Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.
Economie kan gedefinieerd worden als de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving.
De parallellen liggen voor de hand; aangezien mensen deel uitmaken van de ecosfeer en de economie hulpbronnen (energie en materiaal) aan de ecosfeer onttrekt, zou met recht gesteld kunnen worden dat de economie een tak van de menselijke ecologie moet zijn. Maar helaas zijn de conceptuele grondslagen van de twee disciplines sinds hun ontstaan steeds verder uit elkaar gegroeid. Zie hierover aflevering 4 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Met de mechanistische kijk van Descartes werd het universum bezien als ‘een enorme machine, door God opgewonden om eeuwig te blijven tikken.’ De menselijke geest observeert die wereld ‘daarbuiten’ als een afzonderlijk object (vandaar het begrip ‘objectieve kennis’). En met (schijnbaar universele) natuurkundige wetten leek het universum inderdaad een mechanische machine. Dit bevrijdde de mens van religieus bijgeloof en andere vormen van onredelijkheid en hielp een nieuwe mythe van menselijke dominantie over de natuurlijke wereld te verankeren. Het verschafte ook een conceptueel kader voor het moderne economisch denken, waarin marktgedrag gemodelleerd werd als ‘de mechanica van het nut en het eigenbelang’. De grondleggers zagen het economische proces als een onafhankelijke en ‘zichzelf in stand houdende circulaire stroom tussen productie en consumptie,’ waarbinnen ‘volledige omkeerbaarheid, net als in de mechanica, de algemene regel is.’
Vanuit een ecologisch perspectief is dit een pure dwaling. Het gaat voorbij aan de winning van grondstoffen en de (over)belasting van de bodem, aan een hele reeks van materiaaltransformaties en aan de manier waarop de materiaalstroom uiteindelijk in de ecosfeer geloosd wordt in de vorm van afval (vervuiling). In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Natuurlijke hulpbronnen zijn geen product van menselijk vernuft maar van de natuur. Maar neoliberale economen hebben zelfs land/grondstoffen als aparte factor uit hun productiefuncties geschrapt, door ze te verwarren met financieel kapitaal en ze te definiëren als ‘externaliteiten’, als marktonvolkomenheden. Het is feitelijk een ontkenning van het bestaan van onverwachte omslagpunten of andere ernstige risico’s.
Beter dan in het neoliberale economische paradigma zou de economische wetenschap een realistische weergave moeten modelleren van de menselijke gedragsecologie, erkennen dat de Homo sapiens een product is van de evolutie en verschillende veranderlijke genetische kenmerken deelt met andere soorten, waardoor we ‘nieuwe’ hulpbronnen automatisch uitputten, waarna ineenstorting volgt (aflevering 5). Zie ook hachelijke economisch-ecologische situatie en modernistisch wereldbeeld.