In de ogen van Jane Jacobs gaat het bij economie niet om het land als geheel, maar om de economieën van elk van de steden van het land apart. Daarop is de hele serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie gebaseerd. Alleen door het zo te bekijken krijgen we greep op de economische werkelijkheid. Steden verschillen onderling en maken in hun economische groei een cyclus door. We noemen hier kort de belangrijkste ingrediënten.
Jane Jacobs maakt om te beginnen onderscheid tussen (1) productiegoederen en -diensten, (2) consumptiegoederen en -diensten, (3) (origineel) exportwerk, en (4) import die verdiend wordt met de export.
In een groeiende stadseconomie werken vier processen. Het eerste proces is dat er in alle vier categorieën werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. Bij het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten zelf hun eigen werk exporteren. Veel import die de stad verdiende wordt bij het derde proces vervangen door goederen en diensten die men zelf lokaal gaat produceren. Er is sprake van importvervanging. Daardoor verschuift de samenstelling van de import. De lokale economie groeit groot en divers in verhouding tot het volume van de export en import van de stad. Er is ruimte voor volkomen nieuwe goederen en diensten, nieuw in de zin dat ze voorheen niet lokaal gemaakt noch geïmporteerd werden. Bij het vierde proces wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Bij de cyclus van vier processen van de economie van een stad vind je een verdere uitwerking hiervan.
Er is daarbij een eerste wederkerig systeem en een tweede wederkerig systeem aan de gang. En er is ook sprake van een export-multipliëreffect en een importvervangings-multipliëreffect.
We kunnen bij de opkomst van steden precies verklaren hoe die expansie gebeurt en waar die uit bestaat. Jane Jacobs splitst de expansie, die voortvloeit uit het vervangen van import in een stad, uit in vijf vormen van groei: 1) abrupt vergrootte stedelijke markten voor nieuwe en andere import die grotendeels bestaat uit agrarische goederen in de breedste zin en uit innovaties die in andere steden geproduceerd worden, 2) abrupt gegroeide aantallen en soorten banen in de importvervangende stad, 3) toegenomen overgeplaatst stadswerk naar niet-stedelijke locaties wanneer oudere ondernemingen de stad ‘uitgedrukt’ worden, 4) nieuwe toepassingen van technologie, vooral om de agrarische productie (in de breedste zin) en de productiviteit te verhogen, en 5) de groei van stedelijk kapitaal.
Deze vijf grote economische krachten betreffen dus: markten, banen, overplaatsingen, technologie en (financierings)kapitaal. Ze kunnen hun invloed tot in de verste uithoeken van de economie doen gelden. Een dynamische stad vormt haar ommelanden om tot een stedelijk gebied. Alleen in zo’n gebied werkt de ontwikkeling van de vijf krachten evenwichtig; elders veroorzaken ze juist een gebrek aan evenwicht.
Steden zijn essentieel voor het economisch leven omdat zij als enigen welvaart kunnen genereren. Dat vereist een voortdurend aangehouden input van twee specifieke vormen van energie: innovaties, die uiteindelijk inputs zijn van menselijk inzicht; en ruime vervanging van import, wat uiteindelijk neerkomt op inputs van de menselijke vaardigheid om aangepaste imitaties te maken. Het nut van steden is dat ze de context bieden waarin deze input – inzicht en aanpassingen – met succes kunnen worden ingebracht in het economisch leven van alledag.
Zie verder ook discriminatie in de stadseconomie, arbeidsdeling, technologie en de stad, stimulering van een stadseconomie, Shinohata (Tokio), Los Angeles, toeleveringsgebied, overplaatsingen van bedrijven, kapitaaloverdracht, koers van de nationale munt.