wetenschappers vrezen bijvoorbeeld dat veel van de tropische bossen op aarde van koolstofputten naar koolstofbronnen kantelen, in de zin dat ze elk jaar meer koolstofdioxide in de atmosfeer uitstoten dan ze vastleggen.[23] Met name het Amazoneregenwoud, dat ergens tussen de 150 en 200 miljard ton koolstofdioxide opslaat, nadert een kantelpunt (dat ergens bij tussen de 20 en 40 procent aan bosverlies bereikt wordt, vergeleken met een verlies van tussen de 17 en 33 procent nu) waarna het als gevolg van versterkende terugkoppelingen mogelijk een faseverschuiving doormaakt richting een droge savanne, dat veel minder koolstof kan vastleggen.[24] Mocht dit daadwerkelijk plaatsvinden, dan zou dat een enorme puls aan extra jaarlijkse emissies veroorzaken die het opwarmingsproces van de aarde fors versterkt.
Daarnaast heeft de coronapandemie het risico op zoönotische ‘overloopeffecten’ voor het voetlicht gebracht, en wetenschappers zijn het erover eens dat ontbossing en het verlies van biodiversiteit twee van de belangrijkste drijvende krachten achter die effecten zijn. De reden is dat er mogelijk wel 600 duizend soorten zoogdiervirussen in bosecosystemen rondgaan, waarvan de dragers veelal opportunistische soorten zijn, zoals vleermuizen en knaagdieren, die doorgaans beter in ontwrichte en kaalgeslagen leefgebieden gedijen dan andere zoogdiersoorten.[25] Veranderend landgebruik als gevolg van verstedelijking, de aanleg van nieuwe infrastructuur en mijnbouw- en andere extractivistische activiteiten die de leefgebieden van wilde dieren ernstig verstoren, zorgen ervoor dat mensen vaker met deze enorme reservoirs aan virussen in aanraking komen, waardoor het risico op zoönotische overloop toeneemt.[26] Het is dan ook geen toeval dat diervirussen de afgelopen vijftig jaar steeds vaker op mensen zijn overgesprongen om hen te besmetten, wat David Morens en Anthony Fauci tot de uitspraak heeft verleid dat ‘we een tijdperk van pandemieën zijn binnengetreden.'[27] Zolang we er niet in slagen om de grootscheepse ontbossing en het massale biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen, zullen we steeds vaker met een dergelijke overloop geconfronteerd worden.
Kortom, het massaal uitsterven van soorten brengt een crisis voor het aardsysteem met zich mee, die een aanzienlijk risico vormt voor de voedselproductie en de mondiale volksgezondheid. Veel wetenschappers stellen dat er een ‘volledig stopzetting van de conversie van natuurlijke ecosystemen’ voor nodig is – met inbegrip van een ‘halve aarde’-strategie waarbij grofweg de helft van het aardoppervlak tegen gebruik door de mens beschermd wordt – om het tij van massale uitsterving te keren en deze risico’s terug te dringen.[28] Het nieuwe Global Biodiversity Framework, dat tijdens de COP15 Biodiversiteitsconferentie in Montreal is overeengekomen en dat tot doel heeft om ‘het biodiversiteitsverlies in 2030 een halt toe te roepen en te keren’, kan bijdragen aan het stimuleren van ambitieuzere beleidsmaatregelen en acties om deze doelstellingen te bereiken.[29] Maar de onmiddellijke vooruitzichten zijn weinig veelbelovend: de financiering die wereldwijd nodig is om deze doelen te behalen, schiet naar schatting 700 miljard dollar per jaar tekort.[30] Verder ontberen we een levensvatbare (dat wil zeggen winstgevende) groene kapitalistische strategie die én in staat is om dergelijke fondsen op de benodigde schaal te mobiliseren én schadelijke sociale gevolgen kan vermijden (bijvoorbeeld het ontnemen van land en hulpbronnen aan inheemse gemeenschappen). Daarnaast zal de vraag naar land voor de mondiale landbouw en de grondstoffenwinning – de twee belangrijkste drijvende krachten achter de wereldwijde landusurpatie en massa-extinctie – naar verwachting blijven stijgen wanneer er geen radicale beleids-, gedrags- en technologische veranderingen plaatsvinden.[31] Meer in het algemeen zouden we ons de vraag moeten stellen in hoeverre een ‘volledig stopzetten van landconversie’ te verenigen valt met een voortdurend groeiende kapitalistische economie? Het antwoord in een notendop: in theorie niet onmogelijk, maar in de praktijk uiterst onwaarschijnlijk (een punt waar ik verderop op terugkom).
14. Johan Rockstrom, Will Steffen, Kevin Noone e.a., ‘A Safe Operating Space for Humanity’ (Nature 461, nr. 24, 2009). Pag. 472-475.
15. Rockstrom e.a., ‘A Safe Operating Space for Humanity’.
16. Will Steffen, Katherine Richardson, Johan Rockstrom e.a., ‘Planetary Boundaries: Guiding Human Development on a Changing Planet’ (Science 347, no. 6233, 2015). Pag. 726-738.
17. Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, Summary for Policymakers of the Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services (Bonn: IPBES Secretariat, 2019). Pag. 3.
18. World Wildlife Fund, Living Planet Report 2022: Building a Nature Positive Society (Gland: WWF, 2022).
19. Francisco Sanchez-Bayo en Kris Wyckhuys, ‘Worldwide Decline of the Entomofauna: A Review of Its Drivers’ (Biological Conservation 232, 2019). Pag. 8-27.
20. Dave Goulson, ‘The Insect Apocalypse: Our World Will Grind to a Halt without Them’ (The Guardian, 25 juli 2021). www.theguardian.com/environment/2021/jul/25/the-insect-apocalypse-our-world-will-grind-to-a-halt-without-them.
21. Matthew Smith, Nathaniel Mueller, Marco Springmann e.a., ‘Pollinator Deficits, Food Consumption, and Consequences for Human Health: A Modelling Study’ (Environmental Health Perspectives 130, no. 12, 2022). Pag. 1-12.
22. Food and Agriculture Organization, The State of the World’s Forests: Forests, Biodiversity and People (Rome: FAO, 2020). Pag. xvii.
23. Luciana Gatti, Luana S. Basso, John B. Miller e.a., ‘Amazonia as a Carbon Source Linked to Deforestation and Climate Change’ (Nature 595, 2021). Pag. 388-408; Tim Lenton, Johan Rockström, Owen Gaffney e.al., ‘Climate Tipping Points: Too Risky to Bet Against’ (Nature 575, 2019). Pag. 592-595.
24. Thomas Lovejoy en Carlos Nobre, ‘Amazon Tipping Point’ (Science Advances 4, no. 2, 2018). Pag. 2340; David Lapola, Patricia Pinho, Jos Barlow e.a., ‘The Drivers and Impacts of Amazon Forest Degradation’ (Science Advances 379, no. 6630, 2023). eabp8622.
25. United Nations Environmental Programme, Preventing the Next Pandemic: Zoonotic Diseases and How to Break the Chain of Transmission (Nairobi: UNEP, 2020). Pag. 29.
26. United Nations Environmental Programme, Preventing the Next Pandemic. Pag. 16.
27. David Morens en Anthony Fauci, ‘Emerging Pandemic Diseases: How We Got to COVID-19’ (Cell 182, 2020). Pag. 1077.
28. Walter Willett, Johan Rockstrom, Marco Springmann e.a., ‘Food in the Anthropocene: The EAT-Lancet Commission on Healthy Diets from Sustainable Food Systems’ (The Lancet 393, no. 10170, 2019). Pag. 23.
29. Aruna Chandrasekhar, Daisy Dunne, Orla Dwyer e.a., ‘COP15: Key Outcomes Agreed at the UN Biodiversity Conference in Montreal’ (Carbon Brief, 20 december, 2022)’. www.carbonbrief.org/cop15-key-outcomes-agreed-at-the-un-biodiversity-conference-in-montreal/.
30. Chandrasekhar e.a., ‘COP15’.
31. Eileen Crist, Helen Kopnina, Philip Cafaro e.a., ‘Protecting Half the Planet and Transforming Human Systems Are Complementary Goals,’ (Frontiers in Conservation Science 2, 2021). Pag. 1-9; OECD-FAO, ‘Agricultural Outlook 2021–2030’ (OECD en FAO, 2019) www.oecd-ilibrary.org/agriculture-and-food/oecd-fao-agricultural-outlook-2021-2030_19428846-en.
Het klimaat vormt de belangrijkste grens voor het aardsysteem als geheel. De internationale beleidsconsensus luidt dat de opwarming van de aarde tot een gemiddelde stijging van 1,5°C of 2°C boven het pre-industriële niveau beperkt moet worden om het risico op een catastrofale en mogelijk onomkeerbare klimaatontwrichting af te wenden. De Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (beter bekend als het IPCC) stelt dat als we een kans van 50 procent willen maken om de opwarming van de aarde op 1,5°C te stabiliseren, we in 2050 op een uitstoot van ‘netto nul’ moeten zitten – met andere woorden, dat we dan het punt moeten hebben bereikt waarop de resterende CO₂-uitstoot gecompenseerd wordt door technieken die CO₂ uit de atmosfeer verwijderen –, terwijl een kans van 50 procent op 2°C erop neerkomt dat we die ‘netto nul’-uitstoot in 2070 bereiken.[32] Maar ondanks een recente golf van beloften van regeringen, bedrijven en investeerders om zich hard te maken voor netto nul, liggen we met het huidige beleid helaas nog lang niet op koers om de doelstelling van 2°C (laat staan die van 1,5°C) te halen.
Vergeleken met de situatie van vlak na het ondertekenen van het Akkoord van Parijs – toen de aarde, als gevolg van het beleid van overheden en de plannen voor de extra winning van fossiele brandstoffen, afstevende op 3,6°C in 2100 – ogen de vooruitzichten momenteel wat minder apocalyptisch.[33] Toch is er weinig reden voor optimisme: Climate Action Tracker schat dat zelfs met het nieuwe klimaat- en energiebeleid dat in 2022 werd aangenomen (zoals de Inflation Reduction Act in de VS en het ‘Fit for 55’-pakket van de EU), de aarde bij het huidige beleid nog altijd op koers ligt naar 2,7°C in 2100.[34] Worden de Nationaal Bepaalde Bijdragen (Nationally Determined Contributions of NDC’s in klimaatjargon) die in het kader van het Akkoord van Parijs zijn aangenomen, daadwerkelijk in concreet beleid omgezet, dan zijn we tegen het eind van deze eeuw op weg naar een opwarming van 2,4°C, terwijl een optimistisch scenario – waarin de VS, China en 129 andere landen hun recente beloften nakomen om halverwege de eeuw op netto nul uit te komen – ons op het spoor zet naar 1,8°C in 2100.[35] Menigeen is dus hoopvol gestemd dat de wereldwijde golf van ‘netto nul’-beloftes betekent dat het doel van 2°C binnen bereik blijft. Toch stelt Hayley Stevenson dat dit streven naar netto nul (in elk geval tot nu toe) akelig weinig om het lijf heeft. Hij spreekt van ‘bullshit’ – loze beloften die niet worden ondersteund door concreet beleid en harde tussentijdse doelstellingen, en die van weinig inzicht getuigen in de werkelijke omvang van de beleids- en gedragsveranderingen die op korte termijn nodig zijn om enige kans te maken op de doelstelling van 1,5°C.[36]
In plaats van 2°C bevindt ons meest waarschijnlijke klimaattraject zich momenteel ergens tussen het ‘huidig beleid’-scenario en het NDC-scenario in (dat wil zeggen, ergens tussen de 2,4 en 2,7°C). Dat is niet best. Toch is de werkelijke situatie waarschijnlijk nog beduidend ernstiger dan deze ramingen suggereren. Dat komt doordat de klimaatmodellen die Climate Action Tracker en het IPCC gebruiken de risico’s op positieve terugkoppelingen in het aardsysteem vrijwel zeker onderschatten – waaronder dat van bossterfte, afsmeltend permafrost op het land en in zee, een toenemende methaanuitstoot uit moeras- en veengebieden en een afname van de arctische albedo.[37] Zoals ik al eerder opmerkte, wijzen verschillende studies uit dat de meeste klimaatmodellen onrealistische aannames hanteren over het vermogen van bossen om ook in de toekomst als put voor CO₂ te blijven fungeren. Een onderzoek voorspelt bijvoorbeeld dat het Amazonegebied al halverwege de jaren dertig in een netto CO₂-bron zal veranderen, ‘decennia eerder dan zelfs de meest pessimistische IPCC-klimaatmodellen aangeven.'[38] Een andere studie laat zien dat we mogelijk al in de jaren veertig een wereldwijd omslagpunt zullen bereiken, waarbij ecosystemen op het land in netto bronnen van CO₂ veranderen.[39] In de woorden van de auteurs: ‘Houden we hier niet terdege rekening mee, dan lopen we gevaar dat we het mitigatiepotentieel van de terrestrische vegetatie schromelijk overschatten.'[40] Natuurbranden vormen een ander terugkoppelingsrisico dat de IPCC-ramingen buiten beschouwing laten.
De branden die in de zomer van 2021 in Eurazië en Noord-Amerika woedden, stootten bijvoorbeeld een recordhoeveelheid van 1,76 miljard ton CO₂ uit – vergelijkbaar met de jaarlijkse uitstoot van Rusland – wat aangeeft dat deze branden nu al een enorme impact hebben op het klimaat.[41] Daarnaast vrezen de nodige wetenschappers dat de reguliere klimaatwetenschap het risico op een methaan-boost uit smeltend permafrost onderschat, aangezien recente onderzoeken uitwijzen dat die permafrost veel sneller aan het ontdooien is dan de IPCC-modellen voorspelden. Iets soortgelijks geldt ook voor de schrikbarende hoeveelheden methaan die overal ter wereld uit moeras- en veengebieden vrijkomen.[42]
Zoals Mark Lynas opmerkt, komen deze positieve terugkoppelingen er tezamen op neer dat ‘we tegen het eind van de eeuw een halve graad of meer aan extra opwarming tegemoet kunnen zien.'[43] Met andere woorden, dit houdt in dat we met het huidige beleid in 2100 eerder op een koers richting 3,2°C opwarming liggen dan op 2,7°C. Nog verontrustender is dat als we er niet in slagen om de 2°C-doelstelling te halen, we mogelijk terecht gaan komen op een traject dat Will Steffen en zijn collega’s ‘Broeikas Aarde’ hebben gedoopt. Een traject waarop de ‘biogeofysische terugkoppelingen in het aardsysteem […] de dominante processen worden die de koers van het systeem bepalen,’ waarbij de temperaturen steeds hoger oplopen als gevolg van een kettingreactie van kantelpunten.[44]
32. Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), ‘Summary for Policymakers’ (Global Warming of 1.5°C, 2018). www.ipcc.ch/site/assets/uploads/sites/2/2019/05/SR15_Citation.pdf.
33. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
34. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
35. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
36. Hayley Stevenson, ‘Reforming Global Climate Governance in an Age of Bullshit’ (Globalizations 18, no. 1, 2021). Pag. 86-102.
37. Steffen e.a., ‘Trajectories of the Earth’; Lenton e.a., ‘Climate Tipping Points’; Nico Wunderling, Jonathan Donges, Jurgen Kurths e.a., ‘Interacting Tipping Elements Increase Risk of Climate Domino Effects Under Global Warming’ (Earth System Dynamics 12, 2021). Pag. 601-619.
38. University of Leeds, ‘Tropical Forests’ Carbon Sink Is Already Rapidly Weakening’ (Phys.org, 4 maart 2020). https://phys.org/news/2020-03-tropical-forests-carbon-rapidly-weakening.html?utm_source=nwletter&utm_medium=email&utm_campaign=daily-nwletter. Andere wetenschappers vrezen dat we al een kantelpunt hebben bereikt voor het Amazonegebied, of in ieder geval voor delen ervan. Zie: Luciana Gatti, Luana Basso, Graciela Tejada e.a., ‘Amazonia as a carbon source linked to deforestation and climate’ (Nature 595, 2021). Pag. 388-393.
39. Katharyn Duffy, Christopher Schwalm, Vickery Arcus e.a., ‘How Close Are We to the Temperature Tipping Point of the Biosphere?’ (Science Advances 7, no. 1052, 2021). Pag. 1-9.
40. Duffy e.a., ‘How Close Are We to the Temperature Tipping Point?’ Pag. 3.
41. Clive Cookson, ‘Wildfires in boreal forests release record levels of carbon, satellite study shows’ (The Financial Times, 2 maart 2023). www.ft.com/content/1a24a66d-854a-4c32-859b-b1ef4203e96a.
42. Louise Farquharson, Vladimir Romanovksy, William Cable e.a.., ‘Climate Change Drives Widespread and Rapid Thermokarst Development in Very Cold Permafrost in the Canadian High Arctic’ (Geophysical Research Letters 46, 2019). Pag. 1-9; Ayesha Tandon, ‘Exceptional surge in methane emissions from wetlands worries scientists’ (Carbon Brief, 20 maart 2023). www.carbonbrief.org/exceptional-surge-in-methane-emissions-from-wetlands-worries-scientists/.
43. Mark Lynas, Our Final Warning: Six Degrees of Climate Emergency (London: 4th Estate, 2020). Pag. 161.
44. Steffen e.a., ‘Trajectories of the Earth System’, pag. 8255.
Doen we even een stapje terug, dan mogen we niet uit het oog verliezen dat zelfs als de onmiddellijke dreiging van zo’n kettingreactie ons bespaard blijft, dit geen reden is om zelfgenoegzaam achterover te leunen. Een opwarming met 2,7°C in 2100 – en trouwens ook met 2°C – is al erg genoeg. Bij de huidige gemiddelde opwarming van 1,2°C zijn we nu al getuige van gevaarlijke gevolgen in de vorm van een verdubbeling tot verdrievoudiging van ‘categorie 4 en 5’-orkanen en -tyfoons; van hittegolven en overstromingen die overal op aarde records vermorzelen, waaronder de overstroming in Pakistan in de zomer van 2022, waarbij 1.739 mensen het leven lieten en meer dan 33 miljoen mensen getroffen werden; van steeds ernstigere droogtes in het westen van de VS, Zuid-Europa, het Amazonewoud en grote delen van het Afrikaanse continent; van ongekende bosbranden in Noord-Amerika, Europa, Australië en zelfs het noordpoolgebied; en van het versneld afsmelten van het poolijs, dat mogelijk al heeft geleid tot een onomkeerbare ineenstorting van de West-Antarctische ijskap, wat de komende eeuwen tot een zeespiegelstijging van 6 à 7 meter kan leiden.[45] Bij 1,5°C zal naar schatting 16 procent van de wereldbevolking bloot komen te staan aan ten minste twee potentieel dodelijke klimaatimpacts, en in een 2°C-wereld stijgt dit percentage naar 29 (waardoor zo’n 2,7 miljard mensen getroffen zullen worden). Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Azië zullen daarbij veruit het kwetsbaarst zijn.[46]
Nogmaals, waarschijnlijk zal het allemaal nog heel wat erger uitpakken dan de klimaatmodellen voorspellen, gezien het feit dat zich de afgelopen jaren al klimaatschokken – zoals de hittegolf in de zomer van 2021 in het noordwesten van de VS en de verschrikkelijke overstromingen in datzelfde jaar in Centraal-China – hebben voorgedaan die ‘simpelweg elke vergelijking tarten met wat de atmosferische modellen voorspellen.’ Dit doet vermoeden, zoals Michael E. Mann stelt, dat de modellen ‘de omvang van de invloed van klimaatverandering op extreme weersomstandigheden onderschatten.'[47] Het spreekt voor zich dat het er alleen maar erger op wordt naarmate de aarde nog meer opwarmt. Mocht de de aarde de 3°C naderen, dan zullen we, zo schrijft Lynas, getuige zijn van een ‘wereldomspannende droogtezone die niet alleen het grootste deel van het landoppervlak omvat, maar ook van de huidige wereldbevolking,’ wat zal culmineren in een ongekende waterstress, misoogsten en een ‘nieuw tijdperk van explosief stijgende voedselprijzen’ die een ‘grootschalige ineenstorting van de menselijke beschaving’ in gang kunnen zetten.'[48] Met andere woorden, waar 2°C voor een groot deel van het mondiale Zuiden al een existentieel risico inhoudt – in het bijzonder voor de bevolking van Afrika bezuiden de Sahara en laaggelegen eilandstaten – vormt 3°C een bedreiging voor het gecombineerde klimaat-economie-voedselsysteem van de rijke landen en de wereldeconomie als geheel. En de positieve terugkoppelingen die bij 3°C in gang worden gezet, kunnen de temperatuur op aarde mogelijk naar 4°C opstuwen (zeer onwaarschijnlijk vóór 2100, maar mogelijk wel in de loop van de 22ste eeuw). Dit zal niet alleen resulteren in een ineenstorting van de landbouw in de belangrijkste graanschuren van de wereld, maar er ook voor zorgen dat er zich steeds vaker hitte-extremen voordoen die de grenzen overstijgen van wat mensen kunnen overleven, waardoor grote delen van het gebied binnen de middelste breedtegraden onbewoonbaar worden.[49] Afhankelijk van hoe de politieke systemen hierop zullen reageren, vormt ook het uitsterven van de mens een maar al te reële dreiging, met name wanneer er in een 4°C-wereld gigantische terugkoppelingen in de koolstofcyclus ontketend worden die een ‘op hol geslagen’ opwarming in gang zetten – een gebeurtenis die weliswaar weinig waarschijnlijk is, maar die niet geheel kan worden weggewoven.[50]
Om kort te gaan vormt de klimaatcrisis zonder meer een existentiële bedreiging voor de mensheid en de aarde, en als het huidige beleid al niet de weg plaveit voor een ‘Broeikas Aarde’, doet het dat zeker voor een tijdperk van voortdurend toenemende klimaatschade. Wat kunnen we doen om dit tegen te gaan? Liberale beleidsmakers en deskundigen vertellen ons dat het probleem vooral een kwestie is van technologie en politieke wil: schrap de subsidies op fossiele brandstoffen, verhoog de prijs van CO₂, dwing bedrijven en banken om hun klimaatgerelateerde financiële risico’s openbaar te maken, voer de investeringen in hernieuwbare energie en andere groene technologieën fors op en de markten zullen de klus klaren. Maar stel nu dat de uitdaging veel structureler is en dieper gaat, zoals ecologisch marxisten en degrowth-economen beweren? Met andere woorden, is het gunstigste groene kapitalistische scenario, waarin het bovenstaande beleid onverkort wordt overgenomen, voldoende om de doelstellingen van het Akkoord van Parijs te halen en de druk op de andere planetaire grenzen terug te dringen – en zo ‘groene groei’ te bereiken?
45. Lynas, Our Final Warning, pag. 10-44.
46. Edward Byers, Matthew Gidden, David Leclere e.a., ‘Global Exposure and Vulnerability to Multi-Sector Development and Climate Change Hotspots’ (Environmental Research Letters 13, 2018). Pag. 1-14.
47. Aangehaald in: Leslie Hook, Christian Shepherd en Nastassia Astrasheuskaya, ‘Extreme Weather Takes Climate Change Models “Off the Scale”’ (The Financial Times, 23 juli 2021). www.ft.com/content/9a647a51-ede8-480e-ba78-cbf14ad878b7.
48. Lynas, Our Final Warning, pag. 117, 142.
49. Lynas, Our Final Warning, pag. 171-174.
50. Lynas, Our Final Warning, pag. ix; zie ook: Daniel Steel, Tyler DesRoches en Kian Mintz-Woo, ‘Climate Change and the Threat to Civilization’ (Proceedings of the National Academy of Science 119, no. 42, 2022). Pag. 1-4; Luke Kemp, Chi Xu, Joanna Depledge e.a., ‘Climate Endgame: Exploring Catastrophic Climate Change Scenarios’ (Proceedings of the National Academy of Sciences 119, no. 34, 2022). Pag. 1-9.
De vraag of waarachtige ‘groene groei’ mogelijk is, kan worden herleid tot de vraag naar de haalbaarheid van ‘ontkoppeling’. Met andere woorden, kan een gestage groei van het bbp worden ontkoppeld van CO₂-emissies, een stijgend materiaal- en energieverbruik, ontbossing en andere milieueffecten? Ontkoppeling kan verschillende vormen aannemen. Ten eerste speelt er de vraag, zoals hierboven aangegeven, waarvan de groei precies wordt ontkoppeld. Die ontkoppeling kan zich richten op specifieke milieueffecten zoals ontbossing en koolstofemissies, of op specifieke vormen van energie- en grondstoffenverbruik.[51] Vervolgens is er de vraag of de ontkoppeling relatief of absoluut is. Relatieve ontkoppeling treedt op wanneer de categorie in kwestie wel stijgt, maar langzamer dan het bbp. Absolute ontkoppeling vindt plaats wanneer de betreffende categorie een plateau bereikt en vervolgens begint te dalen, ook wanneer het bbp blijft stijgen.[52] Voor ons doel is de belangrijkste vraag of er een absolute ontkoppeling mogelijk is tussen het mondiale bbp enerzijds en CO₂-emissies, materiaal- en energieverbruik en veranderingen in landgebruik anderzijds, aangezien dit een vereiste is om het aardsysteem te stabiliseren.
De overtuiging dat absolute ontkoppeling mogelijk is, ligt ten grondslag aan het gedachtegoed dat bekend staat als het ecomodernisme,[53] dat beschouwd kan worden als de dominante benadering van het milieubeleid in het wereld-systeem. Het bewijs waarop ecomodernisten zich baseren om deze overtuiging kracht bij te zetten, is afkomstig van een aantal empirische indicatoren en modelramingen. Zo zijn achttien rijke landen er bijvoorbeeld in geslaagd om een absolute ontkoppeling te bereiken tussen hun bbp en CO₂-uitstoot, terwijl veel van deze landen ook een absolute ontkoppeling hebben bereikt tussen hun bbp en hun ‘binnenlands materiaalverbruik’ (een maatstaf voor het totale grondstoffenverbruik binnen het grondgebied van een land).[54] Ook heeft de wereldeconomie de ‘energie-intensiteit’ van haar economische groei gestaag verbeterd – van grofweg 2,21 kilowattuur voor elke dollar aan bbp in 1990 naar 1,62 kilowattuur in 2012 –, zij het dat het totale mondiale energieverbruik in diezelfde periode wel is toegenomen, van ruwweg 106.000 terawattuur naar 158.000 terawattuur.[55] Met andere woorden, tot dusver zijn we er op wereldschaal alleen in geslaagd om een relatieve ontkoppeling tussen energie en bbp te bewerkstelligen, al lijken sommige modellen de haalbaarheid van een absolute ontkoppeling in de toekomst te onderschrijven. Het Internationaal Energieagentschap (IEA) stelt bijvoorbeeld in zijn ‘netto nul in 2050’-scenario dat de wereldwijde energievraag in 2050 8 procent lager uit kan pakken dan in 2020, zelfs wanneer deze energie ‘een economie draaiende moet houden die ruim twee keer zo groot is.'[56] Al met al menen de pleitbezorgers van ontkoppeling dat de bewijzen hun stelling ondersteunen dat er geen onoverbrugbare tegenstelling bestaat tussen economische groei en duurzaamheid, op voorwaarde dat het juiste beleid wordt gevoerd om de markten weg te leiden van fossiele brandstoffen en hun traject tijdig te verleggen naar CO₂-arme technologieën, natuurbescherming en een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Tot chagrijn van de ‘groene groei’-adepten zijn we de laatste jaren getuige van de opkomst van een groeiende groep intellectuele doe-het-zelvers die grote vraagtekens plaatsen bij de mogelijkheid van ontkoppeling en die de bewijzen voor groene groei weten te weerleggen of deze op zijn minst aanzienlijk te verzwakken.[57] Deze critici voeren twee belangrijke argumenten aan: de eerste is dat het bewijs voor de haalbaarheid van een wereldwijde absolute ontkoppeling van de materiaal- en energiedoorvoer op zijn best gebrekkig is en de tweede dat er nog minder bewijs is dat zo’n absolute ontkoppeling – zowel van de koolstofemissies als van de totale materiaaldoorvoer – snel genoeg zou kunnen verlopen om de doelstellingen van Parijs te halen en het aardsysteem te stabiliseren.
Ten eerste hebben de pleitbezorgers van het narratief van absolute ontkoppeling de neiging om zich blind te staren op lokale voorbeelden van relatieve of absolute ontkoppeling in rijke landen en op basis daarvan te concluderen dat deze voorbeelden op nationale schaal de mogelijkheid van absolute ontkoppeling op wereldschaal bewijzen. Het probleem hierbij is dat dit verhaal stilzwijgend uitgaat van een wereld die opgemaakt is uit afzonderlijke ‘nationale’ economieën, wat in een tijd van neoliberale globalisering op zijn best een gebrekkige weergave is van de in elkaar grijpende socio-ecologische relaties die de ‘nationale’ economieën onlosmakelijk met elkaar verbinden.[58] Op deze manier negeren ze niet alleen de manier waarop rijke landen een groot deel van hun materiaal- en energie-intensieve productieprocessen aan het mondiale Zuiden hebben uitbesteed, maar zien ze ook alle energie en materialen over het hoofd die in hun importen gestoken zijn (niet alleen de energie en materialen die direct in de geconsumeerde goederen vervat zitten, maar ook het bredere netwerk van materialen, energie, land en infrastructuren dat nodig is om de benodigde materialen te delven en de goederen te produceren en naar hun bestemming te transporteren).
Zo laten Thomas Wiedmann en collega’s bijvoorbeeld zien dat waar de EU, de VS en Japan hun bbp hebben laten groeien terwijl ze hun binnenlandse materiaalverbruik stabiliseerden of zelfs verlaagden, een bredere analyse van hun ‘materiële voetafdruk’ – een maatstaf voor het hele netwerk van energie en materialen dat in hun import vervat zit – uitwijst dat de niveaus van materiaal- en energieverbruik in werkelijkheid gelijke tred hebben gehouden met de bbp-groei en concluderen ze dat ‘er in deze groep van ontwikkelde landen in de afgelopen twee decennia geen ontkoppeling heeft plaatsgevonden.'[59] Voor de wereldeconomie als geheel tonen Giorgos Kallis en Jason Hickel aan dat de laatste drie decennia van de twintigste eeuw weliswaar in het teken hebben gestaan van relatieve ontkoppeling, maar dat deze trend aan het begin van deze eeuw gekeerd is en het grondstoffenverbruik nu sneller toeneemt dan de wereldwijde economische groei. De wereldeconomie als geheel is de afgelopen decennia dus niet ‘gedematerialiseerd’, maar juist ‘gerematerialiseerd’.[60]
51. Helmut Haberl, Dominik Wiedenhofer, Doris Virag e.a., ‘A Systematic Review of the Evidence on Decoupling of GDP, Resource Use and GHG Emissions, Part II: Synthesizing the Insights’ (Environmental Research Letters 15, 2020). Pag. 1-42.
52. Haberl e.a., ‘A Systematic Review of the Evidence on Decoupling of GDP, Resource Use and GHG Emissions, Part II’.
53. John Asafu-Adaye, Linus Blomqvist, Stewart Brand e.a., ‘An Ecomodernist Manifesto’, 2019. www.ecomodernism.org.
54. Corinne Le Quere, Jan Korsbakken, Charlie Wilson e.a., ‘Drivers of Declining CO2 Emissions in 18 Developed Economies’ (Nature Climate Change 9, 2019). Pag. 213-217; Andrew McAfee, ‘Why Degrowth Is the Worse Idea on the Planet’ (Wired, 6 oktober 2020). www.wired.com/story/opinion-why-degrowth-is-the-worst-idea-on-the-planet/.
55. Our World in Data, ‘Energy Intensity,’ 2022. https://ourworldindata.org/grapher/energy-intensity.
56. International Energy Agency (IEA), Net Zero by 2050: Roadmap for the Global Energy Sector (Paris: IEA, 2021). Pag. 18.
57. Haberl e.a., ‘Systematic Review of the Evidence’; Giorgos Kallis en JasonHickel, ‘Is Green Growth Possible?’ (New Political Economy 25, no. 4. 2020). Pag. 469-486; Timothy Parrique, Jonathan Barth, Francois Briens e.a., Decoupling Debunked: Evidence and Arguments against Green Growth as Sole Strategy for Sustainability (Brussels: European Environmental Bureau, 2019); James Ward, Paul Sutton, Adrian Werner e.a.., ‘Is Decoupling GDP Growth from Environmental Impact Possible?’ (PLoS ONE 11, no. 10, 2016). Pag. 1-14; Thomas Wiedmann, Hanz Schandl, Manfred Lenzen e.a., ‘The Material Footprint of Nations’ (Proceedings of the National Academy of Sciences 112, no. 20, 2015). Pag. 6271-6276.
58. Christian Dorninger, Alf Hornborg, David Abson e.a., ‘Global Patterns of Ecologically Unequal Exchange: Implications for Sustainability in the 21st Century’ (Ecological Economics 179, 2021). Pag. 1-14.
59. Wiedmann e.a., ‘Material Footprint’. Pag. 6273.
60. Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’ Pag. 473.
De voorvechters van ontkoppeling kunnen tegenwerpen dat ook wanneer een absolute ontkoppeling van economische groei en materiaal- en energieverbruik nog niet op wereldschaal heeft plaatsgevonden, ambitieuzere beleidshervormingen dit in de toekomst wel mogelijk kunnen maken. Daar staat dan weer tegenover dat verscheidene studies uitwijzen dat er zelfs in de meest optimistische modelscenario’s geen absolute ontkoppeling op wereldschaal optreedt. Zo geeft een rooskleurig scenario uit de koker van het VN-Milieuprogramma bijvoorbeeld aan dat absolute ontkoppeling ook bij een hoge en stijgende koolstofbeprijzing en een verdubbeling van het toenametempo van de materiaal- en energie-efficiëntie buiten bereik blijft. Ook in dat scenario stijgt het mondiale grondstoffenverbruik weliswaar trager maar nog altijd gestaag naar 132 miljard ton in 2050 (vergeleken met zo’n 100 miljard ton in 2020).[61] Wat betreft energiescenario’s: waar het Internationaal Energieagentschap (IEA) en het IPCC ervan uitgaan dat absolute ontkoppeling tussen economische groei en het wereldwijde energieverbruik mogelijk is, tonen Paul Brockway en collega’s aan dat deze scenario’s zogenaamde ‘reboundeffecten’ (zowel de directe als de indirecte[62]) negeren of onderschatten, die ‘minstens de helft’ van de winsten van de efficiencyverbeteringen ’teniet kunnen doen’ wanneer het effect van die verbeteringen is dat de totale omvang van de economische activiteit erdoor toeneemt.[63] Kortom, deze modelramingen zijn dus weinig realistisch. En ook in een scenario met grote efficiencyverbeteringen zal er in het beste geval een versnelde relatieve ontkoppeling optreden.
Gezien de dringende aard van de klimaatcrisis speelt ten tweede de vraag hoe snel zo’n absolute ontkoppeling tussen economische groei en de CO₂-uitstoot zijn beslag kan krijgen. Er zijn vrijwel geen ecologisch economen die een absolute ontkoppeling tussen mondiale economische groei en emissies voor onmogelijk houden. Maar de kritieke vraag is of die absolute ontkoppeling snel genoeg kan plaatsvinden om de klimaatdoelstellingen van 1,5°C of 2°C te halen. Verschillende studies wijzen uit dat bij een aanhoudende economische groei, jaarlijkse emissiereducties op wereldschaal van 3 à 4 procent de hoogst haalbare zijn. De reden is zowel gelegen in het gebrek aan voldoende doorontwikkelde technologieën voor het koolstofvrij maken van die sectoren die zich lastig laten elektrificeren (waarover hieronder meer) als in het probleem van de decarbonisatie van een almaar groeiende energievoorziening.[64] Wil je in 2050 een uitstoot van nul bereiken – dat wil zeggen, zonder hulp van CO₂-verwijderingstechnieken (doorgaans CDR genoemd) – dan vereist dat een jaarlijkse reductie van grofweg 8 procent. Er is een breed gedragen consensus dat een dergelijke reductie onmogelijk is zonder een inspanning à la de geallieerde oorlogsmobilisatie uit de Tweede Wereldoorlog, die een ongekende ontwrichting van de wereldeconomie met zich mee zou brengen (vergelijkbaar met de effecten van de corona-lockdowns).[65]
Daarom gaan bijna alle 1,5°C-scenario’s van het IPCC en het IEA ervan uit dat er vanaf 2050 op grote schaal ingezet zal moeten worden op CO₂-verwijderingstechnieken (CDR). Zo raamt het IEA in zijn ‘netto nul’-scenario dat CDR-technieken vanaf 2050 zo’n 7,6 gigaton aan CO₂ per jaar uit de atmosfeer zullen moeten verwijderen.[66] Gezien de onrealistische voorspellingen van het IEA over een absolute ontkoppeling tussen het mondiale bbp en het energieverbruik, is die 7,6 gigaton per jaar vrijwel zeker aan de lage kant. Maar afgezien daarvan is het hoe dan ook van belang om de omvang van de uitdaging te beseffen die zelfs zo’n relatief geringe opdracht met zich meebrengt. Het probleem is dat deze technieken ofwel onvolwassen zijn of zich niet op een dergelijke schaal hebben bewezen, dan wel enorme hoeveelheden land, energie en water opslokken, met alle gevolgen van dien voor de voedselproductie, de biodiversiteit en de sociale rechtvaardigheid.
Voor veel klimaatmodelleurs en beleidsmakers is biomassaverbranding met CO₂-afvang en -opslag (BECCS) bijvoorbeeld hét wondermiddel dat, in elk geval in theorie, een CO₂-negatieve energiebron vormt die jaarlijks tussen de 10 en 20 gigaton koolstof aan de atmosfeer zou moeten kunnen onttrekken.[67] Een Oxfam-studie waarschuwt echter dat de verwijdering van ‘slechts’ 11 gigaton CO₂ op basis van BECCS betekent dat we ‘een gebied tot twee keer de omvang van India moeten bestemmen voor het verbouwen van gewassen die de benodigde bio-energie moeten leveren,’ met enorme consequenties voor de bossen, de biodiversiteit, het waterverbruik en de voedselprijzen.[68] Vanwege het beperkte landoppervlak dat voor BECCS beschikbaar is – willen we concurrentie met de voedselproductie en de bescherming van de biodiversiteit vermijden – schat één studie dat de inzet van BECCS tot een karige 100 miljoen ton CO₂-verwijdering per jaar beperkt moet blijven (al sluit dit natuurlijk niet uit dat de inzet van BECCS, ongeacht de sociale en ecologische gevolgen, tot boven die limiet zal worden opgeschaald).[69]
De onmiskenbare problemen met BECCS hebben andere wetenschappers ertoe gebracht om hun vertrouwen te stellen in het rechtstreeks uit de atmosfeer filteren van CO₂ (beter bekend als direct air capture of DAC), dat een veel minder groot beslag legt op het landoppervlak en geen vergelijkbare impact heeft op de voedselproductie. Het probleem van het uitfilteren van CO₂ is echter dat we nog niet weten of deze technologie op grote schaal inzetbaar is. Een ander minpunt is dat grote DAC-installaties ongeveer 1 miljoen ton CO₂ per jaar kunnen afvangen, wat betekent dat als we in 2050 5 gigaton CO₂ per jaar uit de atmosfeer willen filteren, er tussen nu en dan 5 duizend installaties moeten worden gebouwd, oftewel 166 per jaar gedurende de komende dertig jaar (om dit in perspectief te plaatsen: in 2022 waren wereldwijd slechts achttien DAC-installaties in bedrijf, die tezamen minder dan 0,01 megaton CO₂ per jaar afvingen).[70]
Een dergelijke snelle uitbouw is in theorie niet onmogelijk, maar Ryan Hanna en partners laten zien dat dit een ‘extreem mobilisatieprogramma’ zou vereisen, waarin jaarlijks zo’n 2 procent van het mondiale bbp geïnvesteerd moet worden, te beginnen in de komende jaren.[71] En zelfs als we daarin slagen, zo stellen Hanna en zijn medewerkers (die, zo moet benadrukt worden, juist uitgesproken voorstanders zijn van DAC), dan zal een dergelijk programma in 2050 waarschijnlijk slechts 2,2 à 2,3 gigaton per jaar kunnen afvangen.[72] En dat allemaal alleen onder de meest optimistische voorwaarden en aannames. We weten simpelweg niet of een grootschalige inzet van dergelijke afvangtechnologieën zal werken. Dat komt niet alleen doordat onbekend is of deze technieken zich laten opschalen, maar ook omdat wetenschappers vrezen dat ze de koolstofputten op het land en in de oceanen kunnen aantasten – wat wil zeggen dat de verwijderde CO₂ goeddeels teniet kan worden gedaan door de aantasting van koolstofputten elders.[73] We lopen dus het risico dat CO₂-verwijderingstechnieken (CDR) op de korte termijn ‘mitigatie-ontmoediging’ bevorderen – wat wil zeggen dat de urgentie van het terugdringen van de CO₂-uitstoot op de korte termijn afneemt door het vertrouwen in de toekomstige inzet van CDR-technieken – en we er op de lange termijn niet in slagen om voldoende CO₂ af te vangen en deze duurzaam op te slaan,[74] wat betekent dat we dubbel in de aap gelogeerd zijn: er zijn schaarse middelen verspild en we zitten opgescheept met een klimaatchaos die erger is dan verwacht.
61. United Nations Environment Programme, Assessing Global Resource Use (Nairobi: UNEP, 2017). Pag. 42-45. Voor een bespreking zie: Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’
62. Directe reboundeffecten verwijzen naar toenames in de consumptie van een bepaald product (bijv. auto’s) wanneer efficiëntieverbeteringen leiden tot lagere kosten; indirecte reboundeffecten verwijzen naar toegenomen consumptie elders wanneer efficiëntieverbeteringen middelen vrijmaken die in andere sectoren kunnen worden ingezet. Zie: Parrique e.a., Decoupling Debunked.
63. Paul Brockway, Steve Sorrrell, Gregor Semieniuk e.a., ‘Energy Efficiency and Economy-Wide Rebound Effects: A Review of the Evidence and Its Implications’ (Renewable and Sustainable Energy Reviews 141, 2021). Pag. 2.
64. Kallis and Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’ Pag. 479-481; Kevin Anderson en Alice Bows, ‘Beyond “Dangerous” Climate Change: Emission Scenarios for a New World’ (Philosophical Transactions of the Royal Society 369, no. 1934, 2012). Pag. 23-41.
65. Laurence Delina, Strategies for Rapid Climate Mitigation: Wartime Mobilization as a Model for Action? (Abingdon, UK: Routledge, 2016).
66. IEA, Net Zero by 2050, pag. 94.
67. Oxfam, Tightening the Net: Net Zero Climate Targets—Implications for Land and Food Security (London: Oxfam, 2021).
68. Oxfam, Tightening the Net: Net Zero Climate Targets, pag.14-15.
69. Vera Heck, Dieter Gerten, Wolfgang Lucht e.a., ‘Biomass-Based Negative Emissions Difficult to Reconcile with Planetary Boundaries’ (Nature Climate Change 8, 2018). Pag. 151-155.
70. Kallis and Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’; International Energy Agency, ‘Direct Air Capture: Technology Deep Dive’ (International Energy Agency, september 2022). www.iea.org/reports/direct-air-capture.
71. Ryan Hanna, Ahmed Abdulla, Yangyang Xu e.a., ‘Emergency Deployment of Direct Air Capture as a Response to the Climate Crisis’ (Nature Communications 12, 2021). Pag. 4-5.
72. Hanna e.a., ‘Emergency deployment of direct air capture’. Pag. 4.
73. CD Jones e.a., ‘Simulating the Earth System Response to Negative Emissions’ (Environmental Research Letters 11, no. 9, 2016). Pag. 95012.
74. Neil Grant, Adam Hawkes, Shivika Mital e.a., ‘Confronting Mitigation Deterrence in Low-Carbon Scenarios’ (Environmental Research Letters 16, 2021). Pag. 1-14.
In tegenstelling tot deze meer technologische opties, lijkt de beste hoop voor de grootschalige verwijdering van CO₂ gelegen in een breed opgezet en wereldwijd programma voor koolstofopslag middels herbebossing en agro-ecologie, in combinatie met het herstel van koolstof vasthoudende ecosystemen zoals graslanden en mangroves, die in 2050 tezamen mogelijk 10 gigaton CO₂ per jaar uit de atmosfeer kunnen verwijderen.[75] En dit brengt ons terug bij de vraag of economische groei absoluut ontkoppeld kan worden van veranderend landgebruik en de aantasting van de biodiversiteit, aangezien dit een noodzakelijke voorwaarde is voor het realiseren van het potentieel van ‘herverwildering’ en herbebossing. Zelfs als het mondiale kapitalisme erin slaagt om de transitie naar hernieuwbare energie te versnellen en de CO₂-uitstoot terug te dringen, zal het dan ook bij machte blijken om de bredere crisis van het aardsysteem te beteugelen?
Zoals eerder vermeld, zijn veel wetenschappers van mening dat willen we het verlies aan biodiversiteit keren en de doelen van herbebossing en herverwildering mogelijk maken, we ‘de landomzetting van natuurlijke ecosystemen in de toekomst naar nul moeten terugdringen.’ Dat betekent dat er een halt moet worden toegeroepen aan de belangrijkste drijvende krachten achter het veranderend landgebruik: de expansie van de landbouw en de grondstoffenwinning, en de bouw van nieuwe infrastructuur.[76] Van deze drijvende krachten is de uitbreiding van het landbouwareaal misschien wel het makkelijkst te keren, aangezien de wereldwijde vleesconsumptie – veruit de belangrijkste motor achter de toename van het landbouwareaal – kan worden teruggebracht zonder dat de wereldwijde economische groei daarbij noodzakelijkerwijs wordt ingeperkt (bijvoorbeeld door over te schakelen op plantaardige diëten en/of in laboratoria gekweekt vlees).[77] Toch moeten we beslist niet onderschatten hoe lastig het is om én de uitbreiding van het landbouwareaal te stoppen én voldoende voedsel te produceren voor een groeiende wereldbevolking, vooral omdat de ramingen op een almaar stijgende vleesconsumptie wijzen en er technische, economische en culturele hobbels zijn voor het opschalen van kweekvlees.[78]
Een absolute ontkoppeling van de mondiale grondstoffenwinning is hoogstwaarschijnlijk een stap te ver. In het huidige tempo zal de wereldwijde materiaaldoorvoer – mineralen, metalen en biomassa voor non-fooddoeleinden – waarschijnlijk van 100 miljard ton in 2020 naar 170 à 184 miljard ton in 2050 stijgen.[79] Om een verdere aantasting van bodems en de biodiversiteit te voorkomen, moet deze materiële voetafdruk vóór 2050 juist op zijn minst gestabiliseerd, zo niet radicaal gereduceerd zijn, willen we het risico terugdringen op een onomkeerbare ineenstorting van de biodiversiteit in gevoelige ecosystemen.[80] Met andere woorden, het totale grondstoffenverbruik moet op zijn minst stabiel blijven, zo niet drastisch dalen, zelfs als het mondiale bbp tegen 2060 verdrievoudigd is en exponentieel door blijft groeien. Zoals eerder besproken werd, geven de modellen aan dat dit simpelweg niet mogelijk is.[81]
Zelfs in het gunstigste scenario, waarin de landvoetafdruk van het mondiale voedselsysteem daalt dankzij een lagere vleesconsumptie en het stimuleren van een circulaire economie resulteert in een drastische toename van recycling, is het nog steeds zeer onwaarschijnlijk dat het mondiale bbp volledig kan worden losgekoppeld van landgebruik en biodiversiteitsverlies. Historisch bewijsmateriaal wijst namelijk uit dat, hoewel een dergelijke ontkoppeling tussen groei en landgebruik in de rijke landen zou kunnen plaatsvinden aangezien die veel van hun materiële voetafdruk aan lagelonenlanden uitbesteden, een voortdurende exponentiële toename van de algehele schaal van de economische activiteit deze winst op zijn minst af zou vlakken, en op wereldschaal wellicht teniet zal doen. Zo zal meer recycling het tempo van de primaire grondstoffenwinning allicht afremmen, maar niet verminderen, terwijl veel van het land dat bespaard wordt door een lagere vleesproductie voor andere commerciële doeleinden zal worden gebruikt (bijvoorbeeld voor nieuwe mega-infrastructuurprojecten, zonne- en windparken, bio-energie, mijnbouw, datacenters, enzovoorts) om te voorzien in de behoeften van een wereldeconomie die twee tot drie keer groter is dan nu – en die nog steeds exponentieel groeit.[82]
Het lijkt kortom uiterst onwaarschijnlijk dat het mondiale kapitalisme in staat zal zijn om de doelstelling van 1,5°C te halen, en het is nog minder waarschijnlijk, zo niet onmogelijk, dat het de bredere crisis van het aardsysteem zal terugdringen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de vraag of het kapitalisme dit op een manier zou kunnen klaarspelen die de sociale rechtvaardigheid bevordert in plaats van de aanhoudende ontheemding en onteigening van toch al gemarginaliseerde gemeenschappen aan te wakkeren teneinde groene kapitalistische projecten als zonne- en windenergie, BECCS, herbebossing en lithium/kobalt/kopermijnen op te kunnen schalen om zo, in de woorden van Matthew Paterson en Peter Newell, een ‘gedecarboniseerde dystopie’ te creëren.[83] Dit is wat ecologisch marxisten en activisten voor groene en sociale rechtvaardigheid al tientallen jaren betogen, en hun conclusies worden door hedendaagse ecologisch economen bevestigd. Zoals we verderop in dit hoofdstuk zullen zien, kunnen technologische innovaties deze uitdagingen voor het mondiale kapitaal wellicht beter beheersbaar maken, maar uiteindelijk kunnen ze dat alleen ten koste van het creëren of verergeren van andere problemen.
75. Neil Grant, Adam Hawkes, Shivika Mital e.a., ‘Confronting Mitigation Deterrence in Low-Carbon Scenarios’ (Environmental Research Letters 16, 2021). Pag. 1-14.
76. Willet e.a., ‘Food Systems’; Crist e.a., ‘Protecting Half’.
77. Matthew Hayek, William Ripple, Helen Harwatt e.a., ‘The Carbon Opportunity Cost of Animal-Sourced Food Production on Land’ (Nature Sustainability 4, 2021). Pag. 21-24.
78. OECD-FAO, ‘Agricultural Outlook’; Neil Stephens e.a., ‘Bringing Cultured Meat to Market: Technical, Socio-Political, and Regulatory Challenges in Cellular Agriculture’ (Trends in Food Science & Technology 78, 2018). Pag. 155-156.
79. UNEP, Assessing Global Resource Use.
80. Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’; Christopher Trisos, Cory Merow en Alex Pigot, ‘The Projected Timing of Abrupt Ecological Disruption from Climate Change’ (Nature 580, 2020). Pag. 496-501.
81. Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’; UNEP, Assessing Global Resource Use; Haberl e.a., ‘Systematic Review’.
82. Wiedmann e.a., ‘Material Footprint’; Parrique e.a., Decoupling Debunked; Brockway e.a., ‘Energy Efficiency’.
83. Matthew Paterson en Peter Newell, Climate Capitalism: Global Warming and the Transformation of the Global Economy (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2010). Pag. 169-172.
Naast het feit dat het mondiale kapitalisme crises in het aardsysteem veroorzaakt, wordt het ook geconfronteerd met zijn eigen interne crisis. Heel wat economen hebben de afgelopen jaren vastgesteld dat het mondiale kapitalisme te kampen heeft met een toestand die ze ‘seculiere stagnatie’ noemen – dat wil zeggen, een langetermijntrend richting een dalende bbp-groei –, met name in de ‘geavanceerde’ economieën van het mondiale Noorden, maar nu ook steeds meer in China.[84] Verschillende trends ondersteunen dit perspectief: de afkalvende groei van het mondiale bbp, van 5,5 procent per jaar in 1967 naar 2,5 procent in 2016; de gestage toename van de publieke en private schuld om die groei te realiseren, van grofweg 100 procent van het mondiale bbp in 1965 naar 360 procent in 2021; de dalende groei van de arbeidsproductiviteit, van zo’n 4 procent in 1970 naar 1,5 procent in 2015; teruglopende kapitaalinvesteringen in de industriële productie en Onderzoek en Ontwikkeling (R&D), van ruim 20 procent van het mondiale bbp in de jaren zeventig naar tussen de 14 en 18 procent in het afgelopen decennium; en een overeenkomstige toename van financiële speculatie en het streven naar ‘politieke rente’ (beter bekend als rent-seeking – strategieën die bedoeld zijn om te profiteren van de controle over schaarse middelen) onder kapitalisten.[85] Marxisten delen deze analyse goeddeels, maar beschrijven deze toestand eerder in termen van een ‘structurele crisis’, oftewel een situatie waarin een bepaalde vorm van accumulatie – in dit geval het ‘neoliberale’ regime, gedefinieerd door de verzwakking van de macht van arbeid ten opzichte van kapitaal, de dominante rol van financieel kapitaal in het accumulatieproces, een ideologie van marktliberalisering en een ongehinderde mobiliteit van kapitaal – niet langer in staat is om een betrouwbare basis te bieden voor de kapitaalaccumulatie.[86]
Eén manier om de kern van het probleem te verwoorden is dat de neoliberale aanval op de macht van de arbeidersklasse (door een toestand van explosief toenemende ongelijkheid en stagnerende lonen te creëren) een enorme druk heeft gegenereerd om zich geheel te verlaten op financiële deregulering en een soepele kredietverstrekking om ‘de vraag overeind te houden in een economie die aan het syndroom van een tekortschietende vraag lijdt.'[87] In de aanloop naar de financiële crisis van 2007-8 werd de Amerikaanse consumentenvraag – een belangrijke aanjager van de wereldwijde economische groei – bijvoorbeeld grotendeels ‘overeind gehouden’ door het welvaartseffect dat het gevolg was van een onhoudbare hausse op de huizenmarkt, die op zijn beurt weer werd gevoed door een ondoorzichtige en broze financiële superstructuur, die weer werd geschraagd door de effectisering van hypotheken. In die zin vormde de crisis van 2007-8 (hoewel haar oorsprong in het financiële systeem was gelegen) het symptoom van een diepere structurele malaise in het wereldwijde kapitalisme: een toestand waarin het kapitalisme zich, in de woorden van Tooze, voortdurend moest terugvallen op ‘abnormale financiële zeepbellen’ om daaruit ‘niet meer dan een “normaal” groeitempo te peuren.'[88]
De financiële crisis van 2007-8 leidde tot een aanscherping van de regels voor het toezicht op financiële systeemrisico’s en voor het garanderen van adequate kapitaalbuffers voor systeemrelevante financiële instellingen, waardoor het risico op bankencrises afnam. Maar de programma’s voor kwantitatieve verruiming en het rentebeleid (dat naar nagenoeg nul procent tendeerde) van de centrale banken hadden vooral als effect dat er meer geld naar financiële speculatie vloeide; dat de prijzen van activa overeind werden gehouden ten faveure van de beleggersklasse; en dat er meer risico’s werden genomen door hedgefondsen, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en anderen die op zoek waren naar hogere rendementen in een omgeving van extreem lage of negatieve rentes.'[89] Als gevolg daarvan is de ongelijkheid in de periode tussen de financiële crisis van 2008 en de pandemie van 2020 nog eens gestaag toegenomen, waarbij de rijkste 1 procent zich sinds 2009 95 procent van de winsten van de economische groei toe-eigende, en de groei zelf op een zorgwekkende manier afhankelijk bleef van een extreem lage rentestand, ongekend hoge schuldenniveaus en sterk overgewaardeerde activaprijzen.[90]
Als gevolg van de coronapandemie en de maatregelen die overheden in de rijke landen namen om de crisis te bestrijden, werden de bovengenoemde problemen er alleen maar erger op: de ongelijkheid bereikte nieuwe pieken, waarbij de rijkste 1 procent de hand wist te leggen op bijna twee derde van alle rijkdom die sinds 2020 gegenereerd was; eind 2020 hadden bedrijven dik 5 biljoen dollar in kas, die ze overwegend niet inzetten voor productieve investeringen, maar vooral gebruikten voor speculatieve doeleinden (bijvoorbeeld in vastgoed, tech-aandelen en cryptomunten); na een korte periode van ‘normalisatie’ tussen 2017 en 2019 brachten centrale banken de rente opnieuw naar vrijwel nul terug; en het totale schuldenniveau bereikte een historisch ongekende 360 procent van het mondiale bbp.[91]
84. Larry Summers, ‘The Age of Secular Stagnation: What It Is and What to Do About It’ (Foreign Affairs 95, no. 2, 2016). Pag. 2-9. Wat betreft de teruglopende economische groei in China zie: Ruchir Sharma, ‘China’s economy will not overtake the US until 2060, if ever’ (The Financial Times, 24 oktober 2022). www.ft.com/content/cff42bc4-f9e3-4f51-985a-86518934afbe.
85. Robert Gordon, The Rise and Fall of American Growth: The U.S. Standard of Living since the Civil War (Princeton, NJ: Princeton University Press, 2016); Tim Jackson, ‘The Post-Growth Challenge: Secular Stagnation, Inequality, and the Limits to Growth’ (CUSP Working Paper No 12, 2015). Pag. 1-5; Brett Christophers, Rentier Capitalism: Who Owns the Economy, and Who Pays? (London: Verso, 2020).
86. Immanuel Wallerstein, ‘Structural Crisis in the World-System’ (Monthly Review Press 62, no. 10, 2011). Pag. 31-39.
87. Martin Wolf, The Shifts and the Shocks: What We’ve Learned, and Have Still to Learn, About the Financial Crisis (New York: Penguin Press, 2014). Pag. 173.
88. Adam Tooze, Crashed: How a Decade of Financial Crises Changed the World (New York: Penguin Books, 2018). Pag. 453.
89. Mohammed El-Erian, ‘Not Just Another Recession: Why the Global Economy May Never Be the Same’ (Foreign Affairs, 22 november, 2022). www.foreignaffairs.com/world/not-just-another-recession-global-economy.
90. Tooze, Crashed, pag. 453, 316.
91. Oxfam, Survival of the Richest: How We Must Tax the Super-Rich Now to Fight Inequality (London: Oxfam International, 2023); John Bellamy Foster, Jamil Jonna en Brett Clark, ‘The Contagion of Capital’ (Monthly Review 72, no. 8, 2021). Pag. 1-17.
Het mondiale kapitalisme strompelt dus moeizaam voort en wordt vooral overeind gehouden door een onhoudbaar regime van lage rentetarieven en soepele kredietverlening, een situatie die nu mogelijk ten einde loopt als gevolg van de inflatieschok van 2022. Sinds de lockdowns van 2021 maakte de wereldeconomie een snel maar ongelijkmatig herstel door, met een mondiale bbp-stijging van 6 procent na een krimp van 3 procent in 2020. Dit snelle herstel, tezamen met aanhoudende problemen in de toeleveringsketens en elkaar versterkende stressfactoren op de wereldwijde voedsel- en energiemarkten (meer daarover hieronder), vormde de basis voor de grootste wereldwijde inflatiesprong in bijna veertig jaar, met in oktober 2022 een piek van 12,1 procent op jaarbasis.[92]
Mainstream economen zagen dit veelal als een probleem van ‘excessieve vraag’ – ’te veel geld dat jacht maakt op te weinig goederen’ – dat grotendeels veroorzaakt was door de corona-steunmaatregelen. Maar hoewel deze stimuleringsuitgaven zeker een rol hebben gespeeld, was de inflatiegolf in werkelijkheid vooral het gevolg van schokken op de energie- en voedselmarkten en in de toeleveringsketens, alsmede van machtige bedrijven die een slaatje uit de situatie wilden slaan – die op kostenstijgingen verderop in de keten reageerden door hun winstmarges te beschermen of te vergroten –, wat op zijn beurt weer gevolgd werd door de inspanningen van werknemers om koopkrachtdaling te voorkomen.[93]
Niet-financiële bedrijven in het mondiale Noorden hebben dus recordwinsten geboekt, terwijl de lonen van werknemers gemiddeld genomen niet of nauwelijks gelijke tred hebben gehouden met de stijging van de kosten van levensonderhoud.[94] Hoewel sommige landen in Europa hun toevlucht namen tot onconventionele beleidsmaatregelen, zoals het heffen van belastingen op onvoorziene en onterechte winsten, en zelfs het instellen van prijsplafonds, werd de reactie op de torenhoge inflatie vooral gedomineerd door renteverhogingen die bedoeld waren om de consumentenvraag, de investeringen, de werkgelegenheid en de lonen in te tomen – met alle risico’s van dien op een recessie, financiële instabiliteit en andere ellende voor werknemers. Het botte instrumentarium van de centrale banken is er slechts gedeeltelijk in geslaagd om de inflatie in de greep te krijgen, die naar verwachting zal blijven dalen, zij het langzamer dan eerder verwacht: van 8,7 procent in 2022 naar 7 procent in 2023 en 4,9 procent in 2024.[95] Maar de sociale, economische en politieke gevolgen van de renteverhogingen, die hogere rente- en aflossingsverplichtingen met zich meebrengen voor een wereldeconomie die toch al onder een gigantische schuldenlast zucht, zijn hoogst onzeker en voor menigeen een bron van zorg.
Nouriel Roubini, om eens iemand te nomen, stelt dat de wereldeconomie afstevent op een periode van ongekende turbulentie. Dit zou de vorm kunnen aannemen van uitwaaierende schuldencrises en een diepe wereldwijde recessie als gevolg van de renteverhogingen, of juist een aanhoudend hoge inflatie mochten centrale banken hun rentebeleid opgeven om prioriteit te geven aan de financiële stabiliteit.[96] In de woorden van Cedric Duran staan centrale banken voor een onmogelijke keuze tussen een financiële ineenstorting en een ‘langgerekte lijdensweg’, waarbij het meest waarschijnlijke scenario gelegen is in ‘een onversneden devaluatie van financiële activa door een crisis [in slow motion] in de vorm van een permanente middelhoge inflatie.'[97] Veel analisten, onder wie die van de Wereldbank, zijn het erover eens dat de inflatie op de korte termijn waarschijnlijk zal afnemen, maar dat er niettemin een ’toenemend risico bestaat dat de inflatie de komende jaren hoog blijft’ als gevolg van een reeks van uitdagingen – waaronder aanhoudende schokken in de energie- en voedselvoorziening (verergerd door klimaatverandering); oplopende geopolitieke spanningen en de daarmee samenhangende trend naar deglobalisering (zoals reshoring, het terughalen van kritieke industrieën uit lagelonenlanden en/of friend-shoring, het betrekken van kritieke goederen van bevriende naties, met stijgende arbeids- en productiekosten als gevolg); en een krimpend arbeidsaanbod als gevolg van vergrijzing.[98]
Hoewel de uitkomsten uitermate onzeker zijn, is het opnieuw opflakkeren van de inflatie wellicht eerder een teken van een structurele verschuiving in de wereldeconomie, dan van een kortstondig hapering als gevolg van de coronacrisis en de daaropvolgende oorlog in Oekraïne. In het beste geval zou dit het voor de technocratische elites een stuk lastiger maken om de zich almaar verdiepende contradicties van het kapitalisme te verzoenen, gezien de complexe afweging tussen het terugdringen van de inflatie, het waarborgen van de financiële stabiliteit, het beschermen van de groei en de werkgelegenheid en het in toom houden van de populistische onrust.[99] In het slechtste geval kan dit voor het mondiale kapitalisme ontaarden in wat Roubini omschrijft als de ‘ergste periode van stagflatie die de wereld ooit heeft gezien’: een tijdperk van hardnekkig hoge inflatie, hoge werkloosheid en stagnerende groei, doorspekt met almaar heviger recessies.[100]
92. International Monetary Fund, World Economic Outlook: Countering the Cost-of-Living Crisis (Washington, DC: IMF, 2022).
93. Isabella Weber en Evan Wasner, ‘Sellers Inflation, Profits and Conflict: Why can Large Firms Hike Prices in an Emergency?’ (University of Massachusetts Amherst Working Paper Series, 2023). Pag. 1-51.
94. Weber en Wasner, ‘Sellers Inflation’. Pag. 1-2; Zie tevens: Josh Bivens, ‘Corporate Profit Have Contributed Disproportionately to Inflation. How Should Policymakers Respond?’ (Economic Policy Institute, 21 april 2022). www.epi.org/blog/corporate-profits-have-contributed-disproportionately-to-inflation-how-should-policymakers-respond/.
95. International Monetary Fund, World Economic Outlook: A Rocky Recovery (Washington D.C: IMF, 2023). Pag. xiv.
96. Nouriel Roubini, Megathreats: Ten Dangerous Trends That Imperil Our Future, and How to Survive Them (New York: Little Brown & Company, 2022).
97. Cedric Durand, ‘The End of Financial Hegemony?’ (New Left Review 138, 2022). Pag. 48, 42.
98. World Bank, Global Economic Prospects, pag. 53-54; Roubini, Megathreats, pag. 104-107; El-Erian, ‘Not Just Another Recession’.
99. El-Erian, ‘Not Just Another Recession’.
100. Roubini, Megathreats, pag. 86.
Medio 2021 leefde bij weinigen het besef dat we aan de vooravond stonden van een wereldwijde energiecrisis – in de zin van een crisis in het aanbod van fossiele brandstoffen, niet van de klimaateffecten ervan. Maar in februari 2022 veranderde dat allemaal. De inval van Poetin in Oekraïne ontketende wat het IEA omschrijft als ‘de eerste waarachtig wereldwijde energiecrisis’: een reeks prijsschokken op de markten voor aardgas, olie, steenkool en elektriciteit die het grootste deel van het wereld-systeem op zijn grondvesten deden schudden, waarbij Europa en die landen in het mondiale Zuiden die afhankelijk zijn van de invoer ervan het het zwaarst te verduren kregen.[101]
Tussen februari 2021 en augustus 2022 ging de gasprijs in Europa tien keer over de kop, nadat de Russische gasleveranties met 80 procent gedaald waren. De stijgende vraag naar steenkool en vloeibaar gemaakt aardgas (LNG) om de tekorten op te vangen, zorgde wereldwijd voor recordprijzen voor steenkool en LNG. De olieprijs klom kortstondig naar ruim 123 dollar per vat – een verdrievoudiging ten opzichte van het dieptepunt begin 2020 en het hoogste niveau sinds 2008 – en bleef maandenlang ver boven de 100 dollar hangen alvorens in juni 2023 naar 76 dollar terug te zakken (vanwege de angst voor een dreigende recessie). De sociale en politieke gevolgen waren enorm: 70 miljoen mensen in het mondiale Zuiden waren van elektriciteit verstoken; laagverdieners in de rijke landen werden gedwongen om te kiezen tussen voedsel en verwarming; olie- en gasbedrijven boekten recordwinsten; en rijke landen (met name in Europa) overwogen of namen maatregelen die voorheen ondenkbaar waren – waaronder extra belastingen op de exorbitante winsten van energiebedrijven, het instellen van prijsplafonds en de rantsoenering van energie.[102]
Hoe moeten we deze crisis verklaren? Het is duidelijk dat het oplopen van de energieprijzen slechts werd aangewakkerd, en niet veroorzaakt, door de oorlog in Oekraïne: de prijzen van olie, gas en steenkool waren in de loop van 2021 al gestaag gestegen als gevolg van de snel aantrekkende vraag naar energie na de corona-lockdowns, tezamen met een reeks regiospecifieke stressfactoren (zoals de strenge winter van 2020-21, de lage gasvoorraden in Azië en continentaal Europa, de door droogte veroorzaakte daling van de waterkrachtproductie in China en Brazilië, steenkooltekorten in India en de wind die het die zomer in heel Europa liet afweten).[103]
Naast deze directe factoren zijn veel analisten het erover eens dat een van de diepere structurele oorzaken gelegen is in de onderinvestering in de olie- en gasexploratie: na van 2008 tot 2014 een periode van relatief hoge prijzen te hebben doorgemaakt, luidde de ‘schalierevolutie’ in 2014-5 een overaanbod van olie en gas in, waardoor olie- en gasmaatschappijen gedwongen werden om hun investeringen in de exploratie en winning terug te schroeven. Ondertussen waren de investeringen in hernieuwbare energie bij lange na niet voldoende om een mogelijk tekort aan fossiele energie op te vangen.[104] Dit werd nog eens verergerd door de coronapandemie, die ertoe leidde dat de vraag naar olie tijdelijk met een derde afnam en de olieprijs in april 2020 naar een historisch dieptepunt daalde, wat op zijn beurt weer tot gevolg had dat de kapitaaluitgaven in de olie- en gassector met 30 procent slonken.[105]
Het lijdt geen twijfel dat deze ‘onderinvestering’ een belangrijke oorzaak van de crisis is. Toch dringt de vraag zich op waarom dit zo’n probleem is geworden, en waarom zovelen in de olie- en gassector nu van een ‘structurele onderinvestering’ in het aanbod spreken.[106] Op zichzelf vormen periodes van lage prijzen geen toereikende verklaring, helemaal gezien de herhaalde ramingen van het IEA en andere instellingen dat de vraag naar olie en gas nog wel even zal blijven stijgen en er tegelijk het probleem van de uitputting van bestaande velden speelt. Sommige analisten leggen de schuld bij een op ‘netto nul’ gericht klimaatbeleid: zoals verschillende lobbyisten uit de fossiele sector onlangs betoogd hebben, ontmoedigen regeringen op dit moment de investeringen in olie en gas door op te roepen tot een toekomstige uitfasering van fossiele brandstoffen, en verergeren ze zo de krapte in de energievoorziening.[107] Het argument snijdt hout, maar tot nog toe zijn er weinig bewijzen voor: zoals het IEA laat zien, bestaat er nog ‘geen aanwijsbare correlatie tussen de uitgaven aan fossiele brandstoffen in de achtenzestig landen plus de EU die “netto nul”-beloften hebben gedaan’ en de uitgaven in landen die een dergelijke belofte niet hebben gedaan.[108]
101. International Energy Agency (IEA), World Energy Outlook 2022 (Paris: IEA, 2022). Pag. 3.
102. IEA, World Energy Outlook 2022, pag. 3.
103. David Sheppard, ‘Gas Shortages: What Is Driving Europe’s Energy Crisis?’ (The Financial Times, 10 oktober 2021). www.ft.com/content/72d0ec90-29e3-4e95-9280-6a4ad6b481a3.
104. IEA, World Energy Outlook 2022, pag. 34-35; The Economist, ‘The Age of Fossil Fuel Abundance Is Dead’ (The Economist, 4 oktober 2021). www.economist.com/finance-and-economics/the-age-of-fossil-fuel-abundance-is-dead/21805253.
105. Roger Harrabin, ‘Record Drop in Energy Investment, Warns International Energy Agency’ (BBC News, 27 mei 2020, https). www.bbc.co.uk/news/business-52812709.
106. Justin Jacobs, ‘US Oil Majors Hold Down Spending Despite White House Threats’ (The Financial Times, 3 november 2022) www.ft.com/content/4192caf1-8626-4131-9777-ceb82860fdb3.
107. Derek Brower, ‘Chevron Chief Blames Western Governments for Energy Crunch’ (The Financial Times, 20 oktober 2022). www.ft.com/content/83d93bdd-659a-47b3-96bf-40884ef46a09.
108. IEA, World Energy Outlook 2022, pag. 36.
Om die structurele onderinvestering beter te kunnen begrijpen en een dieper inzicht te krijgen in de huidige energiecrisis, moeten we te rade gaan bij een concept dat door ecologische en biofysische economen ontwikkeld is: het energierendement op energie-investering (EROI), ook wel netto energie genoemd. Het EROI verwijst naar de hoeveelheid netto energie die overblijft na aftrek van de hoeveelheid energie die gebruikt is om die energie te winnen. Die energie-investering heeft niet alleen betrekking op de energie die direct in het winningsproces gebruikt wordt (bijvoorbeeld om olie en gas uit de grond te pompen), maar ook op de energie die indirect in de verschillende stadia van de levenscyclus wordt aangewend (bijvoorbeeld de energie die gebruikt wordt om een energiecentrale of boorplatform te bouwen, of om die energie op de plaats van bestemming te krijgen).[109] Zo kent de conventionele olie in gigantische ‘mammoetvelden’ zoals Ghawar in Saoedi-Arabië een hoge EROI (een opbrengst van naar schatting zo’n 40 eenheden energie voor elke eenheid die in de directe en indirecte winning ervan geïnvesteerd wordt, oftewel een EROI van 40:1) en relatief lage winningskosten, terwijl onconventionele oliebronnen zoals de Amerikaanse schalieolie (of beter tight oil), de Canadese en Venezolaanse teerzanden, en de diepzeewinning van olie en die in het arctisch gebied een aanzienlijk lagere EROI kennen (naar schatting 7:1 voor diepzeeolie en tussen de 2:1 en 3:1 voor schalieolie- en de teerzandwinning).[110]
Hoewel de meeste gevestigde energieanalisten weinig oog hebben voor het EROI-perspectief, zijn ze zich in elk geval gedeeltelijk bewust van de implicaties ervan wanneer ze wijzen op de hogere kapitaalintensiteit en de hogere break-evenprijs van onconventionele olie en gas in vergelijking tot conventionele varianten. In de praktijk betekent dit dat de prijs van schalie- en teerzandolie minstens 60 tot 80 dollar per vat moet bedragen om winstgevend te zijn, terwijl die voor conventionele olie tussen de 20 tot 40 dollar ligt (al moet gezegd dat die schattingen sterk uiteenlopen).[111] De meer gebruikelijke nadruk op break-evenprijzen biedt op zichzelf al een nuttig handvat om de huidige energiecrisis te begrijpen: naarmate de wereldeconomie zich almaar meer moet verlaten op onconventionele olie- en gasreserves die hogere kapitaaluitgaven vooraf vereisen, neemt de animo om in nieuwe olie- en gasexploratie te investeren af. Helemaal in het licht van het gebrek aan winstgevendheid van de Amerikaanse schaliesector, die momenteel onder vuur ligt van investeerders die eisen dat de branche zich meer gaat richten op het vergroten van de aandeelhouderswaarde en minder op het verhogen van de winning. En daarnaast spelen grote onzekerheden over de toekomstige vraag- en prijsontwikkeling in een tijd van energietransitie de sector eveneens parten.[112]
Maar hiermee is het verhaal nog niet rond. Vanuit het perspectief van het gevestigde economisch denken zijn de enige aanbodbeperkingen van fossiele brandstoffen economisch of financieel van aard, en niet geologisch. Met andere woorden: de enige beperking is gelegen in een gebrek aan investeringen om de enorme reserves aan brandbare koolstofatomen uit de aardkorst op te pompen. Kijken we uitsluitend door de lens van de totale olie- en gasreserves, dan zijn de hoeveelheden die nog gewonnen kunnen worden inderdaad immens. Maar EROI-analyses laten zien dat het om de totale hoeveelheid gewonnen energie gaat minus de energie die nodig is om die energie te winnen en bij de gebruikers af te leveren, die er echt toe doet. Dus ook al zijn die olie- en gasreserves enorm, dan nog kan de mondiale EROI-daling de economische groei in de wielen rijden, doordat de hoeveelheid netto energie die beschikbaar is voor de rest van de economie terugloopt en dit simpelweg betekent dat een groter deel van het energieaanbod en het kapitaal in de energiesector moet worden gestoken.[113] En dat is inderdaad wat de historische data te zien geven: tot aan de jaren zestig van de vorige eeuw, toen het gemiddelde EROI voor fossiele brandstoffen (volgens Charles Hall) op zo’n 60:1 lag, bedroegen de uitgaven aan energie als deel van het mondiale bbp gemiddeld zo’n 3 à 4 procent. Het afgelopen decennium, toen het gemiddelde EROI voor fossiele brandstoffen (opnieuw volgens Hall) naar grofweg 17:1 gezakt was, verdubbelden de energie-uitgaven daarentegen naar gemiddeld zo’n 6 tot 8 procent van het mondiale bbp – en bereikten ze in 2022 een recordhoogte van 13 procent van het mondiale bbp.[114] Het is dus wellicht geen toeval dat het tijdperk van piek-EROI samenviel met de ‘gouden eeuw’ van het keynesiaanse kapitalisme, terwijl de EROI-daling van de afgelopen dertig jaar in het teken staat van ‘seculiere stagnatie’.[115]
Bovendien, zo benadrukken EROI-analisten, verloopt de krimp van het energiesurplus niet-lineair. Dat komt doordat de hoeveelheid netto energie die voor de rest van de economie beschikbaar is op niet-lineaire wijze afneemt zodra het EROI naar tussen de 10:1 en 5:1 daalt – een fenomeen dat ze de (netto-)energieklif hebben gedoopt.[116] Met andere woorden, het verschil tussen een EROI van 10:1 en 5:1 is groter dan het verschil tussen 50:1 en 10:1, en nog groter bij een verschil tussen 5:1 en 3:1. Door het netto-energieconcept in percentages uit te drukken, wordt het fenomeen net wat inzichtelijker: een EROI van 50:1 houdt in dat 98 procent van de gewonnen energie beschikbaar komt aan de niet-energiesectoren van de economie; bij een EROI van 10:1 daalt dit percentage naar 90; bij een EROI van 5:1 naar 80; bij een EROI van 4:1 naar 75; bij een EROI van 3:1 naar 66; en bij een EROI van 2:1 tot slot naar 50 procent.[117]
Het zou zomaar het geval kunnen zijn dat de wereldeconomie nu al van de steeds steiler wordende helling van de energieklif aan het afroetsjen is: met behulp van een ‘input output’-analyse, die zowel de directe als de indirecte energiekosten in de EROI-berekening meeneemt, komen Paul Brockway en kompanen voor alle fossiele brandstoffen tot een EROI-gemiddelde van ergens tussen de 5:1 en 6:1.[118] Hoewel dergelijke berekeningen, gezien de vele onzekerheden en onenigheid over de EROI-methodologie, met een korreltje zout moeten worden genomen, vormen ze niettemin een vingerwijzing, zoals de auteurs schrijven, dat ‘we deze zone van snelle niet-lineaire verandering misschien al zijn binnengetreden, waarin elke verdere afname [van het EROI] in een steeds snellere daling resulteert van de hoeveelheid netto energie die voor de samenleving beschikbaar is.'[119]
109. Charles Hall, Energy Return on Investment: A Unifying Principle for Biology, Economics, and Sustainability (Cham: Springer, 2017).
110. David Murphy en Charles Hall, ‘Energy Return on Investment, Peak Oil, and the End of Economic Growth’ (Annals of the New York Academy of Sciences 1219, 2011). Pag. 52-72.
111. Murphy en Hall, ‘Energy Return on Investment’.
112. The Economist, ‘Age of Fossil Fuel Abundance Is Dead’.
113. Andrew Jackson en Tim Jackson, ‘Modelling Energy Transition Risk: The Impact of Declining Energy Return on Investment’ (Ecological Economics 185, 2021). Pag. 1-27.
114. Hall, Energy Return, pag. 93; Todd Gillespie, ‘Energy Costs Set to Reach Record 13% of Global GDP this Year’ (Bloomberg, 16 maart 2022).
115. Jackson, ‘Post-Growth Challenge’; Ahmed, Failing States, pag. 27.
116. Paul Brockway, Anne Owen, Lina Brand-Correa en Lukas Hardt, ‘Estimation of Global Final-Stage Energy-Return-on-Investment for Fossil Fuels with Comparison to Renewable Energy Sources’ (Nature Energy 4, 2019). Pag. 612-621.
117. Jackson en Jackson, ‘Modelling Energy Transition Risk’, pag. 2.
118. Brockway e.a., ‘Estimation of Global Final-Stage Energy-Return-On-Investment’.
119. Brockway e.a., ‘Estimation of Global Final-Stage Energy-Return-On-Investment’. Pag. 616.
De hypothese dat we door de EROI-daling van fossiele brandstoffen van de energieklif af gaan tuimelen, is ongetwijfeld speculatief. Bovendien zeggen dergelijke schattingen van het wereldwijde EROI niet zo heel veel, aangezien ze belangrijke verschillen over het hoofd zien tussen uiteenlopende brandstoffen en hun winningskosten in uiteenlopende regio’s. Maar mocht de hypothese in grote lijnen juist zijn, dan wil dat zeggen dat we wellicht te maken zullen krijgen met een niet-lineaire afname van de netto hoeveelheid fossiele energie die voor de wereldeconomie beschikbaar is, wat zich vertaalt in het verschijnsel dat een almaar groter deel van het mondiale bbp en de mondiale energievoorziening aan de energiesector besteed zal moeten worden – wat simpelweg wil zeggen dat er minder energie en kapitaal beschikbaar is voor de rest van de economie –, en op de lange termijn in stijgende energiekosten, verhoogde aanbodrisico’s en uiteindelijk in een economiebrede inflatie die steeds schadelijker vormen aanneemt naarmate het EROI van fossiele brandstoffen verder en niet-lineair terugloopt.[120]
Ook als we niet echt met zo’n energieklif geconfronteerd gaan worden, maar gewoon met een periode van structurele onderinvestering die deels door de EROI-daling veroorzaakt wordt, dan nog voorspelt dat de komende jaren weinig goeds voor de energiezekerheid (met name voor de zekerheid van het olieaanbod, wereldwijd de belangrijkste energiebron). Zoals het IEA in zijn scenario voor ‘aangekondigd beleid’ (stated policies) raamt, zal de vraag naar olie in 2035 naar 103 miljoen vaten per dag (mv/d) stijgen om daarna tot 2050 heel langzaam af te nemen. De achterblijvende investeringen van de laatste jaren houden echter in dat ‘er relatief weinig nieuwe bronnen in ontwikkeling zijn en er buiten de OPEC-landen almaar minder nieuw bronnen ontdekt worden die geëxploreerd kunnen worden,’ terwijl een ‘hardnekkig achterblijven van de oliewinning’ in de OPEC-landen ten opzichte van hun doelstellingen ‘een voorbode kan zijn van de risico’s die in het verschiet liggen’.[121] Zoals het IEA (in ongewoon grimmige bewoordingen) concludeert: ‘Er moet iets veranderen om een naar energie hongerende wereld te voorkomen die voortdurend met hevige prijsschommelingen te kampen krijgt.'[122]
De situatie is wellicht minder kritiek wanneer de olievraag meer in lijn zal blijken te zijn met de ramingen van British Petroleum (BP) die in haar ‘nieuw momentum’-scenario, dat van na de door Poetin veroorzaakte energieschok dateert, verwacht dat de olievraag zich in 2030 rond 100 mv/d zal stabiliseren, alvorens langzaam te dalen.'[123] Zoals ik in hoofdstuk 4 en 5 verder uitwerk, kan de energiezekerheid in 2030 echter ook heel wat slechter uitpakken dan BP en het IEA verwachten. De redenen daarvoor zijn gelegen in hun onrealistische aannames over de schaliewinning in de VS; de grote kans op onverwachte problemen bij de OPEC-winning; hun gebrekkige doorberekening van reboundeffecten;[124] hun veronachtzaming van een stijgende vraagdruk als gevolg van een toenemende militarisering; en de moeilijk in te schatten gevolgen van de verergerende klimaatchaos voor de energie-infrastructuur. Samenvattend is de hypothese van de energieklif niet van wezenlijk belang voor de stelling dat we de komende jaren geconfronteerd gaan worden met aanzienlijke risico’s rond de leveringszekerheid van fossiele brandstoffen. Maar die hypothese vormt wel een vingerwijzing dat het energieprobleem dieper gaat en minder goed beheersbaar is dan de meeste analisten beseffen. Is deze hypothese juist, dan krijgen we de komende jaren niet slechts te kampen met een reeks tijdelijke prijspieken, maar ook en vooral met een pijnlijke botsing tussen de groeiende energiebehoefte van het wereldwijde kapitalisme en een krimp van de beschikbare hoeveelheid netto energie.
In laatste instantie hangt dit alles echter af van de snelheid en het uiteindelijke verloop van de energietransitie. Zoals het IEA in het licht van de dreigende botsing tussen de onderinvestering in fossiele brandstoffen en de verwachte vraagstijging stelt, is ‘de enige weg voorwaarts gelegen in een drastische toename van de investeringen in schone energietechnologieën en -infrastructuur. En dit moet snel gebeuren, anders zullen de mondiale energiemarkten een turbulente en volatiele tijd tegemoet gaan.'[125] Kortom, als business-as-usual ons naar een toekomst voert van een reeks verergerende polycrises rond klimaat, energie en economie, dan oogt een versnelde energietransitie als de ‘poly-oplossing’ waarop we zitten te wachten.[126] Is hernieuwbare energie tegen deze uitdaging opgewassen?
120. Jackson en Jackson, ‘Modelling Energy Transition Risk’.
121. IEA, WEO 2022, pag. 51-52.
122. IEA, WEO 2022, pag. 61.
123. British Petroleum (BP), Energy Outlook 2023 Edition (London: BP, 2023). Pag. 40.
124. See Brockway e.a., ‘Energy Efficiency’, pag. 14.
125. IEA, WEO 2022, pag. 61.
126. Smith, ‘Against “Polycrisis”’.
Het staat buiten kijf dat hernieuwbare energie (HE) aan een indrukwekkende opmars bezig is. Sinds 2010 zijn de kosten van zonnepanelen en windturbines met respectievelijk 73 en 22 procent gedaald, en menig analist claimt dat we ons aan de vooravond bevinden van een ware HE-explosie, met name aangedreven door de terugkoppelingslus van een ‘stijgende leercurve’.[127] Mede op grond van de energieschok van 2022 en nieuwe beleidsmaatregelen – waaronder het REpowerEU-plan van de EU, de Amerikaanse Inflation Reduction Act en het veertiende vijfjarenplan van China – voorspelt het IEA dat de wereldwijde elektriciteitsopwekking met zonne- en windenergie tussen 2022 en 2027 een verdubbeling te zien zal geven. Dat is een stijging van 30 procent ten opzichte van de raming van 2021, en de verwachting luidt nu dat zonnepanelen steenkool in 2027 voorbij zullen streven als ’s werelds belangrijkste bron voor de opwekking van elektriciteit.[128] In de meeste landen rond de wereld vormen zonnepanelen nu al de goedkoopste optie voor het opwekken van elektriciteit, en in 2030 zullen ze waarschijnlijk vrijwel overal de goedkoopste keuze zijn.[129] Vanuit dit perspectief bezien, zal de gestaag dalende kostencurve van hernieuwbare energie en accuopslagtechnologieën de fossiele industrie spoedig de das omdoen en landen in staat stellen om tegelijkertijd de klimaat-, energie- en inflatiecrisis op te lossen.[130]
Anderen werpen tegen dat het voorlopig weinig waarschijnlijk is dat industriële, kapitalistische consumptiemaatschappijen uitsluitend op hernieuwbare energie zullen kunnen draaien. In hun perspectief zijn het de problemen rond de variabiliteit van HE (dat wil zeggen, het feit dat de opbrengsten van hernieuwbare energiebronnen als zon en wind fluctueren en aangevuld moeten worden met een grote opslagcapaciteit, basislastvermogen en/of nieuwe transportleidingen); het bestaan van sectoren die zich lastig laten elektrificeren en waarvoor momenteel weinig CO₂-arme alternatieven voorhanden zijn; alsmede het grote beslag dat HE op land en mineralen legt, en het (betwistbare) lage EROI van zonne- en windenergie, die ervoor zorgen dat een volledige decarbonisatie van de economie een veel grotere uitdaging vormt dan door techno-optimisten aangenomen wordt.[131] In plaats van een nakend tijdperk van overvloedige hernieuwbare energie, voorzien de pessimisten dat HE-technologieën fundamentele beperkingen kennen die zullen voorkomen dat ze het historisch grote energiesurplus van fossiele brandstoffen ooit gaan evenaren. Hebben ze gelijk, dan zou de tegenstelling tussen een stijgende energievraag en een afname van de hoeveelheid netto-energie weleens fataal kunnen uitpakken voor het wereldwijde kapitalisme en ervoor kunnen zorgen dat de wereldeconomie koers zet naar een traject van vraagvernietiging, deïndustrialisatie en economische krimp.[132]
Omdat dit debat zo technisch van aard is, wordt het door de overgrote meerderheid van sociaal wetenschappers genegeerd, zelfs door politiek economen met een specialisatie in energie.[133] Toch is dit debat ongelooflijk belangrijk, aangezien zowel het technisch potentieel als de inherente beperkingen van hernieuwbare energie het spectrum van de mogelijke toekomsten van het wereld-systeem beslissend zullen bepalen. In een aantal opzichten stellen de bewijzen de optimistische benadering in het gelijk: HE-technologieën breiden zich snel uit, worden voortdurend beter en krijgen naar alle waarschijnlijkheid niet met absolute geofysische grenzen te kampen die een verdere expansie in de toekomst in de weg staan. Tegelijkertijd spelen er ook verschillende politieke, economische en technische hobbels die een rem op de energietransitie kunnen zetten en die kunnen verhinderen dat hernieuwbare energie de verstrengelde crises rond klimaat, energie en inflatie oplost. In dit deel geef ik geen uitputtend overzicht van alle potentiële obstakels, maar richt ik me op een vijftal belemmeringen die de grootste relevantie hebben voor mijn scenarioanalyse in hoofdstuk 4: (1) het opschalen van de financiering voor HE; (2) sectoren waarin ‘nuluitstoot’ lastig te verwezenlijken is; (3) knelpunten bij transitiemineralen; (4) conflicten over landgebruik; en (5) de EROI-kwestie.
127. Eban Goodstein en Hunter Lovins, ‘A Pathway to Rapid Global Solar Energy Deployment? Exploring the Solar Dominance Hypothesis’ (Energy Research & Social Science 56, 2019). Pag. 1-6; Kingsmill Bond, Harry Benham en Ed Vaughan, The Sky’s the Limit: Solar and Wind Energy Potential Is 100 Times as Much as Global Energy Demand (London: Carbon Tracker, 2021).
128. IEA, Renewables 2022: Analysis and Forecast to 2027 (Paris: IEA, 2022).
129. Bond e.a., Sky’s the Limit.
130. Michael Liebreich, ‘After Ukraine: The Clean Energy Acceleration’ (Bloomberg NEF, 30 september 2022). https://about.bnef.com/blog/after-ukraine-the-great-clean-energy-acceleration/.
131. Richard Heinberg en David Fridley, Our Renewable Future: Laying the Path for One Hundred Percent Clean Energy (Washington, DC: Island Press, 2016); Inigo Capellán-Peréz, Carlos de Castro en Luiz Gonzalez, ‘Dynamic Energy Return on Energy Investment (EROI) and Material Requirements in Scenarios of Global Transition to Renewable Energies’ (Energy Strategy Reviews 26, 2019). Pag. 1-26; Vaclav Smil, How the World Really Works: A Scientist’s Guide to Our Past, Present, and Future (New York: Penguin Books, 2022); Christopher Clack, Staffan Qvist, Jay Apt e.a., ‘Evaluation of a Proposal for Reliable Low-Cost Grid Power with 100% Wind, Water, and Solar’ (Proceedings of the National Academy of Sciences 114, no. 26, 2016). Pag. 6722-6725.
132. Jorg Friedrichs, The Future Is Not What It Used to Be: Climate Change and Energy Scarcity (Cambridge, MA: MIT Press, 2013).
133. Zie mijn bespreking in: Michael Albert, ‘The Global Politics of the Renewable Energy Transition and the Non-Substitutability Hypothesis: Towards a “Great Transformation?”’ (Review of International Political Economy 29, no. 5, 2022). Pag. 1766-1781.
Om met de financiering te beginnen: de uitdaging is er in gelegen om in een tijdperk van structurele onderinvestering in fossiele brandstoffen de publieke en private investeringen in hernieuwbare energie zo snel mogelijk op te schalen, wat zowel nodig is om de klimaatdoelstellingen te halen als om een ‘naar energie hongerende wereld te voorkomen’.[134] Maar ondanks hun snel dalende kosten geeft het IEA aan dat de investeringen in ‘schone’ energie – waartoe het niet alleen zonne- en windenergie, accuopslag, oplaadpalen voor elektrische voertuigen, uitbreiding en modernisering van het elektriciteitsnet en het verhogen van de efficiëntie bij eindgebruikers rekent, maar ook CO₂-afvang, kernenergie, biobrandstoffen en brandstoffen op basis van waterstof – veel te traag stijgen en in 2030 verdrievoudigd moeten zijn (van 1,4 biljoen dollar nu naar 4,2 biljoen dollar in 2030) om deze doelstellingen te halen.[135] Ondanks de onderinvestering in verhouding tot de verwachte toekomstige vraag, houden de kapitaaluitgaven aan nieuwe olie-, gas- en steenkoolprojecten – naar schatting 520 miljard dollar in 2022, wat slechts een geringe daling is ten opzichte van het gemiddelde over 2015-19 – opmerkelijk (hoewel gruwelijk hier wellicht beter op zijn plaats is) hardnekkig stand, de snel dalende kosten van zonne- en windenergie ten spijt.[136] Het probleem is dat investeringen in HE, zoals Brett Christophers aantoont, gemiddeld genomen nog altijd minder aantrekkelijke rendementen opleveren dan die van olie- en gasprojecten – gemiddeld zo’n 8 à 10 procent voor HE, en 15 procent of meer voor olie en gas.[137]
Ook al leveren HE-technologieën op de lange termijn kostenbesparingen op door zowel de stroomrekening te verlagen als klimaatschade te vermijden, toch gaan hun hogere aanloopkosten en lagere rendement op investering op de korte termijn gepaard met ernstige belemmeringen voor het mobiliseren van de benodigde financiering. In de woorden van Christophers: ‘Investeringsbeslissingen worden niet bepaald door de prijs. In de kern genomen draait investeren om winst.'[138] Volgens McKinsey ligt er voor slechts 40 tot 50 procent van de benodigde HE-investeringen een ‘positief investeringsplan’ – oftewel, een rendement op investering dat hoog genoeg is – zodat het resterende deel ofwel rechtstreeks door de overheid moet worden opgebracht of door beleid te entameren dat particuliere financieringsbronnen ontsluit (bijvoorbeeld in de vorm van een hogere koolstofprijs, hogere subsidies op HE-technologieën en beleid dat de risico’s op investeringen in HE voor particulier kapitaal terugdringt).[139] Het probleem is vooral acuut in het mondiale Zuiden, dat (met uitzondering van China) te maken heeft met hogere kapitaalkosten voor HE-projecten als gevolg van de veronderstelde hogere risico’s en het lagere rendement.[140] In weerwil van sommige techno-optimistische aannames, maakt dit duidelijk dat verdere kostendalingen van zonne- en windenergie alleen ons niet gaan redden. Enkel meer overheidsinvesteringen, stevige beleidsmaatregelen van de grote CO₂-uitstoters en wereldwijde financiële hervormingen om de HE-investeringen in het mondiale Zuiden drastisch op te voeren, zullen bij machte zijn om soelaas te bieden.
De tweede belangrijke uitdaging betreft die sectoren waarin ‘nul uitstoot’ moeilijk te verwezenlijken is of die zich lastig (of helemaal niet) laten elektrificeren – waaronder de scheepvaart, de luchtvaart, de staal-, aluminium, cement-, kunstmest- en kunststoffenindustrie evenals andere industrieën die op een hoge temperatuurwarmte zijn aangewezen – en die dus niet met behulp van volwassen technologieën ‘ontkoold’ kunnen worden.[141] Deze sectoren nemen jaarlijks zo’n 20 tot 25 procent van de wereldwijde CO₂-uitstoot voor hun rekening, en het IEA erkent dat het ‘decarboniseren’ of ‘ontkolen’ van deze sectoren ‘afhankelijk zal zijn van technologieën die zich nu nog in het prototype- of demonstratiestadium bevinden.’ Daartoe behoren baanbrekende accu’s en biobrandstoffen, ‘groene’ waterstof uit elektrolyse en CO₂-verwijderingstechnieken (CDR) zoals het uitfilteren van CO₂ (DAC).[142] Hoewel we de komende decennia significante kostendalingen en nu en dan een doorbraak mogen verwachten, moeten we de uitdagingen tegelijkertijd niet onderschatten (de problemen met CDR heb ik al eerder besproken). Daar komt bij dat beleidsmakers en leiders in het bedrijfsleven in toenemende mate hun vertrouwen stellen in groene waterstof (of ‘blauwe’ waterstof, dat wil zeggen waterstof uit aardgas met koolstofafvang), die wordt aangeprezen als een schone energiedrager die ingezet kan worden in industrieën die een hoge temperatuurwarmte vereisen en voor transport over grote afstanden dat moeilijk te elektrificeren is. In 2021 was groene waterstof uit hernieuwbare energie echter drie tot vijf keer duurder dan waterstof uit fossiele brandstoffen, en om te voldoen aan het ‘netto nul’-scenario van het IEA zou de productie van elektrolysers in 2050 met een factor 6 duizend moeten toenemen.[143] Volgens Adrian Odenweller gaat dit niet gebeuren, zelfs niet wanneer snelle kostendalingen ervoor zorgen dat de productie van groene waterstof even snel toeneemt als zonne- en windenergie de afgelopen tien jaar gedaan hebben. En bij achterblijvende overheidsinvesteringen in de toeleveringsketens van groene waterstof zullen zowel de particuliere investeringen als de productie belemmerd worden door een ‘vicieuze cirkel van een onzeker waterstofaanbod, onvoldoende vraag en een onvolledige infrastructuur.’ [144]
Waar menigeen hoge verwachtingen koestert van waterstof, zien anderen het gebruik ervan echter als een inefficiënte en verkwistende manier om met hernieuwbare elektriciteit om te springen: zo stelt Jorgen Henningsen dat de productie van groene waterstof gepaard gaat met een conversieverlies van tot wel 50 procent en dat het vanuit een oogpunt van efficiëntie weinig hout snijdt ‘om de helft of meer van je groene elektriciteit aan die productie te verspillen,’ vooral wanneer het moeilijker blijkt dan verwacht om de capaciteit aan hernieuwbare elektriciteit snel op te schalen (vanwege de andere obstakels die hier zijn besproken).[145] Wil je in 2050 de lastigste sectoren gedecarboniseerd hebben en tegelijk vergelijkbare hoeveelheden ‘groen’ staal, cement, plastic en vliegtuigbrandstof tegen betaalbare prijzen kunnen produceren, dan vergt dat volgens Vaclav Smil een ‘zo goed als miraculeuze technologische vooruitgang’.[146] Dergelijke technologische sprongen zijn weliswaar aannemelijk (zo is het tenslotte ook bij zonne-energie gegaan), maar het zou onverstandig zijn om voetstoots aan te nemen dat die progressie onvermijdelijk is – of zelfs maar het meest waarschijnlijke scenario –, met name binnen een tijdsbestek dat nodig is om de doelstellingen van Parijs te halen.
134. IEA, WEO 2022, pag. 61.
135. IEA, WEO 2022, pag. 163-164.
136. IEA, WEO 2022, pag. 99.
137. Brett Christophers, ‘Fossilised Capital: Price and Profit in the Energy Transition’ (New Political Economy 27, no. 1, 2021). Pag. 146-159.
138. Christophers, ‘Fossilised Capital’, pag. 2.
139. Mekala Krishnan, Hamid Samandari, Jonathan Woetzel e.a., The Net-Zero Transition: What It Would Cost, What It Could Bring (New York: McKinsey Global Institute, 2022). Pag. 20.
140. IEA, WEO 2022, pag. 23.
141. Maria Sharmina, Oreane Y. Edelenbosch, Charlie Wilson e.a., ‘Decarbonizing the Critical Sectors of Aviation, Shipping, Road Freight and Industry to Limit Warming to 1.5–2C’ (Climate Policy 21, no. 4, 2021). Pag. 455-474.
142. IEA, Net Zero by 2050, pag. 96–97.
143. Adrian Odenweller, Falko Ueckerdt, Gregory Nemet e.a., ‘Probabilistic Feasibility Space of Scaling Up Green Hydrogen’ (Nature Energy 7, 2023). Pag. 854–865.
144. Odenweller e.a., ‘Probabilistic Feasibility Space of Scaling Up Green Hydrogen’, pag. 861.
145. Aangehaald in: Nathalie Thomas, David Sheppard en Neil Hume, ‘The Race to Scale Up Green Hydrogen’ (The Financial Times, 7 maart 2021).
146. Smil, How the World Really Works, pag. 5.
De metalen die nodig zijn voor de energietransitie (’transitiemetalen’) vormen de derde uitdaging. Zoals algemeen wordt erkend, vereist de uitbouw van de HE-infrastructuur een enorme intensivering en opschaling van de mijnbouw. Om de ‘netto nul’-doelstellingen te halen, hebben we volgens ramingen van het IEA jaarlijks veertig keer meer lithium nodig dan nu, vijfentwintig keer meer grafiet, eenentwintig keer meer kobalt, negentien keer meer nikkel en drie tot zeven keer meer zeldzame aardmetalen, naast een enorme toename van de winning van koper, mangaan, ijzererts, bauxiet, silicium en andere mineralen.[147] De winning van deze metalen leidt er nu al toe dat overal op aarde hele gebieden moeten worden opgeofferd voor de ‘groene’ transitie – zoals de van gif vergeven landschappen rond de Chinese mijnen voor zeldzame aardmetalen –, een proces van verwoesting dat de komende jaren naar een nog hogere versnelling zal schakelen.[148] Vanuit het perspectief van het ‘groene’ kapitaal zijn deze zones van vernietiging echter een noodzakelijk kwaad en is de belangrijkste uitdaging gelegen in hoe snel de mijnbouw kan worden opgeschaald om aan de stijgende vraag te voldoen. Bij een versnelde energietransitie, zo verwacht het IEA, zal de vraag naar koper, lithium en kobalt het aanbod ruimschoots overtreffen: bestaande mijnen en mijnbouwprojecten in ontwikkeling zullen ‘in 2030 slechts de helft van de verwachte vraag naar lithium en kobalt dekken en 80 procent van de koperbehoeften.'[149]
Hoge prijzen vormen natuurlijk een prikkel voor de ontwikkeling van nieuwe mijnbouwprojecten, maar dat kost wel tijd: tussen 2010 en 2019 duurde het gemiddeld twaalf jaar om de exploratie- en haalbaarheidsstudies voor nieuwe mijnen af te ronden, en vier tot vijf jaar om de eigenlijke bouw te voltooien.[150] Een belangrijk probleem voor mijnbouwbedrijven (evenals als voor olie- en gasbedrijven) is de onzekerheid over de toekomstige vraag: in het ‘aangekondigd beleid’-scenario zullen de huidige projecten bijna aan de toekomstige vraag voldoen, waardoor de investeringen niet spoorslags verhoogd hoeven te worden; verandert het beleid echter onverwachts, dan zal het tijd vergen om de winning op te voeren.[151] Hoge prijzen vormen eveneens een stimulans voor een intensivering van het recyclingproces en technologische substitutie (bijvoorbeeld door over te schakelen op vastestof- of natrium-ionaccu’s als alternatief voor lithium). Maar ook dan zal het tijd, investeringen en proactief beleid vergen om de recyclinginfrastructuur op te schalen. In het geval van substitutie houdt dit een overstap in naar accu’s die minder goed presteren (tenzij er technologische doorbraken plaatsvinden) – en dan moet het natuurlijk ook nog lukken om de productiecapaciteit tijdig op te schalen.[152] In een context van een snel stijgende vraag naar HE bestaat er hoogstwaarschijnlijk geen gemakkelijke of snelle oplossing voor de knelpunten rond transitiemetalen, en het is zeker niet ondenkbaar dat deze kwestie, in combinatie met andere obstakels, ervoor zorgt dat de transitie ontspoort of op zijn minst een forse vertraging oploopt.
Ten vierde is er het probleem van conflicten over landgebruik tijdens de transitie. Vanwege de lage ‘vermogensdichtheid’ van hernieuwbare energie in vergelijking met fossiele brandstoffen,[153] zal de transitie grote stukken land opslokken voor zonne- en windparken, elektriciteitsleidingen en infrastructuur voor energieopslag. Eén studie schat bijvoorbeeld dat de ‘visuele voetafdruk’ van de HE-infrastructuur, die nodig is om netto nul te bereiken, in de VS tussen de 3 en 14 procent van het Amerikaanse landoppervlak kan beslaan, en dit percentage zal in kleine, dichtbevolkte landen nog veel hoger oplopen.[154] Kortom, de energietransitie gaat gepaard met grote gevolgen voor het landgebruik, al is het belangrijkste obstakel vaak niet een kwestie van landschaarste, maar van politieke weerstand. In heel Europa vormt de uitbreiding van windenergie op het land en op zee een bron van onenigheid en is die om die reden vaak vertraagd of afgeblazen – soms vanuit terechte sociale en ecologische overwegingen, maar soms ook door rechtse populisten die windturbines als ‘symbolen van monsterlijke, nutteloze verspilling en zinloze politieke correctheid’ zien (om Roger Helmer van de UK Independence Party aan te halen).[155]
Op een soortgelijke manier wordt ook de bloeiende zonne-industrie op het Amerikaanse platteland soms met hand en tand bestreden door conservatieve tegenstanders die, gevoed door een mix van legitieme zorgen, desinformatie en de overtuiging een anti-woke cultuuroorlog te voeren, er overal in de VS in slagen om de verstrekking van vergunningen langdurig te vertragen.[156] Hoe verder de energietransitie voortschrijdt – met een verdrie- of zelfs verviervoudiging van het aantal HE-projecten in het verschiet – hoe groter de kans dat deze georganiseerde weerstand evenals de vertragingen bij de vergunningenverlening niet alleen zullen aanhouden, maar wellicht nog fors zullen toenemen. Dit dwingt ons om de plannen aan de werkelijkheid te toetsen: in de abstracte wereld van energiemodellen is het met een pennenstreek mogelijk om bij dalende kosten een versnelde uitrol van HE te veronderstellen. Maar in de echte wereld van politieke belangen en afwegingen zal de strijd rond de energietransitie, in de woorden van Tooze, ‘buurt voor buurt gewonnen moeten worden’.[157] Intelligente ruimtelijke ordening (bijvoorbeeld door speciale gebieden aan te wijzen waar de bouw van HE-technologieën een geringe ecologische en sociale impact heeft, zoals de Europese Commissie heeft voorgesteld) kan deze conflicten in de hand houden.[158] Maar de enorme hoeveelheid land die ervoor nodig is, plus alle kustgebieden voor wind op zee, doet vermoeden dat het onmogelijk zal zijn om die conflicten te vermijden.
147. IEA, The Role of Critical Metals in Clean Energy Transitions (Paris: IEA, 2022). Pag. 8-9.
148. Christos Zografos en Paul Robbins, ‘Green Sacrifice Zones, or Why Green New Deals Cannot Ignore the Cost Shifts of Just Transitions’ (One Earth 3, 2020). Pag. 543–547.
149. IEA, Role of Critical Metals in Clean Energy Transitions, pag. 11.
150. IEA, Role of Critical Metals in Clean Energy Transitions, pag. 129.
151. IEA, Role of Critical Metals in Clean Energy Transitions.
152. Greg Calloway, Cherry Ding, Tim Fitzgibbon e.a., ‘Could Supply-Chain Issues Derail the Energy Transition?’ (McKinsey and Company, 5 december 5 2022). www.mckinsey.com/industries/oil-and-gas/our-insights/could-supply-chain-issues-derail-the-energy-transition.
153. Smil, How the World Really Works.
154. Eric Larson, Chris Geig, Jesse Jenkins e.a., Net Zero America: Potential Pathways, Infrastructure, and Impacts, Final Report Summary (Princeton, NJ: Princeton University, 2021). Pag. 56.
155. Aangehaald in: Andreas Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel: On the Danger of Fossil Fascism (London: Verso, 2021). Pag. 86.
156. Nichola Groom, ‘Special Report: US Solar Expansion Stalled by Rural Land-Use Protests’ (Reuters, 7 april 2022). www.reuters.com/world/us/us-solar-expansion-stalled-by-rural-land-use-protests-2022-04-07/.
157. Adam Tooze, ‘Europe’s Decarbonization Challenge’ (Social Europe, 22 maart 2021). www.socialeurope.eu/europes-decarbonisation-challenge-wir-schaffen-das.
158. Kate Abnett, ‘EU Plans One-Year Renewable Energy Permits for Faster Green Shift’ (Reuters, 9 mei 2022) www.reuters.com/business/sustainable-business/eu-plans-one-year-renewable-energy-permits-faster-green-shift-2022-05-09/.
Tot slot is er het EROI-probleem, een obstakel dat minder bekend is en meer omstreden, en met meer onzekerheid omgeven dan de andere hobbels. Energiedeskundigen hebben lang beweerd dat zonne- en windenergie een lagere EROI kennen dan fossiele brandstoffen, maar in recent onderzoek begint dit beeld te kantelen. Zoals eerder besproken, laten Brockway en collega’s bijvoorbeeld zien dat het gemiddelde EROI van fossiele brandstoffen in een ‘input output’-analyse naar ergens tussen de 5:1 en 6:1 is gedaald.[159] Dat ligt veel lager dan bij de gebruikelijke EROI-schattingen, wat doet vermoeden dat zonne- en windenergie – waarvan het EROI doorgaans op gemiddeld 10:1 of hoger wordt geschat – bij machte zijn om een vergelijkbaar of zelfs groter energiesurplus te genereren, vooral wanneer de EROI-daling van fossiele brandstoffen verder doorzet.[160] Daar staat wel tegenover dat Brockway en collega’s, zoals ze zelf ook erkennen, HE-technologieën aan een andere EROI-methodologie onderwerpen – een waarin niet alle energiekosten van de ontginning en raffinage van de benodigde grondstoffen zowel als de bouw, het transport en de installatie van zonnepanelen en windturbines worden doorberekend –, waardoor een eerlijke vergelijking niet mogelijk is. Met de ontwikkeling van een methodologie die wel een consistente vergelijking mogelijk maakt tussen fossiele brandstoffen en hernieuwbare energie, en die voortbouwt op het werk van Brockway c.s., tonen Carlos de Castro en Iñigo Capellán-Peréz aan dat het gemiddelde EROI van fossiele brandstoffen weliswaar nog maar zo’n 4:1 bedraagt, maar dat het energierendement van zonne- en windenergie gemiddeld genomen nog lager ligt: grofweg 2,9:1 voor wind op zee, 2,3:1 voor wind op het land, 1,8:1 voor zonnepanelen en 0,8:1 voor geconcentreerde zonthermie.[161]
Net als alle EROI-berekeningen moeten ook deze schattingen met een korreltje zout genomen worden. Maar ze geven wel een indicatie dat, hoezeer het netto-energierendement van fossiele brandstoffen ook afneemt, de huidige HE-technologieën naar alle waarschijnlijkheid een nog lager rendement zullen blijven genereren. Want waar innovatie het energierendement van afzonderlijke HE-technologieën ongetwijfeld zal opkrikken, kunnen andere factoren deze winst mogelijk weer teniet doen. Tot die factoren behoren de niet-lineaire noodzaak van het opschalen van accuopslag en de verdere uitbouw van het netwerk van elektriciteitsleidingen naarmate het aandeel fluctuerende hernieuwbare elektriciteit stijgt; de ‘afnemende meeropbrengst’ van het HE-potentieel naarmate de zonnigste en winderigste locaties in gebruik zijn genomen; en een toenemende energie-investering in de mijnbouw naarmate de ertskwaliteit van mineralen verder terugloopt.[162]
Belangrijker nog is dat door een ‘dynamisch’ in plaats van ‘statisch’ EROI-model te gebruiken, Capellán-Peréz en collega’s aantonen dat het EROI van HE-systemen tijdens de eerste en middelste fasen van de energietransitie nog lager uit zal pakken, als gevolg van de grote energie-investeringen die vooraf in de winning van mineralen en de bouw van zonnepanelen en windturbines gepleegd moeten worden.[163] Met andere woorden, zelfs als HE-technologieën over hun levensduur gemeten een hoger energierendement behalen dan fossiele brandstoffen, dan nog blijft het probleem dat ze aan het begin van hun levensfase – wanneer er grote hoeveelheden energie en mineralen in hun bouw moeten worden gestoken – aanzienlijk minder netto energie leveren. En hoe sneller de energietransitie verloopt, hoe meer energie en mineralen in die transitie gestopt moet worden en hoe minder er overblijft voor andere economische toepassingen.[164] Hoewel het voornamelijk energiewetenschappers en ecologisch economen zijn die dit probleem bestuderen, wordt het ook onderkend door Isabel Schnabel van de Europese Centrale Bank: ‘Hoe urgenter de snelle transitie naar een groenere economie wordt, des te duurder die op de korte termijn uit kan pakken,’ hetgeen ‘de prijzen van een breed scala aan producten tijdens de transitie op kan stuwen.'[165] Anders gezegd: het risico bestaat dat, zoals een hele trits studies uitwijst, een versnelde energietransitie – hoe cruciaal ook voor het behalen van de doelstellingen van Parijs – de rest van de economie met een slinkende hoeveelheid netto energie opzadelt, wat kan resulteren in energie- en mineralentekorten en een economiebrede inflatie, ook wel ‘groene inflatie’ genoemd.[166]
Hoewel de implicaties van EROI-analyses voor de energietransitie betwistbaar zijn, wijzen alle gegevens er niettemin op dat de netto-energiehoeveelheid, in elk geval tijdens de eerste tot middelste fasen van de energietransitie, hoogstwaarschijnlijk zal krimpen. Het eindpunt van de energietransitie moet een duurzamer en betaalbaarder energiesysteem zijn dat met lagere operationele kosten gepaard gaat, maar er zijn twee belangrijke gevaren die roet in het eten kunnen gooien, te weten een voortdurende en mogelijk fatale vertraging van de transitie en een hardnekkig verzet tegen een versnelde omschakeling. Aan de ene kant kan de combinatie van ontoereikende financiering, knelpunten in de mijnbouw, conflicten over landgebruik en vertragingen bij de vergunningenverlening het tempo van de transitie parten blijven spelen. Dit zou niet alleen grote schade berokkenen aan het klimaat, maar ook de wereldwijde energiezekerheid in gevaar brengen, aangezien achterblijvende investeringen in HE-systemen ertoe kunnen leiden dat wind- en zonne-energie niet in staat zijn om aanbodschokken van fossiele brandstoffen op te vangen als/wanneer die zich voordoen. Erger nog is dat een krimp van het netto-energierendement van fossiele brandstoffen, die kritieke inputs vormen in de HE-toeleveringsketens, de benodigde hoeveelheid fossiele energie kan ondergraven die voor de HE-transitie beschikbaar is.[167] We zagen dit al tot op zekere hoogte in 2022-3, toen de prijsstijgingen van energie, aluminium, staal en polysilicium ook de kosten van zonnepanelen, windturbines en accu’s met 10 tot 20 procent opstuwden – en er een eind kwam aan tien jaar ononderbroken kostendalingen.[168] Dergelijke verstoringen zullen wellicht aanhouden of nog erger worden naarmate het EROI van fossiele brandstoffen verder terugloopt, wat de techno-optimistische voorspellingen omtrent een continue exponentiële kostendaling van zonne- en windenergie in de wielen kan rijden (zoals ik in hoofdstuk 5 bespreek, kunnen hoog oplopende geopolitieke spanningen tussen de VS en China in potentie nog ontregelender uitpakken). Aan de andere kant, treedt er een versnelling op in de energietransitie, dan bestaat het gevaar dat de hoeveelheid netto energie die voor de wereldeconomie beschikbaar is keldert, wat een uitermate riskante groene inflatie, en daarmee een verhevigd rechts-populistisch verzet tegen de transitie, kan ontketenen.
Om kort te gaan, waar de optimisten het naar alle waarschijnlijkheid bij het rechte eind hebben over het immense potentieel van hernieuwbare energie, maken anderen overtuigend duidelijk dat de energietransitie als gevolg van politieke, economische en technische obstakels verre van soepel en pijnloos zal verlopen. Sterker nog, er zullen heel wat woelige baren overwonnen moeten worden voordat we de bestemming bereiken, en hoe die bestemming er precies uit zal zien is verre van duidelijk. Een forse ‘energiekrimp’ of ‘ineenstorting’ is één mogelijke toekomst, maar dat geldt evenzeer voor een door HE-aangedreven groene industriële revolutie. In het licht van deze onzekerheden verken ik in hoofdstuk 4 verschillende scenario’s voor welke vormen de energietransitie in potentie aan kan nemen.
159. Brockway e.a., ‘Final Stage Energy Return’.
160. David Murphy, Marco Raugei, Michael Carbakales-Dale e.a., ‘Energy Return on Investment of Major Energy Carriers: Review and Harmonization’ (Sustainability 14, 2022). Pag. 1-20.
161. Carlos de Castro en Inigo Capellán-Peréz, ‘Standard, Point of Use, and Extended Energy Return on Energy Invested’ (Energies 13, 2020). Pag. 1-42.
162. Carlos de Castro en Capellán-Peréz, ‘Standard, Point of Use, and Extended Energy Return’, pag. 10-11. Zie ook: Albert, ‘The Global Politics of the Renewable Energy Transition’.
163. Capellán-Peréz e.a., ‘Dynamic Energy Return’.
164. Capellán-Peréz e.a., ‘Dynamic Energy Return’.
165. Isabel Schnabel, ‘A New Age of Energy Inflation: Climateflation, Fossilflation and Greenflation’ (Toespraak tijdens de ECB and Its Watchers XXII Conference, 17 maart 2022). www. ecb.europa. eu/ press/key/ date/ 2022/ html/ecb. sp220317_ 2~dbb3582f0a.en.html.
166. Capellán-Peréz e.a., ‘Dynamic Energy Return’; Jackson en Jackson, ‘Modelling Energy Transition Risk’; Lewis King en Jeroen C.J.M. van den Bergh, ‘Implications of Net Energy-Return-On-Investment for a Low-Carbon Energy Transition’ (Nature Energy 3, 2018). Pag. 334–340; Ruchir Sharma, ‘Greenflation Threatens to Derail Climate Change Action’ (The Financial Times, 1 augustus 2021). www.ft.com/content/49c19d8f-c3c3-4450-b869-50c7126076ee; Alojsa Slamersak, Giorgos Kallis en Daniel O’Neill, ‘Energy Requirements and Carbon Emissions for a Low-Carbon Energy Transition’ (Nature Communications 13, no. 6932, 2022). Pag. 1-15.
167. King en Van den Bergh, ‘Implications of Net Energy’; Louis Delannoy, Pierre-Yves Longaretti, David Murphy e.a., ‘Peak Oil and the Low-Carbon Energy Transition: A Net Energy Perspective’ (Applied Energy 304, 2021). Pag. 1-17.
168. IEA, WEO 2022, pag. 116-117.
In één opzicht is het begrip ‘crisis’ niets anders dan een weergave van de normale toestand van het wereldwijde voedselsysteem, aangezien zo’n 2,3 miljard mensen met op zijn minst een beperkte vorm van voedselonzekerheid te kampen hebben, terwijl 828 miljoen medemensen aan acute honger en ondervoeding lijden.[169] Deze situatie is nog verergerd door de oorlog in Oekraïne, waardoor de voedselprijzen in de G7-landen in de loop van 2022 met gemiddeld 12,7 procent zijn gestegen en in het mondiale Zuiden nog een stuk meer (tussen de 20 en 30 procent in Egypte en tot wel 100 procent in Turkije, om twee landen te noemen).[170] Maar de optelsom van klimaatverandering, de uitputting van waterhoudende grondlagen, bodemerosie, de teruglopende hoeveelheid netto-energie én een groeiende wereldbevolking kan de huidige ‘normale’ toestand van het verziekte mondiale voedselsysteem nog verder naar de rand van de afgrond drijven. De VN Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) stelt dat ‘de mondiale landbouw nooit eerder in geschiedenis door zo veel bekende en onbekende risico’s belaagd is’ en dat ‘de toenemende frequentie en intensiteit van rampen, tezamen met de systemische aard van de risico’s, ons hele voedselsysteem de gevarenzone in dringt.'[171] De vraag is dus niet of het wereldwijde voedselsysteem een crisis doormaakt – dat staat buiten kijf –, maar hoe die crisis geframed wordt, welke oorzaken specifiek benadrukt worden en hoe de oplossingen eruit zien die worden voorgesteld.
Om te beginnen weten we dat het mondiale voedselsysteem een belangrijke drijvende kracht is achter de crisis in het aardsysteem. Ten eerste draagt het rechtstreeks bij aan klimaatverandering – de landbouw is verantwoordelijk voor zo’n 18 procent van de CO₂-uitstoot, terwijl het bredere voedselsysteem (inclusief transport, verpakking, verwerking en detailhandel) tussen de 26 en 35 procent van de totale uitstoot voor zijn rekening neemt.[172] Ten tweede is landbouw de belangrijkste slokop van land. Zo’n 70 procent van het afbranden en omvormen van ’s werelds prehistorische graslanden komt op het conto van de landbouw. Hetzelfde geldt voor grofweg 50 procent van de savannes, circa 45 procent van de gematigde loofbossen en zo’n 25 procent van het tropisch regenwoud.[173] Met als gevolg dat de landbouw niet slechts een drijvende kracht is achter klimaatverandering, maar ook achter de biodiversiteitscrisis en het risico op ‘zoönotische overloop’ – het overspringen van virussen in dieren op mensen. Eén studie schat dat de landbouw sinds 1940 verantwoordelijk is geweest voor ruim 50 procent van alle gevallen van zoönotische ziekten, wat enerzijds het gevolg is van veranderingen in het landgebruik en anderzijds van de grootschalige veeteelt die een snelle virusmutatie in de kaart speelt.[174] In deze context baart met name de agressieve ontwikkeling van vogelgriep, met angstaanjagend hoge sterftecijfers, grote zorgen.[175]
Afgezien van de risico’s die het geglobaliseerde industriële voedselsysteem voor de mensheid en de aarde vormt, staat het zelf ook bloot aan een groot aantal in elkaar grijpende stressfactoren. De vruchtbare toplaag van de bodem erodeert overal veel sneller dan met nieuwe grond aangevuld kan worden, wat op circa een derde van het mondiale landbouwareaal tot een matige tot ernstige aantasting van de bodemkwaliteit heeft geleid.[176] Ook kennen zeker achttien landen – waaronder wereldspelers als de VS, China en India – zogenaamde ‘voedselbellen’, gebieden waar de landbouwproductie tijdelijk wordt opgevoerd door een overmatig gebruik van water, dat sneller afneemt dan plaatselijke waterhoudende lagen kunnen aanvullen.[177] Deze problemen lijken de inspanningen om de landbouwopbrengsten op te krikken nu al te dwarsbomen: in het geval van maïs, rijst, tarwe en sojabonen – tezamen goed voor bijna twee derde van de wereldwijde calorieconsumptie – loopt het groeitempo van de jaarlijkse opbrengstverhogingen al sinds het begin van de jaren tachtig terug.[178] Dit betekent dat waar de wereldwijde gewasproductie in absolute termen blijft stijgen, het ‘groeitempo van die stijging steeds verder daalt’.[179] Op zichzelf is dit niet per se een probleem, aangezien de wereld genoeg voedsel produceert om 10 miljard (mensen-)monden te voeden. Maar in de context van een voortdurende toename van de wereldbevolking (die halverwege deze eeuw naar verwachting tussen de 9 en 10 miljard mensen zal tellen), een wereldwijd stijgende vraag naar vlees en dierlijke producten, en de heerschappij van een neoliberaal of door grote bedrijven gedomineerd voedselregime dat sterk op ecologisch schadelijke opbrengstverhogingen leunt om de voedselprijzen betaalbaar te houden, zijn dergelijke trends wel degelijk alarmerend.[180]
En dan hebben we klimaatverandering tot dusver nog buiten beschouwing gelaten. IPCC-rapporten wijzen uit dat de temperatuur- en neerslagtrends in sommige regio’s weliswaar tot grotere oogsten zullen leiden, maar dat ze wereldwijd nu al bijdragen aan een afname van de opbrengstgroei en dat deze trend zich in de toekomst voort zal zetten. Zo verwacht het IPCC dat voor elke graad verdere opwarming, de opbrengst van tarwe met tussen de 2,9 en 6 procent zal afnemen, die van rijst met tussen de 3,2 en 3,7 procent, van maïs met tussen 4,5 en 7,4 procent en van sojabonen met 3,1 procent.[181] In het licht van de inschatting van de technoproductivisten dat de voedselproductie in 2050 met 50 tot 70 procent moet zijn gestegen om een groeiende bevolking te kunnen voeden,[182] zijn deze ramingen weliswaar veelzeggend, maar niet al te schrikbarend. Hier komt echter bij, zoals het IPCC zelf ook erkent, dat deze schattingen alleen de effecten van de gemiddelde temperatuurstijging en van de gemiddelde verandering in neerslagpatronen verdisconteren, en niet de gevolgen van intensere droogtes, extremere regenval en extremer weer in het algemeen, zoals heftigere overstromingen en orkanen, een snellere afname van bestuivers, een grotere aantasting van de bodemkwaliteit, een opgevoerde uitputting van watervoerende lagen en een toenemend aantal plaagdieren.[183]
Een studie laat zien dat zodra je de effecten van temperatuurstijgingen combineert met de verwachte toename van plaagdieren, de opbrengstdalingen nog veel drastischer zullen uitpakken. Voor elke graad opwarming zou dit duo de opbrengsten van bovengenoemde gewassen met 10 tot 25 procent kunnen terugdringen.[184] Aangezien het bijzonder lastig is om complexe domino-effecten te modelleren en op toekomstige aanpassingsprocessen te anticiperen, is het ook onmogelijk om precies te voorspellen hoe oogsten zich in de toekomst zullen ontwikkelen.[185] Maar veranderen de huidige productietrends en machtsverhoudingen in het wereldwijde voedselsysteem niet, dan belanden we in het beste geval in een wereld waarin voedselonzekerheid en honger langzaam maar gestaag ernstigere vormen zullen aannemen, en in het slechtste geval in een wereld waarin de landbouw volledig ineenstort, met alle dramatische gevolgen van dien.
169. Food and Agriculture Organization (FAO), The State of Food Security and Nutrition in the World (Rome: FAO, 2022).
170. Emiko Terazono en Valentina Romei, ‘War and Adverse Weather Set to Keep Food Prices High’ (The Financial Times, 4 december 2022). www.ft.com/content/8fa961a0-1d21-45f6-b15e-3fdc8e16c093.
171. FAO, State of Food Security, pag. xv.
172. Hannah Ritche, ‘How Much of Global Greenhouse Gas Emissions Come from Food?’ (Our World in Data, 2021). https://ourworldindata.org/greenhouse-gas-emissions-food.
173. John Foley, ‘Can We Feed the World and Sustain the Plant?’ (Scientific American, november 2011). https://web.mit.edu/12.000/www/m2019/pdfs/Foley_2011_ScientificAmerican.pdf.
174. Jason Rohr, Christopher B. Barrett, David J. Civitello e.a., ‘Emerging Human Infectious Disease and the Links to Global Food Production’ (Nature Sustainability 2, 2019). Pag. 445–456.
175. Rob Wallace, Big Farms Make Big Flu (New York: Monthly Review Press, 2016).
176. Lester Brown, Full Planet, Empty Plates: The New Geopolitics of Food Scarcity (Washington, DC: Earth Policy Institute, 2012); FAO, The Future of Food and Agriculture: Alternative Pathways to 2050 (Rome: FAO, 2018).
177. Brown, Full Planet, pag. 60.
178. FAO, Future of Food, pag. 27.
179. Haroon Akram-Lodhi, ‘The Ties That Bind? Agroecology and the Agrarian Question in the Twenty-First Century’ (Journal of Peasant Studies 48, no. 4, 2021). Pag. 693.
180. Philip McMichael, Food Regimes and Agrarian Questions: Agrarian Change & Peasant Studies (Halifax: Fernwood Publishing, 2013).
181. IPCC, ‘Global Warming of 1.5 C’, pag. 236.
182. FAO, Future of Food.
183. IPCC, ‘Global Warming of 1.5 C’, pag. 237.
184. Curtis Deutsch, Joshua Tewksbury, Michelle Tigchelaar e.a., ‘Increase in Crop Losses to Insects in a Warming Climate’ (Science 361, no. 6405. 2018). Pag. 916–919.
185. John Lienhard, Madramootoo Chandrea, Moniar Erwan e.a., ‘Climate Change, Agriculture, Water, and Food Security: What We Know, and What We Don’t Know’ (Report of a workshop conducted at the Massachusetts Institute of Technology, 8-9 mei 2018). https://jwafs.mit.edu/sites/default/files/imce/publications/Climate_Ag_Report_New.pdf.
Om een beter inzicht te krijgen in de wereld die we mogelijk gaan betreden, is het belangrijk om niet alleen te kijken naar de daling van de gemiddelde opbrengsten, maar ook naar de stijgende waarschijnlijkheid van extremere misoogsten. Daarbij moeten we in het bijzonder de nadruk leggen op de risico’s voor ’s werelds belangrijkste graanschuren, met name de VS, China, India, Brazilië en Argentinië, die gezamenlijk goed zijn voor zo’n 72 procent van de wereldwijde productie van maïs, tarwe, rijst en sojabonen.[186] Het probleem is dat het neoliberale voedselregime – gebaseerd op principes van landbouwspecialisatie, vrijhandel en beperkte noodvoorraden waarop in tijden van spanningen en misoogsten een beroep kan worden gedaan – de zelfvoorzienendheid van de landbouw overal ter wereld ernstig heeft uitgehold (vooral in het mondiale Zuiden), waardoor het gros van de landen sterk van deze graanschuren afhankelijk is geraakt. In de woorden van Anthony Janetos is het wereldwijde voedselsysteem ‘in hoge mate afgestemd op een maximale efficiency in vredestijd en onder relatief stabiele milieuomstandigheden.'[187] Maar de wereld die we momenteel binnengaan, is er een van uiterst instabiele milieu- en geopolitieke omstandigheden die een directe bedreiging vormen voor de graanschuren van de wereld en die de risico’s op grootschalige misoogsten in deze regio’s zullen aanwakkeren (dat wil zeggen, met afnames in enig gegeven jaar van 10 procent of meer).[188]
Monica Caparas gaat er bijvoorbeeld van uit dat deze graanschuren halverwege de eeuw minimaal om het jaar productieschokken in de vorm van misoogsten te verduren zullen krijgen – zeven keer vaker dan nu –, terwijl ‘gelijktijdige graanschuuruitval’, waarbij twee of meer van ’s werelds belangrijkste graanschuren tegelijkertijd door misoogsten getroffen worden, eens in de drie à elf jaar gaan voorkomen (afhankelijk van de uiteenlopende veronderstellingen omtrent het toekomstige potentieel aan irrigeerbaar landbouwareaal).[189] Nogmaals, deze ramingen zijn aan grote onzekerheden onderhevig, waardoor ze net wat te rooskleurig of pessimistisch kunnen uitvallen. Maar zijn ze bij benadering juist, dan zal dat immense gevolgen hebben; dan zal zich halverwege deze eeuw eens in de drie à elf jaar een ongekende wereldwijde voedselcrisis – veel ernstiger dan de voedselschokken van 2011-2 of 2022 – voordoen. En deze voedselcrises zullen nog frequenter voorkomen en nog ernstiger uitpakken als/wanneer de aarde op een opwarming van 3°C afstevent.
Samengevat betekent de combinatie van bodem- en landdegradatie, de snelle afname van bestuivers, verergerende klimaatschokken, bevolkingsgroei en teruglopende opbrengstverhogingen dat er een reële kans bestaat dat het wereld-systeem een ongekende turbulentie in het voedselsysteem tegemoet gaat. Dat het huidige voedselsysteem onhoudbaar is, wordt algemeen erkend – zelfs door agro-industriële bedrijven – en het is dus uitermate onwaarschijnlijk dat er geen hervormingen of aanpassingen zullen plaatsvinden om de duurzaamheid en veerkracht van het systeem op te krikken. Maar in de manier waarop de wereldwijde voedselcrisis geframed wordt, blijft de nadruk liggen op het propageren van hetzelfde beleid en dezelfde technologieën die deze crisis om te beginnen veroorzaakt hebben – zoals het opvoeren van de specialisatie en het verlagen van handelsbarrières; genetisch gemodificeerde zaden die beter tegen droogtes bestand zijn; en ‘klimaatslimme’ landbouwmethoden die in termen van hun beslag op hulpbronnen een fractie zuiniger zijn van de bestaande industriële landbouwmethoden.[190] Op zijn best gaat het om minimale ingrepen in het mondiale voedselsysteem en dus is het de vraag of deze beperkte hervormingen en technologische aanpassingen – aanpassingen die dus verenigbaar zijn met de machtsstructuur van het neoliberale voedselregime – bij machte zijn om meer te bewerkstelligen dan een ‘verzachting’ van de ontwrichting van het wereldwijde voedselsysteem (hier ga ik in hoofdstuk 4 verder op in ik in).
186. Monica Caparas, Zachary Zobel, Andrea Castanho e.a., ‘Increasing Risks of Crop Failure and Water Scarcity in Global Breadbaskets by 2030’ (Environmental Research Letters 16, 2021). Pag. 1–13.
187. Anthony Janetos, Christopher Justice, Molly Jahn e.a., The Risk of Multiple Breadbasket Failures in the 21st Century: A Science Research Agenda (Boston: Boston University/Pardee Center Research Report, 2017). Pag. 5.
188. Caparas e.a., ‘Increasing Risks of Crop Failure’.
189. Caparas e.a., ‘Increasing Risks of Crop Failure’.
190. Akram-Lodhi, ‘The Ties That Bind’; Ian Scoones, Rebecca Smalley, Ruth Hall e.a., ‘Narratives of Scarcity: Framing the Global Land Rush’ (Geoforum 101, 2019). Pag. 231-241; Marcus Taylor, ‘Climate-Smart Agriculture: What Is It Food For?’ (Journal of Peasant Studies 45, no. 1, 2018). Pag. 89–107.
Het lijdt geen twijfel dat technologische innovaties kunnen helpen om de hierboven beschreven crises binnen de perken te houden. Vooruitgang op het gebied van HE-technologieën, energieopslag in accu’s, biobrandstoffen en de jongste generatie kernreactoren die momenteel in ontwikkeling is, zijn wellicht in staat om de daling van het netto-energierendement te keren. Genetisch gemodificeerde zaden, in laboratoria gekweekt vlees, verticale landbouw en de toepassing van drones en artificiële intelligentie (AI) in de landbouw dragen allicht bij aan het vergroten van de veerkracht en de duurzaamheid van de intensieve landbouw in een door klimaatverandering geteisterde wereld. Verder kan vooruitgang op het gebied van AI, de synthetische biologie, 3D-printing, het ‘internet der dingen’ en robotica de arbeidsproductiviteit opkrikken en tegelijkertijd de materiaal- en energie-efficiëntie van de economie verbeteren – waardoor de economische groei een impuls krijgt, er nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor winstgevende productieve investeringen en de benodigde netto energie wordt gegenereerd om de ‘groene’ industrieën van de toekomst mee aan te drijven.
Menigeen is ervan overtuigd dat we aan de vooravond staan van een exponentiële technologische vooruitgang – ook wel de vierde industriële revolutie genaamd – die het product is van elkaar versterkende innovaties op het terrein van AI, biotechnologie, nanotechnologie, robotica, het internet der dingen, 3D-printing, kwantumcomputers en andere technologieën die in ontwikkeling zijn. Klaus Schwab, de oprichter en voormalig voorzitter van het World Economic Forum, geeft uitdrukking aan deze verwachting in zijn bewering dat we ‘de snelheid en reikwijdte van deze nieuwe revolutie nog onvoldoende doorhebben. […] Veel van deze innovaties staan weliswaar nog in de kinderschoenen, maar lijken nu al een omslagpunt in hun ontwikkeling te bereiken doordat ze op elkaar voortbouwen en elkaar versterken in een samensmelting van technologieën in zowel de fysieke, de digitale als de biologische wereld.'[191] Deze technologieën vormen de belangrijkste pijler onder wat William Robinson het ‘opkomende post-pandemische kapitalistisch paradigma’ noemt, dat zijn basis heeft in geavanceerde digitalisering, de verdere automatisering van de productie van goederen en diensten, en investeringen in de vierde industriële revolutie.[192] Machtige actoren werken samen om deze agenda door het hele wereld-systeem uit te rollen, wat tot uiting komt in de toenemende macht van de Amerikaanse en Chinese technologiereuzen, groene kapitalistische hervormingspogingen (terug te zien in de oproep tot een ‘digitale revolutie voor duurzame ontwikkeling’) en de spanning die veroorzaakt wordt door een toenemende geopolitieke concurrentie tussen de Verenigde Staten, China en Europa op het gebied van AI en de digitale infrastructuur.[193]
Of dergelijke technologieën het mondiale kapitalisme inderdaad in staat zullen stellen om door de bovengenoemde crises heen te modderen, valt nog te bezien. Wat we wel kunnen voorspellen, is dat veel van deze technologieën, zo niet allemaal, weer nieuwe problemen met zich mee zullen brengen.[194] Zo kunnen digitale en AI-technologieën de crisis van het aardsysteem bijvoorbeeld zelf verergeren door hun onoverkomelijke afhankelijkheid van energie-, mineraal- en waterintensieve datacentra en serverparken, waarvan geraamd wordt dat die in 2030 vijftien keer meer energie zullen verbruiken dan in 2020.[195] Dit zijn dus bepaald niet de motoren van de ‘ontstoffelijking’ waarvoor velen ze aanzien. Maar hier belicht ik vooral andere vormen van wat je ’technologische probleemverschuiving’ zou kunnen noemen, oftewel de manieren waarop technologische ‘oplossingen’ voor de ecologische crises andere problemen creëren of aanwakkeren. Hier concentreer ik me op drie met elkaar verweven problemen: technologische werkloosheid, een ontluikende crisis in de interafhankelijkheid van geweld en het toenemende risico op techno-autoritarisme.
Het eerste kernprobleem is de vraag hoe de vierde industriële revolutie de automatisering en de technologische werkloosheid in de wereldeconomie de komende decennia zal opstuwen. De meeste economen bagatelliseren het risico op technologische werkloosheid door te stellen dat de mechanismen die het banenverlies in eerdere automatiseringsgolven opgevangen hebben, onverminderd van kracht zullen blijven.[196] Maar anderen, zoals Daniel Susskind, laten overtuigend zien waarom deze aanname onjuist is (dat wil zeggen, mits de ‘exponentiële’ dromen van de techno-optimisten daadwerkelijk uitkomen). Simpel gesteld negeren ze hoe de progressie in AI en robotica ervoor zorgt dat deze almaar meer taken kunnen uitvoeren die momenteel door mensen worden gedaan. Het gevolg hiervan is dat de algehele expansie van de economische activiteit, in het verleden de motor voor nieuwe banen, er dit keer simpelweg toe leidt dat ook dit nieuwe werk door machines wordt gedaan, waarbij de menselijke arbeid tot ‘een steeds verder krimpende reeks activiteiten’ wordt veroordeeld.[197] In vergelijking met eerdere automatiseringsgolven in de geschiedenis van het kapitalisme, zou dit in kwalitatieve zin een geheel nieuwe situatie opleveren. De vraag is echter hoe snel en in welke mate deze progressie de technologische werkloosheid zal opdrijven. Kai-fu Lee gaat er bijvoorbeeld van uit dat tegen het begin van de jaren dertig zo’n 38 procent van de banen automatiseerbaar (maar niet noodzakelijkerwijs ook geautomatiseerd) zal zijn, en dat dit getal in 2040 tussen de 40 en 50 procent zal bedragen, waarbij het niveau van de structurele werkloosheid tussen 2040 en 2050 op tussen de 20 en 25 procent kan uitkomen (afgezet tegen een wereldwijde werkloosheidsgraad van 5,8 procent in 2022).[198]
Een enquête onder een kleine driehonderd AI-experts kwam tot vergelijkbare conclusies, waarbij de respondenten voor 2050 gemiddeld genomen een structurele werkloosheid van 24 procent voorzagen.[199] Susskind verwacht daarentegen dat het automatiseringsproces trager zal verlopen en oppert dat de structurele technologische werkloosheid later deze eeuw op 15 à 20 procent zal uitkomen – daarbij benadrukt hij echter ook dat dit proces ruim voor die tijd zowel de baanonzekerheid als de loonstagnatie en de ongelijkheid zal verergeren, daar steeds meer werknemers gedwongen worden om de concurrentie om almaar slechter betalende en onzekerdere banen aan te gaan.[200] Zelfs als deze meer geleidelijke en lagere raming van Susskind correct is, gaat deze nog altijd gepaard met het risico op een ‘ongekende sociale onrust en een totale politieke desintegratie als gevolg van wijdverspreide werkloosheid en een verbijsterende ongelijkheid,’ zoals Lee opmerkt, en het is nog maar de vraag in hoeverre een structurele werkloosheid van 20 procent of hoger te verenigen valt met het voortbestaan van het kapitalisme (althans zoals we dat nu kennen).[201] De snelheid waarmee dit automatiseringsproces zal verlopen, is afhankelijk van tal van factoren, waaronder de strijd van de arbeidersklasse over lonen, investeringspatronen en het tempo van technologische innovatie op het gebied van AI en robotica.[202] Hoewel een crisis als gevolg deze automatiseringsgolf geen uitgemaakte zaak is, moeten we zeker niet de ogen sluiten voor de mogelijkheid dat het mondiale kapitalisme tussen twee kwaden gevangen komt te zitten: aanhoudende stagnatie aan de ene kant en technologische werkloosheid aan de andere.
191. Klaus Schwab, The Fourth Industrial Revolution (New York: Currency, 2017). Pag. 1.
192. William Robinson, ‘Global Capitalism Post-Pandemic’ (Race & Class 62, no. 2, 2020). Pag. 3–13.
193. Peter Dauvergne, AI in the Wild: Sustainability in the Age of Artificial Intelligence (Cambridge, MA: MIT Press, 2020); Gavin Bade, ‘A Sea Change: Biden Reverses Decades of Chinese Trade Policy,’ (Politico, 26 december 2022). www.politico.com/news/2022/12/26/china-trade-tech-00072232.
194. Hier ga ik dieper op in in: Michael Albert, ‘The Dangers of Decoupling: Earth System Crisis and the Fourth Industrial Revolution’ (Global Policy 11, no. 2, 2020). Pag. 245-254.
195. Kate Crawford, Atlas of AI: Power, Politics, and the Planetary Costs of Artificial Intelligence (New Haven, CT: Yale University Press, 2021). Pag. 42.
196. E.G. Mohamed Kande en Murat Sonmez, ‘Don’t Fear AI: It Will Lead to Long-Term Job Growth’ (World Economic Forum, 26 oktober 2020). www.weforum.org/agenda/2020/10/dont-fear-ai-it-will-lead-to-long-term-job-growth/.
197. Daniel Susskind, A World without Work: Technology, Automation, and How We Should Respond (New York: Metropolitan Books, 2020). Pag. 4.
198. Kai-Fu Lee, AI Superpowers: China, Silicon Valley, and the New World Order (Boston: HM Harcourt, 2018). Pag. 164.
199. Cornelia Daheim en Ole Wintermann, ‘2050: The Future of Work’ (Bertelsmann Stiftung, 20160). www.bertelsmann-stiftung.de/fileadmin/files/BSt/Publikationen/GrauePublikationen/BST_Delphi_E_03lay.pdf
200. Susskind, World without Work, pag. 127-129.
201. Lee, AI Superpowers, pag. 20-21.
202. Dyer-Witheford e.a., Inhuman Power.
Een tweede kernprobleem is hoe de vierde industriële revolutie een situatie kan ontketenen die ik, in navolging van Daniel Deudney, een ‘crisis van de interafhankelijkheid van geweld’ of ‘geweldsverstrengeling’ noem.[203] Deze crisis verwijst naar het vermogen van staten en niet-statelijke actoren om op afstand fysiek geweld uit te oefenen. Je kunt een dergelijke crisis opvatten als een situatie waarin de bestaande veiligheidspraktijken niet langer in staat zijn om de vernietigingskracht van technologieën effectief te beheersen – culminerend in een toestand waarin staten gedwongen worden om zich aan dit groeiende geweldspotentieel aan te passen. Zoals je kunt stellen dat de nucleaire revolutie geleid heeft tot een crisis van geweldsverstrengeling in het Westfaalse staatssysteem, zo kun je ook poneren dat de opkomende technologische basis van de vierde industriële revolutie mogelijk bij machte is om een ongekend niveau van geweldsinterafhankelijkheid te ontketenen, dat het hele wereld-systeem in de richting een ‘crisispunt’ duwt.[204]
Het meest alarmerende aspect van deze crisis is wellicht de mogelijkheid om biotechnologieën als wapen in te zetten. Het begrip biotechnologie verwijst naar een brede waaier aan technologieën die ‘gebruik maken van biologische processen voor industriële, medische of andere productiedoeleinden’, waaronder de synthetische biologie en technieken voor genoombewerking (zoals CRISPR-Cas9) die aan biologische organismen kunnen sleutelen of zelfs nieuwe organismen kunnen ontwerpen.[205] De belofte van de synthetische biologie is groot – de mRNA-vaccins die tijdens de coronapandemie miljoenen mensen het leven hebben gered, kunnen goeddeels op haar conto worden geschreven[206] – maar dat geldt evenzeer voor haar destructieve potentieel. Een rapport van de National Academies of Sciences stelt bijvoorbeeld dat er ‘voor de synthetische biologie een nagenoeg onbeperkt aantal potentieel kwaadwillende toepassingen denkbaar is.'[207] Zo kunnen bestaande ziekteverwekkers aangepast worden, of nieuwe vanuit het niets ontworpen, die over een veel hogere virulentie en resistentie tegen vaccins beschikken.[208] Bovendien kan genbewerking met behulp van CRISPR op manieren worden ingezet die veel verder reiken dan de modificatie van pathogenen: ziektedragende insecten kunnen zo gemodificeerd worden dat ze ziekten makkelijker overdragen; voorheen ongevaarlijke insecten kunnen zo worden aangepast dat ze gevaarlijke ziekten kunnen overdragen; en bestuivende insecten kunnen met zogenaamde gene drives worden geïnfecteerd – genetische eigenschappen die zodanig in het dna van een organisme zijn ingebouwd dat ze aan alle nakomelingen worden doorgegeven, in plaats van aan een deel – om zo genetische varianten te verspreiden die tot een snelle populatiereductie kunnen leiden, wat tot de ontwrichting van complete landbouwsystemen kan leiden.[209] Zoals deskundigen op het gebied van de bioveiligheid benadrukken, zijn het momenteel vooral staten en door staten gesponsorde groepen die het grootste risico vormen voor het inzetten van ‘offensieve’ biotechnologie, aangezien deze technologie uitermate geavanceerd is en specialistische laboratoriumapparatuur vereist.[210] Het voornoemde NAS-rapport wijst echter uit dat de verbeteringen op het gebied van technieken voor dna-synthese ‘zowel qua kostenreductie als de toename van de lengte van de dna-constructies die haalbaar zijn, een “Wet van Moore”-achtige curve volgt’ en dat ‘deze trend zich waarschijnlijk zal voortzetten.'[211] Zoals Gaymon Bennett en collega’s het treffend verwoorden, is het resultaat een ‘zwarte zwaan die elk moment kan toeslaan’.[212]
De vele manieren waarop de biotechnologie ‘verwapend’ kan worden, mag dan het meest alarmerende aspect van deze crisis zijn, maar daarmee is het niet het enige. De digitalisering van de wereldeconomie heeft kwetsbaarheden blootgelegd op het gebied van cyberveiligheid, die alleen maar zullen toenemen naarmate het internet der dingen er de komende jaren voor zorgt dat het aantal met internet verbonden apparaten en sensoren in steden, woningen, auto’s, elektriciteitsnetten, toeleveringsketens voor de voedselvoorziening en andere kritieke infrastructuursystemen drastisch toeneemt – van 11,7 miljard apparaten in 2020 naar 30,9 miljard in 2025, met in de daaropvolgende decennia een exponentiële stijging die in de biljoenen apparaten kan lopen.[213] Kernwapens blijven een apocalyptisch gevaar dat permanent op de loer ligt, een risico dat er allicht alleen maar groter op wordt in een tijd van digitale kwetsbaarheden in onlinenetwerken; technologische vooruitgang op het gebied van hypersonische raketten en ruimtewapens; en de toenemende druk om de besluitvorming over de inzet van kernwapens te automatiseren – een destabiliserende combinatie die ook wel de ‘cyber-AI-kernwapennexus’ wordt genoemd (die ik in hoofdstuk 5 bespreek).[214] Daarnaast speelt het probleem dat hoe meer hun productiekosten dalen, hoe breder militaire drones beschikbaar komen voor niet-statelijke actoren. Die drones kunnen vervolgens gebruikt worden om er prominente politici mee uit te schakelen, lukraak mensenmassa’s aan te vallen of zelfs giftige micro-organismen door de lucht te verspreiden.[215] In combinatie met de vooruitgang op het gebied van 3D-printing, die het voor niet-statelijke actoren makkelijker kan maken om de hand te leggen op wapensystemen die ‘een niveau van expertise en industriële capaciteit vereisen dat voorheen exclusief aan de meer geavanceerde staten voorbehouden was’ – waaronder dodelijke drones, biologische wapens en mogelijk zelfs kernwapens –, zullen deze convergerende technologieën de bio-, nucleaire en cyberveiligheidsrisico’s verergeren en nieuwe gevaren creëren die nu nog onmogelijk te voorzien zijn.[216]
Kortom, hoewel we de risico’s niet sensationeler moeten maken dan ze zijn, is het zonneklaar dat de technologische basis van de vierde industriële revolutie de potentiële destructieve kracht van niet-statelijke actoren (mogelijk sterk) zal vergroten. Toch schuilt het grootste gevaar niet in de dreiging die van niet-statelijke actoren uitgaat, maar eerder in de manier waarop regeringen en veiligheidsinstanties op deze dreiging zullen reageren – vooral in het licht van de ongekende bevoegdheden op het gebied van surveillance, ordehandhaving en militair slagkracht die deze zelfde technologieën eveneens met zich mee brengen. Dit brengt ons bij het derde en in potentie urgentste risico van deze technologieën, namelijk dat ze een neerwaartse spiraal kunnen ontketenen van een almaar heviger niveau van geweldsverstrengeling en techno-autoritaire staatsmacht.[217]
203. Daniel Deudney, Bounding Power: Republican Security from the Polis to the Global Village (Princeton, NJ: Princeton University Press, 2007).
204. Deudney, Bounding Power; zie ook: Gabriella Blum en Benjamin Wittes, The Future of Violence: Robots and Germs, Hackers and Drones: Confronting a New Age of Threat (New York: Basic Books, 2015); Audrey Cronin, Power to the People: How Open Technological Innovation Is Arming Tomorrow’s Terrorists (Oxford: Oxford University Press); Albert, ‘Dangers of Decoupling’.
205. Kolja Brockman, Sibylle Bauer en Vincent Boulanin, Bio Plus X: Arms Control and the Convergence of Biology and Emerging Technologies (Stockholm: Stockholm International Peace Research Institute, 2019).
206. Amy Webb en Andrew Hessel, The Genesis Machine: Our Quest to Rewrite Life in the Age of Synthetic Biology (New York: Public Affairs, 2022). Pag. 92.
207. National Academies of Sciences, A Proposed Framework for Identifying Potential Biodefense Vulnerabilities Posed by Synthetic Biology: Interim Report (Washington, DC: The National Academies Press, 2017). Pag. 7-8.
208. National Academies of Sciences, A Proposed Framework.
209. Jesse Kirkpatrick, Gregory Koblentz, Megan Palmer e.a., Editing Biosecurity: Needs and Strategies for Governing Genome Editing (Fairfax, VA: George Mason University, 2018). Pag. 54.
210. Filippa Lentzos, ‘Ignore Bill Gates: Where Bioweapons Focus Really Belongs’ (Bulletin of the Atomic Scientists, 3 juli 2017). https://thebulletin.org/2017/07/ignore-bill-gates-where-bioweapons-focus-really-belongs/.
211. NAS, Biodefense in the Age of Synthetic Biology (Washington, DC: The National Academies Press, 2018). Pag. 18-19.
212. Gaymon Bennett, Nils Gilman, Anthony Stavrianakis e.a., ‘From Synthetic Biology to Biohacking: Are We Prepared?’ (Nature Biotechnology 27, no. 12, 2009). Pag. 1110.
213. Statista, ‘Internet of Things (IOT) and Non-IOT Active Device Connections Worldwide from 2010 to 2025’ (Statista, 6 september 2020). https:// www.statista.com/statistics/1101442/iot-number-of-connected-devices-worldwide/.
214. Seyom Brown, ‘The New Nuclear MADness’ (Survival 62, no. 1, 2020). Pag. 63–88; James Johnson, ‘Artificial Intelligence: A Threat to Strategic Stability’ (Strategic Studies Quarterly 14, no. 1, 2020). Pag. 16-40.
215. Cronin, Power to the People, pag. 211-222.
216. Trevor Johnston, Troy Smith en Luke Irwin, Additive Manufacturing in 2040: Powerful Enabler, Disruptive Threat (Los Angeles: RAND Corporation, 2018). Pag. 2.
217. Albert, ‘Dangers of Decoupling’.
Als gevolg van deze technologische vooruitgang beschikken legers en veiligheids- en politiediensten nu al over unieke in- en extensieve surveillancemethoden en een grote militaire slagkracht. Zo creëren technieken voor gezichtsherkenning, die opgeslagen of live videobeelden van personen matchen met een database, nieuwe systemen van digitale ‘insluiting’ die het voor staten makkelijker maken om burgers in de gaten te houden, op te sporen en vast te zetten.[218] Algoritmen voor het herkennen van emoties vormen een andere snel groeiende technologie die in combinatie met gezichtsherkenningscamera’s ingezet kunnen worden om de stemming van een menigte peilen en mogelijk ‘riskante’ individuen te identificeren. Voor veiligheidsdiensten en beveiligingsbedrijven houden deze algoritmen wereldwijd ‘de belofte in om vriend van vijand en leugen van waarheid te onderscheiden, en een wetenschappelijk instrumentarium toe te passen, waarmee in de binnenwereld van mensen gekeken kan worden,’ aldus Kate Crawford.[219] Predictief of voorspellend politieoptreden op basis van AI is een andere praktijk die nu al in China, de Verenigde Staten en Europa wordt toegepast. Tot deze praktijk behoren zowel op locatiegegevens gebaseerde algoritmen, die gegevens verzamelen over het verband tussen plaatsen, gebeurtenissen en misdaadcijfers om een inschatting te kunnen maken van waar en wanneer misdaden zullen plaatsvinden, als algoritmen die ‘gegevens over mensen combineren, zoals hun leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, drugsgebruik en strafblad’ om zo te kunnen voorspellen wie in de toekomst een misdrijf zal plegen.[220]
Het probleem van raciale vooringenomenheid zit hierbij als het ware ingebakken, aangezien de algoritmes zelf getraind zijn op raciaal vooringenomen politiegegevens – het gevolg van een politieke economie die structureel racistisch is. Het resultaat hiervan is dat het politieoptreden in bijvoorbeeld de VS disproportioneel gericht is op het belagen, opsluiten en doden van mensen van kleur. Iets soortgelijks geldt voor het het politieoptreden in China, dat zich buitensporig tegen Oeigoerse bevolkingsgroepen richt.[221] Tot dusver hebben deze praktijken hun dieptepunt bereikt in de Chinese regio Xinjiang, waar de Chinese staat, aldus Darren Byler, een ‘systeem van digitale insluiting van een ongekende omvang en diepte’ heeft geconstrueerd, die het leven van de Oeigoeren volledig inkapselt – met gigantische netwerken van biometrische camera’s, gps-trackers, controleposten en systemen voor gezichts- en emotieherkenning die ontworpen zijn om ‘de ideologische problemen van gevangenen te elimineren’ die in zogenaamde ‘heropvoedingskampen’ opgesloten zitten.[222] Hoewel het ontegenzeggelijk waar is dat dergelijke systemen vooral in China met een ongekende intensiteit tot ontwikkeling komen, zou het een vergissing zijn om ons uitsluitend op China te focussen en te negeren hoe soortgelijke systemen van predictief politieoptreden, gezichtsherkenning, digitale insluiting en apartheid-achtige systemen van racistische grens- en mobiliteitscontroles ook de westerse liberale democratieën langzaamaan dreigen in te kapselen.[223]
Dit beknopte overzicht biedt slechts een voorproefje van de techno-autoritaire macht die ontketend kan worden zodra de ‘vierde industriële revolutie’-technologieën een meer volwassen stadium bereiken. Toekomstige innovaties kunnen bijvoorbeeld de opkomst mogelijk maken van robotsoldaten en dodelijke drones ter grootte van insecten; van algoritmen voor datamining die veel beter in staat zijn om de oceanen aan data uit te ziften, te analyseren en te controleren die onze analytische vermogens nu nog te boven gaan; van gemilitariseerde nano- en neurotechnologieën die de hersenactiviteit monitoren en (althans volgens de ontwikkelaars ervan) menselijke gedachten kunnen uitlezen; en van andere gewelds- en repressietechnologieën waarvan we ons nu nog geen voorstelling kunnen maken.[224] De vierde industriële revolutie zal dus gepaard gaan met historisch ongekende vormen van techno-autoritaire macht. In een tijd van ‘gedemocratiseerde’ massavernietigingswapens zullen zelfs relatief progressieve regeringen zich in toenemende mate gedwongen zien om zich van deze machtsinstrumenten te bedienen. Dergelijke techno-autoritaire trends zijn natuurlijk al zichtbaar sinds de terroristische aanslagen van 11 september 2001 en tijdens de coronapandemie zijn ze verder aangescherpt. Maar het zou zomaar kunnen dat die allemaal in het niet vallen bij wat er nog in het verschiet ligt.
218. Steven Feldstein, The Global Expansion of AI Surveillance (Washington, DC: Carnegie Endowment for International Peace, 2019); Darren Byler, In the Camps: China’s High-Tech Penal Colony (New York: Columbia Global Reports, 2021).
219. Crawford, Atlas of AI, pag. 153.
220. Will Douglas Heaven, ‘Predictive Policing Algorithms Are Racist. They Need to Be Dismantled’ (MIT Technology Review, 1 juli 2020).
221. Heaven, ‘Predictive Policing Algorithms Are Racist’.
222. Byler, In the Camps, pag. 31-34, 55-56.
223. Feldstein, Global Expansion of AI; Shoshana Zuboff, The Age of Surveillance Capitalism: The Fight for a Human Future at the New Frontier of Power (New York: Public Affairs Books, 2019); Ronald Deibert, Reset: Reclaiming the Internet for Civil Society (Toronto: House of Anansi Press, 2020); Catherine Besteman, Militarized Global Apartheid (Durham, NC: Duke University Press, 2020).
224. Luke Kemp, Laura Adam, Christian Boehm e.a., ‘Bioengineering Horizon Scan 2020’ (eLife, 29 mei 2020). www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC7259952/.