De kloof tussen geld en de (sociale) waarde die het representeert, vormt – volgens David Harvey in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie – een van de fundamentele contradicties van het kapitaal. (Zie fatale kapitalistische contradicties.) De representatie laat zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover een representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt tenslotte zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. En bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen. Lees hierover meer in aflevering 4-11 van het genoemde artikel. Daar gaat het over de overgang van de stoffelijke vorm van goud, naar papiergeld, naar computercijfers als de weergave van geld.
Bovendien, zegt Harvey, is er zo niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken. Ik kan als lobbyist rechtmatig invloed in de politiek kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve. Ik kan ook een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen). Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat, terwijl dat niet het geval is. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.
Zo zitten we met de paradox opgescheept dat geld, dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, een vorm aanneemt – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.