Het betekenisweb – Deel 4: Hoe moet ik leven?
8. Gedijen als een geïntegreerd organisme

JEREMY LENT*

Lang geleden woonde er in de staat Song een boer. Zijn vrouw en zonen maakten zich zorgen om hem omdat hij, om het vriendelijk uit te drukken, niet bepaald een van de slimsten was. Toen de boer op een dag bang was dat zijn graanscheuten niet snel genoeg groeiden, besloot hij ze te helpen door ze een voor een omhoog te trekken. Terug op de boerderij liet hij zijn gezin weten: ‘Ik ben afgepeigerd vandaag, want ik heb mijn graan helpen groeien. Geschrokken haasten zijn zoons zich naar het veld en daar zagen ze het graan verlept op de grond liggen.

Dit nogal oubollige verhaal is van Mencius afkomstig, een van de grootste vroege Chinese wijsgeren. Hij vertelde het om duidelijk te maken hoe iemand zijn eigen innerlijke scheuten moet cultiveren: je kan je op een bepaald gebied wel willen ontwikkelen, maar dat gaat alleen in een zeker tempo. ‘Je moet er wel werk in steken,’ zo legde Mencius uit, ‘maar het niet forceren.’(1)

Mencius maakte graag gebruik van de plantenanalogie om zijn levensfilosofie te onderwijzen. In de agrarische beschaving van het oude China was dit een krachtige manier om mensen te laten begrijpen hoe ze de kwaliteiten in zichzelf konden cultiveren. ‘Als mensen een tong of een zi-boom van één of twee vuisten dik willen kweken, weet iedereen hoe hij die moet voeden,’ verklaarde hij. ‘Maar gaat het om het zelf, dan weet niemand hoe het moet. Is dat omdat mensen meer van een tong of zi-boom houden dan van zichzelf? Nee, het is omdat ze er niet de minste aandacht aan besteden.’(2)

Deze analogie heeft krachtige implicaties. Ze doet ons beseffen dat de manier waarop we ons ontwikkelen diepgaand wordt beïnvloed door de omstandigheden waarin we opgroeien. Mencius merkte ooit op hoe sommige tijdperken overwegend deugdzame mensen voortbrengen en andere veeleer gepaard gaan met slecht gedrag, en hij wees erop dat dit contrast niet te wijten is aan verschillen in de aard van mensen, maar aan hoe hun kwaliteiten gecultiveerd zijn. Als je een perceel met gerst inzaait, zo zei hij, dan worden de variaties in de opbrengst beïnvloed door factoren als de voedingsstoffen in de bodem, de manier waarop het geïrrigeerd wordt en hoe ijverig er is gewied. Waarom zouden mensen een uitzondering moeten vormen op deze natuurregel?(3)

Wat kunnen de opvallende overeenkomsten tussen de principes waaraan de menselijke natuur onderhevig is en die welke de groei en bloei van de natuurlijke wereld bepalen, ons leren over hoe we Mencius’ metafoor van cultivatie op de menselijke bloei kunnen toepassen? Hoe kunnen we de scheuten in onszelf zo voeden dat ze overvloedig vrucht dragen? Terwijl we deze vraag onderzoeken, zullen we oog in oog komen te staan met krachten in de moderne wereld die niet alleen onze bloei belemmeren, maar deze zelfs actief tegenwerken. En we zullen kijken naar wat we individueel en als samenleving kunnen doen om deze krachten af te zwakken en, zowel voor onszelf als voor iedereen om ons heen, een leven van welzijn te bevorderen.

Toen traditionele Chinese filosofen nadachten over hoe een gezonde bloei bereikt kon worden, speelde het begrip harmonie daar een cruciale rol in. Zoals we gezien hebben is harmonie een intrinsieke kwaliteit van het leven zelf, die zowel concurrentie als samenwerking behelst. Chinese denkers zagen heel goed in dat harmonie meer omvat dan overeenstemming alleen. Een wijsgeer maakte een onderscheid tussen harmonie en uniformiteit aan de hand van de analogie van het bereiden van een stoofpot. Om een smakelijke visstoofpot te koken, zo legde hij uit, maak je een bouillon van water, azijn, augurken, pruimen en zout. Als je de smaken goed harmoniseert, ontstaat er een nieuwe smaak die rijker is dan de som der delen. Zou je zo’n bouillon daarentegen uit uniforme ingrediënten willen trekken, dan komt dat neer op te proberen om water met meer water op smaak te brengen.(4)

Harmonie ontstaat dus wanneer je contrasterende elementen binnen een systeem met elkaar vermengt zodat je iets krijgt dat groter is dan het geheel der dingen. Wijsgeren breidden dit concept ook tot de emoties uit. In plaats van te proberen om moeilijke gevoelens te overstijgen, leerden zij juist dat iemand welzijn ervaart wanneer haar emoties harmonieus en ‘in de juiste mate en graad’ opkomen – net als de smaken in een heerlijke stoofpot. Zelfs de pijnlijkste emoties, zoals verdriet als gevolg van rouw, zouden verwelkomd en in de volheid van de ervaring opgenomen moeten worden. ‘Er is harmonie in verdriet,’ schreef de filosoof Wang Yangming. Het gaat erom de emotie in de juiste mate te voelen en deze niet te onderdrukken of te overdrijven. ‘Overdaad aan emotie,’ zo legde hij uit, ‘is geen harmonie.’(5)

De traditionele Chinese geneeskunde was op een vergelijkbaar fundament gestoeld. De Chinezen vatten de energie-materie van het universum, de qi, als een continue stroom op die onderhevig is aan de yin- en yang-cycli, en zij pasten deze principes ook op het menselijk lichaam toe. Was iemand ziek, dan betekende dit dat haar yin- en yang-aspecten uit balans waren. De uitdaging van de arts was erin gelegen om de bron van de onbalans te herkennen en de harmonie in het individu te herstellen. Dit herstel vond doorgaans plaats aan de hand van een combinatie van praktijken, zoals acupunctuur, geneeskrachtige kruiden en aanpassingen in de voeding, omgeving en activiteiten van de persoon.(6)

Deze geïntegreerde benadering van de gezondheid was niet alleen China voorbehouden. Aan de andere kant van de Himalaya ontwikkelde zich in India een vergelijkbaar systeem, bekend als de ayurvedische geneeskunde. Daar richtten artsen zich op drie verschillende vormen van energie, doshas genaamd, die uit balans konden raken. Ook hier bedienden ze zich van een combinatie van verschillende technieken om een patiënt te behandelen met als doel om de doshas weer met elkaar in overeenstemming te brengen. Noch het Chinese noch het Indiase systeem maakte een onderscheid tussen iemands fysieke, mentale en spirituele gezondheid. In beide systemen ging men ervan uit dat elk aspect van een persoon en haar omgeving in evenwicht moest zijn om als een geïntegreerd organisme te kunnen gedijen.(7)

Wat een verschil met de gangbare westerse benadering van de geneeskunde! Voortbordurend op de reductionistische natuuropvatting van Descartes en Bacon, kregen wetenschappers een steeds beter inzicht in het microscopisch kleine, voor het blote oog onzichtbare universum, hetgeen in de negentiende eeuw resulteerde in de door onder meer Louis Pasteur ontwikkelde kiemtheorie van ziekte. De daaruit voortvloeiende verbetering van de volksgezondheid en de ontwikkeling van antibiotica en andere geneesmiddelen behoort tot de grootste verworvenheden van de westerse beschaving. Maar net als op andere terreinen van de wetenschap heeft deze triomf van het reductionistische model tot ernstige onevenwichtigheden geleid die nu veel van het succes ervan dreigen te ondermijnen.(8)

Tegenwoordig zijn de meeste ziekten waaraan we lijden complexe, chronische aandoeningen als hartkwalen, kanker en diabetes. Onze medische infrastructuur is daarentegen nog steeds gebaseerd op een reductionistisch model dat vooral ontwikkeld is om infecties te bestrijden. Bij de opleiding van artsen ligt de nadruk meer op het bestrijden van ziekten dan op het behandelen van patiënten. Onderzoek naar interacties tussen artsen en patiënten laat zien dat artsen de neiging hebben om van onderwerp veranderen zodra patiënten over hun emoties beginnen – gemiddeld genomen al na drieëntwintig seconden. Veel artsen steken de draak met de traditionele Chinese of ayurvedische benadering van ziekten en zien deze hoogstens als ‘alternatieve’ behandelingen waartoe enkel wordt overgegaan wanneer conventionele behandelingen geen soelaas bieden.(9)

Verschillende vooraanstaande medische onderzoekers gingen echter wel te rade bij de Chinese en ayurvedische tradities om tot een nieuwe kijk te komen die geïntegreerde geneeskunde is gaan heten. In 1948 definieerde de Wereldgezondheidsorganisatie gezondheid als ‘een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn, dus meer dan slechts de afwezigheid van ziekte of lichamelijke gebreken.’ Hoewel deze definitie in de daaropvolgende decennia door het medisch establishment vrijwel volledig genegeerd is, wordt ze nu steeds meer aanvaard als basis voor het gezondheidsbeleid. Baanbrekende onderzoekers leggen inmiddels verbanden tussen de Chinese en ayurvedische visie op gezondheid en de systeemvisie op het leven die we in eerdere hoofdstukken onderzocht hebben.(10)

De geïntegreerde geneeskunde vat het lichaam niet langer als een slagveld op waarop ziekteverwekkers tot de dood bevochten moeten worden, maar als een ecosysteem met een gevarieerde reeks microbiële gastheren. Net als in de Chinese en ayurvedische modellen wordt gezondheid hier niet als een vaststaand eindpunt begrepen, maar als een nooit aflatend proces, als een harmonieus evenwicht van verschillende krachten binnen een geïntegreerd organisme. Evenals bewustzijn is gezondheid een natuurlijke aantrekker – iets wat nooit vastligt maar binnen bepaalde parameters voortdurend veerkrachtige, dynamische stromen volgt.(11)

Onderzoekers passen trouwens steeds vaker principes uit de complexiteitsleer toe om de menselijke gezondheid te evalueren. Zo blijkt dat een gezonde hartslag en gezonde ademhalingspatronen fractale eigenschappen vertonen, die bij veroudering en ziekte veelal verstoord raken. Ook kanker wordt almaar meer bestudeerd als een verstoring van het zelforganiserende gedrag van cellulaire netwerken. Evenals de fysieke gezondheid kan ook de geestelijke gezondheid in termen van integratie begrepen worden: een onderzoek naar zenuwnetwerken in de hersenen toont aan dat de geïntegreerde, verbindende ‘kleine-wereld’-eigenschappen van de hersenen bij schizofrenie en Alzheimer verloren gaan. In een fascinerende studie zetten onderzoekers hersenscans in muziek om en ontdekten ze dat in de ‘muziek’ van schizofrene patiënten meer grillige fluctuaties voorkwamen dan bij gezonde vrijwilligers.(12)

Stel je voor dat je een behandeling ontdekt die de symptomen van een groot aantal ernstige aandoeningen stelselmatig, zonder nadelige bijwerkingen en met verwaarloosbare kosten met 25 tot 50 procent verlicht. Ook al denk je misschien een goudmijn in handen te hebben, haast je niet naar het octrooibureau. Zo’n behandeling bestaat namelijk al, en gelukkig kan er geen patent op worden aangevraagd. Ze heet het placebo-effect.(13)

Placebo’s zijn onder meer in staat om pijn aanzienlijk terug te dringen, symptomen van astma en het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) te verlichten, het immuunsysteem te activeren en de motorische coördinatie bij parkinsonpatiënten te verbeteren. Opmerkelijk genoeg zijn placebo’s ook effectief wanneer patiënten weten dat ze geen ‘echte’ geneesmiddelen zijn. In een onderzoek kregen PDS-patiënten geneesmiddelen zonder actieve bestanddelen voorgeschreven, verpakt in potjes met ‘placebopillen’ op het etiket, en toch meldden ze twee keer zoveel verlichting van de symptomen als de groep die geen behandeling kreeg. Hoe krijgen ze dat voor elkaar?(14)

Placebo’s werken door zowel in te grijpen in hoe de patiënt haar symptomen ervaart als door de symptomen zelf te verlichten. Ze spelen dit vooral klaar via het autonome zenuwstelsel van het lichaam, dat functies als de bloeddruk, de maagmotiliteit en de longwerking reguleert. Je zou ook kunnen zeggen dat placebo’s het werk zijn van de levende intelligentie van ons lichaam – onze oeroude zoogdiersystemen die zich in de loop van honderden miljoenen jaren hebben ontwikkeld. Een onderzoeker heeft deze diepe intelligentie onze ‘gezondheidsregelaar’ gedoopt en vervolgens aangetoond dat we deze met andere zoogdieren delen. Wordt een hamster bijvoorbeeld met ziekteverwekkende bacteriën geïnjecteerd, dan zal ze daar in de zomer – wanneer ze doorgaans makkelijker toegang tot voedsel heeft – op reageren door een volledige immuunreactie te starten, terwijl ze haar immuunreactie in de winter – wanneer voedsel schaars voorhanden is – op een veel lager niveau zal initiëren.(15)

Placebo’s tonen duidelijk aan wat voor de Chinese en ayurvedische geneeskunde vanzelfsprekend is, maar wat door de westerse geneeskunde veelal genegeerd wordt, namelijk dat er in het geïntegreerde menselijke organisme geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen lichaam en geest. Een placebo functioneert als een brug tussen iemands conceptuele en levende bewustzijn. Het werkt doordat een patiënt een bepaalde betekenis toekent aan een ingreep en deze betekenis kanaliseert via haar levende intelligentie, die dienovereenkomstig reageert. Daarom stellen sommige onderzoekers voor om het woord placebo te vervangen met de term therapeutische betekenisrespons teneinde nauwkeuriger te beschrijven hoe geest, lichaam en cultuur bij de genezing op elkaar inwerken.(16)

Hoewel placebo’s het opvallendste bewijs vormen voor hoe de geest het lichaam beïnvloedt, zijn ze zeker niet de enige manier. De manier waarop onze geestesgesteldheid doorwerkt op ons lichaam, vormt misschien wel een van de belangrijkste factoren voor het leiden van een lang en gezond leven. Er is bijvoorbeeld onderzoek dat uitwijst dat zo’n 90 procent van alle gevallen van hart- en vaatziekten met een veranderde levensstijl en instelling voorkomen kunnen worden. We weten allemaal welk effect voeding en beweging op ons lichaam hebben, maar we zijn ons doorgaans minder bewust van de invloed van onze emotionele gesteldheid op onze gezondheid. Daarbij kan een goed netwerk van vrienden op zich al levensreddend zijn: uit een studie bleek dat volwassenen met meer sociale banden over een periode van negen jaar gemeten de helft minder kans maakten om aan een ziekte te overlijden dan degenen die meer een meer solitair bestaan leiden.(17)

Ook een optimistische inborst speelt een belangrijke rol bij gezondheidsuitkomsten– die werkt een beetje als een universeel placebo voor het leven in het algemeen, waardoor opgewektere mensen langer en gezonder leven. Een onderzoek onder mensen die een hartinfarct overleefd hadden, wees uit dat een optimistische inborst de belangrijkste voorspellende factor was voor het uitblijven van een tweede infarct. Andere onderzoekers spoten bij verschillende proefpersonen een rhinovirus in de neus in en kwamen tot de ontdekking dat pessimisten tweemaal zoveel kans hadden om verkouden te worden als optimisten. In een ander onderzoek vond er bij een groep schoonmakers een significante daling van de bloeddruk plaats nadat hen verteld was dat lichamelijk werk goed is voor hun gezondheid.(18)

Zoals placebo’s als een therapeutische betekenisrespons functioneren, zo heeft een meer algemeen gevoel van zingeving en doel in het leven een krachtig positief effect op de gezondheid. In een klassiek geworden studie legden verpleeghuisbewoners die gevraagd waren om een plant te verzorgen, aanzienlijke meer alertheid, bedrijvigheid en welbevinden aan de dag. In Japan hebben cardiovasculaire patiënten zonder ikigai – ‘een reden die het de moeite waard maakt om voor te leven’ – 60 procent meer kans om te overlijden dan patiënten die dat wel hebben.(19)

Een van de belangrijke manieren waarop de emotionele gesteldheid op de gezondheid doorwerkt is via de impact ervan op de telomeren, de beschermende uiteinden van de DNA-strengen waaruit onze chromosomen bestaan – te vergelijken met de plastic nestels die voorkomen dat schoenveters gaan rafelen. Telkens als een cel zich deelt, worden de telomeren korter, en naarmate ze korter worden, raken ook de chromosomen die ze produceren meer gerafeld, iets wat wel in verband wordt gebracht met veroudering en kanker. Onderzoekers hebben vastgesteld dat stress het tempo waarin telomeren rafelen opvoert. Doordat ze het niveau van interne stress terugdringen, dragen een optimistische inborst en het gevoel zinvol bezig te zijn er wellicht aan bij dat onze telomeren langer blijven, waardoor de cellulaire slijtage afneemt.(20)

We hebben eerder gezien dat wederzijdse causaliteit een bepalend element is van geïntegreerde, zelforganiserende systemen – het systeem als geheel beïnvloedt de delen, terwijl de delen het geheel beïnvloeden. De relatie tussen lichaam en geest is al even wederkerig. Terwijl de geest het lichaam beïnvloedt, beïnvloeden verschillende aspecten van het lichaam tegelijkertijd de geest. Aangezien deze recursieve stromen kunnen leiden tot zowel opwaartse als neerwaartse zelfversterkende spiralen van emotionele en lichamelijke gezondheid, is het van het grootste belang om deze vakkundig te beheren.(21)

De nervus vagus, een kernonderdeel van het autonome zenuwstelsel, blijkt hier een cruciale rol bij te spelen. Mensen bij wie de vagale activiteit sterker reageert op veranderingen – ook wel een ‘hoge vagale toon’ genoemd – zijn doorgaans socialer, empathischer, expressiever en vrolijker ingesteld. Geen verrassing dus dat deze bofkonten hogelijk als vrienden gewaardeerd worden en een groter welbevinden ervaren.(22)

Door bewust te oefenen, kunnen we leren om zowel onze vagale toon als onze interne emotionele gesteldheid te verbeteren. Als je ze bewust aanneemt, blijken lichaamshoudingen die een bepaalde emotionele gesteldheid uitdrukken deze tegelijkertijd ook op te wekken. Kantel je je hoofd bijvoorbeeld omhoog, dan maakt dat gevoelens van trots los; hangen je schouders af, dan versterkt dat depressieve gevoelens; glimlach je, dan verhoogt dat je plezier. Ruim vijftig miljoen mensen hebben de TED-talk van sociaal psycholoog Amy Cuddy bekeken, die daarin laat zien hoe het aannemen van ‘krachtposes’ je krachtiger kan laten voelen.(23)

Op een dieper niveau kunnen we Mencius’ wijze raad opvolgen en doelbewust een aanhoudende staat van welzijn cultiveren in de vorm van een geïntegreerd lichaam-geestorganisme. Elke vorm van geregelde inspannende lichaamsbeweging is heilzaam voor het lichaam, maar sommige praktijken zijn bij uitstek geschikt voor het cultiveren van een sterkere verbinding tussen lichaam en geest. Een zo’n praktijk heeft een wereldwijde populariteit verworven: yoga – een woord dat oorspronkelijk ‘onder een juk brengen’ betekende en dat in de oudheid ontwikkeld is als een techniek om lichaam en geest tot een samenhangend geheel te verenigen. Ook al hebben de oefeningen die in een moderne yogastudio gegeven worden weinig van doen met de oorspronkelijke praktijk, die de nadruk legde op meditatie en ademhalingstechnieken, toch kunnen ze helpen om verbindingen tussen lichaam en geest op te bouwen bij mensen die in een cultuur zijn opgegroeid, waarin de conceptualiserende geest ten onrechte als de enige verblijfplaats van de identiteit wordt aangemerkt.(24)

Dansen en drummen zijn andere modaliteiten die, behalve dat ze gewoon plezierig zijn om te doen, meerdere gezondheidsvoordelen met zich mee brengen. In verschillende studies is aangetoond dat drummen stress-, bloeddruk- en pijnverlagend werkt, doordat het de afgifte van endorfine in het lichaam stimuleert, cortisolwaarden verlaagt en het immuunsysteem activeert. Naast het verbeteren van de motorische coördinatie en het bevorderen van de sociale interactie, brengt dansen vergelijkbare effecten voort. Beide activiteiten zijn sterk integratief: ze vereisen dat de conceptuele, levende en sociale intelligenties zich met elkaar verbinden en op een lijn komen, wat de harmonieuzere gemoedstoestand tot gevolg heeft, die de vroege Chinese wijzen als een essentieel onderdeel van een goede gezondheid zagen.(25)

Enkele van de meest waardevolle, zij het voor velen in het Westen nog onbekende, geïntegreerde praktijken werden duizenden jaren terug in China ontwikkeld. Praktijken als qi gong en tai chi kunnen op westerlingen een nogal exotische en mysterieuze indruk maken wanneer ze er voor het eerst mee in aanraking komen. Zo’n kennismaking is meestal in de vorm van een groepje oudere Chinese beoefenaren ergens in een park, die, in het wit gekleed, meditatief en gracieus in koor bewegen. Ze beoefenen tai chi, dat in zijn huidige vorm pas in de negentiende eeuw is ontstaan, maar dat zijn diepe oorsprong deelt met die van de traditionele Chinese geneeskunde. Qi gong, een meer algemene term die ‘een kundig beheer van qi’ betekent, kent een grote verscheidenheid aan verschijningsvormen.(26)

Beide praktijken zijn gebaseerd op het idee dat mensen geïntegreerde lichaam-geestorganismen zijn, en ze zijn ontworpen om de interne energetische en fysiologische systemen te bevorderen. Met behulp van een reeks houdingen, bewegingen, ademhalingstechnieken en meditatie leert een beoefenaar om zich bewust te worden van haar innerlijke energiestromen. Het resultaat is een geleidelijke versterking van de zenuwbanen tussen bewuste aandacht en die delen van het levende bewustzijn die normaal gesproken niet tot het bewustzijn doordringen. Naarmate een beoefenaar zich beter leert af te stemmen op de eb en vloed van haar innerlijke fysiologie, raakt haar geleefde ervaring meer geïntegreerd en wordt ze gezonder. De bewuste harmonieuze en vloeiende bewegingen van qi gong sturen signalen van welzijn naar het autonome zenuwstelsel van het lichaam, dat daar doorgaans op reageert door de afgifte van endorfine te stimuleren en de aanmaak van stresshormonen als cortisol te remmen.(27)

De grote wijsheidstradities van de wereld hebben niet alleen praktijken ontwikkeld voor de bevordering van de gezondheid en een lang leven, ze hebben ook een kwaliteit vastgesteld die essentieel is voor een duurzaam floreren. Is je leven van deze kwaliteit doordrenkt, dan is het mogelijk om ernstige beproevingen als ziekte, rouw of andere tegenslagen te ondergaan en toch een leven van echt welzijn te ervaren.

In het boeddhisme staat deze ervaring van duurzaam geluk bekend als sukha. Eerder hebben we kennis gemaakt met het boeddhistische kernbegrip dukkha: het brede scala aan onaangename ervaringen die voortkomen uit de scheiding tussen het ‘ik’ en het ‘zelf’, waaronder gevoelens van onbehagen, bezorgdheid en hebzucht. Sukha kunnen we helemaal aan de andere kant van het spectrum van menselijke ervaringen situeren: een diep gevoel van blijvend welzijn dat ten grondslag ligt aan alle emotionele gesteldheden en deze doordrenkt. In overeenstemming met de traditionele Chinese visie op harmonie houdt sukha niet in dat je je emoties verwerpt of overstijgt, maar dat je elke vorm van emotionele pijn en plezier die zich voordoet volledig omarmt. Dit valt makkelijker te begrijpen wanneer je het menselijk bewustzijn opvat als een reeks fractale lagen: terwijl we de schommelingen van het dagelijks leven van moment tot moment op één niveau ervaren, kunnen we al dat rumoer op een dieper niveau met een blijvend gevoel van gelijkmoedigheid tegemoet treden.(28)

Terwijl de vroege boeddhisten deze notie van sukha ontwikkelden, was Aristoteles duizenden kilometers westwaarts in het oude Griekenland druk doende om zijn eigen begrip te formuleren van wat het betekent om een waarachtig goed leven te leiden. Daartoe maakte hij een cruciaal onderscheid tussen twee vormen van geluk: hedonia en eudaimonia. Hedonia verwijst, zoals de naam al aangeeft, naar voorbijgaande staten van geluk die uit aangename prikkels voortkomen. De term heeft echter een veel bredere betekenis dan het moderne woord hedonisme. Hedonia omvat elke vorm van zinnelijk genot, zoals smaken en geluiden, alsmede de vluchtige maar minder tastbare vormen van genot die we ervaren wanneer we geprezen worden, ons machtig of bewonderd voelen, materiële goederen verwerven of in financieel opzicht de schaapjes op het droge hebben.(29)

Anderzijds verwijst eudaimonia naar de toestand die voortkomt uit het realiseren van je ware natuur. Herinner je je Aristoteles’ stelling nog dat elk levend wezen een intrinsiek doel heeft? Wanneer een mens ernaar streeft om haar volledige potentieel te verwezenlijken en op haar eigen unieke manier tot bloei te komen, dan is dat de toestand die Aristoteles eudaimonia noemde. Leven naar het principe van eudaimonia, zo stelde hij, was de bron van duurzaam welzijn. Eeuwenlang baseerden de filosofische scholen die de oude Grieks-Romeinse wereld domineerden, zoals het stoïcisme en het epicurisme, hun leer op dit kernbegrip, waarbij ze hooguit verschilden in hun interpretatie van wat het betekent om je leven daadwerkelijk op de best mogelijke manier te leven.(30)

Met de opkomst van het christendom is het klassieke onderscheid tussen eudaimonia en hedonia in de westerse cultuur goeddeels teloorgegaan. De laatste decennia zien we echter een heropleving van de belangstelling voor Aristoteles’ definitie van het goede leven, voornamelijk als gevolg van de stijgende populariteit van een stroming die bekend staat als de positieve psychologie. Net zoals de conventionele westerse opvatting van gezondheid als het ontbreken van ziekte geleidelijk aan verdrongen wordt door een meer integratief perspectief, is er in de psychologie meer nadruk komen te liggen op de positieve eigenschappen van welzijn, en minder op het louter proberen om de psychische problemen van een patiënt weg te nemen.(31)

De positieve psychologie onderzoekt de karakteristieke eigenschappen en gedragingen die ten grondslag liggen aan een leven van duurzaam welzijn. In navolging van Aristoteles richten vooraanstaande onderzoekers op dit terrein hun aandacht op de eigenschappen die nodig zijn om de diepere, duurzamere staat van eudaimonia te bereiken. Hierbij is het van belang om op te merken dat de aandacht voor eudaimonia niet betekent dat hedonische genoegens worden afgewezen. Er is niets mis met het nastreven van de geneugten van vriendschap of financiële zekerheid, of genoegen scheppen in wat je bereikt hebt. Sterker, de kans is groot dat een streven naar waarachtige bloei als mens tot veel van deze hedonische geneugten leidt. Er kunnen echter problemen ontstaan wanneer mensen ten onrechte menen dat kortstondige hedonische ervaringen hen duurzaam welzijn zullen verschaffen. Zoals boeddhistische leraren al duizenden jaren aangeven, is een hedonische staat van voorbijgaande aard, en vormen pogingen om krampachtig aan ze vast te klampen wanneer ze er zijn en er onmachtig naar te verlangen zodra ze er niet meer zijn belangrijke bronnen van dukkha. Richt je je aandacht echter op het herkennen en realiseren van je ware natuur, dan kun je zelfs bij tegenslag floreren.(32)

Wat zijn volgens de onderzoekers in de positieve psychologie dan de factoren die een waarachtig welzijn bevorderen? Sommigen onderkennen dat, teneinde de menselijke natuur als een reeks universeel gedeelde eigenschappen te kunnen begrijpen, we de menselijke psyche vanuit het gezichtspunt van de evolutie moeten onderzoeken. Vijfennegentig procent van onze geschiedenis hebben we doorgebracht in banden van nomadische jager-verzamelaars, en onze basisbehoeften, -verlangens en -emoties zijn geëvolueerd om onze voorouders in dat milieu te laten gedijen. We appreciëren bijvoorbeeld zoet en vet voedsel omdat dit op de savanne schaars voorhanden was. Stuitten onze verre voorouders op dit soort voedsel, dan konden ze het er maar beter van nemen.(33)

Hoewel werk en plezier in onze moderne wereld gescheiden categorieën zijn, behoort het tot onze diep geëvolueerde behoeften om werk te doen dat zinvol en uitdagend is. Een belangrijk aspect van ons welzijn draait erom doelgericht met ons werk bezig te zijn door doelen voor onszelf te stellen en er vervolgens naar te streven om die te bereiken. In dit verband hebben onderzoekers vastgesteld dat het niet de bestemming, maar de reis is die ons de meeste voldoening verschaft. Hebben we een doel eenmaal bereikt, dan ervaren er een kortstondig gevoel van voldoening, maar voor we het weten hebben we onszelf alweer een nieuw doel gesteld.(34)

Voor onze jagende en verzamelende voorouders was het voor hun voortbestaan noodzakelijk om door de gemeenschap geaccepteerd te worden. Om die reden hebben we een fundamentele behoefte aan verbondenheid met anderen ontwikkeld, zowel op het meest algemene als het meest intieme niveau – van gevoelens van verbondenheid met een gemeenschap, vriendschappen, familiebanden, lichamelijke intimiteit en de liefde voor je partner. Interessant in dit verband is dat aangetoond is dat het opvoeden van kinderen wel het eudemonische welzijn verhoogt, maar niet het hedonische: op de korte termijn geven ouders aan meer stress te ervaren, maar over een langere termijn gemeten genieten ze een grotere mate van voldoening. Eenzelfde patroon zie je ook terug bij vrijwilligerswerk.(35)

Een positieve levenshouding behoort tot de belangrijkste eigenschappen voor een duurzaam welbevinden. Zoals er een zichzelf versterkende opwaartse spiraal bestaat tussen positieve emoties en lichamelijke gezondheid, zo speelt er een soortgelijke dynamiek in de relatie tussen onze mentaliteit en geluk op de lange termijn. Mensen die geloven dat hun geluk kan verbeteren, rapporteren een grotere mate van levenstevredenheid. Hetzelfde geldt voor mensen die vaak hun dankbaarheid betuigen, zowel naar anderen als naar de positieve aspecten in hun eigen leven. Een andere emotie waarvan is aangetoond dat ze zowel meer geluk als gezondheid teweegbrengt, is eerbiedige verwondering: het gevoel in de aanwezigheid te zijn van iets groots, van iets wat onze eigen beperkte bestaan overstijgt.(36)

Een van de effectiefste manieren om je gelukkiger en gezonder te voelen, is simpelweg tijd in de natuur door te brengen. Een klassiek onderzoek uit 1984 toonde aan dat patiënten die een operatie hebben ondergaan en die een kamer met uitzicht op de natuur hadden, minder pijnstillers gebruikten en korter in het ziekenhuis verbleven. Sindsdien hebben verschillende studies uitgewezen dat interventies waarbij de natuur wordt ingezet bij een groot aantal diagnoses – van zwaarlijvigheid tot schizofrenie – significante effecten hebben. Natuurlijk hoef je niet ziek te zijn om voordeel te ervaren van een verblijf in de natuur. Breng je ten minste twee uur per week in de natuur door, dan verhoogt dat, aldus een recente studie, je algehele welbevinden.(37)

Misschien wel de belangrijkste eigenschap van allemaal – eentje die veel van de andere eigenschappen zowel omvat als overstijgt – is een gevoel van zingeving en doel in het leven. Dit houdt rechtstreeks verband met Aristoteles’ kernidee dat ten grondslag ligt aan eudaimonia – het streven naar de verwezenlijking van de volheid van iemands ware natuur. Viktor Frankl, een Auschwitz-overlevende die zijn ervaringen in zijn klassieker Man’s Search for Meaning optekende, heeft ooit opgemerkt dat de gedeelde eigenschap van degenen die de verschrikkingen van de kampen overleefd hebben ‘de wil tot betekenis’ was. Degenen die ‘het “waarom” van hun bestaan begrijpen,’ zo schreef Frankl, ‘zijn in staat om bijna alle “hoe” van het leven te dragen.’(38)

Na het lezen van deze inventarisatie van duurzaam geluk, herken je misschien enkele eigenschappen die je al hebt, en andere die je zou willen bezitten maar waarover je nu niet beschikt. Dat roept de vraag op of we daar zelf iets aan kunnen doen. Zijn we echt bij machte om onze eigen ‘scheuten’ te cultiveren, zoals Mencius opperde, en als een geïntegreerd organisme eudaimonia te bereiken?

Tijdens een groot deel van de twintigste eeuw luidde de wetenschappelijke consensus dat Mencius ongelijk had – er is een ‘instelpunt voor geluk’ dat genetisch bepaald is, en daar kan het cultiveren van jezelf bar weinig aan veranderen. Sommige studies geven aan dat er van het geluk dat mensen ervaren wanneer ze bijvoorbeeld de hoofdprijs in een loterij winnen na een paar jaar weinig over is; en op dezelfde manier ervaren degenen die een tragedie meemaken, bijvoorbeeld wanneer ze door een ongeluk verlamd raken, naar verloop van tijd dezelfde mate van levenstevredenheid als voorheen. Hoewel er een basisniveau voor geluk lijkt te bestaan dat van per persoon tot persoon verschilt, is deze deterministische visie inmiddels goeddeels verworpen. Er is bijvoorbeeld aangetoond dat belangrijke gebeurtenissen zoals een huwelijk in een blijvende toename van de levenstevredenheid kunnen resulteren, en dat die tevredenheid bij ernstige gezondheidsproblemen wel degelijk afneemt.(39)

Veel belangrijker nog is dat de ontdekking van neurale plasticiteit verschillende mogelijkheden heeft geschapen om het basisniveau van je geluk welbewust op te hogen, zodat je je niet langer op de serendipiteit van het leven hoeft te verlaten. Wanneer we praktijken beoefenen die onze neurale aantrekkers verleggen, dan beschikken we over de mogelijkheid om de baseline van onze innerlijke ervaring duurzaam te veranderen. Het belangrijkste leerstuk van Mencius – dat we onszelf intentioneel kunnen cultiveren zoals we welbewust een plant voeden – is door de moderne neurowetenschap bevestigd.(40)

Mencius was niet de enige wijsgeer uit vroeger tijden die het belang van innerlijke cultivatie benadrukte. Terwijl oude taoïstische teksten onthulden hoe de Tao bereikt kon worden door de geest te cultiveren, verwees de Boeddha duizenden kilometers verderop in zijn lessen dikwijls naar meditatie in termen van bhavana, wat letterlijk ‘cultiveren’ betekent.(41)

De afgelopen jaren heeft de moderne neurowetenschap deze oeroude inzichten definitief bevestigd. In een beroemde studie scanden onderzoekers de hersenen van Londense taxichauffeurs, die zo’n twee jaar lang vrijwel elke straat in Londen uit hun hoofd leren om voor hun strenge toelatingsproef te slagen. Ze ontdekten dat de hersenen van deze taxichauffeurs aanzienlijk groter waren in dat deel van de hippocampus waar ruimtelijke informatie wordt opgeslagen. Andere studies hebben sindsdien aangetoond dat verschillende soorten expertise, zoals jongleren of post sorteren, het deel van de hersenen vergroten dat intensiever gebruikt wordt.(42)

In de kern genomen reageren de hersenen op dezelfde manier op mentale oefening als het lichaam op lichamelijke oefening. We staan er niet van te kijken dat mensen die in de sportschool elke dag hun workout afwerken stevige spierballen kweken; we weten allemaal dat als je een muziekinstrument goed wilt bespelen, je regelmatig moet oefenen. En volgens de neurowetenschap zowel als de oude wijsheidstraditie is het evenzeer waar dat we ons welbevinden kunnen vergroten door onze geest te oefenen.(43)

Hoewel er vele manieren bestaan om de geest te cultiveren, is meditatie een praktijk die door de millennia heen uitgebreid beproefd is. Waar het leren bespelen van een muziekinstrument eindeloze herhalingen van toonladders vergt, bestaat het equivalent bij meditatie uit het gestaag leren focussen van de aandacht – meestal op de ademhaling. Door middel van meditatie krijg je meer aandacht voor je innerlijke gesteldheid en wordt je je meer bewust van de onophoudelijke activiteit van de naar het opmerkelijke speurende ‘aap in je hoofd’ uit het vorige hoofdstuk, die haar eigen Lévy-vlucht volgt.(44)

In dit stadium is het cruciaal om je het vermogen eigen te maken om je bewust te worden van je eigen mind-wandering – van het ronddwalen in je eigen geest – zonder te oordelen over de gevoelens en emoties die bij je opkomen. Dit voert ons terug naar de oude Chinese nadruk op het harmoniseren van emoties. In plaats van met afkeer op een ongemakkelijke emotie te reageren, kunnen we mettertijd leren om deze te omarmen, om nieuwsgierig te zijn naar haar oorsprong, om haar als een lichamelijke gewaarwording te ervaren en haar door het bewustzijn te laten stromen tot ze overgaat in de volgende aantrekker die bij je opkomt.(45)

De relatie tussen het ‘ik’ en het ‘zelf’ hoeft niet per se vijandig te zijn, ze kan zich ook tot een dans op de muziek van het leven ontwikkelen. Traditionele meditatiepraktijken kunnen ons helpen om onze innerlijke ervaring als een dans van het bewustzijn te zien: een onafgebroken stroom van verschuivende gedachten, gevoelens en gewaarwordingen. In hoofdstuk 5 droeg hielp de metafoor van een improviserend jazzensemble ons om te begrijpen hoe het leven zijn uiteenlopende onderdelen harmoniseert. Dat gaat ook op voor meditatie: zodra we onze eigen innerlijke muziek van het leven gewaarworden, worden we ons ervan bewust dat er geen componist is, dat de muzikanten en het publiek één en dezelfde zijn, terwijl alles onophoudelijk in een staat van moeiteloze flux door het bewustzijnsveld stroomt.(46)

Meditatie kan die zenuwbanen versterken die een moeiteloze, dynamische en permanente harmonisatie van het bewustzijn mogelijk maken. Oefening verzacht het onderscheid tussen het conceptuele en het levende bewustzijn, waardoor het ‘ik’ en het ‘zelf’ kunnen harmoniëren en het organisme zelf een volledige integratie benadert: de kwaliteit van samenhangende eenheid met differentiatie die een waar floreren mogelijk maakt. De neurobioloog Dan Siegel stelt dat integratie niets minder dan de definitie van een goede gezondheid is, waardoor het menselijk organisme in staat is om ‘doorheen de tijd in een flexibele, adaptieve, coherente, energieke en stabiele stroom’ te leven.(47)

De afgelopen decennia is de neurobiologie van mindfulness-meditatie uitgebreid doorgelicht, wat duizenden artikelen in wetenschappelijke tijdschriften heeft opgeleverd. Hoewel sommige claims over de wonderbaarlijke effecten ervan wellicht overtrokken zijn, beschikken we over harde bewijzen dat het beoefenen van mindfulness-meditatie het geestelijk en lichamelijk welzijn aanzienlijk verbetert. Ook bij beginners leidt meditatie al na een paar weken tot een verminderde stressreactiviteit, verlenging van de aandachtsspanne en enige verbetering bij verschillende ontstekingsmarkers.(48)

Tenzij er sprake is van een blijvende inzet kunnen die eerste verbeteringen – net als bij trainen in de sportschool – tijdelijk blijken te zijn. Maar bij de volhardende mediteerder (zij die minstens duizend uur op de teller hebben staan) nemen de baten een stabielere vorm aan. In mentaal opzicht zijn ze beter in staat om hun aandacht vast te houden, neemt hun mind-wandering af, reageren ze minder sterk op stressprikkels en zijn beter in staat om met heftige emoties om te gaan. In fysiek opzicht produceren hun lichamen minder cortisol en meer telomerase, een enzym dat helpt om de telomeren van de cellen in stand te houden, hetgeen veroudering vertraagt en ontstekingen terugdringt.(49)

In dit gevorderde stadium lopen de effecten op natuurlijke wijze van het meditatiekussen over naar de normale activiteiten van alledag. Dit is een voorbeeld van hoe we letterlijk onze eigen bewustzijnsaantrekkers kunnen vormgeven. Naarmate de zenuwverbindingen die tot deze heilzame staat leiden sterker worden, is het niet langer noodzakelijk om stilletjes op je mat te zitten om die verbindingen te activeren. De prominente onderzoekers Richard Davidson en Daniel Goleman noemen dit de verschuiving van een ‘veranderde staat naar veranderde eigenschappen’ – aanhoudende en heilzame nieuwe eigenschappen die ook na het mediteren voortduren. Het lijkt erop dat Mencius gelijk had: jezelf cultiveren kan echt vruchten afwerpen.(50)

Gewapend met hun op wetenschappelijk bewijs gebaseerde gegevens en gedreven door de beste bedoelingen, hebben vooraanstaande pleitbezorgers van mindfulness-meditatie de boodschap van de voordelen ervan naarstig door het Westen verspreid. ‘Wij stellen ons een wereld voor,’ zo schrijven Goleman en Davidson, ‘waarin een nieuwe mentale vitaliteit de samenleving ingrijpend ten goede verandert.’ Jon Kabat-Zinn, die een seculiere vorm van mindfulness ontwikkelde die in veel medische instellingen onder de naam Mindfulness-Based Stress Reduction (op mindfulness gebaseerde stressreductie) beschikbaar is, ziet de wijdverspreide acceptatie ervan als een nieuwe ‘Renaissance […] die zich hier en nu ontvouwt […] een kritieke mondiale hulpbron in het licht van wat de mensheid als soort te wachten staat.’ Als maatstaf voor het succes ervan meldde ruim 14 procent van de Amerikaanse volwassenen in 2017 dat ze in het voorgaande jaar gemediteerd hadden, meer dan een verdrievoudiging in jaar tijd.(51)

Op zichzelf genomen gaat mindfulness echter niet zomaar gepaard met een verhoogd maatschappelijk welzijn. Net als andere praktijken voor zelfverbetering kan ook mindfulness door elke – al dan niet goedwillende – instelling toegeëigend worden. In zijn boek McMindfulness plaatst Ron Purser grote vraagtekens bij hoe mindfulness is ingelijfd door krachten met een winstoogmerk. Hij vertelt hoe een directeur van ExxonMobil – een bedrijf dat de gevaren van klimaatverandering decennialang bewust voor het publiek verborgen heeft gehouden – tijdens het jaarlijkse theekransje van de mondiale elite in Davos, verklaarde dat ‘de belangrijkste businesscase voor mindfulness is dat je een betere leider wordt als je je beter op je werk kunt concentreren […] Zelfs Goldman Sachs doet het.’ Een artikel in Forbes beveelt mindfulness aan als ‘de volgende grote stap in het zakenleven’. Het Amerikaanse leger heeft meditatie-experts aangetrokken om soldaten bij te brengen hoe in een veldslag mindful te blijven, zodat ze, in de woorden van een van de bedenkers van het programma, kunnen leren om ‘weloverwogen keuzes te maken’ teneinde ‘onbewogen en zonder aarzeling of wroeging te kunnen doden.’(52)

Deze paradox belicht een cruciaal principe van welzijn: een individu kan zich alleen volledig ontplooien binnen de context van een samenleving die zelf gezond is. Om een volledig geïntegreerd organisme te worden, moet je je niet alleen vanbinnen integreren, maar ook vanbuiten, met de gemeenschap, de maatschappij en het hele ecosysteem. Wij bestaan binnen een holarchie. Zoals een cel in een ziek organisme niet kan gedijen, zo kan een individu binnen een ongezonde samenleving geen welzijn ervaren.(53)

In de moderne tijd is een van de grootste bedreigingen van ons welzijn gelegen in het simpele feit dat we geëvolueerd zijn om te floreren als nomadische jager-verzamelaars die in kleine verbanden leven, terwijl de wereld waarin we geboren worden nu heel anders is. Ons verlangen naar zout, vet en suiker – een gezonde aandrang voor een nomadische jager-verzamelaar – zorgt er nu voor dat we een overmaat aan bewerkt voedsel consumeren, waardoor onze aderen verstoppen en we hartziekten en diabetes oplopen. Evolutionair gezien zijn we uitgerust met een gezond verlangen om in een groep van dertig of veertig bandgenoten de beste atleet of danser te evenaren; nu vergelijken we onszelf met supersterren op tv – en dus schieten we tekort en halen we onszelf afgunstig onderuit. Een gezonde drang naar status binnen de gemeenschap is door onze anonieme massacultuur getransformeerd tot een wanhopige behoefte om een positieve indruk te maken, die we stillen door middel van consumptie en een jacht op statussymbolen in de vorm van dure kleding, auto’s en de nieuwste technologische snufjes.(54)

De ontrafeling van gemeenschapsbanden – zozeer dat zelfs het kerngezin een bedreigde entiteit lijkt te worden – heeft in de woorden van journalist George Monbiot geleid tot ‘een epidemie van eenzaamheid die de wereld overspoelt.’ Het isolement dat mensen ervaren, vertaalt zich in meer depressies, gespannenheid en angst. Uit een onderzoek onder Amerikaanse studenten dat vier decennia omspande, bleek dat de gemiddelde student in 1993 meer angst ervoer dan 85 procent van een vergelijkbare groep in 1952. Schrijnender nog is dat het gemiddelde kind in de late jaren tachtig angstiger was dan kinderen die in de jaren vijftig onder psychiatrische behandeling stonden.(55)

De nadruk in onze maatschappij op het nastreven van individueel materieel succes heeft geleid tot een gestaag toenemende obsessieve focus op narcistische eigenwaarde. Een onderzoek dat langetermijntrends volgt, wees uit dat de narcismescore bij twee derde van de Amerikaanse universiteitsstudenten in 2006 hoger lag dan wat in 1982 nog het gemiddelde was. Onder druk van de sociale media is de statusangst sindsdien nog eens sterk toegenomen, onder meer als gevolg van hun dwingende gebod om onder alle omstandigheden gelukkig te lijken en de druk om een continue opeenvolging van hedonische ‘geluksmomenten’ met de wereld te delen.(56)

Als samenleving is onze manische drang naar hedonische geluksmomenten ten koste gegaan van de eudaimonia. Verschillende studies, die een breed scala aan bevolkingsgroepen van over de hele wereld volgen, hebben keer op keer vastgesteld dat mensen met materialistische waarden een geringer welzijn genieten en met meer psychische problemen behept zijn dan mensen voor wie materialisme minder belangrijk is. Een reden hiervoor staat bekend als de ‘hedonische tredmolen’: de materiële aspiraties van mensen veranderen naar gelang hun situatie, dus zodra ze hun doel bereikt hebben – of dat nu gaat om de nieuwste smartphone, een groter huis of een baan met meer status – focussen ze zich alweer op de volgende stap in de tredmolen, waardoor hun zucht naar meer nooit bevredigd wordt. Zoals we hebben gezien, kent het boeddhisme een term voor deze voortdurende staat van ontevredenheid waarop de consumptiemaatschappij gestoeld is: dukkha(57)

In de woorden van de Tao Te Ching, zoals die ruim twee millennia voor de komst van de consumptiecultuur werden opgetekend:

Hij die gehecht is aan dingen zal veel lijden
Hij die veel vergaart zal zware verliezen lijden
Er is geen grotere ramp dan het niet kennen van verzadiging.
Er is geen grotere vloek dan hebzucht.
Dus wie weet dat genoeg genoeg is,
zal altijd genoeg hebben. (58)

We zijn zo diep ingebed in de alomtegenwoordige consumptiecultuur dat je bijna zou denken dat die het onvermijdelijke resultaat is van de moderne industriële beschaving. Maar dat is niet noodzakelijk het geval. Het moderne consumentisme kan vrij precies herleid worden naar een reeks sinistere en cynische strategieën die eind negentiende en begin twintigste eeuw voor het eerst werden toegepast door nietsontziende zakenlui, die ontdek hadden hoe ze hele bevolkingsgroepen voor eigen gewin, en ten nadele van hun welzijn, konden conditioneren.(59)

Een pionier op dit gebied was een neef van Sigmund Freud, Edward Bernays, die zijn ooms inzichten in het onbewuste benutte om diep weggestopte behoeften van mensen te identificeren en die tot consumptie-impulsen te manipuleren. Dezelfde sociale instincten die onze verre voorouders in staat hadden gesteld om in banden van jager-verzamelaars te floreren – verlangen naar status, angst voor uitsluiting – werden nu door adverteerders ingezet om mensen ertoe te verleiden tegen hun eigen welzijn in te handelen. Een van Bernays’ kunststukjes was het doorbreken van het sociale taboe op rokende vrouwen door modellen in te huren om zich tijdens de Paasparade in New York als suffragettes voor te doen, met zwier sigaretten op te steken en die tot ‘vrijheidsfakkels’ uit te roepen.(60)

Bernays omschreef zijn werk trots als ‘de bewuste en intelligente manipulatie van de georganiseerde gewoonten en opinies van de massa’ en verklaarde: ‘Degenen die dit onzichtbare mechanisme van de samenleving manipuleren, vormen een onzichtbare regering die de echte macht in ons land is. We worden geregeerd, onze geest wordt gevormd, onze smaak ontwikkeld, onze ideeën voorgesteld, voornamelijk door mannen van wie we nog nooit gehoord hebben […] die aan de draden trekken die de publieke opinie controleren.’

In 1929 werd deze vorm van bewustzijnsbeheersing enthousiast onderschreven door de Amerikaanse regering, waarbij de hedonische tredmolen in een presidentieel rapport tot fundament van het economisch beleid werd verheven. ‘In economisch termen,’ zo viel erin te lezen, ‘strekt zich een nieuw, grenzeloos gebied voor ons uit; er zijn nieuwe verlangens die onophoudelijk, zo snel als ze worden bevredigd […] door reclame en andere promotiemiddelen, voor nieuwere verlangens plaats zullen maken.’(61)

Bernays en andere marketingpioniers hebben de basis gelegd voor wat sindsdien is uitgegroeid tot een onafgebroken spervuur van slinkse strategieën om de winst te maximaliseren door continu op elk van onze fundamentele menselijke instincten in te spelen. De auteur David Courtwright doopte dit ‘limbisch kapitalisme’: een alomtegenwoordige methode om overmatige consumptie en ‘geplande verslaving’ aan te wakkeren door ons limbisch systeem – de bron van onze instinctieve driften – rechtstreeks aan te spreken. Ons verlangen naar suiker, zout en vet wordt geëxploiteerd door bedrijven die wetenschappelijke algoritmen ontwerpen die zich linea recta op ons ‘gelukzaligheidspunt’ richten – de onweerstaanbare reactie op voedsel dat precies zo is ontworpen dat het de smaak maximaliseert – wat in een wereldwijde pandemie van obesitas en diabetes is uitgemond. Bedrijven als Coca-Cola en McDonald’s zijn er zeer bedreven in geraakt om de aandacht van hun giftige producten af te leiden door in hun reclames op de onvervulde verlangen naar jeugdige vitaliteit en ‘gezinspret’ in te spelen.(62)

Nadat de rijke markten verzadigd waren geraakt, richtte de dukkha-machine van het bedrijfsleven zich in zijn meedogenloze jacht op winst op het mondiale Zuiden. In de jaren zeventig werd Nestlé ervan beschuldigd talloze baby’s te hebben gedood door arme moeders in ontwikkelingslanden ervan te overtuigen borstvoeding voor flesvoeding te verruilen, voeding die ze – om geld te besparen – met vervuild water hadden aangelengd, waardoor miljoenen baby’s aan ondervoeding kwamen te overlijden. Samen met andere transnationale ondernemingen gaan zij ongegeneerd door met hun streven om de gezondheid van kwetsbare gemeenschappen uit winstbejag te ondermijnen. In Brazilië verleende Nestlé bijvoorbeeld krediet aan winkeltjes in sloppenwijken om hun zoetwaren aan arme buurtbewoners op te dringen, en in 2010 heeft Nestlé een drijvende supermarkt in de vaart genomen om ijs, chocola en melkpoeder aan honderdduizenden potentiële klanten in geïsoleerde nederzettingen in het Amazonegebied te pushen. Een van de gevolgen van deze wereldwijde suikerinvasie is dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie dik 650 miljoen mensen, oftewel 13 procent van de volwassenen wereldbevolking, met obesitas kampen – een aantal dat sinds 1975 is verdrievoudigd.(63)

Scrupuloze bedrijven zijn tot de slotsom gekomen dat kinderen de meest waardevolle doelgroep zijn. In de onheilspellende woorden van marketeer Wayne Chilicki: ‘Wanneer het gaat om het benaderen van kinderconsumenten, zijn wij bij General Mills van mening […] dat je ze zo vroeg mogelijk moet inpakken om ze levenslang als klant te behouden.’ Adverteerders weten dat de instinctieve sociale impulsen van kinderen nog gevoeliger voor manipulatie zijn dan die van volwassenen. ‘Je legt hun emotionele kwetsbaarheden bloot,’ aldus een directeur van een reclamebureau, ‘en dat gaat bij kinderen heel makkelijk omdat zij emotioneel gezien het kwetsbaarst zijn.’ Nu de sociale media diep tot elk aspect van het leven van veel tieners zijn doorgedrongen, is de impact van agressieve bedrijfsreclame nog ontzagwekkender geworden. In 2017 bleek uit een uitgelekt document dat Facebook er tegenover adverteerders prat op gaat dat het in real time kan vaststellen wanneer tieners zich ‘onzeker’ en ‘nietswaardig’ voelen en dus het vatbaarst zijn voor een ‘boost van hun zelfvertrouwen’.(64)

Een nieuwe generatie hersenspoelers bedient zich nu van technologieën voor datamining die hun manipulaties dieper in onze geest kunnen injecteren dan hun voorgangers ooit voor mogelijk hadden gehouden. Een hedendaagse Bernays, B.J. Fogg, riep in de jaren negentig een nieuw vakgebied in het leven, captologie genaamd (afgeleid van het acroniem CAPT – ‘computers as persuasive technology’). In zijn vakgroep met de omineuze naam Stanford Persuasive Technology Lab gaf hij aankomende ondernemers les in het gebruik van technologieën die ‘de houding of het gedrag van mensen veranderen’.

Zijn leerstellingen hebben de interfaces voortgebracht die onze dagelijkse routines kleuren: het getingel van smartphones die onze aandacht afleiden, de icoontjes met de opgestoken duim op onze nieuwsfeeds en de ‘vind ik leuk’-statistieken die ons vertellen hoe populair we zijn. In een proces dat bekend staat als ‘breinhacking’ ontwerpen ontwikkelaars ‘hot triggers‘ die gedragslussen in ons onderbewustzijn in gang zetten. Succesvolle apps, zo leren ze, triggeren een kortstondige behoefte en bieden daar een instant oplossing voor die een microdosis endorfine in onze hersenen losmaakt, waardoor we, als ratten in tredmolens, terug blijven komen totdat we er aan verslaafd zijn geraakt. Het succes van hun aanpak blijkt wel uit het feit dat Amerikanen nu gemiddeld vijf en een half uur per dag aan digitale media besteden.(65)

De belangrijkste trigger die Facebook haar marktdominantie heeft bezorgd, heet FOMO – ‘fear of missing out’ of de angst om iets te missen –, die opnieuw bedoeld is om ons diepgewortelde verlangen naar verbinding voor geldelijk gewin te manipuleren. Het is een trigger die niet alleen het cortisolniveau van haar gebruikers opstuwt, maar ook talloze tieners in een draaikolk van dwangmatig verlangen drijft. De psycholoog Richard Freed beschrijft hoe overmatig gebruik van smartphones, videospelletjes en sociale media ‘gezinnen uiteen scheurt’, met tienermeiden die zich geen moment van de apparaten laten scheiden die hen ellendig maken, en jongens die geobsedeerd zijn door gamen ten koste van school, huiswerk of buitenschoolse activiteiten. In navolging van Wayne Chilicki verhevigt Facebook nu haar strategie om mensen zo vroeg mogelijk ‘in te pakken’ door zich via haar onlangs gelanceerde Messenger Kids op kinderen vanaf vijf jaar te richten.(66)

Toen Mencius twee millennia terug de met de metafoor van cultivatie voor het menselijk welzijn op de proppen kwam, wees hij op het belang van de maatschappelijke impact. ‘De bomen van de Nieuwe Berg,’ zo merkte hij op, waren ooit mooi geweest, totdat ‘ze met bijlen werden omgehakt’ en de hellingen kaal waren. ‘Is dit de aard van de berg’, vroeg hij, of eerder een functie van hoe die behandeld is? ‘Hoe kan de geest haar schoonheid behouden wanneer ze alle dagen omgehakt wordt? Ach, Mencius, zouden we vanuit ons huidige gezichtspunt kunnen antwoorden, je moest eens weten’.(67)

Zoals het verslavende gebruik van technologie gezinnen uiteen scheurt, zo scheurt de toename van extreme ongelijkheid samenlevingen uiteen Het is algemeen bekend dat de kloof tussen arm en rijk in de afgelopen decennia enorm is toegenomen, tot niveaus die we sinds de dagen van de industriële ‘roofridders’ van het begin van de twintigste eeuw niet meer zijn tegengekomen. De rijkste 1 procent van de Amerikanen bezat in 1976 bijvoorbeeld 9 procent van alle rijkdom van het land, nu bedraagt dat percentage 40 procent.(68)

Minder bekend is dat de gezondheid en het welzijn van een bevolking niet zozeer bepaald worden door de rijkdom van een land, als wel door hoe gelijkmatig die rijkdom verdeeld is. Een veelomvattende studie van de sociale wetenschappers Richard Wilkinson en Kate Pickett wijst uit dat de welvaartsverdeling in een land een grote voorspellende waarde heeft voor hoe gezond een samenleving is. Meer ongelijkheid leidt tot een lagere levensverwachting, een slechtere gezondheid en hogere incidentie van aids, depressie en kindersterfte. Het opmerkelijkste is dat niet alleen de armen gebaat zijn bij een meer gelijke samenleving, maar vrijwel iedereen. De twee grafieken van Figuur 7 vormen een krachtige illustratie van deze bevinding: waar er geen waarneembaar verband bestaat tussen een index van gezondheids- en sociale problemen en het inkomensniveau van een land, is er wel een duidelijk verband tussen deze index en de inkomensongelijkheid van een land. Japan, Zweden en Noorwegen, de meest gelijke landen, scoren het laagst op de index, terwijl de VS, het meest ongelijke land, veel hoger scoort dan de rest.(69)

Het negatieve effect van ongelijkheid op de gezondheid is niet alleen te wijten aan een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg. Hoewel dat een component is, samen met factoren als afhankelijkheid van fastfood, is de belangrijkste factor de stresserende ervaring van het feit je machteloos en gemarginaliseerd te weten. Langetermijnonderzoeken naar ambtenaren met een gelijke toegang tot gezondheidszorg hebben aangetoond dat, veel meer dan verschillen in levensstijl, het een lage beroepsstatus is die verband houdt met een hoger risico op hart-, long- en maagdarmziekten, kanker, depressie en zelfmoord. Veel hiervan kan worden toegeschreven aan hogere stressniveaus bij mensen die weinig of geen zeggenschap hebben over hun werk, wat vaker tot ontstekingen en een vroegtijdige degeneratie van de telomeren leidt. De telomeren van iemand die in armoede is opgegroeid, verouderen doorgaans tien jaar eerder dan die van iemand die een meer bevoorrechte opvoeding heeft genoten.(70)

Ongelijke samenlevingen vertonen ook een sterke correlatie met hogere geweldniveaus – dikwijls als gevolg van het feit dat mensen zich niet gerespecteerd en machteloos voelen – en een grotere incidentie van psychische aandoeningen, misdaad, alcoholisme, drugsmisbruik, moord en opsluiting. Ook treden er op het vlak van vertrouwen grote verschillen op: Zweden zijn zes keer sterker geneigd om anderen te vertrouwen dan bewoners van landen waarin de ongelijkheid het grootst is. Om al deze redenen is buitensporige ongelijkheid niet alleen verantwoordelijk voor de sabotage van het fysieke welzijn, maar ook van het psychische.(71)

Ongelijkheid en een op hol geslagen consumentisme zijn kwalen van een mondiale beschaving die op waarden gebouwd is die vooral bij hedonische impulsen aansluiten en waaruit vrijwel elk begrip van eudaimonia is weggewerkt. Onze dominante maatschappelijke waarden, de onderliggende drijfveren van onze economie en cultuur, zijn fundamenteel in tegenspraak met een duurzaam welzijn. Yoga en meditatie worden nogal eens aangeprezen als middelen om beter met stress om te gaan, waardoor ze aan het zicht onttrekken dat de onderliggende oorzaak van die stress weleens in een disfunctionele samenleving kan zijn gelegen.(72)

Steeds meer mensen uit alle lagen van de bevolking zijn zich bewust geworden van de dringende noodzaak om onze maatschappelijke waarden van consumptie naar welzijn te verleggen. Tot hun belangrijkste aandachtspunten behoort de meest gebruikte maatstaf om de economische prestaties van een land te beoordelen: het bruto binnenlands product (bbp). Het probleem van het bbp is dat het uitsluitend economische activiteit meet en daarbij geen onderscheid maakt tussen welzijnsbevorderende en welzijnsverlagende activiteiten. Om die reden hebben verschillende organisaties alternatieve manieren ontwikkeld om de daadwerkelijke prestaties van een samenleving te meten, zoals het Bruto Nationaal Geluk dat door Bhutan gebruikt wordt en waarin ook factoren als welzijn, gezondheid en biodiversiteit zijn opgenomen.(73)

Net zoals commerciële bedrijven bedreven zijn geraakt in manipuleren van de instinctieve drijfveren van mensen, zo richten ook degenen die zich voor een heroriëntatie van onze waarden inzetten zich op onze geëvolueerde menselijke instincten, maar dan om ze te koesteren. Voor alles erkennen zij onze intrinsieke behoefte aan een sterk gemeenschapsgevoel. Interessant is dat in de VS een grote meerderheid van de deelnemers aan focusgroepen zich uitspreekt voor een samenleving die ‘haar zwaartepunt verlegt van hebzucht en overdadige consumptie naar een manier van leven die meer gefocust is op waarden, gemeenschap en gezin.’ Ironisch genoeg voelen deze deelnemers zich juist geïsoleerd, omdat ze menen dat de meeste mensen steeds egocentrischer worden en het dus wel niet met hen eens zullen zijn. Progressieve denkers als de journalist George Monbiot roepen daarom op tot een nieuwe ‘saamhorigheidspolitiek’ om tot een samenleving te komen waarin we ons thuis voelen in onze gemeenschap, waardering ondervinden op onze werkplek en een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de samenleving als geheel.(74)

Net zoals we onszelf kunnen cultiveren, kunnen we er ook gezamenlijk voor kiezen om de bloei van onze samenleving te cultiveren. De geschiedenis van de Scandinavische landen biedt een waardevolle casestudy voor wat er op dit terrein mogelijk is. De auteurs Lene Andersen en Tomas Björkman laten zien hoe deze regio in de negentiende eeuw tot de minst ontwikkelde van Europa behoorde – agrarisch, verarmd en ondemocratisch. In het midden van die eeuw zette een handvol visionaire denkers echter een grootschalig onderwijsprogramma op, waarbij een kritische massa van de bevolking in de daaropvolgende decennia een groter gevoel van identiteit en politiek bewustzijn werd bijgebracht. Het was hun uitdrukkelijke bedoeling om binnen de bevolking eudaimonia aan te kweken, zodat mensen eigen manieren zouden kunnen vinden om, als deel van de grotere gemeenschap, een bloeiend bestaan op te bouwen. Onder meer dankzij deze inspanningen staan de Scandinavische landen nu bovenaan in het jaarlijkse World Happiness Report, zijn ze meer egalitair en behoren ze in economisch zin tot de welvarendste landen ter wereld.(75)

Hoewel er van het Scandinavische voorbeeld veel te leren valt over hoe samenlevingen tot bloei kunnen komen, kunnen we wellicht het meest opsteken van de wijsheid van inheemse culturen, die een sterkere band hebben onderhouden met de vroegste uitdrukkingen van ons gemeenschappelijk geëvolueerd menselijk erfgoed. Overal ter wereld is er één universeel thema dat eruit springt: het belang van verbondenheid – verbondenheid tussen mensen en met de hele natuur.

Wanneer leden van de Blackfootnatie elkaar ontmoeten, volgt er geen: ‘Hoe gaat het met je?’ maar: ‘Hoe gaat het met je connecties?’ Centraal en zuidelijk Afrika kennen een soortgelijk leidend levensbeginsel dat ubuntu wordt genoemd, wat vaak vertaald wordt met: ‘Ik ben omdat jij bent; jij bent omdat ik ben.’(76)

Inheemse opvattingen over welzijn beperken dit gevoel van onderlinge verbondenheid niet tot de mens, maar breiden dat ook tot de rest van de natuur uit. In Australië beoefenen Aborigines een vorm van meditatie, dadirri, die ze als een ‘diep luisteren naar en stil bewustzijn van’ de natuurlijke wereld omschrijven. Het inheemse Amerikaanse Lakota-volk kent de uitdrukking ‘al mijn relaties’ – die naar alle schepselen verwijst, niet alleen naar menselijke verwanten –, dat eveneens een wereldbeeld belichaamt dat de diepe onderlinge verbondenheid van al het leven onderkent, in de zin dat de gezondheid van een mens intrinsiek verbonden is met de gezondheid van de levende Aarde.(77)

Deze inzichten van inheemse volkeren wijzen op een fundamentele voorwaarde voor het floreren als een geïntegreerd organisme: gezondheid heeft een fractale eigenschap – ze vereist niet alleen gezonde systemen die binnenin het organisme harmoniëren, maar ook gezonde externe systemen waarvan het organisme al evenzeer afhankelijk is. Probeer je een plant in vervuilde grond te kweken, dan zal ze wegkwijnen, hoe goed je ook voor haar zorgt. Ondervinden je buren een soortgelijk probleem, dan is het niet meer dan betamelijk om samen de bron van de vervuiling te verwijderen, ook al bewerk je op dat moment een eigen lap grond.

Toonaangevende internationale instellingen proberen deze aloude wijsheid in de praktijk te brengen door via de Planetary Health Alliance een verlicht mondiaal gezondheidsbeleid te ontwikkelen. ‘Het concept van planetaire gezondheid,’ zo schrijven ze, ‘benadrukt dat de gezondheid van de mens nauw verbonden is met de gezondheid van natuurlijke systemen binnen de biosfeer van de Aarde.’ Deze ontwikkeling vereist een ‘planetair bewustzijn’: een herstel van het voorouderlijk begrip van de eenheid van al het leven en de toepassing van dit bewustzijn op de totstandkoming van het mondiale gezondheidsbeleid. Een ander internationaal netwerk van ruim 6 duizend organisaties heeft het Earth Charter onderschreven, een handvest voor een wereldwijde levensbevestigende ethiek, waarin staat dat ‘we moeten erkennen dat we te midden van een schitterende verscheidenheid aan culturen en levensvormen één menselijke familie vormen en één Aardse gemeenschap met een gemeenschappelijke bestemming.’(78)

Een ander wezenlijk aspect van fractaal floreren, zoals dat door inheemse tradities onderwezen wordt, is dat een werkelijk gezond organisme niet alleen floreert dankzij de gezondheid van het grotere geheel, maar zelf ook aan die gezondheid van het geheel bijdraagt. De Maori, bijvoorbeeld, onderkennen dat de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gemeenschap onlosmakelijk met die van een individu verbonden zijn. Gaan iemands gedachten vooral naar zichzelf uit, dan wordt zo’n persoon, ook al lijkt die lichamelijk het toppunt van fitheid, als ongezond beschouwd. Veel spirituele tradities van over de hele wereld beschouwen dit inzicht als een essentieel ingrediënt van ware wijsheid. Volgens hoogleraar psychiatrie Roger Walsh, die interculturele wijsheidstradities heeft bestudeerd, ‘gaat een groeiende psychische volwassenheid gepaard met een toenemende compassie, zorg en bewustzijn […] hoe wijzer mensen zijn, des te groter het aantal mensen en andere levensvormen dat ze willen laten gedijen, en des te dieper de baten die ze hen ten goede komen willen laten komen.’(79)

Ook Mencius en andere Chinese wijsgeren hadden oog voor de diepe verbondenheid tussen de mens en de grotere context van haar bestaan. Sterker nog, ze bedachten zelfs een term, cheng, voor de wenselijke toestand van een ware integratie van het bewustzijn, dat zowel naar binnen als naar buiten gericht is. ‘Er is geen groter genoegen,’ aldus Mencius, ‘dan cheng tijdens een zelfonderzoek te realiseren.’ Iemand die ware wijsheid bereikt, zo verklaarde Wang Yangming, ‘ziet alles onder de hemel als één familie.’ Dit toppunt van wijsheid, benadrukte hij, is niet alleen aan een select gezelschap voorbehouden, maar iets wat bij iedereen aangeboren is – een besef dat als gevolg van een opeenstapeling van culturele gewenningen uitgebannen en vergeten is. In het boeddhisme is een van de hoogste doelstellingen van meditatie het herontdekken van de Boeddhanatuur die in ieder van ons schuilgaat, een natuur die de diepe waarheid van onze intrinsieke onderlinge verbondenheid gewaarwordt. Een beroemd Zen-verhaal stelt meditatie voor als het wegvegen van lagen stof van een spiegel, zodat de mediteerder uiteindelijk oog in oog komt te staan met haar eigen Boeddhanatuur.(80)

Een dergelijk inzicht heeft duidelijke ethische implicaties. Onderken je eenmaal dat je met andere levensvormen verbonden bent, en besef je dat je eigen gedijen fractaal verband houdt met de gezondheid van de grotere wereld, dan kun je niet om het besef heen dat je handelingen – en ook je niet-handelen – een morele betekenis hebben. In Aristoteles’ opvatting van eudaimonia zowel als in Mencius’ praxis van cultivatie waren de ethische aspecten van iemands leven nauw verweven met andere aspecten van bloei. Voor Aristoteles en Mencius bestond de mensheid in een inherent moreel universum.(81)

Dus rest de vraag hoe een waardesysteem eruitziet dat op het besef van intrinsieke onderlinge verbondenheid gebaseerd is? Hoe verschilt zo’n systeem van de dominante waarden van onze huidige beschaving, waarin mindfulness in een handomdraai tot McMindfulness kan worden omgevormd? En hoe kan ons handelen leiden tot een groter fractaal floreren voor alle lagen van het leven waarin we zijn ingebed? Dit zijn de cruciale onderwerpen die we nu zullen behandelen.

Het betekenisweb bestaat uit een inleiding en zes delen:

* Wie ben ik?
* Waar ben ik?
* Wat ben ik?
* Hoe moet ik leven?
* Waarom ben ik?
* Waar gaan we heen?

De gedrukte versie van dit boek is hier te bestellen.

In zijn boeken en geschriften onderzoekt Jeremy Lent de denkpatronen die onze beschaving naar de huidige ecologische crisis hebben geleid. Lent, geboren in Londen, behaalde een BA in Engelse Literatuur aan Cambridge University, een MBA aan de Chicago University en was een ceo van een internetbedrijf. Zijn tweevoudig bekroonde boek, The Patterning Instinct: A Cultural History of Humanity’s Search for Meaning, bestudeert de manier waarop mensen door de millennia heen betekenis hebben gegeven aan de kosmos. Hij is oprichter van het non-profit Liology Institute, dat gewijd is aan het bevorderen van een geïntegreerd, levensbevestigend wereldbeeld dat de mensheid in staat stelt om duurzaam op aarde te gedijen. Hij woont met zijn partner in Berkeley, Californië.