Linksom of rechtsom door de polycrisis 5 – De toekomsten van veiligheid, geopolitiek en de planetaire problematiek
MICHAEL J. ALBERT*
De socio-ecologische problematiek mag dan de belangrijkste bepalende factor zijn voor de mogelijke toekomsten van het wereld-aarde-systeem, maar ze maakt zeker niet de hele planetaire problematiek uit. Voor een completer overzicht moeten we onderzoeken hoe de geweldsproblematiek – het probleem van het reguleren en inperken van geweld, zowel binnen als tussen staten – op de mogelijke trajecten van de socio-ecologische problematiek inwerkt en deze vormgeeft.
Zoals ik in hoofdstuk 3 betoogd heb, is de geweldsproblematiek zelf een terrein van rivaliserende hegemonische projecten en contra-hegemonische strijd die ‘strategisch gekoppeld’ zijn aan hegemonische projecten binnen de socio-ecologische problematiek.[1] Ten opzichte van het kapitalistische wereld-systeem nemen de mondiale veiligheidsassemblages een meer gefragmenteerde vorm aan – met de VS, de EU, China, Rusland en andere landen die over relatief autonome ‘veiligheidsimperia’ beschikken, gebaseerd op hun eigen geopolitieke positionering, imperialistische ambities, angsten en kwetsbaarheden –, hoewel ze allemaal tot op zekere hoogte middels gedeelde technologieën, vertogen, strategieën en financiële banden met elkaar verstrengeld zijn.[2] Elke staat telt verschillende facties met rivaliserende visies en strategieën voor het nastreven van veiligheidsdoelen, die doorgaans georganiseerd zijn rond wat Jerry Harris ’transnationaal globalistische’ en ‘nationaal hegemonische’ blokken noemt (hoewel er overlappingen zijn).
Aan de globalistische kant bevinden zich diegenen die een coöperatieve benadering van de mondiale veiligheid nastreven die gericht is op het verdiepen van de economische integratie, terwijl er ondertussen politioneel toezicht wordt uitgeoefend op uiteenlopende vormen van niet-statelijk geweld, zowel binnenlands als transnationaal, die een bedreiging vormen voor de kapitaalaccumulatie.
Aan de ‘nationaal hegemonische’ kant bevinden zich de meer agressieve elementen die de voorkeur geven aan nationaal protectionisme boven transnationale integratie, die een grotere prioriteit geven aan de dreiging van geopolitieke rivalen dan aan die van niet-statelijke actoren en die pleiten voor het unilateraal nastreven van een mondiale hegemonie – een visie die door de regering-Trump-1 glashelder verwoord werd in haar National Defense Strategy uit 2018.[3]
Contra-hegemonische organisaties geven doorgaans een hele andere invulling aan de geweldsproblematiek. Te denken valt aan bewegingen die zich én verzetten tegen militarisme, surveillance, politiegeweld, xenofobe grenscontroles, massale opsluiting en geracialiseerde vormen van terrorismebestrijding, én zich uitspreken voor alternatieve (openbare) veiligheidspraktijken op basis van geweldloosheid, democratische verantwoordingsplicht en herstelrecht.[4]
Net als de socio-ecologische problematiek kan de veiligheidsproblematiek in kaart worden gebracht als een structuur van elkaar kruisende afhankelijkheidsrelaties die in de loop van de tijd verandert. Terwijl ik de socio-ecologische problematiek in hoofdstuk 4 relatief geïsoleerd ‘gekarteerd’ heb om zo de interne complexiteit ervan te kunnen onderzoeken, analyseer ik in dit hoofdstuk hoe de veiligheidsproblematiek en de veiligheidsassemblages co-evolueren met trajecten in de socio-ecologische problematiek. Daartoe ga ik op dezelfde manier te werk als in hoofdstuk 4: eerst beschrijf ik de afhankelijkheidsrelaties tussen de belangrijkste parameters en vervolgens tracht ik op verbeeldingsvolle wijze de verschillende mogelijke trajecten te construeren die de samenhang tussen deze parameters in stand houden.
1. Jessop, State Theory.
2. Besteman, Militarized Global Apartheid, pag. 120.
3. Jerry Harris, ‘The Conflict for Power in Transnational Class Theory’ (Science & Society 67, no. 3, 2003). Pag. 329-339.
4. Davis, Are Prisons Obsolete?; Kundnani, ‘Abolish National Security’; Elliot-Cooper, Black Resistance; M4BL, ‘2020 Policy Platform’.
Om de zaken te vereenvoudigen, zijn de breedste parameters waar ik me op richt de politieke economie, statelijk en niet-statelijk geweld, technologische progressie, klimaatverandering, energie en ideologie.
De parameter politieke economie richt zich binnen deze context in het bijzonder op de intensiteit van ‘structureel geweld’ binnen politiek-economisch systemen. Onder de noemer statelijk geweld vallen zowel interstatelijke conflicten als repressie door leger en politie. Daarbij moet echter benadrukt worden dat militair-politionele assemblages zowel traditionele veiligheidsdiensten omvatten als het geprivatiseerde militair-industriële-surveillance-gevangeniscomplex. Op dit moment althans moet dit geheel eerder als een uitbreiding dan als een vervanging van de staatsfuncties gezien worden, hoewel dat binnen een ineenstortingstraject zeker kan veranderen.[5]
Niet-statelijk ‘geweld’, zoals besproken in hoofdstuk 3, vormt eveneens een brede categorie, waarbij ik me voornamelijk focus op niet-statelijk ’terrorisme’ – simpelweg opgevat als de toepassing van dodelijk geweld om angst aan te jagen onder bevolkingen teneinde een politiek doel na te streven, een tactiek die zowel door staten als door niet-statelijke actoren wordt gebruikt – en onlusten van onderop die uiteen kunnen lopen van ‘gewelddadige’ tot ‘geweldloze’ vormen van protest (hier zij nogmaals opgemerkt dat dit een historisch instabiel en omstreden onderscheid betreft).
De technologieparameter heeft betrekking op ontwikkelingen op het vlak van AI, robotica, digitalisering (met name het internet der dingen), kernenergie, synthetische biologie en neurotechnologie.
De klimaatparameter behelst de toekomstige impact van klimaatverandering op de landbouw, de drinkwatervoorziening en de kritische infrastructuur. Deze parameter kan in potentie vormen van schaarste vergroten; schaarste die in sommige gevallen in conflicten kan uitmonden. Daarbij moet wel worden benadrukt dat ‘schaarste’ altijd een socio-ecologisch fenomeen is, oftewel een effect van politiek-economische structuren die én schade berokkenen aan en tot de uitputting leiden van ecologieën én de toegang tot bestaansmiddelen bemoeilijken.[6]
De energieparameter richt zich op hoe geopolitieke spanningen effect kunnen sorteren op de energietransitie en de impact die dat effect op zijn beurt op de klimaatcrisis kan hebben.
Tot de ideologieparameter moeten tot slot variabelen gerekend worden als nationalisme, racisme, masculiniteit en existentiële crises – stuk voor stuk factoren die bepalend zijn voor de geweldspatronen en de militair-politionele praktijken aan de hand waarvan gemeenschappen, steden en staten hierop reageren.
5. Richard Godfrey, Jo Brewis, Jo Grady e.a., ‘The Private Military Industry and Neoliberal Imperialism: Mapping the Terrain’ (Organization 21, no. 1, 2014). Pag. 106-125.
6. Scoones e.a., ‘Narratives of Scarcity’.
We beginnen met de causale basisrelatie die de structuur van politieke economieën verbindt met patronen van statelijk en niet-statelijk geweld. De eerste is de relatie ‘politieke economie → niet-statelijk geweld’, die in de eerste plaats wordt bepaald door de intensiteit van het structureel geweld dat inherent is aan een bepaald politiek-economisch systeem, door Johan Galtung gedefinieerd als het indirecte geweld van materiële ontbering dat door de sociale structuren gereproduceerd wordt, waardoor ‘de realisatie van het somatische en mentale potentieel van mensen […] achterblijft bij wat mogelijk is.'[7] Structureel geweld doet zich op verschillende schaalniveaus voor, zoals in relaties van uitbuiting tussen kapitaalbezitters en arbeiders, bij ongelijkheid op nationale schaal en bij de mondiale ongelijkheid die voorkomt uit processen van ecologisch ongelijke uitwisseling.[8] Hoewel dat niet altijd het geval is, zullen politieke economieën met hoge niveaus van structureel geweld over het algemeen meer niet-statelijk geweld voortbrengen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in het verschijnsel dat landen die met een hoge werkloosheid en een grote mate van ongelijkheid kampen, vaker met geweldsmisdrijven en terrorisme worden geconfronteerd; het uit zich in het feit dat staten die in het verleden betrokken zijn geweest bij imperialistische praktijken en/of die repressieve regimes hebben gesteund, vaker het doelwit zijn van niet-statelijk terrorisme; en het openbaart zich voorts in de voor de hand liggende correlaties tussen ongelijkheid, onrechtvaardigheid en activistische opstanden.[9] In de woorden van de veelgebruikte slogan van Black Lives Matter en andere groeperingen: ‘Geen gerechtigheid, geen vrede!’
De intensiteit van het structureel geweld binnen staten is ook verbonden met de intensiteit van geopolitieke spanningen en van patronen van georganiseerd geweld tussen staten: een grotere mate van ongelijkheid, baanonzekerheid (precariaat) en verstorende economische ontwikkelingen verergeren vaak de materiële en existentiële onzekerheden, wat door opportunistische elites – vooral die uit de meer etno-nationalistische sectoren van de bestuurlijke en kapitalistische klassen – kan worden aangegrepen om nationalistische sentimenten aan te wakkeren en de aandacht af te leiden van de onderliggende economische malaise. Vandaar dat er vaak parallellen getrokken worden tussen de ‘dertigjarige crisis’ die de Eerste en Tweede Wereldoorlog omspande – en die goeddeels het product was van overhaaste kapitalistische ontwikkeling, de openstelling van markten en destabiliserende economische crises – en de recente opleving van rechts populisme en geopolitieke spanningen.[10]
De drijvende krachten achter die geopolitieke spanningen en interstatelijke conflicten zijn multidimensionaal van aard en omvatten ook verschuivingen in de patronen van onderlinge politiek-economische afhankelijkheid (zoals meer of minder handels- en financiële betrekkingen tussen staten), het tempo van economische groei en het machtsevenwicht tussen staten (zoals de relatieve neergang van de Amerikaanse macht tegenover de opkomst van China).[11] Van al die factoren is structureel geweld ontegenzeggelijk de belangrijkste. Zaken als een stagnerende groei, de overgang naar een meer multipolaire wereld en tanende handelsrelaties vergroten op zichzelf genomen niet noodzakelijkerwijs de kans op conflicten, want zoiets vereist een explosief mengsel van relatieve armoede en ontbering, een gevoel van marginalisatie ‘zonder hoop op enige verbetering van iemands omstandigheden’ en materiële en existentiële onzekerheden, die misbruikt kunnen worden voor het opstoken van sektarische spanningen of een oorlogszuchtig nationalisme.'[12]
7. Johan Galtung, ‘Violence, Peace, and Peace Research’ (Journal of Peace Research 6, no. 3, 1969). Pag. 167-191.
8. Dorninger e.a., ‘Ecologically Unequal Exchange’.
9. Hector Rufrancos e.a., ‘Income Inequality and Crime: A Review and Explanation of the Time Series Evidence’ (Sociology and Criminology 1, no. 1, 2013). Pag. 1-9; Ruth Blakeley, Nisha Kapoor, Arun Kundnani e.a., Leaving the War on Terror: A Progressive Alternative to Counter-Terrorism Policy (Amsterdam: Transnational Institute, 2019).
10. Patomaki, Political Economy of Global Security; Tooze, Crashed.
11. Szayna e.a., Conflict Trends.
12. David Kilcullen, Out of the Mountains: The Coming Age of the Urban Guerilla (Oxford: Oxford University Press, 2013). Pag. 247.
Politieke economieën met een hoger niveau van structureel en niet-statelijk geweld kennen op hun beurt doorgaans ook een hoger niveau van statelijk geweld in de vorm van krachtigere militair-politionele assemblages (oplopende geopolitieke spanningen tussen staten leiden natuurlijk ook tot stijgende investeringen in het militaire apparaat). Wil je een hegemonische formatie met een grote mate van ongelijkheid en uitbuiting in stand kunnen houden – of dat nu binnenslands of wereldwijd is –, dan vereist dat, simpel gesteld, grotere investeringen in militair-politionele assemblages om het daaruit voortvloeiende geweld en verzet ‘in toom te houden’.[13]
Politieke economieën met relatief veel structureel geweld zullen over het algemeen ook minder veerkrachtig zijn. Dit is niet alleen vanwege het geweld en het verzet dat ze oproepen, het komt ook door de druk die ze vervolgens ondervinden om een groter deel van hun middelen aan veiligheidsassemblages te besteden. Dit was een van de redenen waarom bijvoorbeeld het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime – dat zich verliet op een veiligheidsapparaat dat ‘ongelooflijk duur en omvangrijk was en miljoenen aan de staatskas onttrok’ – uiteindelijk ineenstortte, wat historisch gezien trouwens een bekend patroon is bij autoritaire regimes.[14] Ook binnen een traject van een zwalkend neoliberalisme voor individuele natiestaten en het wereld-systeem als geheel zullen toenemende ongelijkheid, uitbuiting en ongelijke ontwikkeling tot steeds hogere investeringen in veiligheidsassemblages leiden, en mettertijd dus tot een afnemende veerkracht.
De tweede is de relatie ‘politieke economie → statelijk geweld’, waarbij de rol benadrukt moet worden van bedrijven met een winstoogmerk bij het vormgeven van het nationale en mondiale veiligheidsbeleid. Tot deze privébedrijven behoren zowel de traditionele nationale wapenfabrikanten zoals Raytheon, Lockheed Martin en Northrop Grumman als de meer transnationale particuliere surveillance-gevangenis-grens-beveiligingsbedrijven zoals G4S, Securitas, Dyncorp en de NSO Group.[15] Daarbij kan de private militaire veiligheidsindustrie de veerkracht van een zwalkend neoliberaal regime op tenminste twee manieren vergroten.
Ten eerste creëert ze, eenvoudig gezegd, een machtig blok van mondiaal kapitaal dat rijkelijk profiteert van onveiligheid, oorlog, gemilitariseerde grenzen, gevangenissen en staatsrepressie. Dit blok omvat niet alleen de private militair-industriële bedrijven zelf, maar ook hun investeerders – waartoe ’s werelds grootste kapitaalbeheerders en banken behoren, zoals Blackrock, Vanguard, Goldman Sachs, Credit Suisse, Morgan Stanley en Capital Group – zowel als die onderdelen van het fossiele kapitaal die nauwe banden onderhouden met het militair-industrieel complex.[16]
Ten tweede schept de private militaire beveiligingsindustrie een lucratieve nieuwe markt voor een ‘overgeaccumuleerd’ kapitaal, die eraan kan bijdragen dat de kapitaalaccumulatie te midden van toenemende klimaatchaos en onveiligheid – beide versterkt door een traject van neoliberaal voortmodderen – gewoon doorgang blijft vinden, aangezien beide ontwikkelingen gepaard zullen gaan met een stijgende vraag naar private beveiligingsdiensten.[17]
Zodra veiligheid, in de woorden van George Rigakos, niet langer een ‘onproductief’ beslag op de middelen legt, maar ‘productief’ gemaakt kan worden voor de ‘nexus staat-kapitaal’, ‘vormt de fabricage van een inherent onveilige orde niet langer een bedreiging voor die orde, aangezien het behoud van die orde een industrie op zich is geworden.'[18] Algemeen gesproken vormt de private militaire veiligheidsindustrie dus een krachtige negatieve terugkoppeling voor politieke economieën, die het nog moeilijker zal maken om aan een zwalkend neoliberaal regime te ontsnappen. Toch zal een voortdurende uitbreiding ervan, zoals ik hieronder betoog, er niet zozeer voor zorgen dat het neoliberale traject voor eeuwig in stand wordt gehouden, maar (althans binnen de context van een technologisch traject dat geleidelijk en in kleine stapjes verloopt) juist eerder leidt tot een in tijd en ruimte ongelijke ineenstorting van het wereld-systeem.
13. Paul Rogers, Global Security and the War on Terror: Elite Power and the Illusion of Control (London: Routledge, 2008).
14. Besteman, Militarized Global Apartheid, pag. 126.
15. Godfrey e.a., ‘The Private Military Industry’; Robinson, Global Police State; Deibert, Reset; Williams, ‘Global Security Assemblages’.
16. Robinson, Global Police State, pag. 75-81.
17. Robinson, Global Police State.
18. Rigakos, Security/Capital, pag. 114.
Nu betrekken we de technologieparameter erbij. In navolging van Deudney [19] kan technologische verandering op tenminste drie manieren in de mogelijkheidsruimte voor statelijk en niet-statelijk geweld ingrijpen: (1) door de mogelijkheden van niet-statelijke actoren uit te breiden, zowel bij het plegen van terrorisme als bij criminaliteit of verzet; (2) door de staat-kapitalistische bevoegdheden op het gebied van surveillance en repressie door politie en leger uit te breiden; en (3) door de aard van de militaire rivaliteit en het risico op de escalatie van conflicten tussen staten te veranderen. Verderop bespreek ik de gevolgen hiervan voor interstatelijke conflicten, waarbij ik me in het bijzonder richt op de cyber-AI-kernwapen nexus, maar hier concentreer ik me op de implicaties voor het niet-statelijk geweld en de militair-politionele repressie.
Een van de belangrijkste punten, zoals eerder in hoofdstuk 1 werd besproken, is dat de huidige vooruitgang rond synthetische biologie, AI, robotica, het internet der dingen (IdD) en 3D-printing een ‘rijk assortiment aan “tweesnijdende zwaarden”’ met zich meebrengt die én het welzijn van de mens kan bevorderen én de beschikbaarheid van almaar krachtigere middelen van (massa)vernietiging kan democratiseren.[20] Te denken valt aan laboratoria en onderzoeksfaciliteiten voor genetische manipulatie; synthetische biologie voor de doe-het-zelver; openbaar toegankelijke databases waarin de genetische codes van gevaarlijke virussen zijn opgeslagen; 3D-printing en platformen voor cloudcomputing die het makkelijker maken om genomen te modificeren en die ervoor zorgen dat de kosten van drones rap dalen; en ‘slimme’ IdD-systemen die ‘de generatieve creativiteit van hun gebruikers stimuleren om nieuwe dingen, nieuwe wapens en nieuwe aanvalsmethoden uit te vinden en te bouwen.'[21] Tegelijkertijd maken deze technologische verbeteringen het ook mogelijk om wereldwijde veiligheidsassemblages op te tuigen die over ongekende mogelijkheden beschikken voor het massaal in de gaten houden van burgers en de toepassing van (dodelijk) geweld – waaronder gezichts- en emotieherkenning, ‘big data’-analyse, (dodelijke) drones die in ‘zwermen’ kunnen opereren, genetwerkte IdD-sensoren en (op termijn) neurotechnologieën.
Deze technologieën kunnen in sommige gevallen ook progressieve sociale bewegingen in de kaart spelen, bijvoorbeeld via digitale netwerken en campagnes op de sociale media. Maar gezien de manier waarop progressieve activisten aan alomtegenwoordige surveillance worden blootgesteld, de ongekende groei van het repressie-arsenaal van een gemilitariseerde ordehandhaving en een trend richting automatisering die het stakingswapen van arbeiders kan uithollen, zullen het eerder staten, kapitalisten en criminele en niet-statelijke terroristische netwerken zijn die van deze ‘vierde industriële revolutie’-technologieën profiteren dan progressieve sociale bewegingen (dat wil zeggen, tenzij er creatieve technieken ontwikkeld worden om deze technologieën voor progressieve verandering in te zetten).
Al deze technologieën vormen kritieke gebieden van geostrategische rivaliteit tussen de VS en China. Zo hecht het Chinese ‘Made in China 2025’-initiatief veel belang aan binnenlandse innovatie op het vlak van ai, synthetische biologie, robotica, kwantum-computing en andere ‘vierde industriële revolutie’-technologieën, terwijl de regering Biden op haar beurt claimde dat leiderschap bij deze technologieën een ‘absoluut vereiste is voor de nationale veiligheid’.[22] Indrukwekkende economische en geopolitieke krachten lijken zich te verenigen om de ontwikkeling van technologische innovaties te stimuleren die het geweldsvermogen van statelijke en niet-statelijke actoren zullen vergroten. Maar zoals hoofdstuk 4 liet zien, is een gestage opmars van deze ‘heerlijke nieuwe tech-wereld’ geen uitgemaakte zaak: klimaatchaos, politiek-economische neergang en/of contra-hegemonische ecosocialistische strijd kunnen dit technologische traject afremmen en het onderwerpen aan een stringentere democratische controle. Er bestaan dus verschillende mogelijke trajecten voor het complex van technologische innovatie, die elk een andere structuur voor de veiligheidsproblematiek met zich meebrengen.
Volgt de ontwikkeling van die innovaties bijvoorbeeld een meer geleidelijk traject, dan zal dit niet alleen grenzen stellen aan de democratisering van massavernietigingswapens, maar ook aan de militair-politionele slagkracht van staten. In dit scenario boeken AI en robotica weliswaar grote vooruitgang, maar kunnen ze hun ‘revolutionaire’ belofte niet inlossen – bijvoorbeeld doordat afnemende meeropbrengsten van het trainen van grote algoritmen gepaard gaan met almaar meer rekenkracht en data, of dat inherente beperkingen aan de behendigheid van robots een rem zetten op hun transformatieve potentieel.[23] Als gevolg daarvan zullen zowel de militair-politionele assemblages als de technologische werkloosheid veel minder ingrijpende vormen aannemen. Evenzo zal de synthetische biologie weliswaar in staat blijken om verbeterde gepersonaliseerde medicijnen aan de rijke bovenlaag aan te bieden, maar niet leiden tot baanbrekende doorbraken op het vlak van landbouw, energie en productiviteit – waar dan weer tegenover staat dat de nieuwe generatie biowapens voorbehouden blijft aan goed toegeruste militaire staatsapparaten.
Maar in een scenario van exponentiële technologische doorbraken zullen de technologische slagkracht van niet-statelijke terroristen en de militair-politionele repressie wel drastisch toenemen, wat minder bevorderlijk is voor een ecosocialistische transformatie en wat de opkomst van een techno-leviathan wellicht zal bespoedigen (zoals ik in de volgende aflevering betoog).
19. Deudney, Bounding Power.
20. Daniel Deudney, ‘Turbo Change: Accelerating Technological Disruption, Planetary Geopolitics, and Architectonic Metaphors’ (International Studies Review 20, 2018). Pag. 223-231.
21. Blum en Wittes, Future of Violence, pag. 39, 7-8.
22. Bade, ‘A Sea Change’.
23. Dyer-Witheford e.a., Inhuman Power, pag. 46; Voor een nuttige bespreking van de afnemende meeropbrengsten op het terrein van generatieve AI zie: Nafeez Ahmed, ‘AI Doomers Are Wrong. The “Existential Threat” Is About Who Controls Information—Not the Singularity’ (Age of Transformation, 11 mei 2023). https://ageoftransformation.org/aidoommyth/.
Tot nog toe hebben we ons gericht op hoe trends op het gebied van structureel geweld en technologie de toekomst van het geweld, zowel tussen als binnen staten, zullen bepalen. Laten we daar nu de klimaatparameter aan toevoegen en onderzoeken hoe de klimaatcrisis in kan werken op patronen van conflict en onveiligheid, en hoe geopolitieke spanningen en conflicten op hun beurt op de klimaatcrisis kunnen inwerken.
Klimaatdeterminisme is hierbij uit den boze: de toekomst van geweld zal veel sterker bepaald worden door politieke en economische processen dan door ‘natuurlijke’ krachten of schaarste. Kwantitatieve studies naar klimaatconflicten – zoals het vaak aangehaalde onderzoek dat claimt dat het risico op gewapende conflicten bij elke halve graad opwarming met 14 procent toeneemt – grenzen dan ook vaak aan het absurde.[24] Zoals de critici van het klimaatconflict-narratief aantonen, zijn de bevindingen van deze studies niet alleen voortdurend met zichzelf in tegenspraak – aangezien milieuveranderingen in het verleden net zo vaak gecorreleerd waren met een afname van het aantal conflicten als met uitbraken ervan[25] –, maar slagen ze er evenmin in om de daadwerkelijke causale mechanismen in kaart te brengen die conflicten binnen specifieke contexten aan kunnen jagen.[26] Desondanks bestaat er een onloochenbaar risico dat de klimaatcrisis conflicten kan verergeren, met name als/wanneer de mondiale temperatuurstijging 2°C en meer bereikt. In een wereld die getekend is door een geschiedenis van imperialisme, oorlog, wantrouwen, machtige militair-industriële complexen en een aanhoudende nucleaire ‘wederzijdse afschrikking’, lijdt het weinig twijfel dat heftigere klimaatschokken als een ‘drijvende kracht achter en een versterkende factor van bedreigingen’ kunnen fungeren, die de potentie hebben om de politiek-economische en geopolitieke oorzaken van conflicten, fragiele staatsbestellen, niet-statelijk terrorisme en militante opstanden te versterken.[27]
Droogtes en misoogsten als gevolg van klimaatschokken kunnen de bestaansmiddelen van sommige groepen bijvoorbeeld decimeren, wat hun relatieve armoede en ontbering vergroot en waardoor de ‘opportuniteitskosten’ afnemen om aan gewelddadige opstanden deel te nemen.[28] Bovendien kunnen klimaatschokken ook de juridische overeenkomsten tussen staten over het gebruik en delen van water onder druk zetten.
Zo wordt de rivier de Indus die door India en Pakistan stroomt vaak als een potentiële conflicthaard aangemerkt: de hoeveelheid smeltwater van de gletsjers in de Himalaya zal in 2050 naar verwachting met 30 procent zijn afgenomen, wat tot almaar grotere watertekorten voor de Indiase landbouw, industrie en waterkrachtcentrales leidt en waardoor India zich mogelijk genoodzaakt ziet om de watertoevoer naar Pakistan af te sluiten.[29] Aangezien India en Pakistan beide kernmachten zijn en ze een geschiedenis van vijandigheid en wantrouwen delen, kan het risico dat een dergelijk waterconflict in een nucleair treffen uitmondt niet geheel worden uitgesloten – al kan hetzelfde gezegd worden van de mogelijkheid dat er een vreedzame heronderhandeling van het Indus-Waterverdrag plaatsvindt.[30]
De dalende visstand in de betwiste wateren van de Zuid-Chinese Zee; olie/gas/mineralenvoorraden in een gestaag smeltend Noordpoolgebied, waarop de VS, Rusland en andere staten een begerig oog laten vallen; en de krimp van het landbouw- en weideareaal in regio’s die al door oorlogen verscheurd worden, zoals het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Sahel, vormen evenzovele potentiële haarden van conflict.[31] Maar nogmaals, we kunnen de klimaatimpact op conflicten niet begrijpen zonder daar de mondiale politieke economie bij te betrekken: behoudt het structurele geweld een hoog niveau, behouden de militaire-veiligheids-extractieve complexen hun macht en worden stappen naar een waarachtig participatieve democratie stelselmatig tegengewerkt (wat de meest waarschijnlijke uitkomst is van een traject van neoliberaal voortmodderen), dan zal klimaatverandering de druk op conflicten waarschijnlijk vergroten. Maar slaagt een contra-hegemonische strijd erin om politieke economieën en veiligheidsstructuren in een meer egalitaire en duurzame richting om te buigen, dan zullen coöperatieve vormen van vredesopbouw – zelfs in een snel opwarmende wereld – juist aan kracht kunnen winnen.[32]
24. Solomon Hsiang, Marshall Burke en Edward Miguel, ‘Quantifying the Influence of Climate on Human Conflict’ (Science 341, 2013). Pag. 1212.
25. Alexander De Juan en Niklas Hanze, ‘Climate and Cohesion: The Effects of Droughts on Intra-Ethnic and Inter-Ethnic Trust’ (Journal of Peace Research 58, no. 1, 2021). Pag. 151-167.
26. Jan Selby, ‘Positivist Climate Conflict Research: A Critique’ (Geopolitics 19, 2014). Pag. 829-856; Jon Barnett ‘Global Environmental Change I: Climate Resilient Peace?’ (Progress in Human Geography 43, no. 5, 2019). Pag. 927-936.
27. Campbell e.a., Age of Consequences.
28. Katharine Mach, Neil Adger, Halvard Buhaug e.a., ‘Directions for Research on Climate and Conflict’ (Earth’s Future 8, no. 7, 2020). Pag. 1-7.
29. Michael Klare, ‘How Rising Temperatures Increase the Likelihood of Nuclear War’ (The Nation, 13 januari 2020). www.thenation.com/article/nuclear-defense-climate-change/.
30. Muhammah Qamar, Muhammad Azmat en Pierlugi Claps, ‘Pitfalls in Transboundary Indus Water Treaty: A Perspective to Prevent Unattended Threats to Global Security’ (Nature Clean Water 2, no. 22, 2019). Pag. 1-9.
31. Franscesco Femia en Caitlin Werrell, ‘Climate Change, the Erosion of State Sovereignty, and World Order’ (Brown Journal of World Affairs 22, no. 2, 2016). Pag. 221-235.
32. Barnett, ‘Global Environmental Change’.
Stappen we vervolgens over op de relatie ‘statelijk geweld → klimaat’, dan moeten we ons eerst rekenschap geven van de impact van militarisering en oorlog op de klimaatcrisis. Zoals Neta Crawford aantoont, is het Amerikaanse leger de grootste institutionele verbruiker van fossiele brandstoffen op de planeet en was het tussen 2001 en 2017 jaarlijks verantwoordelijk voor een CO₂-uitstoot van zo’n 200 miljoen ton, waarvan de luchtmacht 70 procent voor haar rekening nam.[33] Gegevens over de wereldwijde militaire co2-uitstoot zijn notoir lastig te achterhalen en worden vaak niet bijgehouden.[34] Eén studie raamt echter dat de rechtstreekse uitstoot van legers zo’n 1 procent van de wereldwijde uitstoot bedraagt (in dezelfde orde van grootte als die van de luchtvaartsector), terwijl de totale militaire koolstofvoetafdruk – waarin ook de wapenproductie en militaire toeleveringsketens verdisconteerd zijn – ongeveer 5,5 procent van de wereldwijde uitstoot uitmaakt.[35] Al met al is dat een enorme CO₂-voetafdruk – groter dan die van Rusland, ’s werelds op drie na grootste uitstoter –, maar vrijwel zeker ook een onderschatting, aangezien de uitstoot als gevolg van oorlog (denk aan branden, ontbossing, schade aan de infrastructuur en de wederopbouw naderhand) er niet in is opgenomen. Alleen al in de eerste zeven maanden was de Russische invasie in Oekraïne goed voor een CO₂-uitstoot van om en nabij de 100 miljoen ton, evenveel als de totale uitstoot van Nederland in diezelfde periode.[36]
De VS en de NAVO hebben zich ten doel gesteld om de militaire emissies in 2050 naar netto nul terug te brengen, maar de kans dat deze doelstelling ook gehaald wordt is verwaarloosbaar klein (dat wil zeggen, zonder de inzet van koolstofcompensaties die zelf weer gepaard gaan met schadelijke sociale en ecologische gevolgen): er bestaan geen technisch volwassen en kosteneffectieve opties om de luchtmacht te decarboniseren; deze instituties weigeren elke vorm van openheid over hoe ze hun emissies berekenen of hoe ze van plan zijn netto nul te bereiken; en de regering-Biden stelde expliciet dat de decarbonisatie van het leger uitsluitend ‘binnen de grenzen van het mogelijke’ wordt nagestreefd en ‘zonder de nationale veiligheid daarbij in gevaar te brengen’.[37] De komende jaren zullen de strijdkrachten vrijwel zeker een groeiende bron van CO₂-uitstoot blijven – en dat is afgezien van alle energie, grondstoffen en menselijke en financiële middelen die daardoor niet langer voor nuttige doeleinden ingezet kunnen worden –, tenzij de defensiebudgetten verlaagd worden. Het spreekt voor zich dat dit laatste onmogelijk zal zijn binnen een context van oplopende geopolitieke spanningen en almaar oorlogszuchtigere krachten in de VS, China, Rusland, Europa, India en elders, wat betekent dat een militaire decarbonisatie onmogelijk bereikt kan worden zonder deze spanningen terug te dringen.
Naast de militaire CO₂-uitstoot speelt er nog een andere ‘interstatelijk conflict → energie → klimaat’-relatie die betrekking heeft op hoe geopolitieke spanningen en oorlogen op de energietransitie kunnen inwerken. De door de Russische invasie veroorzaakte energieschok heeft in dit verband natuurlijk grote gevolgen gehad en zal per saldo waarschijnlijk een positief effect hebben op de energietransitie (het is echter een stuk lastiger om een inschatting te maken van het netto klimaateffect van de invasie, aangezien de emissies die het rechtstreekse gevolg zijn van de oorlog in Oekraïne en de stijging van de defensie-uitgaven die daar weer het gevolg van is, deze voordelen teniet kunnen doen).[38] Mij gaat het echter vooral om de gevolgen van de oplopende geopolitieke spanningen tussen de VS en China.
Deskundigen benadrukken vaak de relatieve voordelen van samenwerking tussen de VS en China op het vlak van klimaat- en energiebeleid.[39] En dat zijn ook meteen de twee meest ingrijpende gevolgen van de toenemende spanningen tussen de VS en China: hun impact op de wereldwijde militaire CO₂-uitstoot (zie hierboven) en hun potentieel om de energietransitie te laten ontsporen en de wereldeconomie in een diepe crisis te storten in het geval het daadwerkelijk tot een conflict over Taiwan komt. In de woorden van Hal Brands: ‘Een grote oorlog over Taiwan kan een wereldwijde economische chaos ontketenen die de gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne tot kinderspel degradeert.'[40] Als gevolg van blokkades van scheepvaartroutes, ernstige verstoringen van de Taiwanese halfgeleiderindustrie (die ruim de helft van de wereldwijde productie van halfgeleiders voor zijn rekening neemt) en een forse versnelling van de technologische en financiële ontkoppeling tussen China en het Westen, kan een conflict over Taiwan in de VS in een bbp-krimp van 5 à 10 procent resulteren, en in China van 25 à 35 procent (hoewel dergelijke economische gevolgen zich natuurlijk heel lastig laten ramen, en nog veel heftiger zullen uitvallen als het conflict op een nucleair treffen uitloopt).[41]
En de gevolgen voor de energietransitie zullen aanzienlijk zijn: China produceert momenteel zo’n 60 procent van alle zonnepanelen ter wereld, 50 procent van alle windturbines op het land, 73 procent van alle accu’s voor elektrische voertuigen en beheerst grofweg 85 procent van de zuivering van zeldzame aardmetalen, terwijl het daarnaast ook nog eens fors in de Europese accuproductie investeert.[42] Gavin Bade stelt de vraag die vele Amerikaanse en Europese beleidsmakers ’s nachts wakker houdt: ‘Als Poetin Europa al met zijn gasleveranties kan gijzelen, waar is China met zijn nog bredere dominantie in tal van kritieke sectoren dan toe in staat?'[43] Een oorlog tussen de VS en China, of zelfs alleen maar een fors sanctiepakket in het geval van Chinese agressie, zal de toeleveringsketens voor hernieuwbare energie zonder meer verstoren en de energietransitie op zijn minst vertragen, al is de hamvraag hoe ernstig die verstoringen precies zullen uitpakken.
In de context van een groen keynesiaans scenario plus snelle technologische doorbraken mogen we ervan uitgaan dat de gevolgen minder ingrijpend zullen zijn, aangezien zowel de VS als China dan beter in staat zullen zijn om in technologisch opzicht elk huns weegs te gaan en tegelijkertijd toch in hun energie- en grondstoffenbehoeften te voorzien. Maar in een scenario met een trager en geleidelijker innovatietempo kunnen die verstoringen een stagflatiecrisis drastisch verergeren. En in het geval van een zwalkend neoliberaal traject, dat toch al steeds hachelijkere trekken krijgt als gevolg van olie- en gastekorten, verergerende klimaatschokken en zich opstapelende kwetsbaarheden in de mondiale voedsel- en financiële systemen, kunnen de uitwaaierende gevolgen van een conflict over Taiwan een mondiaal ineenstortingstraject niet alleen versnellen, maar mogelijk ook in gang zetten.
33. Neta Crawford, Pentagon Fuel Use, Climate Change, and the Costs of War (Providence, RI: Watson Institute, 2019).
34. Olivier Belcher, Patrick Bigger, Ben Neimark e.a., ‘Hidden Carbon Costs of the “Everywhere War”: Logistics, Geopolitical Ecology, and the Carbon Boot-Print of the US Military’ (Transactions of the Institute of British Geography 45, no. 1, 2020). Pag. 65-80.
35. Stuart Parkinson en Linsey Cottrell, ‘Estimating the Military’s Global Greenhouse Gas Emissions’ (Conflict and Environment Observatory, november 2022). https://ceobs.org/wp-content/uploads/2022/11/SGR-CEOBS_Estimating_Global_MIlitary_GHG_Emissions.pdf.
36. Leonard de Klerk, Anatolii Shmurak, Olga Gassan-Zade e.a., ‘Climate Damage Caused by Russia’s War in Ukraine’ (Climate Focus, november 2022). https://climatefocus.com/wp-content/uploads/2022/11/ClimateDamageinUkraine.pdf.
37. Aangehaald in: Mark Akkerman, Deborah Burton, Nick Buxton e.a., Climate Collateral: How Military Spending Accelerates Climate Breakdown (Amsterdam: Transnational Institute, 2022). Pag. 27.
38. IEA, WEO 2022.
39. Zie bijvoorbeeld: Michael Davidson, Valerie Karplus, Joanna Lewis e.a., ‘The Risks of Decoupling from China on Low-Carbon Technologies’ (Science 377, no. 6612, 2022). Pag. 1266-1271.
40. Hal Brands, ‘Economic Chaos of a Taiwan War Would Go Well Past Semiconductors’ (Bloomberg, 23 juni 2022). www.bloomberg.com/opinion/articles/2022-06-23/economic-chaos-of-a-taiwan-war-would-go-well-past-semiconductorsutm_source=substack&utm_me.
41. Brands, ‘Economic Chaos of a Taiwan War Would Go Well Past Semiconductors’; Charlie Vest, Agatha Kratz en Reva Goujon, ‘The Global Economic Disruptions from a Taiwan Conflict’ (Rhodium Group, 14 december 2022). https://rhg.com/research/taiwan-economic-disruptions/.
42. Michal Meidan, ‘China: Climate Leader and Villain’ in: Manfred Hafner en Simone Tagliapietra (red.), The Geopolitics of the Global Energy Transition (Cham: Springer, 2020). Pag. 75-92.
43. Bade, ‘A Sea Change’.
Vervolgens integreren we de relaties ‘klimaat→ nucleaire veiligheid’ en ‘cyberveiligheid → AI → nucleaire veiligheid’ in ons model van de veiligheidsproblematiek. Beginnen we met de relatie tussen klimaat en nucleaire veiligheid, dan raamt het IEA dat we de inzet van kernenergie moeten verdubbelen, willen we zicht houden op netto nul (wat overigens een aanvechtbare aanname is).[44] In dat geval zal de wereldwijde voorraad aan splijtbaar materiaal dat gemonitord en beveiligd moet worden met grofweg een factor twee toenemen, waarbij de grootste toename zal plaatsvinden in China, India, Pakistan, het VK, Frankrijk en andere landen met grote nucleaire uitbreidingsplannen.[45] In dat geval zal het risico op nucleaire proliferatie en het ‘weglekken’ van nucleair materiaal naar niet-statelijke actoren aanzienlijk toenemen, precies op een moment dat een verheviging van de klimaatchaos (zelfs als deze tot 2°C beperkt blijft) ervoor kan zorgen dat de politiek-economische en geopolitieke aanjagers van interstatelijke conflicten en niet-statelijk terrorisme aan kracht winnen.
De relatie ‘klimaat → cyberveiligheid’ is minder nauw gekoppeld, maar altijd nog van belang. Politiek-economische krachten vormen weliswaar de belangrijkste motor achter de uitbreiding van de digitalisering – van 5G, AI, het internet der dingen (IdD) tot ‘smart everything‘ –, maar dat neemt niet weg dat ook de klimaatcrisis als een drijvende kracht fungeert achter een versnelde inzet van deze technologieën. Met name het IdD geldt als een noodzakelijke technologie voor de uitbouw van een op hernieuwbare energie draaiend, intelligent elektriciteitsnet dat én het elektriciteitsverbruik kan monitoren en reguleren én de overtollige energie in regio’s waar op dat moment veel wind- en zonne-energie wordt opgewekt, kan doorsluizen naar waar een tekort is. Naarmate almaar meer apparaten op het IdD worden aangesloten – van auto’s en verkeerslichten tot koelkasten en broodroosters –, levert dat ‘extra toegangspunten en doelwitten voor digitale aanvallen’ op, zoals een rapport van het International Renewable Energy Agency waarschuwt.[46] Als zodanig leidt het IdD tot een drastische vergroting van het ‘aanvalsoppervlak’, waar staten, criminele organisaties en niet-statelijke terroristen naar believen misbruik van kunnen maken om elektriciteitsnetten en kritieke infrastructuren te hacken.[47] In een context van oplopende geopolitieke spanningen kan dit het risico op interstatelijke conflicten vergroten door het aantal mogelijkheden voor offensieve cyberoperaties (zoals sabotage, spionage en gegevensdiefstal) uit te breiden. In de woorden van de realisten binnen het veld van de internationale betrekkingen kan dit ertoe leiden dat de ‘balans tussen aanval en verdediging’ verder in het voordeel van de aanval doorslaat, waardoor het escalatiepotentieel in tijden van crisis toeneemt.[48]
Deze risico’s worden er nog angstaanjagender op als we daar ook de relatie ‘cyber-AI-nucleaire veiligheid’ bij betrekken. Een van de grootste gevaren is dat de commando-, controle- en communicatiesystemen (NC3) voor kernwapens steeds dieper geïntegreerd raken in het civiele communicatie-ecosysteem – waartoe de satellieten, communicatienetwerken en elektriciteitsnetten behoren waarvan deze systemen afhankelijk zijn –, waardoor ze vatbaarder worden voor cyberaanvallen.[49] Wat deze situatie zo gevaarlijk maakt is dat een cyberaanval op deze systemen, die in theorie bedoeld kan zijn om de nucleaire bewakings-, besluitvormings- en/of tweede-aanvalscapaciteit van een staat onklaar te maken, (ten onrechte) als een voorbode wordt gezien van een kernaanval, wat bevelhebbers ertoe kan brengen om alvast vooraf een kernaanval in te zetten voordat het eigen kernwapenarsenaal vernietigd is.[50] Dit probleem wordt verder verergerd door de ontwikkeling van hypersonische ballistische raketten die vijf keer sneller vliegen dan de geluidssnelheid, wat het risico op een onbedoelde nucleaire escalatie kan vergroten doordat ze ‘het tijdsbestek verkorten waarbinnen bevelhebbers beslissingen moeten nemen,’ zoals James Johnson waarschuwt.[51] De VS, China en Rusland maken nu al gebruik van machineleren voor de verbetering van hun geleide raketsystemen, en deze vorm van kunstmatige intelligentie zal naar verwachting ook ‘de ontwikkeling versnellen van hypersonische wapens en andere (conventionele en nucleaire) vormen van precisie-geleide munitie voor de lange afstand.'[52] Dit kan op zijn beurt de druk op deze staten opvoeren om AI-systemen op ‘het vermogen te trainen om de cruciale keuze tot escalatie te maken en over wanneer en hoe kernwapens in te zetten,’ iets wat veel generaals noodzakelijk achten om het almaar hogere tempo van de 21ste-eeuwse oorlogsvoering bij te kunnen benen.[53]
Bovendien staan we nog maar aan het begin van het tijdperk van ‘deepfakes‘, nep-representaties die gebruik maken van ‘diep leren’ en generatieve AI om realistische afbeeldingen, video’s en audio-inhoud te fabriceren die echte mensen en gebeurtenissen simuleren. Zoals Herbert Lin opmerkt, zal de verdere ontwikkeling van AI steeds realistischere vervalsingen mogelijk maken die door ‘eenieder met een pc en iets van verbeeldingskracht en technische vaardigheid’ gemaakt kunnen worden.[54] En naarmate dit vermogen verder wordt doorontwikkeld, opent zich een bredere mogelijkheidsruimte voor desinformatie-operaties die de nucleaire afschrikking verder kunnen destabiliseren door het risico op ‘onjuiste inschattingen, verwarring en onzekerheid tijdens een crisis’ te vergroten – bijvoorbeeld door de militaire leiders van een staat zo af te beelden dat het lijkt alsof ze samenspannen om een eerste nucleaire klap uit te delen.[55]
Samengevat kan de de toekomstige stabiliteit van de nucleaire afschrikking ondergraven worden door een combinatie van nucleaire proliferatie; de balans tussen aanval en verdediging die in toenemende mate in het voordeel van de eerste uitvalt (het resultaat van een toenemende cyberkwetsbaarheid en hypersonische raketten); de verkorting van het tijdsbestek waarbinnen de besluitvorming in tijden van crisis moet plaatsvinden; en een informatie-omgeving die vatbaar is voor desinformatie en verwarring. Vooral wanneer een traject van een zwalkend neoliberalisme samengaat met oplopende geopolitieke spanningen en een klimaatchaos van 2,5°C+, kan dat resulteren in een verhoogd risico op een nucleair conflict, bijvoorbeeld tussen India en Pakistan over een geschil over de Indus, tussen de VS en China over Taiwan, tussen de NAVO en Rusland over een conflict in Oost-Europa, tussen Israël en Iran binnen een context van kelderende olie- en gasinkomsten en toenemende waterschaarste, of tussen Noord- en Zuid-Korea als gevolg van een zich almaar verdiepende en door klimaatverandering verergerde humanitaire noodsituatie op het Koreaanse schiereiland. We moeten de risico’s niet groter maken dan ze zijn, want dat kan binnen krijgszuchtige veiligheidsdiensten zomaar tot een selffulfilling prophecy leiden. Maar in het licht van de in elkaar overlopende dreigingen van nucleaire proliferatie, desinformatie, oorlogszuchtig nationalisme, door ai verstoorde besluitvorming en een toenemende klimaatontwrichting, moeten we de gevaren die voor ons liggen nu ook weer niet bagatelliseren.
44. IEA, Net Zero.
45. Jurgen Scheffran, Anna Leidreiter, John Burroughs e.a., ‘The Climate-Nuclear Nexus: Exploring the Linkages between Climate Change and Nuclear Threats’ (World Future Council, 27 november 2015). www.worldfuturecouncil.org/climate-nuclear-nexus/.
46. International Renewable Energy Agency (IRENA), A New World: The Geopolitics of the Energy Transformation (Abu Dhabi: IRENA, 2019). Pag. 57-58.
47. Herbert Lin, Cyber Threats and Nuclear Weapons (Palo Alto: Stanford University Press, 2021). Pag. 91.
48. James Acton, ‘Cyber Warfare and Inadvertent Escalation’ (Daedalus 149, no. 2, 2020). Pag. 133-149.
49. Lin, Cyber Threats.
50. Brown, ‘New Nuclear MADness’; Acton, ‘Cyber Warfare’.
51. Johnson, ‘Artificial Intelligence’, pag. 17.
52. Johnson, ‘Artificial Intelligence’, pag. 27.
53. Brown, ‘New Nuclear MADness’, pag. 79.
54. Herbert Lin, ‘The Existential Threat from Cyber-Enabled Information Warfare’ (Bulletin of the Atomic Scientists 75, no. 4, 2019). Pag. 187-196.
55. Marina Favaro, Weapons of Mass Distortion: A New Approach to Emerging Technologies, Risk Reduction and the Global Nuclear Order (London: Centre for Science and Security Studies, King’s College London, 2019). Pag. 12; James Johnson, ‘Artificial Intelligence, Autonomy, and the Risk of Catalytic Nuclear War’ (Modern War Institute, 18 maart 2021). https://mwi.usma.edu/artificial-intelligence-autonomy-and-the-risk-of-catalytic-nuclear-war/.
Tot besluit van onze analyse van de belangrijkste afhankelijkheidsrelaties die de veiligheids- en de planetaire problematiek als geheel structureren, moeten we daar nogmaals de existentiële problematiek aan toevoegen. Of vicieuze terugkoppelingsspiralen nu de vorm aannemen van door ‘klimaat-AI-cyber’ geïntensiveerde spanningen tussen staten, of tussen niet-statelijk terroristisch geweld en militair-politionele repressie, het potentieel ervan veronderstelt het bestaan van wederzijds polariserende ideologieën of cognitief-affectieve disposities (oftewel een versterkte ontvankelijkheid voor bepaalde overtuigingen en gevoelens). Met andere woorden, dergelijke spiralen zijn zeker geen automatismen, maar eerder het product van de constitutieve structuren van identiteit, betekenis en verbondenheid – in het bijzonder die structuren die gekleurd worden door de nexus van nationalisme, ras en hegemonische mannelijkheid – die scherpe scheidslijnen tussen het zelf en de ander in stand houden.[56] Zo zou het een staaltje van onbezonnen reductionisme zijn om er blindelings van uit te gaan dat de toenemende waterschaarste in het stroomgebied van de rivier de Indus wel in een gewapend conflict tussen India en Pakistan moet uitmonden, laat staan in een kernoorlog. Maar aangezien het hindoe-nationalisme ‘nauw verbonden is met de controle over de [Indus] rivier’ en de grotere Kashmir-regio, en gezien de proto-fascistische neigingen van de Bharatiya Janata Party (BJP), kan een afnemende beschikbaarheid van voedsel en water wel degelijk door de BJP misbruikt worden om anti-moslimgevoelens aan te wakkeren en de controle over de Indus op te eisen.[57] Op zijn beurt zou een dergelijke stap zowel de water- en voedselsituatie als de nationalistische woede in Pakistan verergeren, waardoor er een situatie kan ontstaan die een gevaarlijk escalatiepotentieel in zich draagt.
Bovendien zijn ideologieën van ras, nationalisme en hegemonische mannelijkheid van fundamenteel belang voor de manier waarop misdaad, terrorisme en bedreigingen door andere staten gepercipieerd worden en hoe ernaar wordt gehandeld – vandaar de wijdverspreide cognitief-affectieve associatie die zwartheid en immigratie koppelt aan criminaliteit, moslims aan terrorisme, China aan gevaar en witheid in het mondiale Noorden aan onschuld.[58] Op hun beurt produceren of verergeren deze uitingsvormen van het zelf versus de ander en de bijbehorende militair-politionele reacties vaak juist de onveiligheid waarop ze beweren een antwoord te bieden: zo kan het demoniseren van de moslim als ‘vreemd’ aan de ‘westerse beschaving’ juist als een rode lap fungeren voor een militant islamitisch fundamentalisme. Op eenzelfde manier kan het Amerikaanse construct van de ‘Chinese dreiging’ zowel het Chinese nationalisme als zijn verdere militarisering aanwakkeren.[59] En zo kunnen hegemonische vormen van mannelijkheid die ‘onbuigzaamheid’ eisen – of dat nu in relatie is tot misdaad, terrorisme of China – de dominante militair-politieke ‘oplossingen’ dieper verankeren en de kans op ontsporende conflictspiralen tussen staten vergroten.
Algemeen gesproken vormen de relaties tussen socio-ecologische crises, geweld en existentiële onzekerheden een reeks krachtige terugkoppelingen die alle kanten tegelijk op bewegen. En al deze terugkoppelingen kunnen nog eens verergerd worden door de opkomst van wat Eleanore Pauwels ‘cognitief-emotionele conflicten tussen staten’ noemt, waarbij sociale mediaplatforms, twitterbots en deepfakes worden ingezet om wantrouwen, polarisatie en verwarring bij de tegenstander te zaaien.[60] Daarbij baart met name de ‘verwapening’ van deepfakes grote zorgen, omdat de inzet ervan het risico vergroot dat de wereld in een cognitief-emotionele dystopie verandert – dat wil zeggen, in een wereld waarin het zo goed als onmogelijk is om nog een intuïtief onderscheid te kunnen maken tussen echt en nep, waarin grote delen van de bevolking het vertrouwen in geloofwaardige informatiebronnen volledig verliezen en waarin door ai gegenereerde inhoud wordt aangewend om grote groepen mensen te manipuleren en tot geweld aan te zetten.[61] Het is niet al te lastig om te zien hoe steeds geraffineerdere vormen van desinformatie de druk op potentiële conflicten kunnen verhogen, collectieve reacties op polycrisissituaties in contraproductieve banen kunnen leiden en inspanningen kunnen bemoeilijken om beklijvende contra-hegemonische coalities te smeden die progressieve oplossingen voor deze crises dichterbij brengen.
Een belangrijke uitdaging voor progressieve bewegingen is er dus in gelegen om binnen een chaotisch media-informatielandschap tactieken en strategieën te ontwikkelen die in tijden van crises waarheid, wederzijds begrip en compassie kunnen versterken. Gezien de enorme machtsverschillen binnen het mondiale medialandschap, de opkomst van krachtige nieuwe instrumenten voor cognitieve en emotionele manipulatie en de dreiging van door grote bedrijven gefinancierde en/of geopolitiek gemotiveerde desinformatiecampagnes, is die uitdaging inderdaad ontzagwekkend groot.
56. Chengxin Pan, ‘The “China Threat” in American Self-Imagination: The Discursive Construction of Other as Power Politics’ (Alternatives: Global, Local, Political 29, no. 3, 2004). Pag. 305-331.
57. Sam Moore en Alex Roberts, ‘Ecofascism and Indian Nationalism’ (The Ecologist, 7 februari 2022). https://theecologist.org/2022/feb/07/ecofascism-and-indian-nationalism.
58. Kundnani, ‘Abolish National Security’; Elliot-Cooper, Black Resistance; Blakeley e.a., Leaving the War on Terror.
59. Kundnani, ‘Abolish National Security’; Pan, ‘The “China Threat”’.
60. Eleanore Pauwels, The New Geopolitics of Converging Risks: The UN and Prevention in the Era of AI (New York: United Nations University Centre for Policy Research, 2019). Pag. 11.
61. Lin, ‘The Existential Threat’.