In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.