Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.