Het betekenisweb – Deel 4: Hoe moet ik leven?
10: Mens/natuur
JEREMY LENT*
In het oude China richtte een voornaam heerschap, een zekere Thien, een feestmaal aan waarvoor hij een duizendtal gasten uitnodigde, die geschenken in de vorm van vis en wild meebrachten. Terwijl hij hen goedkeurend aankeek, riep hij uit: ‘Ziet hoe gul de hemel is voor ons mensen! De hemel laat het graan groeien en heeft vis en gevogelte geschapen, en dat al ter onzer wille!’ Iedereen applaudisseerde, behalve de twaalfjarige zoon van een van de gasten, die naar voren stapte en zei: ‘Het is niet waar wat U zegt. Wij behoren tot dezelfde groep van levende wezens als alle schepselen van de wereld. Slechts dankzij zijn grootte, kracht of sluwheid verwerft de ene soort de overhand of voedt zich met de andere. De mens vangt en eet wat hem als voedsel behaagt, maar hoe kunt U zeggen dat de hemel dat alleen voor hem heeft geschapen? Muggen en muskieten laven zich aan zijn bloed; tijgers en wolven verslinden zijn vlees – toch beweren we niet dat de hemel de mens heeft geschapen ten behoeve van muggen en muskieten, of van tijgers en wolven.’(1)
Dit heerlijke verhaal, afkomstig uit een oude taoïstische tekst, legt de absurditeit van het antropocentrisme bloot – de opvatting dat mensen belangrijker zijn dan welke andere soort ook, en dat de natuur louter bestaat (of zou moeten bestaan) ten behoeve van de mens. De edele Thien mag dan in het verre China door een twaalfjarige op zijn nummer zijn gezet, hij zou zich in het christelijke Europa prima thuis hebben gevoeld, waar het antropocentrisme tot de centrale geloofsartikelen behoorde. ‘De wereld is omwille van mens geschapen, teneinde hem te dienen,’ stelde de theoloog Peter Lombard, de auteur van het standaardwerk van de middeleeuwse theologie. Francis Bacon, de profeet van de wetenschappelijke revolutie, deelde dit inzicht van ganser harte en verklaarde: ‘De hele wereld werkt samen ten dienste van mens […] in zoverre dat alle dingen zich bezig lijken te houden met de zaken van de mens en niet met hun eigen zaken.’(2)
Bacons visie bestond erin om de dienstbaarheid van de natuur via wetenschappelijk onderzoek te vergroten, om haar ‘in boeien te kluisteren’ teneinde ‘de geheimen te ontfutselen die nog steeds in [haar] boezem verscholen liggen.’ Hij vatte dit als een veroveringsoorlog op en riep zijn collega-wetenschappers op om ‘de krachten te bundelen tegen de natuur der dingen, haar kastelen en bolwerken te bestormen en te bezetten en de grenzen van het menselijk rijk op te rekken.’ Descartes sloot zich hierbij aan en schreef hoe we onszelf door middel van de wetenschap ’tot meesters en bezitters van de natuur kunnen maken.’(3)
Bedwelmd door de belofte van macht en verovering, beperkten de Europeanen zich niet tot wetenschappelijk onderzoek, maar namen ze hun drang tot overheersing ook mee naar andere werelddelen, waar ze zich aan een eeuwen omspannende campagne zetten om zichzelf tot de ‘meesters en bezitters’ van de rest van de wereld te maken, door gebieden binnen te vallen en te bezetten die door anderen al sinds mensenheugenis bewoond werden. Wat ze met zich meebrachten was hun antropocentrische opvatting dat de natuur uitsluitend bestaat om de mensheid – en dan met name witte, christelijke mannen – te dienen. Aangekomen in wat ze als de Nieuwe Wereld bestempelden, kwamen ze in aanraking met een wildernis die ‘geen goed of rendabel gebruik’ had gekregen – wat ze vacuüm domicilium noemden. Dit concept werd hun juridische en morele rechtvaardiging om het land af te pakken van degenen die er al woonden en het voor hun eigen doeleinden te gebruiken.(4)
De inheemse Amerikanen, die het land gedurende talloze generaties verzorgd hadden, keken vol afgrijzen naar de land- en mijnbouwpraktijken die de Europeanen met zich mee hadden gebracht. Net als andere inheemse volkeren van over de hele wereld beschouwden zij andere levensvormen met gevoel als verwanten. Ze zagen de Aarde als hun moeder, niet als een vacuüm domicilium dat verbetering behoefde. Smohalla, een medicijnman van de Wanapum-stam die in de negentiende eeuw een verzetsbeweging tegen de witte overheersing leidde, verwoordde de afschuw van velen met deze beklemmende woorden:
‘Gij vraagt mij de grond om te ploegen. Moet ik dan een mes nemen om in de borst van mijn moeder te kerven? Dan zal ze me niet aan haar boezem nemen om te rusten wanneer ik sterf. Gij vraagt mij naar stenen te delven. Maar moet ik dan onder haar huid graven naar haar beenderen? Dan zal ik niet haar lichaam binnengaan wanneer ik sterf om herboren te worden. Gij vraagt mij gras te snijden en hooi te maken en dat te verkopen en rijk te worden als de blanken. Maar hoe zal ik het wagen mijn moeders haar af te snijden?’(5)
Het onophoudelijke offensief van de Europese macht betrof niet slechts een eenzijdige strijd om grondgebied, het was evenzeer een conflict over de juiste manier waarop de mens zich tot de Aarde diende te verhouden. In schril contrast met Smohalla’s woorden werd deze verklaring rond dezelfde tijd door de Big Horn Association van Cheyenne in Wyoming gepubliceerd:
‘De rijke en weelderige valleien van Wyoming zijn voorbestemd voor bewoning door en het levensonderhoud van het Angelsaksische ras. De rijkdom die eeuwenlang verborgen heeft gelegen onder de besneeuwde toppen van onze bergen is daar door de Voorzienigheid neegevlijd ter beloning van de dappere zielen, wier lot het is om de voorhoede van de beschaving te vormen. De Indianen moeten zich afzijdig houden, willen ze voorkomen door de altoos oprukkende en almaar aanzwellende stortvloed van emigratie overweldigd te raken.’(6)
Eén ding hadden ze in elk geval goed gezien: de westerse opvatting over de verovering van de natuur heeft al het andere inderdaad in een ‘altoos oprukkende en almaar aanzwellende stortvloed’ overweldigd.
Lang geleden verkondigde de Tao te Ching:
‘Als je probeert vat te krijgen op de wereld door je ermee te gaan bemoeien,
Dan zul je daar van mijn standpunt uit gezien totaal niet in slagen.
De wereld is als een heilig offervat.
Je moet er niet aan gaan prutsen want dan maak je het kapot.
Doe je er iets mee, dan verniel je het.
Hou je je eraan vast, dan verlies je het.’(7)
Bacon, Descartes en de Big Horn Association waren duidelijk een andere mening toegedaan over waar ‘je bemoeien met de wereld’ in resulteert. En toch, wat houdt ‘winnen’ of ‘verliezen’ in de relatie tussen mens en natuur eigenlijk werkelijk in? Nu we door de eenentwintigste eeuw denderen en geconfronteerd worden met de existentiële dreiging van klimaatverandering en ecologische ineenstorting, is het nooit eerder zo cruciaal geweest om de netelige toestand waarin deze complexe relatie zich bevindt te ontwarren. Hebben de inzichten van taoïstische, Indiaanse en andere inheemse tradities ons iets te bieden bij de wanhopige pogingen van onze wereldbeschaving om een een weg te vinden die ons wegvoert van een verwoestende milieu-ontwrichting?
Op het eerste gezicht lijkt onze moderne tijd het ongelijk van de Tao Te Ching bewezen te hebben. Onze dominante cultuur heeft uitdrukkelijk geprobeerd om ‘vat te krijgen op de wereld, door je ermee te bemoeien’ – en is daar in veel opzichten beter in geslaagd dan ze ooit had kunnen dromen.
Sinds de Tweede Wereldoorlog is de schaal van de menselijke impact op de wereld in vrijwel elk opzicht geëxplodeerd. Het aantal mensen is meer dan verdrievoudigd tot 7,8 miljard en neemt toe in een tempo dat overeenkomt met het elke vijf dagen uit de grond stampen een nieuwe miljoenenstad. De wereldwijde groei van de productie, consumptie en handel neemt zelfs nog dramatischer trekken aan, met ten minste een vertienvoudiging van elk van deze drie maatstaven. Toen een team van wetenschappers de impact van de mensheid op een meer fijnmazig niveau in kaart bracht, ontdekten ze tot hun schrik een explosie van activiteit in elk van de door hen gebruikte categorieën. Ze doopten deze periode de Grote Versnelling, en werp je een snelle blik op de grafieken in figuur 8, dan zie je in één oogopslag waarom.(8)
Deze explosie van menselijke activiteit heeft echter een enorme prijs. Terwijl onze mondiale beschaving almaar uitdijt, doet ze dat door de levende Aarde letterlijk te verslinden. Driekwart van alle land is toegeëigend voor menselijk gebruik, hetzij omgevormd tot landbouwgrond, hetzij bedekt met beton of overstroomd door reservoirs. Driekwart van alle rivieren en meren wordt afgetapt voor de teelt van gewassen of het houden van vee, en veel van ’s werelds grootste rivieren als de Ganges, de Yangtze en de Nijl stromen niet langer uit in zee. De helft van alle bossen en draslanden in de wereld is verdwenen; alleen al het Amazoneregenwoud verdwijnt met een snelheid van één hectare per 2,5 seconde.(9)
De toplaag van de Aarde raakt overal snel uitgeput, wat op bijna een derde van al het akkerland in een aanzienlijk verlies aan landbouwproductiviteit resulteert. Dit verlies wordt goeddeels gemaskeerd door een grootschalig gebruik van stikstofhoudende kunstmest die naar de oceanen wegstroomt, waar ze tot een ongecontroleerde algenbloei leidt die al het andere leven verstikt. Als gevolg hiervan zijn in de kustwateren ruim vierhonderd dode zones ontstaan, die in sommige gevallen een kleine 50 duizend vierkante kilometer beslaan. Buiten de dode zones legt de commerciële visserij beslag op een gebied dat vier keer zo groot is als dat van de landbouw, waardoor minder dan 13 procent van het oceaanoppervlak gevrijwaard is van menselijke invloed. Zet dit proces zich onverminderd door, dan zit er in 2050 meer plastic in de oceanen dan vis.(10)
De Grote Versnelling richt een systematische slachting aan onder de niet-menselijke wezens waarmee we de Aarde delen, omdat ze hun habitat verliezen of opgejaagd of door onze vervuiling vergiftigd worden. Sinds 1970 is het aantal gewervelde dieren wereldwijd met 68 procent afgenomen, terwijl populaties van zoetwatersoorten als amfibieën met een verbijsterende 84 procent geslonken zijn. Met de insecten gaat het al even beroerd – in sommige streken rept men zelfs van een ‘insectageddon’. Er zijn nu gebieden waar de populaties bijna uitgestorven zijn – zoals de monarchvlinders die jaarlijks van Mexico naar de Verenigde Staten trekken en die hun aantallen de afgelopen dertig jaar met 98 procent hebben zien verschrompelen.(11)
In de geschiedenis van de Aarde hebben er vijf massa-extincties plaatsgevonden, onder meer als gevolg van catastrofes als vulkaanuitbarstingen en meteorietinslagen. Wetenschappers waarschuwen dat menselijke activiteiten er nu toe leiden dat soorten duizend keer sneller uitsterven dan normaal, en dat als we nog een paar decennia in dit tempo doorgaan, we de zesde massa-extinctie hebben veroorzaakt. Vooraanstaande deskundigen op dit gebied, zoals de bioloog E.O. Wilson, voorspellen dat, tenzij de mensheid haar leven betert, de helft van de naar schatting acht miljoen soorten op Aarde aan het eind van deze eeuw uitgestorven zal zijn, of op het punt van uitsterven zal staan.(12)
Een van de meest drastische gevolgen van onze menselijke activiteit is de uitstoot van broeikasgassen, die de Aarde opwarmen en de oceanen verzuren, wat later deze eeuw wellicht zal uitmonden in een totale vernietiging van de koraalriffen. De klimaatontwrichting waarmee we onze wereld hebben opgezadeld, loopt snel uit de hand. De Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (beter bekend als het IPCC) heeft gewaarschuwd dat we tot 2030 de tijd hebben om de zaken te keren, voordat er geen weg meer terug is en er kantelpunten getriggerd worden die een nog grotere ontwrichting zullen aanrichten. De huidige toezeggingen van regeringen om de uitstoot terug te dringen schieten jammerlijk tekort en leiden aan het eind van deze eeuw tot een opwarming van drie graden Celsius – genoeg om de fundamenten van onze beschaving te bedreigen –, maar ook het inlossen van deze beloften dreigt al uit beeld te verdwijnen.(13)
Naarmate wetenschappers beter zicht hebben gekregen op de overweldigende impact van de menselijke activiteit op de Aarde, zijn ze gaan beseffen dat onze verrichtingen zich met de grote natuurkrachten kunnen meten. Buigt een andere intelligente soort zich over, zeg, een miljoen jaar over onze archeologische nalatenschap, dan zouden ze snel tot de conclusie komen dat er in onze tijd iets ongekend in de geschiedenis van de Aarde heeft plaatsgevonden. De tekenen zouden onmiskenbaar zijn – waaronder nieuwe radioactieve isotopen, resten van plastic en beton, en koolstofdeeltjes van fossiele brandstoffen. Steeds meer wetenschappers stellen zich nu op het standpunt dat er een nieuw geologisch tijdvak is aangebroken. Volgens hen bevinden we ons niet langer in het Holoceen – de periode die gekenmerkt wordt door een stabiel klimaat, die de opkomst van de landbouw mogelijk heeft gemaakt – maar zijn we nu in het Antropoceen beland.(14)
Ze waarschuwen dat dit nieuwe tijdperk, dat een diepgaande verschuiving in de relatie tussen mens en natuur teweegbrengt, gevaarlijk instabiel is. Prominente aardwetenschappers hebben negen ‘planetaire grenzen’ vastgesteld waarbinnen de mensheid veilig kan manoeuvreren, maar waarvan we er al vier hebben overschreden. Uit bezorgdheid dat hun boodschap niet overal even luid en duidelijk ontvangen is, heeft een groep van 15 duizend wetenschappers uit 184 landen in november 2017 de mensheid gewaarschuwd dat we als gevolg van de overconsumptie van onze hulpbronnen met ‘grootschalige ellende en een catastrofaal biodiversiteitsverlies’ te kampen zullen krijgen. De tijd dringt, zo schrijven ze: ‘Binnenkort is het te laat om onze foutieve koers bij te stellen.’(15)
Maar tot op heden blijven we onze koers rustig vervolgen. Zou het kunnen dat de Tao Te Ching toch gelijk had?
Brand behoort tot een invloedrijke nieuwe lichting milieudenkers – sommigen staan bekend als ecomodernisten, anderen als new conservationists –, ‘natuurbehouders nieuwe stijl’ die menen dat de bestemming van de mensheid erin gelegen is om de natuur naar haar hand te zetten. Deze deskundigen, van wie velen nauwe banden onderhouden met centra van geld en macht, hebben in de milieubeweging een fel debat ontketent over de vraag hoe we ons tot het Antropoceen moeten verhouden. ‘We runnen de hele Aarde toch al, of we dat nu toegeven of niet,’ schrijft Emma Marris. ‘Om de Aarde bewust en effectief te bestieren, moeten we onze rol erkennen en deze zelfs omarmen.’(16)
Een belangrijk thema van deze groep is het in twijfel trekken van het idee van de natuur als iets wat losstaat van mensen. Sinds de Homo sapiens voor het eerst hun opwachting maakten, zo stellen ze, heeft er nooit meer zoiets als ongerepte wildernis bestaan. Daarom is er geen reden om te treuren over het verlies van iets wat slechts een romantische idealisering was. Zelfs wanneer we natuurreservaten in nationale parken aanleggen, zo betoogt Peter Kareiva, een andere natuurbehouder nieuwe stijl, leggen we er onze eigen waarden aan op door jachthutten te bouwen, ongewenste soorten te verwijderen en putten te slaan. Als gevolg daarvan, zo stelt hij, ‘creëren we parken die net zulke menselijke constructies zijn als Disneyland.’ We kunnen deze realiteit maar beter omarmen, zo luidt hun argumentatie, en erkennen dat een groot deel van de moderne wereld, in de woorden van Marris, een ‘wilde tuin’ is – een onstuimige wirwar van onkruid en taaie dierensoorten die gedijen in het kielzog van de menselijke ontwikkeling. Het heeft weinig zin om te proberen te voorkomen dat invasieve soorten wortel schieten, zo betogen ze, Eerder moeten we ze verwelkomen als iets wat natuurlijker is dan het in stand houden van inheemse soorten die niet langer kunnen overleven. ‘Opeens,’ zo stelt Marris, ‘heeft een stuk braakliggende grond in Detroit meer van doen met wildernis dan het Yellowstonepark.’(17)
Het is waar dat sinds mensen zich voor het eerst buiten Afrika waagden, ze de ecologie van elk nieuw gebied dat ze ontdekten verstoord hebben. Met wapens en strategieën, producten van hun collectieve conceptuele intelligentie, bleek onze fysiek gezien nietige soort in staat om zelfs de meest angstaanjagende monsters om zeep te helpen – en uiteindelijk uit te roeien. Waar ze ook naartoe migreerden, die kolossen zijn ze zeker in groten getale tegengekomen – in Australië bijvoorbeeld, waar ze op varanen stuitten die groter waren dan nijlkrokodillen en op reusachtige buidelleeuwen die op hun achterpoten konden staan om met hun enorme klauwen uit te halen. Kort nadat de mens er zo’n 40 duizend jaar geleden op het toneel was verschenen, zijn er in Australië zeker twintig spectaculaire geslachten van megafauna verdwenen.(18)
Mensen trokken pas zo’n 14 duizend jaar geleden naar het Amerikaanse continent, maar toen ze er aankwamen, werden ze geconfronteerd met een nog indrukwekkender verzameling aan kolossale dieren, zoals reusachtige gordeldieren ter grootte van een kleine auto, enorme grondluiaards van een kleine drie ton, sabeltandkatten met hoektanden zo lang als koksmessen en gigantische wollige olifanten, beter bekend als mastodonten. Stuk voor stuk legden ze binnen een paar duizend jaar na de eerste menselijke bewoning het loodje.(19)
Zelfs in Europa doolden er reuzen door het landschap. Er zwierven leeuwen, beren, hyena’s, wolven, elanden en oerossen rond. Mensen roeiden niet alleen de megafauna uit, overal waar ze kwamen veranderden ze ook het landschap. Australië was ooit bedekt met regenwoud. Het mediterrane landschap, nu geliefd om zijn wijngaarden en olijfbomen, was ooit dicht bebost met eiken, dennen en ceders. Het Engelse platteland, verheerlijkt in gedichten en op schilderijen, is vrijwel volledig een product van menselijk ingrijpen: in 1900 was het areaal aan prehistorische bos geslonken tot minder dan 5 procent van zijn oorspronkelijke omvang. Zelfs de dieren die het platteland bevolken, zoals schapen, geiten en koeien, zijn goeddeels creaties van menselijke interventie en zijn generaties lang gefokt ter domesticatie en ten koste van hun vermogen om in het wild te overleven.(20)
Tegen de tijd dat de Europeanen op het Amerikaanse continent voet aan wal zetten, hadden inheemse volkeren al millennia lang hun stempel op het land gedrukt. Wat er voor het Europese oog als ‘ongerepte wildernis’ uitzag, was in feite een landschap dat door zijn bewoners zorgvuldig was onderhouden. Zelfs van het schijnbaar maagdelijke Amazonewoud weten we nu dat het gedeeltelijk gemodelleerd is door verhoogde bermen, die in de loop van duizenden jaren door complexe samenlevingen zijn aangelegd om bomen tegen overstromingen te beschermen en geavanceerde nederzettingen in stand te houden.(21)
Met het ontstaan van vaste scheepvaartroutes tussen Europa en het Amerikaanse continent, kwam er wereldwijd een maalstroom van soortenvermenging op gang die sindsdien niet meer is stilgevallen. Historici noemen dit de grote of Columbiaanse uitwisseling, die onder meer Amerikaanse inheemse soorten als tomaten naar Italië, aardappelen naar Ierland en hete pepers naar Thailand bracht. In veel delen van de wereld zijn geïmporteerde of invasieve soorten nu eerder de norm dan de uitzondering geworden.(22)
Nu we het Antropoceen betreden, moeten we het verbluffende feit onder ogen zien – voor het eerst in 1989 gepostuleerd door milieuactivist Bill McKibben in The End of Nature – dat de wereld nergens nog een plek telt die vrij is van menselijke bemoeienis. Sommige van de meest afgelegen plaatsen zijn het ook meest vervuild, zoals de Noordpool, waar verontreinigende stoffen als dioxine en DDT zich ophopen. Of de elf kilometer diepe Marianentrog in de Stille Oceaan, waar een niveau van PCB-verontreiniging in schaaldieren is aangetroffen dat vijftig keer hoger ligt dan dat van krabben in de vuilste wateren van het Chinese vasteland.(23)
Hoewel dit voor velen van ons een betreurenswaardig stand van zaken lijkt, nemen veel natuurbehouders nieuwe stijl deze ontwikkelingen op de koop toe. Volgens hen is de natuur niet kwetsbaar, maar juist uitermate veerkrachtig. Voor elke habitat die verloren gaat, ontstaat een nieuw leefgebied. ‘Beweeg je, pas je aan of sterf,’ proclameert Brand, die verder van mening is dat wanneer kwetsbare inheemse soorten uitsterven, ‘ze een niche voor andere soorten achterlaten om in te migreren of zich aan te passen.’ Een hoofdartikel over de biodiversiteitscrisis in The Economist stelt triomfantelijk dat ‘deze orgie van vernietiging in zekere zin natuurlijk is. In de natuur concurreren verschillende soorten om hulpbronnen, en de mens is een zeer succesvolle concurrent gebleken.’(24)
Als dit sterk riekt naar Gordon Gekko’s rechtvaardiging van het vrijemarktkapitalisme op grond van zijn pseudo-evolutionaire theorie van de ‘survival of the fittest‘, dan is dat geen toeval. Naast hun verheerlijking van de menselijke suprematie geloven de ‘natuurbehouders nieuwe stijl’ namelijk ook vurig in de kracht van marktwerking en technologie om een rooskleurige toekomst te bewerkstelligen in een omgeving die doelbewust gebouwd is rond de maximalisatie van menselijke ambities. In de overtuiging dat de waarde van de natuur uitsluitend gelegen is in wat ze de mensheid te bieden heeft, stellen ze dat natuurbeheer een instrument voor economische ontwikkeling moet worden. Ze propageren een visie van ‘werklandschappen’, waarin bijvoorbeeld bomen worden aangeplant voor de houtproductie, zelfs als daarvoor primaire bossen gekapt moeten worden en biodiverse ecosystemen voor monoculturen worden ingewisseld.(25)
Aangezien de mensheid aan het langste eind heeft getrokken, aldus de natuurbehouders nieuwe stijl, moet de natuur zich plooien naar de geglobaliseerde markteconomie waarin ook de rest van het leven vervat zit. Het proces aan de hand waarvan deze assimilatie moet verlopen, staat bekend als ecosysteemdiensten: een methode om een financiële waarde toe te kennen aan elk van de diensten die de natuur de mensheid biedt. Op basis van een blind vertrouwen in marktwerking stellen ze dat de diensten die door de natuur geleverd worden, mits correct geprijsd, eerlijk gewaardeerd zullen worden, en dat die diensten die de mensheid ten goede komen automatisch via marktmechanismen in stand zullen worden gehouden.(26)
Het concept van ecosysteemdiensten ontstond in de jaren tachtig, hetzelfde decennium waarin ook het neoliberalisme opgang maakte. Ironisch genoeg werd het concept niet ontwikkeld door de natuurbehouders nieuwe stijl, maar door vooraanstaande milieuactivisten die, gefrustreerd door hun gesneefde pogingen om de natuur voor ontwrichting te behoeden, van mening waren dat hun inspanningen meer gewicht in de waagschaal zouden leggen als ze erin zouden slagen om zakenmensen en beleidsmakers in hun eigen taal en begrippenkader aan te spreken. Zouden de belangrijkste beleidsmakers eenmaal inzien hoe waardevol de giften van de natuur zijn, dan zouden die zeker stoppen met het ruïneren van hun eigen rijkdom.(27)
Vanuit dit lovenswaardige streven heeft het concept van ecosysteemdiensten zich een weg gebaand door het milieu-establishment en is het verheven tot een beleidspijler van VN-agentschappen, grote natuurbeschermingsorganisaties en bedrijven. Men heeft economische waarde toegekend aan koraalriffen, draslanden, rivieren, bossen en tropische wouden – er zijn zelfs pogingen gedaan om een monetaire waarde aan de hele planeet toe te kennen. Op internationale beleidsconferenties is de natuur grondig in het monetaire circuit geïntegreerd geraakt, compleet met haar eigen boekhoudkundige classificatie: natuurlijk kapitaal.(28)
Hoewel ooit gestart vanuit de beste bedoelingen, is gebleken dat het concept van het toekennen van een financiële waarde aan ecosysteemdiensten ter bevordering van natuurbehoud ernstige gebreken vertoont, vaak contraproductief is en uiteindelijk zijn doel voorbij schiet. Het meest voor de hand liggende probleem is dat, wanneer een ecosysteem eenmaal voorwerp is van een kosten-batenanalyse, het voortbestaan ervan uitsluitend afhangt van de relatieve waarde ervan ten opzichte van concurrerende ontwikkelingsprojecten. Drasland kan bijvoorbeeld van waarde zijn om een stad tegen overstromingen te beschermen. Maar leg je het droog om er een nieuwe, chique buitenwijk op te bouwen, dan zou dat weleens heel wat lucratiever kunnen zijn. Einde verhaal.(29)
Andersom geldt dat hoe ernstiger natuurlijk ecosystemen aangetast worden – zoals verbleekte koraalriffen die niet langer diverse vispopulaties kunnen huizen –, hoe minder waardevol hun diensten zijn en hoe minder stimulans er is om ze in stand te houden. Soms druisen economische prikkels rechtstreeks in tegen wat goed is voor een gezond ecosysteem – zelfs een ontwricht klimaat kan financiële kansen bieden aan degenen die daartoe bereid zijn. De rap slinkende ijskap op de Noordpool is dan niet alleen een voorbode van een wereldwijde catastrofe, maar houdt op de korte termijn ook een buitenkans in voor de mijnbouw en scheepvaart. In 2019 bezondigde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo zich aan een lofzang op het smeltende ijs, aangezien het bedrijven toegang geeft tot olie, gas, uranium, en bovendien de visserij bevordert en nieuwe handelsroutes openstelt. ‘Noordpoolroutes,’ zo glunderde hij, ‘kunnen de Panama- en Suezkanalen van de eenentwintigste eeuw worden.’(30)
Op een dieper niveau verandert het toekennen van een financiële waarde aan ecosysteemdiensten impliciet de manier waarop mensen over de natuur denken. Het wordt maatgevend om de waarde van levende wezens in termen van marktgerichte parameters als handel, efficiëntie en winst te beschouwen. Zoals ik in The Patterning Instinct stel, zijn de kernmetaforen die we gebruiken om over de wereld na te denken sterk van invloed op onze waarden – en uiteindelijk op ons collectieve handelen als samenleving. Sinds de wetenschappelijke revolutie is de kernmetafoor van de natuur als machine de westerse cultuur binnengesijpeld, waardoor mensen de levende Aarde als een hulpbron zijn gaan opvatten die we zonder enige consideratie voor haar intrinsieke waarde kunnen exploiteren. De financialisering van de natuur vormt een moderne verfijning van de bestaande metafoor, waarin de natuur tot een balanspost wordt gereduceerd. De ecologisch filosoof Eileen Crist heeft erop gewezen dat als je de natuur als een hulpbron beschouwt, je de Aarde zonder enige morele bedenkingen van alles aan kunt doen. Vissen verworden tot visserij, boerderijdieren tot vee – levende wezens als activa die vanuit een winstoogmerk geëxploiteerd kunnen worden.(31)
Naarmate de inzet deze eeuw hoger wordt, zullen de gevaren die uit deze mechanistische metafoor van de natuur voortvloeien er alleen maar huiveringwekkender op worden. De versnelde ontwrichting van het klimaat leidt er nu al toe dat techno-dystopische ideeën over geo-engineering steeds acceptabeler worden. Liever dan de op fossiele brandstoffen gebaseerde en op groei gerichte economie in de waagschaal te stellen, spelen beleidsmakers serieus met het idee om de Aarde als een gigantische machine te behandelen die reparatie behoeft, en zien ze ruimte voor grootschalige technische projecten om die reparatie in gang te zetten. Een van die projecten, gefinancierd door Bill Gates, bestaat uit het injecteren van aerosolen in de stratosfeer teneinde zonlicht te weren. De risico’s zijn enorm, waaronder de kans op ernstige verstoringen van de wereldwijde neerslagpatronen. En zijn we er eenmaal mee begonnen, dan is er geen weg meer terug zonder een onmiddellijke catastrofale opwarming te riskeren. Bovendien doet het niets aan de verzuring van de oceanen en is er een kans dat we de blauwe lucht voor eeuwig in een doffe waas veranderen. Ondanks deze bezwaren wordt geo-engineering op VN-bijeenkomsten serieus besproken en voorspellen publicaties als The Economist dat de inzet ervan – aangezien het nu eenmaal goedkoper is en onmiddellijk werkt – waarschijnlijker is dan de implementatie van drastische, bindende emissiereducties.(32)
Op het diepste niveau dienen we te beseffen hoe volkomen absurd het is om onze levende Aarde, zover we weten de enige bron van leven in het universum, tot een financieel marktinstrument te degraderen. Neem iemand in gedachten van wie je veel houdt. Stel nu dat er een miljardair naar je toe komt en je een willekeurig bedrag biedt om haar te kopen, te misbruiken en vervolgens te vermoorden, zou je dat zelfs maar één moment overwegen? Natuurlijk niet. Sommige dingen zijn heilig, ze hebben een waarde die elke prijs te boven gaat. Dus moeten we ons afvragen waarom we niet veel meer als Smohalla reageren wanneer zakenmensen en economen een prijskaartje aan Moeder Aarde hangen?(33)
Oscar Wilde omschreef een cynicus ooit als iemand die de prijs kent van alles en de waarde van niets. Door de giften van de natuur aan de mensheid in het wereldwijde financiële systeem te incorporeren, verheft onze samenleving cynisme tot de primaire waarde waaraan alles afgemeten wordt.(34)
Dit verschijnsel, dat bekend staat als het syndroom van het schuivende referentiekader, werd voor het eerst ontdekt door de visserijbioloog Daniel Pauly, terwijl hij onderzoek deed naar de afname van de visvangst voor de oostkust van Noord-Amerika, die sinds het moment dat die cijfers worden bijgehouden met 97 procent geslonken was. Toen hij merkte dat de vissers zich daar helemaal niet druk om maakten, kwam hij tot de realisatie dat elke generatie datgene wat ze aan het begin van hun carrière vangen als referentiekader gebruiken, ongeacht hoeveel geringer hun vangsten zijn dan die van de vorige generatie, hetgeen culmineerde in wat hij ‘de geleidelijke afstemming op de sluipende verdwijning’ van vispopulaties noemde. Sindsdien is aangetoond dat het schuivende referentiesysndroom overal ter wereld voorkomt.(36)
De treurige waarheid is dat het overgrote deel van de overstelpende overvloed van de natuur al verdwenen is. We leven in een wereld die vooral gekenmerkt wordt door de relatieve stilte en leegte van de natuurgebieden. Pas als we verslagen over wilde dieren van eeuwen her raadplegen, beseffen we hoeveel er verdwenen is. Een schrijver uit de achttiende eeuw schreef over scholen haringen voor de kust van Wales die wel vijf of zes mijl lang waren, en zo dicht opeen gepakt dat ‘het hele water lijkt te leven. Het ziet over grote afstanden zo zwart dat hun aantal onuitputtelijk lijkt.’ In de zeventiende eeuw konden zeelieden in het Caribisch gebied ’s nachts navigeren op het geluid van enorme scholen zeeschildpadden die naar de broedstranden op de Kaaimaneilanden op weg waren. In de Chesapeake Bay, tegenwoordig geteisterd door vervuilde dode zones, vingen jagers jaarlijks honderdduizenden moerasschildpadden voor de schildpadsoep. In de negentiende eeuw verduisterden enorme zwermen passagiersduiven de zon in het oosten van de Verenigde Staten. Het laatste exemplaar stierf in 1914 in een dierentuin.(37)
In normale tijden vormt extinctie een natuurlijk onderdeel van de evolutie: nieuwe soorten evolueren uit eerdere, wat wil zeggen dat ‘uitgestorven’ soorten niet echt uitgestorven zijn, maar eerder de voorlopers van nieuwe soorten. Wanneer dat uitsterven echter plaats vindt als onderdeel van een massa-extinctie, dan betekent dit een ernstige en permanente aantasting van de rijkdom van het leven. Soorten die door toedoen van menselijke ontwikkeling uitgeroeid raken, worden uit het palet van de natuur gewist, waarmee elke mogelijkheid tot verdere evolutionaire vertakking ten einde komt. De gemiddelde levensduur van een soort bedraagt grofweg een miljoen jaar – het verhaal van elke soort is, in de woorden van E.O. Wilson, een uniek epos. We hebben gezien hoe de enorme diversiteit van het leven op Aarde als de geëvolueerde intelligentie van de natuur kan worden opgevat. Extinctie maakt de natuur dommer en elimineert de overvloed die ze zo moeizaam in de loop van miljarden jaren heeft opgebouwd.(38)
Hoe finaal extincties ook zijn, het nagenoeg uitsterven van het gros van de dierpopulaties, extirpatie genoemd, is misschien nog wel verwoestender. Berekeningen wijzen uit dat de Aarde sinds de komst van de menselijke beschaving 83 procent van haar wilde zoogdieren, 80 procent van de zeezoogdieren en ongeveer de helft van haar biomassa van bomen en planten is kwijtgeraakt – een wereldwijde aanslag op het leven die door de bioloog Norman Myers toepasselijk het Grote Sterven is gedoopt. De soorten die we als iconen van de grootsheid van de natuur zien – leeuwen, tijgers, olifanten, walvissen, et cetera – en die nu nauwelijks kunnen overleven, kwamen ooit in groten getale voor. Men schat dat er in 1800 in Afrika zo’n 26 miljoen olifanten rondzwierven. Nu zijn dat er nog maar vierhonderdduizend. De spectaculaire aanblik van gnoes die met miljoenen over de vlaktes van Afrika trekken, dreigt te verdwijnen nu de gnoe zelf met uitsterven bedreigd wordt, en de laatste gnoes hun migratieroutes geblokkeerd zien door hekken, nederzettingen en wegen. En het Grote Sterven voltrekt zich in een steeds hoger tempo: 2000 jaar oude baobabbomen die er al waren toen Jezus leefde sterven plotseling af; bij de Australische bosbranden van 2019-2020 zijn drie miljard dieren om het leven gekomen. In de woorden van onderzoeksjournalist J. B. MacKinnon: ‘extirpatie is de grote teloorgang van het getij van het leven.’(39)
De volgende keer dat je erop uit trekt in de natuur en je verwondert over de schoonheid ervan, neem dan even de tijd om je te realiseren dat je naar een bleek, verschrompeld aftreksel kijkt van wat er ooit geweest is. Een hele reeks studies die de achteruitgang van soorten en ecosystemen in kaart brengt, geeft aan dat we in totaal zo’n 90 procent van de overvloed van de natuur verloren hebben. We leven, aldus MacKinnon, in een ‘wereld van tien procent’. Degenen onder ons die zich graag aan de heilige schoonheid van de natuur laven, omschrijven haar soms als een tempel. Maar, zoals MacKinnon opmerkt, ‘moeten we een grotere waarheid onder ogen zien, namelijk dat de natuur geen tempel is, maar een ruïne. Een mooie ruïne, maar niettemin een ruïne.’(40)
Het is nogal verbijsterend om te bedenken dat al deze vernietiging is teweeggebracht door een soort die slechts van een kleine 0,01 procent van de geschiedenis van het leven deel uitmaakt, en in biomassa gemeten amper 0,01 procent van al het leven. Hoewel sommigen de dominantie van de mensheid als een ‘goddelijke’ opmars verheerlijken, zijn er ook andere manieren om daarnaar te kijken. De mensheid heeft ongetwijfeld een ongekende macht verworven, maar een groot deel daarvan is ten behoeve van vernietiging aangewend. Wat zouden andere dieren over mensen zeggen als ze de kans kregen? De dieren die er nog zijn, gaan gebukt onder een apocalyps die zijn weerga niet kent in de geschiedenis van deze planeet. Andere massa-extincties waren het gevolg van geofysische gebeurtenissen als vulkaanuitbarstingen of meteorietinslagen, waarvoor niemand verantwoordelijk was. Deze extinctie is een opzettelijke en systematische vernietiging van het leven, die met volledige kennis van zaken door één soort ten uitvoer wordt gebracht. Deze mag dan de zesde massa-extinctie heten, in werkelijkheid zou de eerste massa-uitroeiing een toepasselijkere benaming zijn.(41)
Met uitzondering van een paar hardnekkige overlevers als kakkerlakken, ratten en duiven, zijn de dieren die een gedeeltelijke of volledige extinctie bespaard zijn gebleven doorgaans gedomesticeerd, zoals koeien, kippen en varkens. Maar de term domesticatie verraadt weinig over de realiteit van hun bestaan. Louter en alleen voor het gerief van de mens wordt het overgrote deel van deze dieren geknecht, gepijnigd en vervolgens genadeloos afgeslacht. De wreedheid van de systematische foltering waaraan tientallen miljarden dieren per jaar – stuk voor stuk voelende wezens met een zenuwstelsel dat net zo goed in staat is om ondraaglijke pijn te registreren als het mijne of het jouwe – in naam van de mensheid onderworpen worden, vertegenwoordigt wellicht de grootste orgie van lijden dat het leven op Aarde ooit heeft meegemaakt. Eco-filosoof Derrick Jensen merkt op dat het zeer waarschijnlijk is dat als dieren konden praten ze ons zouden vertellen dat als ze het gezicht van een mens zien, ze geen god ontwaren maar de duivel.(42)
Maar uiteraard kunnen ze niet spreken, wat de reden is dat deze holocaust maar eindeloos doorgaat zonder dat er in het publieke debat veel worden aan vuil gemaakt worden. Sinds de opkomst van agrarische beschavingen hebben culturen hun overheersing over de dieren die ze onderwierpen, gerechtvaardigd door zich op een aangeboren superioriteit te beroepen. Toen de Europeanen de afgelopen eeuwen andere gebieden onderwierpen, verdedigden ze dat op grond van een narratief van witte suprematie – een verhaal dat ook vandaag de dag nog zijn schadelijke kracht behoudt – boven andere rassen. Onder degenen die de giftige kwaliteiten ervan inzien, wordt witte suprematie als een vorm van geweld beschouwd die anderen leed berokkent en tegelijkertijd ook de daders beschadigt door hen aan een systeem van geweld en wreedheid te klinken. Wat minder vaak erkend wordt, is dat de ideologie van menselijke suprematie – die een beroep doet op een veronderstelde aangeboren superioriteit boven niet-menselijke dieren – soortgelijke kwalijke effecten heeft.(43)
Menselijke suprematie is zo ingebed in onze culturele normen dat ze nauwelijks onderwerp van gesprek is. In de woorden van Crist: ‘Van jongs af aan worden mensen hier onophoudelijk mee geïndoctrineerd en wordt ze erin gehamerd via een een succesvolle conditionering door de dominante antropocentrische cultuur.’ Het betreft echter een specifieke ideologie die haar oorsprong vindt in een westers wereldbeeld dat de natuur ontheiligt en tot een te exploiteren hulpbron degradeert. Uiteindelijk is het de ideologie van de menselijke suprematie die ons in staat stelt om dieren in de bio-industrie te maltraiteren, bergtoppen op te blazen om steenkool te winnen, regenwouden in woestenijen van monoculturen te veranderen, miljoenen kilometers oceaanbodem met sleepnetten om te woelen en alles wat beweegt op te scheppen – terwijl we ons beroemen op het Antropoceen en beweren dat de natuur er alleen is om menselijke behoeften te dienen. Omdat deze ideologie overal om ons heen is en zelden in twijfel wordt getrokken, valt het idee van de menselijke suprematie gemakkelijk te negeren. Maar herken je haar eenmaal, dan ontwaar je haar overal waar je kijkt.(44)
Word je je eenmaal bewust van de enormiteit die de mensheid begaat, dan kan dat soms tot een afkeer van de eigen soort leiden. ‘Wij zijn seriemoordenaars die alle verstand te boven gaan,’ stelt een auteur. Anderen vergelijken de mens soms met een kankergezwel dat zich ongecontroleerd verspreidt tot hij zijn gastheer doodt. Is het echter de menselijke natuur die deze catastrofe heeft veroorzaakt, of is het iets wat specifiek betrekking heeft op de dominante cultuur?(45)
Wanneer kwaadaardige kankercellen zich verspreiden, doen ze dat doorgaans als gevolg van afwijkingen in hun dna, die tot gevolg hebben dat ze de regulerende terugkoppeling van naburige cellen negeren, wat in een ongecontroleerde wildgroei resulteert. Sommige denkers nemen een dergelijke dynamiek ook in het mondiale kapitalisme waar, dat een voortdurende groei van de productie en consumptie van hulpbronnen nodig heeft om stabiel te blijven. In hun optiek is het niet zozeer de mensheid als soort die de natuur overweldigt, maar het door het kapitalisme gedicteerde systeem van normen, wetten en machtsverhoudingen dat de bron van deze massale ontwrichting vormt. Om die reden stellen ze dat het ‘Antropoceen’ een verkeerde benaming is: het legt de schuld voor de klimaatontwrichting en de ecologische ineenstorting ten onrechte bij alle mensen die ooit geleefd hebben, terwijl het in werkelijkheid slechts een kleine minderheid betreft. De cijfers bevestigen dit: de rijke OESO-landen vertegenwoordigen slechts 18 procent van de wereldbevolking, maar nemen 74 procent van het mondiale bbp voor hun rekening en zijn verantwoordelijk voor 73 procent van alle CO2-uitstoot sinds 1850. Eén Amerikaanse burger stoot gemiddeld genomen vijfhonderd keer zoveel koolstofdioxide uit als een inwoner van Ethiopië of Cambodja. De juiste benaming voor ons tijdperk, zo opperen ze, zou het Kapitaaloceen moeten luiden.(46)
Terwijl de welvarende inwoners van het mondiale Noorden grotendeels verantwoordelijk zijn voor de verwoesting van het milieu en het klimaat, zijn miljarden mensen met lagere inkomens in het mondiale Zuiden juist het kwetsbaarst voor de verwoestende gevolgen ervan. Wanneer droogtes, overstromingen en hongersnoden toeslaan, worden verarmde landen als Syrië, Bangladesh of Soedan daar onevenredig zwaar door getroffen. Ironisch genoeg zijn het ook de inheemse volkeren, die in de minst ontwikkelde delen van de wereld leven, die het meest te lijden hebben onder de klimaatverandering, terwijl zij nota bene in de frontlinie staan om wat er nog rest van de natuur te beschermen. Geschat wordt dat inheemse volken, die minder dan 5 procent van de wereldbevolking uitmaken, 80 procent van de biodiversiteit beschermen – en dat vaak ten koste van hun eigen leven wanneer mijnbouw- en fossiele-brandstofbedrijven hun grondgebied binnendringen.(47)
Maar als de grootschalige vernietiging van de natuur een gevolg is van het mondiale kapitalisme, hoe verklaren we dan de eerdere extincties van megafauna die telkens plaatsvonden wanneer mensen een nieuw continent betraden? Wijst dat er niet op dat er echt iets in de menselijke natuur ingebakken zit dat niet in harmonie kan bestaan met de niet-menselijke wereld? Dit is een belangrijke vraag die we nader moeten onderzoeken.
In eerdere hoofdstukken hebben we specifiek menselijke kenmerken vastgesteld die ons van andere soorten onderscheiden. Met hun grotere prefrontale cortex ontwikkelden mensen een gespleten bewustzijn, met een afzonderlijk ‘ik’ dat in staat is om conceptueel te plannen en te denken, wat uiteindelijk uitmondde in wat taoïsten yu-wei of doelgerichte actie noemden. De krachten die door het menselijk conceptueel bewustzijn ontketend werden, vormden de onderliggende oorzaak voor de verstoringen die die vroege generaties mensen teweegbrachten, toen ze zich op nieuwe continenten begonnen te vestigen. Terwijl de dieren in Afrika tijdens miljoenen jaren geëvolueerd waren om hominiden te vrezen, had de megafauna van andere continenten geen enkel zicht op het gevaar dat deze nietige, ogenschijnlijk onschuldige wezens met hun wapens en complexe jachtstrategieën vormden.
Maar die eerste verstoringen en extincties maakten geleidelijk aan plaats voor meer duurzame omgangsvormen met de niet-menselijke natuur om hen heen. We hebben gezien hoe culturele aantrekkers zich in de loop van de generaties kunnen ontwikkelen als uitingen van de collectieve menselijke intelligentie. In het geval van inheemse culturen namen deze de vorm aan van nieuwe gedragsnormen die tot een duurzaam evenwicht tussen mens en natuur leiden.(48)
We weten niet precies hoe deze nieuwe culturele aantrekkers duizenden jaren geleden in inheemse gemeenschappen ontstaan zijn, maar waarschijnlijk waren ze het product van de geaccumuleerde wijsheid van de stamoudsten. Als tegenwicht voor het schuivende referentiesyndroom hebben die wellicht de culturele herinnering levend gehouden aan de rijkere dierenpopulaties uit vroegere tijden en rituelen en de naleving ervan bevorderd, die het gedrag in de richting van duurzamere praktijken hebben omgebogen. Deze culturele aantrekkers waren zo veerkrachtig dat vele ervan nog altijd in de waarden van inheemse gemeenschappen verankerd zijn.(49)
Voortbouwend op de alomtegenwoordige inheemse perceptie van de natuur als een grote familie – wat impliceert dat alle schepselen verwanten zijn – behelsden de praktijken die uit deze culturele aantrekkers voortkwamen respect voor en wederkerigheid met alle niet-menselijke wezens. In het noordwesten van Noord-Amerika was de zalmtrek tot de komst van de Europese kolonisten bijvoorbeeld uitbundig – en dat was niet omdat het de inheemse bevolking aan het technisch vernuft voor overbevissing ontbrak, maar vanwege een complexe reeks van rituelen die hen ervan weerhield om vis te consumeren alvorens zich eerst van alle ceremonies te hebben gekweten.(50)
Na jarenlang onderzoek naar inheems landbeheer in Californië heeft de ecoloog Kat Anderson twee overkoepelende oogstprincipes geïdentificeerd: laat een deel van wat je verzamelt achter voor andere dieren en verspil niet wat je geoogst hebt. Onder de noemer Eerzame Oogst heeft Robin Wall Kimmerer een reeks soortgelijke voorschriften beschreven van inheemse Amerikanen, die als leidraad dienen voor het landbeheer, waaronder leefregels als: vraag toestemming voordat je iets neemt, neem alleen wat je nodig hebt; en geef iets terug in ruil voor wat je genomen hebt.(51)
Er zijn verhalen in overvloed van westerse bezoekers die gezien hebben hoe inheemse mensen een deel van de oogst achterlieten en dit ten onrechte als luiheid of inefficiëntie interpreteerden. ‘Wij Indianen laten graag iets achter voor degene die na ons komt,’ legde een inheemse Amerikaan in de jaren dertig aan een westerling uit. Kimmerer vertelt over een Europese student landbouwkunde die een systeem had ontworpen om zijn Ojibweg-gastheren te helpen hun rijstoogst efficiënter uit hun kano’s over te laden, nadat hij gezien had hoe de helft van de oogst in het water was gevallen en ogenschijnlijk verloren was gegaan. Zijn gastheren wezen zijn hulp vriendelijk af en wezen erop dat de rijst zichzelf moest zaaien voor het volgende jaar, en dat de ‘verspilde’ rijst ook eenden aantrok. ‘Onze leer,’ zo verklaarden ze, ‘schrijft ons voor om nooit meer dan de helft te nemen.’(52)
Anderson merkt op dat de inheems Amerikaanse benadering van het land het midden houdt tussen de twee conventionele categorieën van ‘jagen en verzamelen’ en ‘landbouw’. In een reeks praktijken die ze kenschetst als ‘zorg dragen voor de wilde natuur’, laat ze zien hoe de inheemse bevolking manieren ontwikkelde om de gezondheid en overvloed van het land in stand te houden zonder het te domesticeren. Sommige plantensoorten lijken zelfs tezamen met mensen geëvolueerd te zijn, in een symbiotische, wederzijds versterkende relatie. Kimmerer beschrijft bijvoorbeeld hoe buffelgras dat op de juiste manier geoogst wordt uitbundiger teruggroeit dan wanneer het met rust wordt gelaten.(53)
Vergelijkbare patronen van duurzame bloei, doorgaans aangeduid als ’traditionele ecologische kennis’, vind je overal ter wereld in inheemse gemeenschappen terug. Net als in Noord-Amerika ontwikkelden de Polynesische kolonisten op Hawaï, na een eerste, ontwrichtende periode van extinctie, een strikte en veelomvattende kapu-code, die gedetailleerde gedragsregels voorschreef. De bergachtige eilandcentra golden als spirituele godenrijken die onder geen beding ontheiligd mochten worden. Vissen buiten het seizoen of baden in een plas die voor drinkwater werd gebruikt, stonden te boek als vergrijpen waarvoor de doodstraf gold. Het concept van kuleana – waarin hun opvattingen rond voorrechten en verantwoordelijkheden waren verwerkt – reguleerde de relatie met de niet-menselijke eilandbewoners, met als gevolg dat toen de bevolking er in de loop der eeuwen tot wel 800 duizend zielen toenam, het niet-menselijke leven bleef floreren.(54)
Ook in Australië stichtten de Aborigines heilige droomplaatsen – dikwijls broed- of nestplaatsen – waar niet gejaagd, gevist of verzameld, en niets verbrand mocht worden. Visvallen in rivieren werden ontworpen met wijdmazige netten, zodat de jongen konden ontsnappen en alleen de grote exemplaren gevangen werden. Een negentiende-eeuwse kolonistendochter schreef in haar dagboek dat, toen ze haar vader vroeg waarom er geen vis meer was, hij antwoordde: ‘Toen de zwarten vertrokken, vertrok ook de vis.’ Zonder de rituele praktijken van de Aborigines hadden de kolonisten de complete vispopulatie in slechts één generatie weggevaagd.(55)
Terwijl de dominante westerse cultuur getracht heeft om de natuur te onderwerpen en onze biofilie in keurige hokjes heeft gestopt – tochtjes naar natuurparken, wandelexpedities, strandvakanties, et cetera –, hebben sommige ecologische denkers de bredere implicaties van onze intrinsieke verbondenheid met de natuur aan een nader onderzoek onderworpen. Af en toe heeft dit onderzoek een onverwachte openbaring opgeleverd, die door de barrières van het conceptuele bewustzijn heen moest breken om een inzicht te ontdekken waarmee inheemse culturen al duizenden jaren bekend zijn. Zo begon de bekende milieuactivist Aldo Leopold zijn carrière als jager. Hij was door de US Forest Service aangesteld om in New Mexico beren, wolven en poema’s af te schieten om hun populaties in toom te houden. Hij herinnert zich hoe hij op een keer een moederwolf had afgeschoten en haar nadien in de ogen keek:
‘We bereikten de oude wolf op tijd om een fel groen vuur in haar ogen te zien sterven. Ik realiseerde me toen, en heb sindsdien altijd geweten, dat er iets nieuws in die ogen schuilging, iets wat alleen zij en de berg kenden. Ik was toen nog jong en schietgraag; ik dacht, aangezien minder wolven meer herten betekende, geen wolven een jagersparadijs zou opleveren. Maar toen ik het groene vuur zag sterven, voelde ik dat noch de wolf, noch de berg het met deze visie eens was.
Dit moment bracht bij Leopold een diepgaande verandering teweeg, waarna hij zijn aan natuurbehoud wijdde.(57)
In 1973 stelde de filosoof Arne Næss voor om niet zozeer onze relatie mét de natuur te onderzoeken, maar als vertrekpunt te nemen dat wij natuur zíjn. Hij noemde zijn benadering ‘diepe ecologie’ en onderzocht hoe dit ons idee van wat het betekent om mens te zijn in een nieuwe vorm zou kunnen gieten. ‘Ik wil aarzelend het concept van het ecologische zelf introduceren,’ zo schreef hij. ‘Men zou kunnen stellen dat wij vanaf het allereerste begin van ons zelf in en van de natuur zijn.’ Zoals we gezien hebben was Næss niet de enige Europeaan die dit inheemse kerninzicht opnieuw zou opdiepen. Zo verklaarde Albert Schweitzer op vergelijkbare wijze: ‘Ik ben leven dat leven wil, te midden van leven dat leven wil.’(58)
Degenen die dit bredere ecologische zelf als deel van hun kernidentiteit omarmen, worden echter met een zware last opgezadeld. Het leven ligt onder vuur van onze beschaving – het wordt in hoog tempo systematisch verwoest. Hoe kom je klaar met deze pijn zodra je de enormiteit ervan werkelijk tot je door laat dringen? Aldo Leopold mijmert: ‘Een van de represailles van een ecologische vorming is dat je op jezelf bent teruggeworpen in een wereld van wonden.’(59)
Leopold schreef deze woorden nog voor de Grote Versnelling van start was gegaan. Nu de ecologische catastrofe escaleert, zijn mensen in het aangezicht van alle verwoesting niet langer op zichzelf teruggeworpen. Wetenschappers die zich met de verstoring van de natuurlijk aardsystemen bezighouden, worden steeds vaker door emoties overvallen die ze ‘eco-verdriet’ zijn gaan noemen. Een van hen vertelt hoe hij een jonge promovendus naar het Great Barrier Reef meenam om er het gedrag van vissen te bestuderen, om er vervolgens achter te komen dat de koralen door verbleking afgestorven waren en er niets meer te onderzoeken viel. Soms leren wetenschappers hoe ze met hun verdriet moeten omgaan van inheemse ouderen die het land bewonen dat zij bestuderen – gemeenschappen die vele generaties de tijd hebben gehad om het verdriet over het verlies te verwerken, zoals de Aborigines dichter Oodgeroo Noonuccal op indringende wijze beschrijft:
De struiken zijn weg, de jacht, het lachen.
De adelaar is weg, de emoe en de kangoeroe, weg van deze plek.
De bora-ring is weg.
De corroboree is weg.
En nu gaan wij weg.(60)
Nu het besef van de klimaatontwrichting steeds breder doordringt, vinden wetenschappers almaar meer bezorgde burgers en scholieren aan hun zij in wat tot een epidemie van klimaatangst aan het uitgroeien is. Terwijl er over de hele wereld zelfhulpgroepen georganiseerd worden om deze collectieve angst te helpen verwerken, zijn vrijwel alle deskundigen het eens over twee cruciale therapeutische componenten: deel je verdriet met anderen en zet het om in collectieve actie voor de bescherming van het leven.(61)
Hoewel er over de hele wereld talloze waardevolle projecten zijn die een dam trachten op te werpen tegen het tij van verwoesting, zijn deze doorgaans gedoemd te mislukken wanneer het tij zelf niet gekeerd wordt. Dit vereist een diepgaande verschuiving in waarden van onze gangbare antropocentrische veronderstelling dat de natuur er alleen is ten behoeve van mensen naar een erkenning van de intrinsieke waarde van het leven zelf en zijn inherente recht om in al zijn glorieuze diversiteit te floreren. Aldo Leopold gaf deze ethiek beknopt weer in zijn beroemde woorden: ‘Iets is goed als het bijdraagt aan het behoud van de samenhang, stabiliteit en schoonheid van leefgemeenschappen. Iets is verkeerd, als het daaraan afbreuk doet.’(62)
Achter deze heldere stelling van Leopold gaat echter een moeras van complicaties schuil, waardoor we weer bij de kwesties aanbelanden die door de natuurbehouders nieuwe stijl eerder aan de orde zijn gesteld. Omvat de voornoemde leefgemeenschap zowel mensen als niet-mensen? Zo ja, hoe maken we dan een onderscheid tussen die twee? En zo nee, hoe passen menselijke behoeften dan in deze ethiek? Als gevolg van antropogene verstoringen botsen de behoeften van een individuele soort soms met de bloei van een heel ecosysteem. Op de Galápagoseilanden moesten de autoriteiten bijvoorbeeld honderdduizenden wilde geiten uitroeien om het leefgebied van de reuzenschildpadden te herstellen. Hoezeer we ons wellicht ook verheugen over het herstel van de schildpaddenpopulatie, blijft het de vraag of dit het afslachten van al die geiten rechtvaardigt. Waarom zou het leven van de ene soort belangrijker zijn dan dat van een andere?(63)
Terwijl sommige natuurbehouders nieuwe stijl deze complexe vragen hebben aangegrepen om het idee van wilde natuur te verwerpen, volgden andere ecologische denkers een genuanceerdere benadering, gebaseerd op een meer inclusieve opvatting van de natuur als een allesomvattend domein wiens floreren voortkomt uit de wijze waarop de samenstellende delen – zowel menselijke als niet-menselijke – zich tot elkaar verhouden. Dit perspectief kan helpen om het idee van wilde natuur te demystificeren. In het Oudnoors betekende will eigenzinnig of oncontroleerbaar en deor dier (waaruit het Engelse woord voor hert, deer, is ontstaan). Volgens één etymologische interpretatie stond will-deor-ness dus voor eigenzinnig land, of het territorium van eigenzinnige dieren – het tegenovergestelde dus van gecultiveerd land met gedomesticeerde dieren. Op basis van deze interpretatie moeten we wilde natuur niet als ongerept of door mensenhanden onberoerd opvatten, maar als land van een schaal en biodiversiteit dat de eigen eigenzinnige instandhouding mogelijk maakt.(64)
Door de natuur als een complex, dynamisch systeem van onderling verbonden delen te beschouwen, zijn we beter in staat om te bepalen wat het is dat een ecosysteem gezond maakt. Die gezondheid is niet simpelweg het resultaat van veel soorten, wanneer die goeddeels bestaan uit varianten op onkruidachtig struikgewas. Een bloeiend ecosysteem is, in de woorden van een ecoloog, authentiek. Herinnert je je het confucianistische concept van cheng nog: de ervaring van authenticiteit die voortkomt uit een ware integratie van het bewustzijn? ‘Er is geen groter genoegen,’ aldus Mencius, ‘dan cheng te realiseren tijdens een zelfonderzoek.’ Op eenzelfde manier kan ook een ecosysteem cheng realiseren wanneer het werkelijk geïntegreerd is – dat wil zeggen, wanneer er zich diverse soorten gevestigd hebben, van roofdieren aan de top tot aan omvangrijke schimmelwebben, die dynamisch op elkaar inwerken om zichzelf in de loop der tijd te veranderen en te regenereren, waardoor een robuust, veerkrachtig en eigenzinnig geheel ontstaat.(65)
Voortbouwend op dit inzicht biedt de inheemse wijsheid alternatieve concepten die een leidraad kunnen vormen voor de toekomstige menselijke relatie met Moeder Aarde. Na een zorgvuldige bestudering van de inheems Amerikaanse landpraktijken, nomineerde Kat Anderson, zoals we eerder gezien hebben, ‘tending the wild‘ (‘zorg dragen voor de wilde natuur’) als de beste manier om hun benadering te kenschetsen. Ze legt uit dat het woord ‘tend‘ een fascinerende etymologie kent: het is afgeleid van het Indo-Europese woord ten dat ‘spannen’ betekent, in de zin van het spannen van de snaar van een muziekinstrument. Dit vormt een belangrijke aanwijzing dat menselijke activiteiten de schoonheid van de natuur niet per se hoeven aan te tasten. Door doelgerichte actie op precies de juiste manier toe te passen, kunnen we schoonheid creëren door een snaar tot een vehikel voor muziek te transformeren of door gras zo te oogsten dat er meer van teruggroeit.(66)
Dit voert ons terug naar de taoïstische tweedeling tussen wu-wei en yu-wei – je laten meevoeren met de stroom versus doelgericht handelen. Kan het idee van ‘zorg dragen voor’ beide concepten misschien met elkaar verbinden? Sommige Chinese wijsgeren meenden van wel en ze gebruikten daarvoor een begrip dat ze shi noemden. Sun Tzu, auteur van de oude klassieker De kunst van het oorlogvoeren, omschrijft shi als het vaardig in de omstandigheden ingrijpen opdat een generaal een oorlog kan winnen zonder daadwerkelijk te hoeven vechten. Neem nu een steen, zo schreef Sun Tzu. Een steen op een vlakke ondergrond blijft gewoon liggen, net als eentje met rechte hoeken, ook als die op een helling ligt. Maar plaats je ronde stenen op de top van een helling, dan zorgt een duwtje er al voor dat ze de heuvel afrollen en de vijand uiteendrijven. Shi is dus een manier om de beginvoorwaarden te beïnvloeden – om de dingen zo te arrangeren dat ze met minimale inspanning spontaan doen wat jij wilt. Shi is doelgericht en gaat tegelijk ook met de stroom mee.(67)
Ecologisch filosoof Freya Mathews heeft erop gewezen dat shi een intrinsiek onderdeel is van de intelligentie van de natuur en aan de basis ligt van ecosystemen. Het leven heeft zich symbiotisch ontwikkeld – was een organisme eenmaal een expert in een bepaalde activiteit, dan legde hij het aan met een ander organisme dat een soortgelijke expertise in een complementaire activiteit bereikt had, zodat ze samen konden floreren. Organismen die hier gebruik van maakten, benutten de strategie van shi: ze leerden hoe ze konden floreren door hun eigen behoeften te verweven met de behoeften van hun symbiont, zodat ze beide met minimale extra inspanning datgene verkregen wat ze nodig hadden. Hoewel je deze strategie als manipulatief zou kunnen opvatten, is de crux hier dat beide partijen baat hebben bij de symbiose. Net als bij de Eerzame Oogst groeide wederkerigheid uit tot een fundamenteel kenmerk van duurzame relaties binnen een gezond ecosysteem.(68)
Of we het nu shi, zorgen voor of bewuste symbiose noemen, de les waar het om draait is steeds dezelfde: er bestaat een alternatief voor de dichotomie waarin beschaving ofwel als de triomf van de mens over de natuur, dan wel als de onvermijdelijke teloorgang van de overvloed van het leven wordt opgevat. Zoals Mathews en enkele andere visionaire denkers hebben aangetoond, beschikt onze beschaving over de mogelijkheid om te leren hoe Moeder Aarde te verzorgen; om te leren hoe onze menselijke bestemming te vervullen en tegelijkertijd het leven in al zijn glorie te laten bloeien. Een passage uit de Tao Te Ching onthult:
‘De Tao geeft ze het leven.
Zijn innerlijke kracht [te] voedt ze,
geeft ze als schepselen een vorm,
vervolmaakt hun functie [shi].’
Zou dit de rol van de mensheid ten opzichte van Moeder Aarde kunnen zijn: door bewuste verzorging te voltooien wat de Tao en te sinds het begin van het leven hebben voortgebracht? Kunnen we de unieke kenmerken van het conceptuele bewustzijn aanwenden om met de natuur te integreren in plaats van te proberen haar te onderwerpen? En zo ja, hoe spelen we zoiets klaar?(69)
Twee biologen, Bill Mollison en David Holmgren, hebben een reeks principes ontwikkeld die bekend zijn komen te staan als permacultuur en die enkele waardevolle aanwijzingen bieden. Permacultuur (kort voor ‘permanent agriculture‘ of ‘permanente landbouw’) is een ontwerpprotocol dat mét in plaats van tégen de natuur werkt en gebruik maakt van de inherente eigenschappen van planten, dieren, de bodem en het terrein om systemen te ontwerpen die ook op de lange termijn duurzaam zijn. Permacultuur is gebaseerd op zorgvuldige observatie en verenigt traditionele ecologische kennis en inheemse landpraktijken met moderne wetenschappelijke kennis teneinde een ecologie van gecultiveerde landschappen te creëren – een ecologie die met het leven samenwerkt om entropie te weerstaan.(70)
In overeenstemming met het principe van shi beoogt permacultuur om problemen in oplossingen om te zetten, door systemen met gestapelde functies te ontwerpen die met een minimale inspanning een maximaal rendement opleveren. Met het planten van bepaalde kruiden en bloemen rond tuinen, trek je bijvoorbeeld insecten aan die zich met destructieve parasieten voeden. En met het recyclen van voedingsstoffen irrigeer je tuinen met huishoudelijk afvalwater en turn je keukenafval in compost om. Permacultuur is in de jaren zeventig in Australië ontstaan en heeft zich sindsdien over de hele wereld verspreid. Middels permacultuur en aanverwante benaderingen, tezamen bekend onder de noemer agro-ecologie, kan land – zonder van kunstmest gebruik te maken – productiever bewerkt worden dan op conventioneel beheerde boerderijen. Belangrijk is dat deze principes ook buiten de landbouw kunnen worden toegepast op andere vormen van ontwerp in stedelijke gebieden.(71)
Uiteindelijk kan het principe van bewuste symbiose worden toegepast op alle aspecten van de relatie die de mens met de levende systemen van Moeder Aarde onderhoudt. In alle gevallen moeten we ons afvragen wat de beginvoorwaarden zijn die tot een symbiotische wederzijdse bloei kunnen leiden, zodat menselijke activiteiten niet alleen schade vermijden, maar het leven op Aarde ook actief gezonder maken. Als het Antropoceen wordt gekenmerkt door een vernietigingsgolf van geologische proporties als gevolg van de ideologie van de menselijke suprematie, is het dan mogelijk om de richting van de menselijke vooruitgang om te buigen naar een tijdperk – het Symbioceen – dat in potentie veel langer kan aanhouden en dat wordt gekenmerkt door een symbiotische bloei van mens en aarde? Laten we dit hoofdstuk afsluiten met het onderzoeken van enkele routes die in die richting wijzen.(72)
Het Symbioceen lijkt wellicht heel ver weg, nu onze beschaving afglijdt naar almaar destructievere vormen van gedrag. Maar veel van de paden die naar deze bestemming kunnen leiden, zijn al gebaand door visionaire geesten die druk doende zijn om Moeder Aarde voor verdere verwoesting te behoeden.
De natuur mag dan een ‘mooie ruïne’ zijn geworden, ze beschikt nog altijd over een krachtig vermogen om haar overvloed en diversiteit te herstellen. Voornoemde visionairen onderkennen dit vermogen en hebben een beweging in gang gezet tot ‘rewilding‘ (‘herverwildering’): de voorwaarden scheppen om de natuur in staat te stellen haar eigenzinnigheid te herwinnen en haar eigen weg te volgen. Zoals we eerder zagen, is dit geen nostalgisch streven naar het herscheppen van een geïdealiseerd verleden, maar een erkenning dat ecosystemen, willen ze hun cheng herwinnen, de ruimte en de initiële parameters nodig hebben om hun eigen ding te kunnen doen.(73)
Ecologen hebben ontdekt dat sleutelsoorten – dikwijls de roofdieren die boven aan de voedselketen staan – van cruciaal belang zijn om het netwerk van relaties in een ecosysteem te herstellen. Een klassiek voorbeeld is het heilige gebied, lang vereerd door plaatselijke inheemse stammen, dat nu bekend staat als Yellowstone National Park. Na de stichting van het park werden jagers als Aldo Leopold aangetrokken om de wolven uit te roeien. Zonder roofdieren om hun aantal in toom te houden, nam de elandpopulatie snel toe, wat tot overbegrazing van de wilgen en de espen leidde. Met minder bomen liep het aantal zangvogels terug, konden de bevers geen dammen meer bouwen en erodeerden de oevers, waardoor de temperatuur van het rivierwater te hoog werd voor koudwatervissen. De ecologie van het park was uit het lood geslagen, waardoor het steeds kaler werd. In 1995 werden er veertien wolven uitgezet, en de gevolgen waren indrukwekkend. Met slinkende eland- en hertenpopulaties, herstelden de wilgen en espen zich snel. De zangvogels keerden terug, samen met adelaars, vossen en dassen, en natuurlijk de bevers die de rivieroevers stabiliseerden. In slechts een paar decennia tijd had Yellowstone haar cheng herwonnen – het aantal wolven bedraagt nu grofweg honderd.(74)
Dit opwekkende voorbeeld is een inspiratie voor eenieder die elders in de wereld aan natuurherstel werkt. In Europa lopen verschillende projecten voor de inrichting van natuurreservaten voor bizons, wilde paarden en wolven, waarbij in 2022 naar verwachting een miljoen hectare herbebost zal zijn. Een project in West-Siberië is gericht op het herstel van muskusossen, wolven, beren en uiteindelijk zelfs tijgers in wat wel een Pleistoceenpark genoemd wordt.(75)
Dit zijn echter slechts babystapjes in de richting van wat nodig is. De meeste beschermde gebieden in de wereld zijn kleine, gefragmenteerde lapjes groen. Ecosystemen hebben grote, ononderbroken stukken grond nodig om hun cheng te herwinnen en te behouden, zodat er voldoende ruimte is voor dieren om te zwerven, partners te vinden en met de seizoenen mee te migreren. Vanuit dit inzicht hebben visionaire milieuactivisten, onder wie E.O. Wilson, een campagne gelanceerd om de natuur dat wat ze nodig heeft terug te geven. Onder de naam Nature Needs Half streeft een internationale vereniging ernaar om de helft van al het land op Aarde weer volledig regeneratief te maken.(76)
Wetenschappers wijzen erop dat het nog niet te laat is om de zesde massa-extinctie een halt toe te roepen. Tot nog toe is slechts een paar procent van de soorten daadwerkelijk uitgestorven, dus zal de richting die onze beschaving de komende decennia inslaat van grote invloed zijn op de vraag of we de ergste verwoesting kunnen voorkomen. Een belangrijke stap is dat steeds meer inheemse bewegingen regeringen ervan weten te overtuigen om de intrinsieke rechten van natuurlijke ecosystemen te erkennen. In reactie op de eisen van de Maori heeft de Nieuw-Zeelandse regering de wettelijke rechten erkend van een voorouderlijk bos en een voorouderlijke rivier, de Te Awa Tupua. Andere meren en rivieren – van het Eriemeer in de VS tot de Ganges in India tot het Colombiaanse deel van de Amazone tot rivieren in Bangladesh – hebben eveneens een rechtsstatus verkregen.(77)
In Ecuador en Bolivia is Moeder Natuur (Pachamama) zelf in de grondwet opgenomen als een levend systeem dat ‘het recht heeft te bestaan, voort te bestaan en haar vitale cycli in stand te houden en te regenereren.’ Een aanverwante beweging houdt zich bezig met het wereldwijd verbreiden van een Universele Verklaring van de Rechten van Moeder Aarde. Ondertussen is er een campagne gaande voor de de invoering van een wet op ecocide die de grootschalige aantasting van natuurlijke leefsystemen strafbaar stelt. De bedoeling is dat ecocide, net als genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, door het Internationaal Strafhof vervolgd gaat worden.(78)
Maar zelfs deze visionaire en baanbrekende bewegingen zijn niet genoeg om het tij te keren van de wereldwijde vernietiging die onze beschaving op Aarde aanricht. Uiteindelijk werd en wordt de Grote Versnelling voortgedreven door de onophoudelijke noodzaak tot economische groei, die kenmerkend is voor het geglobaliseerde, op de markt afgestemde economische systeem dat gedomineerd wordt door grote, op winstmaximalisatie gerichte transnationale ondernemingen. Willen we het traject van onze beschaving ombuigen om zo een catastrofe te vermijden, dan moeten we het onderliggende fundament van waarden veranderen waarop dit mondiale culturele en economische systeem gebaseerd is. Dan moeten we uiteindelijk een overgang maken van een beschaving die op rijkdom is gestoeld naar een beschaving die op leven is gegrondvest. Op het diepste niveau houdt dat in dat we het contact herstellen met wat voor ons als levende, liefhebbende mensen het meest betekenisvol is. De fundamentele transformatie die hiervoor nodig is, zullen we in het volgende deel – ‘Waarom ben ik?’ – verkennen.(79)
Het betekenisweb bestaat uit een inleiding en zes delen:
* Wie ben ik?
* Waar ben ik?
* Wat ben ik?
* Hoe moet ik leven?
* Waarom ben ik?
* Waar gaan we heen?
De gedrukte versie van dit boek is hier te bestellen.
In zijn boeken en geschriften onderzoekt Jeremy Lent de denkpatronen die onze beschaving naar de huidige ecologische crisis hebben geleid. Lent, geboren in Londen, behaalde een BA in Engelse Literatuur aan Cambridge University, een MBA aan de Chicago University en was een ceo van een internetbedrijf. Zijn tweevoudig bekroonde boek, The Patterning Instinct: A Cultural History of Humanity’s Search for Meaning, bestudeert de manier waarop mensen door de millennia heen betekenis hebben gegeven aan de kosmos. Hij is oprichter van het non-profit Liology Institute, dat gewijd is aan het bevorderen van een geïntegreerd, levensbevestigend wereldbeeld dat de mensheid in staat stelt om duurzaam op aarde te gedijen. Hij woont met zijn partner in Berkeley, Californië.