Intermezzo: klimaat tussen covid en complot

JAN VAN ARKEL *

En toen kwam de coronacrisis, een ontwrichting vóór de klimaatontwrichting.

‘Op 15 maart werd van de ene op de andere dag alles gesloten. Het voelde onwerkelijk. Het was vervreemdend. Alles stond stil. Er was een enorme honger naar informatie. Net zoals vlak na andere rampen. Het was niet zo hevig dat mensen hun handen voor hun gezicht sloegen, maar je zag bij iedereen wel een verhoogde alertheid. Mensen sliepen slecht, ze hadden moeite zich te concentreren. Dit is de eerste fase van het specifieke patroon dat vrijwel elke ramp volgt.’

Aan het woord is Berthold Gersons, trauma-expert en voormalig hoofd psychiatrie van het AMC.*

De tweede fase noemt Gersons de ‘honeymoonfase’.

‘Het is een raar fenomeen. Mensen die een ramp overleven, voelen daarna vaak een soort opwinding – de vreugde dat ze het hebben overleefd. Dat schept een enorme band. Ze krijgen behoefte om dingen met elkaar te delen, muziek te maken, te laten zien dat ze zich verbonden voelen met elkaar. De autoriteiten komen langs en gebruiken grote woorden: ze beloven dat alles goed komt. Dat gebeurde nu noodgedwongen thuis, maar deze fase was er wel. Er werd gezongen, geklapt; zorgverleners werden tot helden bestempeld. Premier Rutte slaagde erin mensen te verenigen.’

Maar corona is geen gewone ramp. Gersons dacht telkens: er klopt iets niet.

‘Ineens,’ zegt hij, ‘besefte ik dat de emoties gedempt zijn. Er is weinig verdriet zichtbaar. Mensen houden zich in. Dat komt doordat het gevaar niet geweken is. Bij vrijwel alle rampen weten veel mensen op een gegeven moment dat ze veilig zijn. Je kunt weg van de plek en dan is het over. Dan weet je: dat zijn de slachtoffers, en wij niet. Maar hier weet niemand of hij het uiteindelijk zal overleven.’

Dat brengt ons bij de derde fase, een risicovol moment.

‘Je zag’ – zegt hij in mei! – ‘dat mensen hiervóór veel energie hadden. Ze waren voortdurend alert, maar dat kun je niet eeuwig volhouden. Mensen raken uitgeput. Deze toestand is verdomd vermoeiend en dat eist zijn tol. Bovendien vraagt iedereen zich af: wanneer is dit nou eens over?

Door het uitblijven van een duidelijk einde wordt de hoop de bodem in geslagen.

Deze fase van desillusie schuift langzaam onder de vorige fase door. Er komt steeds minder aandacht voor de slachtoffers en hun nabestaanden – andere mensen willen door met hun leven. Slachtoffers en nabestaanden belanden doorgaans in deze fase als de omgeving zegt: het heeft nu wel lang genoeg geduurd, zit je er nog steeds mee? Ineens voelen mensen zich alleen. Als de overheid hierop te laks reageert, zie je dat het vertrouwen van de mensen in de overheid verdwijnt. Burgers worden boos, ze gaan complottheorieën ontwikkelen.

Naast al die mensen die hun familieleden zijn verloren, hebben we een groep mensen die hun werk kwijt is, geen geld meer heeft en niet weet hoe ze verder moeten. En de schaal waarop dat gaat gebeuren is zo groot dat de overheid niet alles kan compenseren. Het vertrouwen in de overheid wordt dan omgezet in wantrouwen.’

‘Een ramp confronteert ons met enorme machteloosheid. Met controleverlies. En dat maakt mensen boos. Ze willen de controle terug. Maar boosheid moet zich ergens op kunnen richten.

Er is ook het gevaar dat de samenleving gaat splijten. Er is ook een groep die door wil met haar leven, die niet wil opdraaien voor al die schade. Dat geeft spanningen. Groepen kunnen tegenover elkaar komen te staan. Er zijn rechtse politici die als hyena’s zitten te wachten tot ze daar op kunnen springen, tot ze de boosheid kunnen kanaliseren. Wie krijgt de schuld?’

Deze ramp vraagt iets wat heel moeilijk is: solidariteit. Mensen moeten het gevoel houden dat we er samen voor staan. Dat lukt bij rampen vaak niet (zoals bij de aardbevingen in Groningen), maar soms wel (zoals bij MH17 de ramp die juist nationaal bezit is geworden). We zouden, aldus Gersons, de doden zichtbaar moeten maken en nationaal moeten rouwen.*

Het is dus misschien maar beter om vooral wel in gesprek te zijn over de komende klimaatontwrichting, want die kent (ook) geen einde en zal almaar doorgaan.

Hoe is het in tijden van corona gesteld met de mogelijkheden beleid te voeren en zegt dat wat over het beleid in tijden van klimaat?

Daarover heeft Gijs van Oenen wat te vertellen.* Hij constateert dat de houding van de bevolking tegenover de overheid sinds de tweede wereldoorlog drastisch veranderd is. In de jaren vijftig en zestig was het gezag nog onomstreden. Opstand ertegen kwam er alleen als men vanuit een moreel geweten het gevoel had niet anders te kunnen dan te protesteren. Zo’n opstand werd slechts geboren in een situatie van ‘hier sta ik, ik kan niet anders’. Denk aan Martin Luther King. Dit noemt Van Oenen burgerlijke ongehoorzaamheid 1.0.

Dan begint het te schuiven. De bevelshuishouding maakt plaats voor de onderhandelingshuishouding. Ergens in de jaren negentig krijgt een andere vorm van ongehoorzaamheid de overhand, die van de ‘tegendemocratie’. Het protest probeert niet de macht te grijpen, maar de macht te verzwakken: het is obstructie van de overheid. Denk aan: ‘not in my backyard’ en de procederende burger die de overheid wetsovertreding verwijt. Dit is burgerlijke ongehoorzaamheid 2.0.

De coronacrisis doet ons nu kennismaken met burgerlijke ongehoorzaamheid 3.0. Velen kunnen niet goed aanvaarden dat de overheid (de regering, vul maar in) ongekend ingrijpende maatregelen moet nemen op basis van gebrekkige kennis. De neoliberale mens is opgevoed als individualist, leerde (van dezelfde overheid) dat de markt alles beter kan en ziet in het moeizame opereren van de overheid in deze coronacrisis de ultieme bevestiging dat aan de overheid geen greintje meer gezag moet worden toegekend dan strikt onvermijdelijk is.* Er is, zo schrijft Van Oenen, nagenoeg onbeperkte ruimte om in commentaar scherpe kritiek te leveren op de overheid en tegelijkertijd zichzelf neer te zetten als nuchter denkend en onafhankelijk individu. De opvatting van de overheid is intussen niet meer dan ‘ook maar een mening’. Bij deze burgerlijke ongehoorzaamheid 3.0 is het stoer geworden te laten zien dat je de overheid – of eigenlijk wie dan ook – niet eens op het eerste gezicht gezag toekent. Als de overheid (of de GGD) jou belt, neem je gewoon de telefoon niet meer op. (Tot zover Van Oenen.)

We kunnen ons nu dus afvragen wat de ruimte van de overheid is om in zo’n veld te opereren, meer nog bij een zo alomvattend probleem als de klimaatverandering dan bij corona. Laten we in gedachten de lijn eens doortrekken. Dan komen er steeds meer groepen in opstand. Discussies worden onredelijk. De atmosfeer verhardt. Ook daarover stond een ander interessant artikel in de krant: ‘Als je niet doet wat ik vraag, sla ik hard terug’. Daarin worden vooral de sociale media als hinderpaal en schuldige aangewezen.

Met het opkomen van complottheorieën wordt een gesprek steeds moeilijker omdat de ‘redelijke’ argumenten door de complotdenkers als bevestiging voor hun complot worden gezien.

Het jaar 2020, schrijft journalist Van Noort in NRC Handelsblad, is het jaar van de escalatie, of het nu om 5G, racisme, het virus of boeren gaat.* Hij interviewt daarover de Oostenrijkse conflictbemiddelaar en -onderzoeker Friedrich Glasl. Volgens Glasl spelen sociale media een dubieuze rol bij de stijgende maatschappelijke opgewondenheid.

Of je nu kijkt naar ruzie tussen personen, tussen groepen mensen, of tussen complete landen, het uit de hand lopen van relaties volgt vaak een vast patroon. Het escaleert in een proces dat uit zichzelf verder gaat. Het stopt alleen door uitputting, door een absolute overwinning door een van de vechtende partijen of door bewuste interventie – iets waar je niet te lang mee moet wachten.

In het begin van het proces is er een breed spectrum van gedragingen. Het gaat van samen oplossingen zoeken tot de eerste tekenen van verharding. Vervolgens vernauwen vrijwel alle gesprekken zich tot nog maar een handvol gedragingen: die van ondermijning van de ander, van ontwrichting van de relatie. Uiteindelijk blijft nog maar een optie over: wederzijdse destructie.

Glasl zegt: Je hebt de relationele fase, de emotionele fase en de vechtfase. In de relationele fase gaan de partijen er vanuit dat door een goede communicatie een win-win-oplossing voor allen mogelijk is. Als het conflict verder gaat gisten, wint de emotie het van de redelijkheid. Dan zijn mensen alleen nog geïnteresseerd in hun eigenbelang en gaan ervan uit dat alleen win-lose mogelijk is. Ze denken: wat de tegenstander wint, ga ik verliezen en omgekeerd. Als er dan niets gebeurt om de ruzie te kalmeren, komt een conflict meestal in de fase waarin de partijen alle redelijkheid laten varen. Het draait nu om het laten verliezen of zelfs het vernietigen van de tegenstander.

Je hoopt dat een conflictbemiddelaar zoals Glasl een recept heeft om dit laatste te voorkomen. Maar dat valt in tijden van sociale media tegen. Glasl stelt dat de deelnemers aan de ruzie zich moeten afvragen: ‘Heb ik een conflict of heeft het conflict mij?’ Als je ziet dat je je gedraagt ‘alsof je door een vreemde hand wordt gestuurd’ en je eigen rol dus nog kritisch kunt bekijken, dan is er kans om uit het destructieve patroon te stappen. Maar het moeilijke daarvan is dat je over je eigen schaduw heen moet stappen. Je moet zelf de eerste handreiking doen. Je moet in je eigen vlees durven snijden, toegeven dat je te ver bent gegaan of een fout hebt gemaakt. Je moet duidelijk maken dat je bereid bent dat te herstellen.

Ten tweede moet je de demonisering van je tegenstander overwinnen. Je moet als eerste expliciet het vertrouwen uitspreken dat iemand niet kwaadaardig is. Dus zeggen: Ik snap dat je geen slechte intenties hebt, maar ik ben het niet met je eens.

Het belangrijkste is misschien wel dat er overeenstemming ontstaat over de feiten. ‘Alleen als mensen het eens zijn over wat de feitelijke basis van een ruzie is, kom je los van de interpretaties en meningen die een ruzie laten ontsporen.’ Maar juist de feiten lijken er in veel discussies op sociale media weinig toe te doen. Er is steeds minder sprake van een gedeelde waarheid. En dat maakt de-escalatie moeilijk of zelfs onmogelijk.

De opgewondenheid in de samenleving moet op een gegeven moment bewust en actief gesust worden, anders escaleert het verder, waarschuwt Glasl. En als dat laatste gebeurt, voorspelt dat weinig goeds.

Dan wordt het samen de afgrond in, liever dan toegeven.

De escalatie die Glasl voorspelt, mondt vandaag de dag steeds meer uit in een toestand van asymmetrische oorlogvoering. Hierover heeft de historicus en psycholoog Eelco Runia zinnige dingen te zeggen.*

Onder symmetrie versta ik, schrijft Runia, dat de elkaar bestrijdende partijen het min of meer eens zijn over wapens, speelveld en spelregels. Bij asymmetrie ligt het primaat niet bij het proberen zelf zo goed mogelijk voor de dag te komen (qua programma of persoonlijkheid) maar bij pogingen de tegenstander onderuit te halen, te beletten dat er op hem gestemd wordt, wrok en boosheid te cultiveren en/of de legitimiteit van door de tegenstander behaalde overwinningen te betwisten. Asymmetrie is ook zoeken naar compromitterende informatie over je tegenstander.

Populistisch-rechts heeft heel goed begrepen dat asymmetrie het beste werkt als het vermomd gaat als symmetrie. Niet alleen laat je daarmee die brave tegenstanders van je in de waan dat ze zich nog lekker op hun oude vertrouwde speelveld bevinden, het stelt je ook in staat tot moeilijk te traceren en onmogelijk te adresseren ‘hit and run’-acties. Als specialisten in asymmetrische oorlogvoering zijn de rechtse populisten de guerrilla’s van de 21ste eeuw: zoals de Vietcong de kleur aannam van de jungle, zo spreken mensen als Trump, Johnson, Orbán, Baudet, ja zelfs Poetin de taal van de democratie. Een buitengewoon bruikbare tactiek om je ondermijnende teksten zo formuleren dat je altijd kunt ontkennen dat je het opruiend, ondemocratisch of racistisch bedoelde.*

Veel fundamenteler is echter het gebruik dat populistische demagogen maken van de weliswaar boze, maar au fond toch goedwillende huisvaders en -moeders die hun achterban vormen. Nergens is het zo fijn schuilen als achter het normen- en waardenstelsel dat belichaamd wordt door de nuttige idioten van het bona fide electoraat. De Founding Fathers! De judeo-christelijke traditie! De hardwerkende middenklasse!

Balletje balletje kunnen spelen met enerzijds de bereidheid asymmetrisch oorlog te voeren en anderzijds de legitieme zorgen en burgerlijke waarden van het electoraat, behoort dan ook tot de kerncompetenties van de rechtspopulist. Het zorgt voor de grote verwarring die maakt dat de brandstichters zo goed als altijd vrijuit gaan.

De brutaliteit hebben te kwader trouw strijd te leveren is misschien de meest kenmerkende trek van asymmetrisch opererende rechtse guerrilla’s. Dat aanvallen vanuit onzuivere motieven zo effectief zijn, komt niet alleen doordat ze veel tumult veroorzaken en de aandacht effectief afleiden van de programmatische leegte waaruit ze voortkomen, maar ook omdat het, als je zelf te goeder trouw bent, zo goed als onmogelijk is om je tegenstander op kwade trouw of een onzuiver motief aan te spreken. Want dat kun je niet bewijzen – en wie te goeder trouw is, zal niet geneigd zijn de integriteit van zijn tegenstander in twijfel te trekken, door hem aan te spreken op het feit dat hij een grens is overgegaan. Door de ander aan te spreken op onbewijsbaar grensoverschrijdend gedrag ga je zelf ook de grens over.

Glasl (zie vorige aflevering) ziet hier een taak voor wetenschap en pers (zij moeten harder werken aan een bredere acceptatie van de feiten).

Volgens Glasl moeten wetenschap en pers in de discussie over de feiten transparant en eerlijk zijn en zo de discussie redelijk houden of krijgen. Het lijkt mij dat dat, in het licht van de asymmetrische oorlogvoering, misschien alleen nog lukt als de discussie van aangezicht tot aangezicht gevoerd kan worden en dus niet online. En als ik me boerenprotesten voor de geest haal, kom je daarover vast alleen tot een echt gesprek in een één-op-één-discussie. En daar zijn natuurlijk helemaal niet genoeg bekwame mensen met tijd toe genegen. En je kunt wel vinden dat dit een taak is voor wetenschap en pers, maar in het huidige maatschappelijk stelsel zit dat er niet in. Als de wetenschap deze communicatietaak op zich neemt, komt ze aan wetenschap helemaal niet meer toe. En de pers, dat zijn commerciële bedrijven. Ze kunnen zich eventueel maatschappelijk verantwoordelijk voelen, maar ze moeten in de eerste plaats hun business laten draaien.

Het klimaat is intussen natuurlijk al een belangrijk deel van de werkelijkheid, maar het is politiek, vergeleken met corona, praktisch afwezig (mede omdat reaguurders op social media tekeergaan tegen eenieder die het klimaatprobleem wil aankaarten). Het is mij eerlijk gezegd een raadsel hoe hier de genoemde noodzakelijke eensgezindheid bereikt kan worden. Als ik, om van corona te leren voor het klimaat, probeer om iets meer van de laatste ontwikkelingen over complotdenken en agressieve bejegening te begrijpen, duizelt het me alleen maar.* Er zijn zoveel aspecten en verklaringen voorhanden. Van één verontrustende invalshoek geef ik hier nog een (heel korte) omschrijving. En dan zal ik het in de volgende aflevering nog over vrijheid hebben.

Wat dacht je bijvoorbeeld hiervan? Met proeven met virtual reality kun je mensen zo in de war maken, dat hun ‘zelf’ verandert.* Zo kregen in een Zweeds onderzoek proefpersonen met virtual reality een overtuigende illusie dat ze ineens het lichaam van een goede vriend hadden. Hun eigen inschatting van hun persoonlijkheid schoof daarbij duidelijk op in de richting van die van hun nu wel ineens héél nabije vriend.

Na een verslag van deze en andere genomen proeven en hun verwarrende effecten, komt in de krant de filosoof Thomas Metzinger aan het woord.* In de praktijk pas je, volgens hem, in het contact met je vrienden (en partner en dergelijke) voortdurend je eigen zelf-model aan en ijk je dat op hun reacties. ‘Dáárom is de social distancing door covid voor veel mensen erg pijnlijk. Er zijn veel niveaus van sterven. Je kan ook sociaal sterven, als je niet de gewone body swap doet, omhelzen van een goede vriend.’

Metzinger legt een verband met veel samenzweringstheorieën. ‘Want deze toestand is giftig voor het zelfmodel, ook in deze tijd waarin informatie zo snel gaat; daar moet het brein ook iedere keer wat mee. Het gaat te snel. Ik denk daarom dat er een connectie is tussen dit proces van vervreemding en de covid-ontkenners. Voor het brein is stabiliteit het belangrijkste, waarheid is van secundair belang. Het is soms beter voor het brein om een illusionair model met bizarre interpretaties te volgen, om zichzelf stabiel te houden.’

‘Ik zeg al dertig jaar dat we geen zelf hebben. We hebben geen zelf, maar een zelf-modél. (…) De techniek gaat tonen wat we tot nu toe hebben genegeerd. Een culturele revolutie over het zelf en de wereld.’

Dan denk ik: als de grote it-bedrijven ons hiermee maar niet nog meer tot slaven gaan maken.

Luisteren en reageren, dat vergt zelfvertrouwen, zegt Hartmut Rosa in aflevering 8 van het vijfde artikel. Maar hoe zit het met zelfvertrouwen, als er geen zelf is?

Het toebedelen van taken aan de wetenschap, de pers en natuurlijk ook aan de overheid stuit ook op een abstracter niveau op harde grenzen. Om dat te begrijpen kan een onderscheid in twee begrippen van vrijheid misschien helpen.

Er zijn namelijk twee soorten vrijheid die met elkaar op gespannen voet staan. Dat maakt de historicus Annelien De Dijn duidelijk.* Zij noemt ze positieve en negatieve vrijheid, waarbij de termen positief en negatief geen moreel oordeel inhouden. Positieve vrijheid is de vrijheid om als burgers te bepalen hoe en door wie je bestuurd wilt worden. Negatieve vrijheid is de vrijheid om te doen wat je wilt en door de overheid met rust gelaten te worden.

Elke keer als mensen probeerden een maatschappij democratischer te maken – en dus de positieve vrijheid te vergroten – kwamen daartegen conservatieve krachten in het geweer die het belang van individuele vrijheid benadrukten en waarschuwden voor een tirannie van de meerderheid. De Franse Revolutie was een poging om meer positieve vrijheid te verkrijgen die mislukte. Conservatieven hebben die poging vervolgens geïnstrumentaliseerd om democratisering te vertragen. Zij wilden de staat op afstand houden. Zo heeft het negatieve vrijheidsbegrip de overhand gekregen, zelfs – zegt Annelien De Dijn – bij linkse, progressieve mensen.

De situatie waarin we nu zitten, waarin maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid als een vorm van tirannie worden gezien – die hiervoor, in aflevering 3, ‘burgerlijke ongehoorzaamheid 3.0’ wordt genoemdis het compleet rigide doortrekken van het principe van de negatieve vrijheid. De overheidsmaatregelen als tirannie zien is natuurlijk volstrekt onzinnig, vindt Van Dijn. Je betoogt toch ook niet dat een wet die je verbiedt een ander mens te vermoorden, jou berooft van je vrijheid? Het is noodzakelijk dat een staat democratische wetten maakt die ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen van zoveel mogelijk vrijheden kunnen genieten. Een herwaardering van positieve vrijheid is volgens De Dijn op zijn plaats.

Zo zien we dat we een maatschappelijk systeem hebben waarin de opvatting van negatieve vrijheid overheerst en dat precies dat een effectieve aanpak van de klimaatcrisis in de weg staat. Het beperkt namelijk de eensgezindheid, hindert de vooruitziende blik en maakt het onmogelijk om een groot verhaal te vertellen over hoe het anders kan. In dat sociale ‘klimaat’ overheersen desillusie, ongehoorzaamheid, escalatie, complotdenken en asymmetrische oorlogvoering. De vooruitzichten zijn daarom somber.*

En zo kom ik met een enigszins zwaar gemoed met het slothoofdstuk van deze serie.