Ons geld, @nder geld 2: Een @ndere kijk op geld
JAN VAN ARKEL*
Kijken om te zien kun je leren, al is het niet gemakkelijk. Je moet er wel voor openstaan. We kwamen dat tegen in het vijfde artikel in de serie over Energie, namelijk in het deel over piekolie. Het piekolieconcept is afkomstig van de Amerikaan Marion King Hubbert. Ik herhaal hier wat daar in aflevering 3 staat:
‘Hubbert was in de wieg gelegd voor de wetenschap. De eerste keer dat hij voor de studie geologie veldwerk deed werd hij samen met zijn medestudenten door zijn docent J. Harlen Bretz onvoorbereid naar een bergrug bij een meer gedirigeerd. Bretz wees ze op een aantal bijzondere formaties, maar hij bleef ze vooral vragen stellen: ‘Waar kijk je naar? Wat zie je dan?’ De studenten kregen allerlei ideeën, die ze zelf na enig nadenken vaak weer verwierpen.
Als ze ’s avonds in het kamp nog verward waren over wat ze gezien hadden, stuurde Bretz ze de volgende dag terug om opnieuw te kijken. Pas toen ze terug waren op de universiteit kregen ze de opdracht om alles te lezen wat al over dit gebied geschreven was en een eigen paper compleet met noten te produceren.’* Zo leerde Hubbert zien voordat hij beïnvloed werd door het heersende beeld. Hij bleef dat zijn leven lang toepassen, wat hem vaak in conflict bracht met mensen die slechts kijken om hun beeld te bevestigen (zij die ‘wel de literatuur gelezen hebben maar niet de werkelijkheid hebben gezien’).
Kijken werd ook zien bij Dennis Meadows. Hij werd wereldberoemd als auteur van de legendarische studie Grenzen aan de groei maar had intussen een essentieel punt gemist.* In 2012 werd hem gevraagd een voorwoord te schrijven voor het paradigmaserieboek Geld en Duurzaamheid van Bernard Lietaer en zijn drie mede-auteurs. In dit voorwoord schrijft hij hoe hem bij het lezen van dit boek de schellen van de ogen vielen:
‘Ik heb veertig jaar lang de literatuur over duurzaamheid gelezen. Ik heb er in dezelfde tijd honderden conferenties over bijgewoond. Maar voordat ik Bernards werk tegenkwam, heb ik nooit iemand het financiële systeem horen beschrijven als een oorzaak waardoor we hals over kop afstevenen op de ineenstorting van onze samenleving. Integendeel, overal doet men juist zijn best om met kleine wijzigingen in het financiële systeem de mondiale samenleving op een pad naar duurzaamheid te brengen.
Een vis zal nooit vuur maken terwijl hij in het water zit. Wij zullen nooit duurzaamheid scheppen, terwijl we in het huidige financiële systeem blijven zitten. Er is geen belasting, of rentevoet, of eis tot het openbaar maken van gegevens die de vele manieren kan overwinnen waarop het huidige geldsysteem duurzaamheid blokkeert.
Vroeger had ik dit niet door. Ik dacht eigenlijk helemaal niet na over het geldsysteem. Ik nam het voor lief als een neutraal en onvermijdelijk aspect van de menselijke samenleving. Maar sinds ik Bernards analyses begon te lezen, heb ik er een heel andere kijk op.’
Nu eerst over naar de tovenaarsleerling.
Nu gaan we terug naar weer een ander artikel op 4eco, en wel naar aflevering 32 van het vierde artikel in de serie over het klimaat ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’. Daar gaat het over de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe.*
In dit verhaal is de tovenaar weg en blijft een leerling alleen in het huis achter. Hij heeft corvee en moet het bad van de tovenaar vullen met water uit de rivier om de hoek. Hij betovert een bezemsteel om het werk voor hem te doen. De bezemsteel gaat aan de slag. In het begin gaat dat voortreffelijk. De bezem haalt het water met een emmer en vult het bad. Als het bad gaat overlopen, beseft de leerling dat hij geen toverspreuk heeft om de bezemsteel te laten stoppen. De bezemsteel blijft maar heen en weer gaan tussen de rivier en het bad. Het hele huis loopt onder. Wanhopig splijt de leerling met een bijl de steel in twee delen, om tot zijn afgrijzen te merken dat allebei de helften het werk blijven doen, waardoor het huis nu met dubbele snelheid overspoeld wordt. Gelukkig kan de oude tovenaar, als hij terugkomt, de betovering verbreken en komt alles weer goed.
Het is niet moeilijk hierin een allegorie voor de ongeremde werking van geld te zien. Maar kunnen we nu met de blik van Hubbert ook nog iets meer over deze tovenaarsleerling zeggen? Ik denk het wel. Die jongen had potentie, genoeg voor de tovenaar om hem als zijn leerling te willen, maar hij was niet volgroeid. Hij had initiatief, want hij verzon dat de bezem zijn werk kon doen. Hij hoopte er op die manier zijn gemak van te kunnen nemen. Hij vond de bezem een handig hulpmiddel, maar het ontbrak hem aan de vooruitziende blik. Toen hij de betovering niet ongedaan kon maken, raakte hij in paniek – hij was nog maar een jongen en waarschijnlijk benauwd voor de tovenaar – en greep naar grovere middelen. Maar die werkten averechts, want toen hij de bezem in tweeën spleet, liep de zaak dubbel uit de hand. Hij zat dus met een crisissituatie.
Over de tovenaar kunnen we bedenken, dat hij óf niet voorzag wat er ging gebeuren, óf de leerling een lesje wilde leren. We weten natuurlijk niet precies wat de macht van de tovenaar was. Die bleek groot genoeg om de betovering van de bezem te doorbreken, maar zat hij nu met een kletsnet huis en bedorven huisraad? Of toverde hij dat gewoon weer terug in zijn oude, droge staat? Dat lijkt me nogal sterk, dus mankeerde het ook de tovenaar aan een vooruitziende blik.
Kunnen we dit verhaal nu op het geldstelsel betrekken? Het is het proberen waard, want historisch heeft de ene financiële crisis de andere opgevolgd, en de schuldvraag blijft daar de onduidelijke factor bij.
Geld heeft, net als de jongen, potentie, genoeg voor de bovenbazen* om het als ‘leerling’ op proef te nemen. Het staat eerst nog in de kinderschoenen, evolueert, en lijkt nog steeds niet volgroeid. Het is nog onduidelijk waar het met dat geld heen gaat. De leerling neemt initiatief en dat werkt, en het lijkt wel of geld vaak ook het initiatief neemt, maar dan meer zoals de bezem. De hoeveelheid groeit maar door. Dat lijkt handig, net zoals het gebruik van de bezem handig lijkt. Maar wie denkt dat hij, als zijn geld net zo geweldig begint te werken als de bezem, er zijn gemak van zal kunnen nemen, vergist zich. Geld is eigenzinnig en verslavend, er zit geen rem op, net als op de op hol geslagen bezem. Het gedoe dat dat voor doorsneemensen geeft, beneemt de blik op de verdere toekomst. Niet alleen geld vermenigvuldigt zich, ook schulden doen dat. Het loopt steeds verder uit de hand en dan hebben we het nog niet eens over duurzaamheid.
Laten we nu heel kort bij het historische begin beginnen en dan ons geldparadigma bekijken.
We weten, door de uitleg in aflevering 18 van ‘Catastrofologie’, het openingsartikel bij de rubriek Ontwrichting, hoe de economische ontwikkeling bij ons begon. (En we lezen er straks in artikel 3 ook over.) Van Bavel stelt daar dat de middeleeuwse economie eerst alleen een ruil- en goederenmarkt was. Daar gebruikte men geld dus louter als maatstaf en ruilmiddel. Het was een zuivere vorm van de formule P G P uit aflevering 1 van het eerste artikel. Pas later kwamen de arbeidsmarkt, financiële markt en grond- (en onroerend-goed)-markt erbij, die Van Bavel de factormarkten noemt. De middeleeuwse goederenmarkt functioneerde in principe goed zonder die factormarkten. Het gebruik van lokaal geld was op die markt nog zeer direct en stond mijlenver af van een financiële markt. Er was nog helemaal geen arbeidsmarkt en geen grondmarkt, en daarom was ook een echte geldmarkt niet nodig.
In aflevering 4 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie kunnen we lezen dat er lokaal veel eigen munten rouleerden en dat daarnaast de (internationale) handel zijn eigen (goud)geld had, over de waarde waarvan iedereen in Europa het onderling eens was. Maar het dagelijks leven bloeide met lokaal geld rondom wat er zelf geproduceerd en geruild werd. Het bracht welvaart in een tamelijk egalitaire samenleving. Dit soort geld leek op dat van STRO (zie artikel 4 in deze serie).
Dit zou dan de toestand kunnen verbeelden in het huishouden van de tovenaar en zijn leerling voordat deze vertrok en zijn leerling de opdracht gaf het bad te vullen. Maar bij het vullen komen die factormarkten in het spel en gaat het mis. Van Bavel ziet dat zo:
Met het dominant worden van de factormarkten ontstaat er een ongelijkheid op basis van de kracht die men heeft op de markt. Die is niet gelijk verdeeld en er komen winnaars die er steeds meer bij krijgen en verliezers die steeds verder verarmen. Niet alleen burgers, zelfs staten worden al gauw meer en meer afhankelijk van die marktelites. Dan blijkt later dat het voor marktelites aantrekkelijker wordt om te investeren in niet-productieve activiteiten, die dus wel hún vermogen of status vergroten maar niet in het algemeen belang zijn. Zo raken de financiële markten (zoals in aflevering 5 van het artikel Catastrofogie beschreven wordt) gescheiden van de reële economie en begint de levensstandaard van de massa te dalen. De elites worden kleiner en machtiger. Ze concentreren hun rijkdom verder door middel van de grond- en kapitaalmarkt. De financiële markten pieken, samen met vermogensongelijkheid en het bbp. De factormarkten die eerst verdere groei voor velen brachten, zijn nu dus een instrument geworden die de marktelite praktisch gezien tot een nieuwe feodale elite maakt. Het totale nationale inkomen groeit dan nog wel door, maar 99 procent ervan komt bij die elite terecht en het volk verpaupert.
De toestand van de zogenaamde Gouden Eeuw lijkt sterk op de toestand in de wereld van nu. In artikel 3 werpen we een psychologische blik op deze verkrampte toestand.
Waren de bovenbazen in de middeleeuwen nog individuele rijkaards en machthebbers, in de eeuwen erna gaat het steeds meer om institutionele machten. Het werd een wisselwerking tussen de macht van de overheid en de macht van de financiële sector.
Die wisselwerking tussen staat en banken is door Heinrich Rittershausen (in 1962) goed gedocumenteerd is. Dat ging steeds zo:*
- In ruil voor het financieren van een oorlog krijgt een private bank de exclusieve licentie om papieren bankbiljetten uit te geven, waardoor zij een centrale bank wordt.
- Regeringsbelastingkantoren aanvaarden deze papieren bankbiljetten voor belastingbetalingen in aanvulling op muntgeld.
- De centrale bank wordt een bron van krediet.
- Er doet zich een noodsituatie voor – meestal een nieuwe oorlog of een grote politieke crisis – en er vindt een verschuiving van de macht plaats tussen de regering en de bank.
- Er wordt meer papiergeld uitgegeven dan er reserves aan edelmetaal zijn. Om een stormloop op de bank te voorkomen, wordt de inwisselbaarheid met muntgeld wettelijk afgeschaft en de aanvaarding van de bankbiljetten verplicht.*
- Het papiergeld wordt de enige waardemeter.
En we mogen daar nu aan toevoegen:
- Papiergeld wordt digitaal geld.
Hier is het zogenaamde machtsvierkant relevant. Daarover staat een stuk in Ecopedia.
De banken toverden dus het geld tevoorschijn dat de overheden nodig hadden. Als het dreigde mis te gaan bleken de overheid en de financiële sector samen steeds weer machtig genoeg te zijn om het systeem nog net op de rails te houden, de opeenvolgende crises te boven te komen en op dezelfde weg voort te gaan (ook al ging er wel eens eentje ‘nat’, net als het huis van de tovenaar). Banken zijn juist ook in de hedendaagse economie ware tovenaars. Het lukt ze om bij een crisis hun verlies af te wentelen op de werknemers. Hoe dit macro-economisch werkt in een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers die zelf niet eens investeren) naar rijk (bankiers) valt te lezen in aflevering 9 en 10 van het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit. Dit verrassende inzicht is te danken aan de benadering vanuit de systeemdynamica.*
Er wordt altijd veel nadruk gelegd op de ‘onafhankelijkheid’ van centrale banken. Dat is dan in de betekenis van ‘onafhankelijk van elke politieke invloed’. Wat niet bedoeld wordt is ‘onafhankelijk van de invloed van het bankwezen’, maar dit blijft onuitgesproken. Zo is de meerderheid van de bestuursleden van de Amerikaanse Federal Reserve bankier. Er zijn trouwens nog tal van andere verhullende formuleringen die één ding gemeen hebben: ze steunen wat we hieronder zullen beschrijven als het Officiële Paradigma van geld en financiën. Het onthult een coherente strategie met betrekking tot de kwestie van controle en macht. Regeringen hebben het recht om macht uit te oefenen over hun burgers en over de ondernemingen die actief zijn op hun grondgebied. Daarom kan al wie regeringen controleert, macht projecteren over de hele wereld. Dat doen de bankiers.
De bank wint altijd, ook als hij verliest.
Over hoe het zit met het geldstelsel bestaan twee paradigma’s.* Dit is wat de gangbare economen zien:
Regeringen moeten, net als elk huishouden, het geld ophalen dat nodig is om te betalen voor wat ze doen. Dit gebeurt hetzij via inkomsten (heffing van belasting) of door het aangaan van schuld (uitgifte van staatsobligaties). Banken zijn dienstverleners die als tussenpersoon deposito’s verzamelen (jouw en mijn saldo), daarvan een kleine fractie als reserves aanhouden, en de rest uitlenen aan kredietwaardige particuliere en overheidsinstanties die geld nodig hebben.
Als dit verhaal je bekend in de oren klinkt, komt dat omdat het de impliciete of expliciete achtergrond vormt van de meeste financiële commentaren in de media, evenals voor veel opleidingen in de bankeconomie en financiële economie. Het is het verhaal dat gebruikt wordt door rating-agentschappen, wat niet hoeft te verbazen, aangezien deze meestal eigendom zijn van banken. Sommige politici verwijzen naar dit officiële verhaal in termen van ‘gezonde overheidsfinanciën’, vooral wanneer er bezuinigingsmaatregelen worden geïntroduceerd. Volgens dit verhaal zijn overheden overgeleverd aan de genade van ondoorzichtige ‘financiële markten’. Het rechtvaardigt de grap van James Carville, de directeur van president Clintons verkiezingscampagne in 1992: ‘Vroeger dacht ik dat ik, als reïncarnatie bestond, als de president of de paus wilde terugkomen. Maar nu wil ik de financiële markt zijn: Zo kan je iedereen de stuipen op het lijf jagen!’*
Lang geleden gaf dit officiële verhaal inderdaad de werkelijkheid weer. Dit was bijvoorbeeld het geval toen het Byzantijnse Rijk 700 jaar lang de bezant uitgaf, een gouden munt die altijd werd uitgegeven met hetzelfde gewicht (4,55 gr.) en dezelfde zuiverheid (98%). Zo lang is een record.* De productie van deze munten op een dergelijke consistente basis vereiste een continue aanvoer van edelmetalen. Dit goud werd verkregen door mijnbouw, verovering, handel en belastingen.
Tegen het einde van de 19e eeuw (en helemaal in de 20e eeuw) werd het officiële verhaal steeds minder waar. Tijdens de laatste dagen van de gouden standaard werden de werkelijke goudreserves van de Bank of England behandeld als een staatsgeheim, omdat de hoeveelheid gouddekking voor het pond Sterling veel lager was dan wat er publiekelijk werd beweerd.* President Nixon verwijderde in augustus 1971 de laatste overblijfselen van de gouden standaard toen hij de uitwisselbaarheid tussen de dollar en goud opschortte. Daardoor werd de laatste overgebleven band tussen het geldsysteem en enige fysieke werkelijkheid of grondstof doorgeknipt.
Het gaat erom dat wat de overheid ter betaling van belastingen ook verkiest te aanvaarden, automatisch enorme macht geeft aan wie dat bepaalde iets produceert of controleert. Toen vorsten verkozen om in graan betaald te worden, handelde iedereen direct of indirect met graanproducenten en speelden de boeren een cruciale rol. Toen de overheid verkoos betaald te worden in goud, hielden goudproducenten en goudhamsteraars de macht in handen. Als overheden kiezen voor een fiat-munt, gecreëerd door bankschuld, dan zullen dat de banken zijn. Indien de uitgever van de munt de overheid zelf is, dan zal de overheid machtig worden.
Dit is een paradigma waarmee zelfs de tovenaarsleerling uit de voeten kan. Maar is het geen simplificatie? Moeten we soms beter kijken om te zien hoe het zit?
Sinds 1971 werken alle nationale valuta’s officieel als een puur ‘fiat’-systeem, dus een systeem waarbij geld uit het niets wordt gecreëerd (‘ex nihilo’), eenvoudig door middel van inschrijvingen in de boekhouding. Dit fiatvaluta-paradigma wordt beknopt samengevat door James Galbraith: ‘Als de overheid geld besteedt of uitleent, doet ze dat door de getallen van private bankrekeningen te verhogen. Als ze belastingen heft, doet ze diezelfde rekeningen naar beneden gaan. Als ze leent, verschuift ze middelen van een direct opvraagbaar deposito (een zogenaamde reserverekening) naar spaargeld (de zogenaamde effectenrekening). En dat is eigenlijk alles.’*
Met andere woorden, soevereine regeringen zijn niet gelijk aan een doorsnee huishouden, zoals het officiële paradigma claimt.
‘De overheid belast ons en ontneemt ons geld om een enkele reden, opdat we zoveel minder te besteden hebben, waardoor de munt zoveel schaarser en waardevoller wordt. Ons geld wegnemen kan ook worden gezien als ruimte laten voor de overheid om te spenderen zonder inflatie te veroorzaken.’* Dit betekent niet dat er geen gevolgen zijn wanneer een soevereine regering te veel uitgeeft door deze boekingen teveel te gebruiken. Dergelijke gevolgen uiten zich wel degelijk als inflatie en/of vermindering van de waarde van de munt op de internationale markten.
Wat is de rol van het bankwezen in dit alles? Simpel gezegd beheren de banken het reusachtige boekhoudsysteem dat de geldstroom bijhoudt. Ze zitten ook in de business van het creëren van bankschuldgeld met de verwachting winst te maken. Door ‘leningen te verstrekken’ kopen banken schuldbekentenissen van leners en in ruil voorzien ze hen van een krediet in de vorm van fiat-geld.
In principe kunnen banken slechts leningen verstrekken voor zover zij over voldoende reserves beschikken. Maar in de praktijk ‘wachten banken niet op overtollige reserves voor ze leningen verstrekken en deposito’s scheppen. Integendeel, geconfronteerd met een kredietwaardige klant en een aanvraag voor een lening, verstrekt een bank die lening. Nadien gaat ze op zoek naar de reserves die nodig zijn om aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Als banken over de hele linie tekort hebben aan verplichte reserves, dan moet de centrale bank hen die automatisch leveren.* Ondanks de retoriek over het Federal Reserve-beleid om dergelijke leningen te ontmoedigen, is het voor de Federal Reserve gewoon onmogelijk te weigeren om de reserves, die nodig zijn voor het systeem, te leveren.’*
Omgekeerd is het zelfs voor een centrale bank nog moeilijker om banken meer leningen te doen verstrekken, als ze niet geneigd zijn dit te doen. Wanneer centrale banken proberen banken aan te zetten om leningen te verstrekken, zoals het geval was na de crash van 2007-2008, is het alsof ze proberen een touw te duwen.* Alle vier grote centrale banken van de rijke wereld – die van de VS, Groot-Brittannië en Japan en Europa – hebben hun uitleenrentevoet in de buurt van nul. De Japanse zit daar in principe reeds sinds de jaren 1990 op vast zonder dat het lukt de vaart weer in de economie te krijgen.*
Hiermee zijn we pas op de helft van de beschrijving van het fiatvaluta-paradigma.
Dus in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, is de mate van controle die centrale banken uitoefenen over de totstandkoming van bankschuldgeld meer theoretisch dan praktisch. De rol van centrale banken beperkt zich tot de prijsstelling van de marginale kosten van de reserves voor het bankwezen. Zij bepalen enkel wat het kost om extra reserves van de centrale bank te verkrijgen, en dat zijn kosten die banken aan hun klanten doorberekenen met nog weer wat extra’s er bovenop. De centrale banken bepalen noch het bedrag, noch de timing van het bankschuldgeld dat door de banken wordt gecreëerd. Verder heeft de ontwikkeling van de enorme interbancaire markt de noodzaak voor banken verminderd om naar het verdisconteringsloket van de centrale bank te komen. Dit heeft de invloed van de centrale banken verder gemarginaliseerd. Centrale banken hebben aldus minder controle over het geldscheppingsproces van het banksysteem dan algemeen wordt aangenomen.
Men lijkt ook moeite te hebben om het idee te vatten dat in een wereld van vlottende wisselkoersen – wanneer een land als de Verenigde Staten biljoenen extra dollars in de economie pompt – de inflatie die zo wordt gecreëerd zich kan manifesteren aan de andere kant van de wereld. Zo kunnen deze extra dollars uiteindelijk door rijke Russen worden uitgegeven aan vastgoed aan de Franse Rivièra, ongeacht wat de Franse of Europese Centrale Bank daaraan zouden willen doen.
De overheden zijn daarentegen juist niet zo machteloos als ze lijken, althans in theorie. Regeringen zijn continu nodig om waarde te geven aan elke fiat-valuta. Maar op basis van hun acties maken overheden geen gebruik van de macht die ze hebben over het private banksysteem.
Wanneer regeringen betaling van belastingen vereisen in een specifiek ruilmiddel, verhoogt dit automatisch de schaarste ervan, en daarmee krijgt dat ruilmiddel meer waarde. Een soevereine regering kan dus kiezen voor de betaalmiddelen waaraan zij waarde wil geven. Door dit te doen, kan ze de aard bepalen van de inspanning die haar burgers moeten leveren of de soorten gedrag die ze moeten vertonen om deze betaalmiddelen te verkrijgen. Deze conclusie is van cruciaal belang voor het ontwerp van door de overheid geïnitieerde monetaire oplossingen.
Er is nog een laatste laag mist die we moeten optrekken. Het financiële systeem oefent macht uit over de overheid door het beïnvloeden van overtuigingen. Zoals George Soros aanduidde met zijn reflexiviteitstheorie,* is het in de financiën zo dat geloof de werkelijkheid schept. Het is een wereld van zelfvervullende profetieën. In de natuurkunde zal een appel op de grond vallen, of mensen nu in de zwaartekracht geloven of niet. Maar als er in de financiële wereld genoeg mensen geloven dat goud de zwaartekracht zal tarten en in prijs zal verdubbelen, dan zal de prijs van goud ook echt verdubbelen! Hoewel het geloof misschien niet stevig genoeg zal zijn om de goudprijs op dat niveau te houden wanneer in de werkelijkheid vraag en aanbod zich manifesteren, zou er in de tussentijd toch een grote koersbeweging hebben plaatsgevonden. Als op dezelfde manier genoeg mensen geloven dat een bepaalde regering in gebreke zal blijven met haar schulden, zullen beleggers zich ontdoen van voldoende obligaties om daadwerkelijk een substantiële druk op die regering uit te oefenen en mogelijk zo zelfs het in gebreke blijven veroorzaken.
Ook voor dit paradigma is er academische steun. Zelfs de tovenaar Adam Smith zag het meteen al voor zich.*
Dezelfde componenten die in Fergusons ‘machtsvierkant’ worden geïdentificeerd zijn in beide paradigma’s aanwezig: overheden en de financiële sector; overheidsschulden, belastingen en centrale banken. Ze passen elk op verschillende manieren in elkaar.
Het voordeel van de verhaallijn van het officiële paradigma is dat deze korter is, gemakkelijker te begrijpen en aansluit bij de dagelijkse ervaring van de gewone mensen. De meesten van ons hebben uit de eerste hand ervaring met rondkomen van beperkte budgetten. Iedereen die al eens een spaarrekening opende of een lening kreeg, is bekend met het idee dat banken deposito’s nemen en geld uitlenen voor rente. Wanneer evenwel dit officiële verhaal op ons huidige systeem wordt toegepast, stelt het regeringen voor alsof die geen andere opties hebben dan alles te doen wat het financiële systeem wenst. Bovendien schildert dit het bankwezen af als een passieve tussenpersoon en dienstverlener, en niet als een hoofdfiguur die fiat-geld creëert door middel van bankschuld.
Het verhaal van het fiatvaluta-paradigma is abstracter en past niet netjes in de ervaring van de gewone mensen. Dit paradigma beschrijft een significant andere machtsverhouding tussen een soevereine overheid en het bankwezen. In deze versie is het bankwezen volledig en permanent afhankelijk van regeringen om waarde te geven aan bankschuldgeld. De overheid van haar kant heeft ook altijd de macht om betalingen van belastingschulden te eisen in een andere valuta dan, of als aanvulling op, bankschuldgeld.
Het is volgens Bernard Lietaer de hoogste tijd voor een publiek debat over monetaire hervormingen, maar het moet dan wel gaan over middelen die ons economisch systeem structureel stabiliseren. De publieke sector de leiding over het systeem geven en deze tot belangrijkste begunstigde van een fiat-geldmechanisme maken – in plaats van de particuliere sector – is misschien socialer, maar het zou de kernkwestie niet oplossen. Het zou, in structurele termen, alleen een privé-monopolie vervangen door een publiek monopolie.
Zoals in het artikel ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting is aangetoond, vereist een structurele oplossing het scheppen van een monetair ecosysteem met diversiteit in de vorm van ruilmiddelen en van sóórten van uitgevende instellingen, waaronder de overheid.
We kennen daar al voorbeelden van, al zijn we ons er misschien niet van bewust. Airmiles is feitelijk een munt van bedrijven om hun klanten te binden. Multinationals zijn hun eigen bank en verrekenen internationaal intern allerlei kosten en baten wat ze een enorme besparing op rentekosten oplevert. Feitelijk hanteren ze een bedrijfsmunt. En in Afrika zijn belminuten een vorm van geld geworden. Lees daarover in de noot.*
Als we een echte stap willen zetten moeten we in gedachten van macro naar micro switchen, niet vanuit geld denken maar de economie van de lokale gemeenschap centraal stellen. Die manier van kijken vind je bij de ngo Social Trade Organisation.
Of het fiatvalutaparadigma nu een betere uitleg geeft dan het officiële paradigma is een beetje lood om oud ijzer want het perspectief is niet goed. Als we goed kijken zien we dat het in onze tijd ook mogelijk is om vanuit het belang van de economie van de lokale gemeenschap te denken, niet macro maar micro. Als je daar je geldsysteem op aanpast, krijg je een paradigma met geheel andere eigenschappen.
In een gezond geldsysteem moet het geld de ecologische mogelijkheden van de aarde respecteren. Geld mag daarom niet steeds makkelijk over de aarde zwerven. De betaalsystemen moeten juist in bepaalde opzichten geïsoleerd worden. De verbinding met andere betaalsystemen kan dan geregeld worden op basis van wat ecologisch verantwoord is. Daarmee ontstaat direct ook ruimte om nieuwe spelregels in te voeren die de regio of groep beter dienen. Dat kan met een aparte digitale munt die zo geprogrammeerd wordt dat monetaire waarden een beperkte levensduur krijgen en voor een beperkt gebied gelden. Daarmee past dat geld niet alleen beter in de natuurlijke gang van zaken, maar het zorgt ook voor decentralisatie van macht.*
Zulk digitaal geld kan de consumenten een oplossing bieden voor het vraagstuk: wanneer is het beter om binnen de regio te kopen en wanneer is het beter erbuiten te kopen? Het helpt de consument de keuzes te optimaliseren, doordat het directe eigenbelang in overeenstemming wordt gebracht met het belang van een gezonde regionale economie. Het kan de keuzes van consumenten bijna automatisch minder contraproductief maken. Dat is ook goed voor de duurzaamheid, omdat mensen nu zelf hun toekomstige belangen makkelijker kunnen laten meetellen. Tegelijk verschuift het de zeggenschap naar een ‘lokaal’ niveau, zelfs als het gaat over een regio met veel jeugdwerkloosheid zoals Sardinië, of over een heel land zoals Griekenland.
Het meegeven van een ‘einddatum’ aan geld maakt dat geld zich meer gaat gedragen als alle eindige dingen. Dit in tegenstelling tot rentedragende schulden waarbij op een gegeven moment de lening wel is afgelost, maar de rente voor eeuwig in de economie blijven na-echoën. Het is nu technisch mogelijk om geld ongeschikt te maken om er macht mee door tijd en ruimte te verplaatsen. Je kan zulk geld niet oppotten en je kan er niet meer mee speculeren.
Regionaal geld biedt een regio mogelijkheden voor ontplooiing op maat, in tegenstelling tot de gangbare ‘one-size-fits-all’-benadering van het huidige systeem. De laatste geeft juist de wereldmarkt alle ruimte. Nieuwe technologie maakt dat deze ongerichte schaal van werken geschiedenis kan worden. Kleine netwerken kunnen veel efficiënter op de behoeftes inspelen. Zo kan de balans verschuiven wég van de overheersing door de wereldmarkt, náár aandacht voor waardeschepping in lokale economieën. Het is een weg inslaan naar een gezonde wereldeconomie op basis van gezonde regionale economieën. Dat zou de weg van ‘ontgroei’ (degrowth) kunnen zijn. De toekomst is hier ‘bottom up’.
Deze geldschepping door en voor de commons is nu mogelijk door het denkwerk en de software van de Utrechtse ngo Social Trade Organisation (STRO).* Een voorbeeld van zo’n toepassing wordt uitgewerkt in artikel 4.
Zulk geld is met recht @nder geld, digitaal en anders.
Misschien wordt het revolutionaire van @nder geld ook nog eens duidelijk door het onderscheid dat Hannah Ahrend in haar essay uit 1954 What is authority? maakt tussen macht en autoriteit. Paul Verhaeghe, de auteur van het boek Autoriteit, zegt daar in de Volkskrant van 12 september 2015 het volgende over.
‘[We hebben de afgelopen tijd in de opvoeding] een verschuiving [gezien] van autoriteit naar macht. Als ouders en onderwijzers geen autoriteit hebben, gaan ze regels uitvaardigen en straffen opleggen – machtsuitoefening. …het verschil tussen die twee doorgrondde ik pas nadat ik Hannah Arendt had gelezen … opeens viel alles op zijn plek. Macht is tweeledig, schrijft zij. De ene persoon is sterker dan de ander, de sterkste kan de ander zijn wil opleggen. Macht is uitgesteld geweld. En autoriteit is drieledig. Iemand bezit autoriteit over anderen door een derde factor: een externe bron waar ze samen in geloven. De anderen onderwerpen zich er min of meer vrijwillig aan. Autoriteit is innerlijke dwang. Je kunt in je eentje nooit autoriteit hebben, het moet je worden toegekend.’
‘Autoriteit,’ schrijft Verhaeghe, ‘roept voor mijn generatie associaties op met paternalisme en betutteling, maar we zien niet wat Hannah Arendt zo eenvoudig zegt: autoriteit is dat waarmee we de intermenselijke verhoudingen regelen, en het is een afspraak. Het alternatief is dat we het op basis van macht doen, en die wordt opgelegd. Meer mogelijkheden zijn er niet.’
Pas je dit in plaats van op opvoeding toe op geld, dan zien we dat het huidige geld in het schema van macht past, terwijl bij @nder geld juist autoriteit hoort.
Het rentedragende geld dat banken scheppen, geeft de financiële sector een vorm van macht van het zuiverste water. Dat zag je bijvoorbeeld bij de lang slepende crisis in de jaren ’30. Toen stelden in 1939 de 200 meest vooraanstaande Amerikaanse economen voor om geldschepping van de particuliere banken af te nemen en die op basis van het algemeen belang in handen te geven van de staat. Precies zoals het burgerinitiatief ‘Ons geld’ nu in Nederland bepleit. Ondanks een overweldigende wetenschappelijke steun werd deze verandering niet doorgevoerd: de rede die de autoriteit van de gemeenschap als regulator aandroeg, verloor het van de botte macht. En dan nog zou het, zoals Lietaer terecht opmerkt, in structurele termen alleen een privé-monopolie vervangen door een publiek monopolie – eigenlijk niet echt een stap van macht naar autoriteit.
Bij @nder geld krijgt geld juist kenmerken mee die de gebruikers er samen aan willen geven, die het geld dus van de hierboven genoemde macht ontdoen. Omdat de gebruikers een gesloten groep vormen – het @ndere geld is lokaal én tijdelijk – geven zij dit geld juist de kenmerken van autoriteit mee. Ze accepteren door mee te doen de bijbehorende beperkende regels: je kunt dit geld niet gebruiken om het op te potten of ermee te speculeren. Je kunt ook zeggen: het geld wordt hier beheerd als commons (of meente) en dat vergt de autoriteit van bepaalde onderlinge afspraken.
We accepteerden tot nu toe de macht van het reguliere geld omdat er geen alternatief was. In artikel 4 zien we hoe het anders kan. We kunnen de juiste vormen van geld zelf invoeren, volkomen legaal en parallel aan de euro. Het is een sluipende revolutie waaraan ook jij mee kunt doen.
Maar eerst moeten we opklaren wat er in ons hoofd, onze ziel gebeurt. De psychologische werking van geld is een bijna onontgonnen terrein. Pas als we snappen hoe ons huidige geld ons aanzet tot een eenzijdige en verkeerde vorm van handelen, kunnen we ons geestelijk evenwicht hervinden. Pas dan komt er echt ruimte voor alternatieven.
Dat vergt een andere blik op onszelf. Onszelf doorzien en de betovering van het huidige geld doorbreken, is misschien wel de moeilijkste opgave die er is.
Gerelateerd
Inleiding:
• De vooruitziende blik
Ethiek:
• Ons geld, @nder geld 1: Ons geld deugt niet
Complexiteit:
• Onze complexe wereld
Ontwrichting:
• Catastrofologie