Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.