Arjen Mulder schrijft (na de geciteerde tekst in aflevering 17 van het artikel ‘Planten en boeren, met hun drang’ in de rubriek Ecologie ook nog: ‘Een climaxsituatie is geen starre toestand maar zit vol afwisseling. Plantenbestanden verplaatsen zich in de loop der jaren door het landschap. Ze evolueren een brede variatie aan bloemkleuren en bladvormen, tot nieuwe soorten aan toe, die steeds weer in staat zijn lokale milieuveranderingen op te vangen of te dempen. Als er brand uitbreekt door een blikseminslag, zet zich op de zwartgeblakerde grond een nieuwe successieronde in. Deze voert uiteindelijk naar een iets andere soortensamenstelling, want de bodem is voedselrijker geworden door de as en houtskool die het vuur achterliet.’
Mijn meelezer Paul Vertegaal zegt hierover: ‘Dit riekt naar de controversiële stelling ‘diversiteit creëert stabiliteit’. Daarover was in de jaren zeventig van de vorige eeuw al een heftige discussie gaande. De stelling andersom werd wel min of meer geaccepteerd door de Nederlandse ecologische goegemeente van toen, maar in deze volgorde nauwelijks.’*
Hij wees mij op het interessante proefschrift Scheidslijnen in het denken over natuurbeheer in Nederland van Mechtild de Jong (2002, Maastricht). Daarin worden vier stromingen in de ecologie onderscheiden. Drie theorieën zijn van oudere datum en een is recenter. Ik citeer hieronder uit de samenvatting van dit proefschrift hoe dat zit.
De eerste is de vitalistisch-holistische stroming die teruggaat tot het begin van de twintigste eeuw, met als oorsprong Duitsland en Europa. Hier zijn plant- en diergemeenschappen eenheden. Er zijn krachten in de natuur die deze planten en dieren bijeenhouden. Het kan God zijn of een andere teleologische kracht, het resultaat is een ecosysteem dat jong begint, zich ontwikkelt en rijpt en dan in afwezigheid van menselijk ingrijpen zijn maximale diversiteit bereikt. Begint de cyclus opnieuw, dan is het eindresultaat hetzelfde.
De tweede stroming is de dynamische ecosysteemvisie van de tijd rond de tweede wereldoorlog, die zijn oorsprong deels in Engeland en de VS heeft. Hier wordt de natuur beschouwt als een proces dat nooit in evenwicht kan zijn, omdat verandering en verstoring normaal zijn. Planten en dieren verdwijnen en andere komen daarvoor in de plaats. Het model is verwant aan het economisch groeimodel.
Als derde heb je de cybernetische stroming, die dateert van de laatste helft van de vorige eeuw. Hij vindt zijn oorsprong mede in de informatie- en communicatietheorie, de relativiteitstheorie en de gestaltpsychologie. De theorie veronderstelt – op basis van de Tweede hoofdwet van de thermodynamica – dat in de natuur op velerlei niveaus evenwichten kunnen worden bereikt, die via zelf-regulatie tot stand komen. Met als typische consequentie dat er geen verbetering mogelijk is zonder een verslechtering elders (zoals tussen natuur en landbouw).
Recenter is de chaos-stroming, die stoelt op het werk van Ilya Prigogine. In deze visie is het niet mogelijk om de toekomstige ontwikkeling van ecosystemen te voorspellen (net zo min als het weer op langere termijn voorspelbaar is); zij gedragen zich ‘springeriger’ dan voorheen gedacht. Een dynamische omgeving is een voorwaarde voor diversiteit, tegelijkertijd kan die dynamiek de oorzaak zijn van het instorten van het systeem.
In 1972 werd door een groep ecologen, landschapsarchitecten, geografen en planologen de Werkgemeenschap Landschapsecologisch Onderzoek (WLO) opgericht. Het doel was een geïntegreerde visie op het functioneren van het landschap te ontwikkelen. Dat veronderstelde om te beginnen theorie-ontwikkeling en omdat vertegenwoordigers van de cybernetische stroming (vooral Van Leeuwen) en de chaostheorie (vooral Schroevers) het niet tot eens konden worden, lukte dat niet. Schroevers kwam, volgens het proefschrift, nog met ‘een aanzet tot die theorieontwikkeling’ in de publicatie ‘Landschapstaal’ (1982). De groep viel vervolgens weer uiteen.