Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.