Linksom of rechtsom door de polycrisis 4 De socio-ecologische problematiek: klimaat, energie, voedsel en de toekomsten van het kapitalisme

MICHAEL J. ALBERT*

In dit hoofdstuk beginnen we ons onderzoek naar de toekomstige mogelijkheidsruimte met een analyse van de socio-ecologische problematiek. Zoals ik in hoofdstuk 3 heb aangegeven, is het vertrekpunt van die analyse vergelijkbaar met de aanpak in de modellen uit de systeemdynamica. Dat wil zeggen dat we eerst de relevantste parameters of elementen van de betreffende problematiek identificeren en vervolgens de onderlinge afhankelijkheidsrelaties en terugkoppelingen tussen deze parameters of elementen onderzoeken. Zoals in de diagrammen in systeemdynamische modellen gebruikelijk is, zal ik deze relaties vaak weergeven met pijlen die twee richtingen op wijzen (bijvoorbeeld ‘klimaat ←→ energie’, ‘klimaat ←→ voedsel’). De pijlen verwijzen naar afhankelijkheidsrelaties aan de hand waarvan gebeurtenissen, crises en beleidsmaatregelen die in het ene subsysteem plaatsvinden of worden aangenomen, gevolgen hebben voor en uitwaaieren naar de andere subsystemen. Dit kan het directe gevolg zijn van geofysische processen, zoals extreme weersomstandigheden die een ontwrichtende uitwerking hebben op de energie- en voedselsystemen, maar ze kunnen ook het opzettelijke of onbedoelde resultaat zijn van beleid, zoals de impact van het veiligstellen van de energiezekerheid op de klimaatcrisis of de impact van klimaatbeleid op de energie- en voedselsystemen. Terugkoppelingslussen ontstaan wanneer deze uitwaaierende effecten op andere systemen in een lusvorm terugkeren naar en ingrijpen in het subsysteem waaruit dit beleid of deze schok afkomstig was, waarbij de oorspronkelijke impact ofwel versterkt of afgezwakt zal worden.[1]

De belangrijkste parameters waarop ik me in dit hoofdstuk richt zijn klimaat, biodiversiteit, energie, voedsel, pandemische ziekten, politieke economie en ideologie, hoewel al deze parameters weer uit talloze subparameters bestaan die met elkaar verbonden zijn via complexe causale ketens en terugkoppelingslussen. Ik begin met een korte beschrijving van enkele van de voornaamste afhankelijkheidsrelaties binnen het aardsysteem en verbreed mijn analyse vervolgens naar de relatie ‘aardsysteem ←→politieke economie’. Van daaruit breid ik het model uit door eerst de energieparameter te integreren, vervolgens de voedselparameter en tot slot de nexus tussen de socio-ecologische problematiek en de existentiële problematiek. De volgende stap is een lineaire extrapolatie van de huidige trends in deze gekoppelde parameters met inachtneming van hun onderlinge afhankelijkheidsrelaties. Vervolgens kunnen we mogelijke crises of ‘knooppunten’ identificeren die de voorwaarden scheppen voor discontinue breuken; kunnen we de contra-hegemonische strijd verkennen die zal bepalen hoe overheden op dergelijke crises reageren; en kunnen we de daaropvolgende trajecten ontleden die zich in reactie hierop mogelijk zullen voordoen. Ik claim niet dat ik in dit hoofdstuk een uitputtend overzicht geef van alle mogelijke trajecten van het wereld-aarde-systeem. Maar door de kritische sociale theorie te combineren met ramingen uit geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAM’s) en andere vormen van kennis, is het mijns inziens mogelijk om een rijkere, realistischere en uitgebreidere reeks scenario’s te construeren dan zonder een dergelijke transdisciplinaire synthese mogelijk zou zijn. Om Wallerstein nog eens aan te halen: ‘Hoe zwaarder we de taak inschatten, hoe urgenter het is dat we er nu en niet pas later mee beginnen.'[2]


1. Homer-Dixon e.a., ‘What Is a Polycrisis?’
2. Wallerstein, Modern World-System, pag. 10.

Ik begin met een kort overzicht van de verbanden tussen de klimaatcrisis, de veranderingen in het aardsysteem en het risico op pandemieën, waarbij terugkoppelingen betrokken zijn die, buiten de invloed van de mens om, een eigen dynamiek kunnen genereren. Klimaat- en aardsysteemmodellen hebben de neiging om de complexe terugkoppelingen tussen de cumulatieve CO₂-concentratie in de atmosfeer en de verzuring van de oceanen, de ijskapdynamiek, het afsterven van bossen, het smelten van permafrost (zowel op het land als op de zeebodem), methaan uit draslanden evenals andere kantelelementen zoals de Noord-Atlantische meridionale circulatie (waarvan de warme golfstroom onderdeel uitmaakt, kortweg AMOC genaamd), te negeren of slechts zwak weer te geven.[3] Zoals in hoofdstuk 1 besproken werd, betekent dit dat de opwarmingsramingen van het IPCC en Climate Action Tracker in relatie tot de verschillende emissiepaden vrijwel zeker te conservatief zullen blijken te zijn. In navolging van Mark Lynas en anderen die meer gewicht hechten aan recente studies, die erop wijzen dat terugkoppelingen sneller verlopen dan verwacht, ga ik er daarom van uit dat we tussen de 0,3°C en 0,5°C bij de meer lineaire opwarmingsprojecties moeten optellen.[4] Voor 2100 resulteert dit bijvoorbeeld in een beste mediane schatting van 3°C tot 3,2°C op basis van het huidige beleid (tegenover 2,7°C in het IPCC-model) en een mediane schatting van 2,7°C tot 2,9°C voor een scenario waarin alle staten hun Nationaal Bepaalde Bijdragen (Nationally Determined Contributions of NDC’s in klimaatjargon) uit het Akkoord van Parijs nakomen (tegenover 2,4°C in het IPCC-model).[5] Daarbij moeten we echter ook ruimte laten voor de mogelijkheid van zowel meer geleidelijke als van veel snellere en catastrofale opwarmingstrajecten.

Daarnaast moeten we een korte blik werpen op hoe de klimaatcrisis een verdere ontwrichting van het aardsysteem kan versterken. Zo is klimaatverandering bijvoorbeeld een belangrijke aanjager van de massa-extinctie doordat ze de temperatuurniches aantast waaraan verschillende soorten zich hebben aangepast, waardoor bepaalde ecologische assemblages een abrupte ineenstorting kunnen doormaken wanneer zekere drempelwaarden in de temperatuur overschreden worden.[6] Dit slaat op zijn beurt niet alleen terug op de klimaatcrisis doordat aangetaste ecosystemen een bron van CO₂-uitstoot worden, maar ook op het risico op pandemieën door een kaalslag van habitats te veroorzaken en als gevolg daarvan een verandering in de migratiepatronen van zoönotische ziektedragers zoals vleermuizen en knaagdieren, omdat die gedwongen worden om dichter in de buurt van mensen te leven.[7] Terwijl door politieke en economische belangen veroorzaakte veranderingen in het landgebruik de belangrijkste drijvende krachten vormen achter het risico op zoönotische overloopeffecten (het overspringen van virussen in dieren op mensen), zal de convergentie tussen klimaatverandering en een ineenstorting van soortenpopulaties dit gevaar nog verder vergroten als/wanneer we de omslagpunten in deze ecosystemen overschrijden. Om kort te gaan, hoewel we misschien al ‘een tijdperk van pandemieën zijn binnengetreden’,[8] valt dit wellicht in het niet bij wat ons halverwege deze eeuw en daarna te wachten staat indien de huidige trends zich doorzetten.


3. Wunderling e.a., ‘Interacting Tipping Elements’.
4. Lynas, Our Final Warning, pag. 161; Steffen e.a., ‘Trajectories of the Earth’; Lenton e.a., ‘Climate Tipping Points’; Duffy e.a., ‘How Close to the Temperature Tipping Point’.
5. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
6. Trisos e.a., ‘Projected Timing of Abrupt Ecological Disruption’.
7. UNEP, Preventing the Next Pandemic; Colin Carlson, Gregory Albery, Cory Merow e.a., ‘Climate Change Increases Cross-Species Viral Transmission Risk’ (Nature 607, 2022). Pag. 555-562.
8. Morens en Fauci, ‘Emerging Pandemic Diseases’.

Deze terugkoppelingen laten zien dat de trajecten van het aardsysteem niet volledig bepaald zullen worden door het menselijk handelingsvermogen. Desalniettemin zal het voorlopig toch de politieke strijd over de toekomst van het mondiale kapitalisme zijn, die de meeste invloed zal doen gelden op de toekomst van het klimaat- en het aardsysteem.

De politieke economie is uiteraard een enorm complexe en intern gedifferentieerde parameter die talloze subparameters omvat. Maar om het niet al te ingewikkeld te maken, en om te beginnen met de afhankelijkheidsrelatie ‘politieke economie → aardsysteem’, richt ik me op hoe concurrerende hegemonische projecten over de organisatie en richting van de mondiale politieke economie de trajecten van het klimaat- en aardsysteem zullen bepalen. Deze aanpak komt overeen met hoe het IPCC de gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s) aan specifieke emissiepaden koppelt (waarbij SSP1 tot een pad leidt dat compatibel is met 1,5°C of 2°C, SSP2 tot een pad leidt van 2,7°C, enzovoort).[9] Maar in tegenstelling tot de benadering van het IPCC is het hier nadrukkelijk de bedoeling om een dieper inzicht te verschaffen in de machtsverhoudingen, de politieke coalities en de mondiale politiek-economische transformaties (of het gebrek daaraan) die met elk van de trajecten van het aardsysteem corresponderen.

Zoals ik in de scenario’s hieronder verder uitwerk, kunnen we vier politiek-economische aantrekkers of trajecten onderscheiden die zich in de mogelijkheidsruimte van het wereld-systeem ophouden:

(1) een traject van ‘zwalkend neoliberalisme’ (verderop ook ‘neoliberaal voortmodderen’ genoemd), waarin het wereld-systeem, ondanks de ernstig uitgeholde legitimiteit van het neoliberalisme, op zijn huidige koers ‘voortdobbert’ zonder een coalitie op de been te kunnen brengen die machtig genoeg is om het beleid in en uit te voeren dat nodig is om het roer resoluut om te gooien;

(2) een ‘groen keynesiaans’ traject, waarin coalities van groene financiële investeerders en groene industriële kapitalisten, centrumlinkse politieke partijen en sociale bewegingen in de kernstaten er in slagen om de transitie van fossiel kapitaal naar duurzamere energie- en voedselsystemen te versnellen;

(3) een ‘fossiel nationalistisch’ traject (dat in zijn meest extreme vorm ‘fossiel fascisme'[10] genoemd kan worden), waarin de facties binnen de kapitalistische klasse die zich het sterkst geëncanailleerd hebben met het fossiele kapitaal samenwerkingsverbanden aangaan met rechts-populistische bewegingen om de onverminderde verbranding van fossiele brandstoffen te verdedigen;[11] en

(4) een ‘ecosocialistisch’ traject, waarin steeds krachtigere vakbonden en bewegingen voor klimaatrechtvaardigheid er – wellicht binnen een context van een reeks ernstige kapitalistische crises – in slagen om de mondiale politieke economie zodanig te hervormen dat prioriteit wordt gegeven aan het duurzaam en rechtvaardig voorzien in menselijke behoeften (in plaats van aan winst en groei).[12]


9. IPCC, Climate Change 2022: Mitigation of Climate Change. Contribution of Working Group III to the Sixth Assessment Report (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2022). Pag. 22-23.
10. Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel.
11. Deze formatie komt ook overeen met wat Mann en Wainwright ‘klimaat-behemot’ noemen. Zie: Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 44.
12. Michael Lowy, Ecosocialism: A Radical Alternative to Capitalist Catastrophe (Chicago: Haymarket Books, 2022); Angus, Facing the Anthropocene; Foster e.a., Ecological Rift.

Hoewel het natuurlijk mogelijk is om een hele reeks gecombineerde en geografisch ongelijke varianten op deze scenario’s te bedenken, beperk ik me hier tot de voornoemde scenario’s die, mochten ze wereldwijd dominant worden, elk met een eigen emissietraject gepaard zullen gaan: ‘neoliberaal voortmodderen’ zal bijvoorbeeld een trage en halfslachtige aanpak van de klimaatmitigatie bestendigen, wat wellicht culmineert in een opwarming die ergens tussen het huidige beleid en de Parijse NDC-scenario’s uitkomt (dat wil zeggen tussen de 2,7°C en 3,2°C in 2100). Een ‘groen keynesiaans’-traject zal het mitigatietempo allicht opvoeren, maar gezien de rem die een stijgend bbp en een toenemend energie- en grondstoffenverbruik op de snelheid van de emissiereducties zetten (zoals besproken in hoofdstuk 1), maakt dit traject hooguit een wereldwijde emissiereductie van 3 tot 4 procent per jaar mogelijk.[13] Dit geeft ons weliswaar een kans kunnen om de 2°C-doelstelling te halen mits het snel genoeg gebeurt (bijvoorbeeld in een scenario waarin staten hun ‘netto nul’-beloften nakomen), maar dan moet er rond 2070 wel fors op CO₂-verwijderingstechnieken ingezet worden.[14] Een ‘fossiel nationalisch’-traject zal ons, mocht het wereldwijd dominant worden (een onwaarschijnlijk maar wel denkbaar scenario), zonder meer van een helse klimaattoekomst verzekeren – nog erger dan die in het ‘huidige beleid’-scenario – terwijl een ‘ecosocialistisch’ traject dat breekt met de dwangbuis van bbp-groei ons niet alleen in staat stelt tot veel snellere emissiereducties, maar ook tot een traject van planetaire herverwildering, een combinatie die het doel van 1,5°C binnen bereik zou kunnen brengen. Verder ga ik er – in navolging van de argumenten van de ecologisch economen die in hoofdstuk 1 zijn besproken – van uit dat alle drie de kapitalistische trajecten met een gestaag stijgende grondstoffen- en energiedoorvoer gepaard gaan, wat almaar meer druk zal leggen op het landgebruik en de biodiversiteit, zij het met een grotere mate van relatieve ontkoppeling in het groene keynesiaanse scenario. Slechts het ecosocialistische scenario kan deze brede aanslag op het aardsysteem een halt toeroepen.

Dit levert een schematisch overzicht op van hoe de mondiale politiek-economische strijd de toekomsten van het klimaat en de aarde zal bepalen, al worden de zaken verder gecompliceerd door het feit dat veranderingen in het aardsysteem zelf weer terugkoppelingen vormen naar en mede bepalend zijn voor het uiteindelijke traject van het mondiale kapitalisme. Ik richt me hier vooral op wat economen ‘fysische risico’s’ noemen, die enerzijds betrekking hebben op de fysische effecten van klimaatverandering op de economische groei en anderzijds op ’transitierisico’s’ – dat wil zeggen, op de risico’s van gestrande activa en financiële instabiliteit als gevolg van de transitie naar hernieuwbare energie.[15]

Om met die eerste fysische risico’s te beginnen: klimaatverandering zal in de economische groei ingrijpen doordat er een kapitaalverschuiving zal plaatsvinden van productie naar klimaatadaptatie; door de kosten van het herstel van infrastructuur; door de hogere kosten van de gezondheidszorg; door een ondermijning van het vertrouwen van consumenten en investeerders; door een daling van de arbeidsproductiviteit (vooral voor wie in de buitenlucht werkt); door een waardedaling van onroerend goed in kustgebieden dat op zeker moment onverzekerbaar wordt; en (mogelijke) door financiële crises (bijvoorbeeld wanneer extreme stormen leiden tot wijdverspreide verzekeringsclaims en wanbetalingen door huiseigenaren en bedrijven, vooral in ‘systeemrelevante’ regio’s zoals de noordoostkust van de VS).[16] Er bestaat nog altijd een grote mate van onzekerheid over de geschatte totale schade in de verschillende mitigatiescenario’s, maar een rapport van Swiss Re (over de gevolgen van extreem weer op de economische groei, die in andere modelstudies meestal buiten beschouwing worden gelaten) raamt dat de fysische risico’s van een opwarming van 2°C in 2050 10 procent van het mondiale bbp kan wegvagen, terwijl die risico’s ‘in de tweede helft van deze eeuw in toenemende mate een rem zullen zetten op de economische groei’, mits de opwarming onverdroten doorgaat.[17] Deze ramingen zijn uiteraard met veel onzekerheid omgeven en er moet niet al te veel waarde aan worden gehecht: enerzijds kunnen extra investeringen in adaptatie de gevolgen verzachten, terwijl het onvermogen van het model om complexe risico’s bij onderling verbonden parameters te verdisconteren zoals klimaat, financiën, landbouw en energie, anderzijds doet vermoeden dat deze projecties ook zomaar een aanzienlijke onderschatting kunnen zijn.

Wat betreft de transitierisico’s schatten Jean-Francois Mercure en zijn collega’s in dat gestrande fossiele activa wereldwijd in een verlies kunnen resulteren in de orde van grootte van 1 tot 4 biljoen dollar, vergelijkbaar met de totale waardevermindering van activa die tijdens de financiële crisis van 2008 plaatsvond.[18] Deze schattingen hebben echter alleen betrekking op verliezen binnen de energiesector. Wordt ook rekening gehouden met de ’tweede orde’-gevolgen voor de auto-, cement-, staal-, scheepvaart-, luchtvaart- en andere industrieën die op fossiele brandstoffen blijven aangewezen, dan staat er mogelijk een waardevermindering van 20 à 25 biljoen dollar op het spel (dat wil zeggen, grofweg 20 procent van het mondiale bbp).[19] Vanwege deze risico’s stelt de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) dat ‘extreem snelle en ambitieuze [decarbonisatie]maatregelen vanuit het oogpunt van klimaatmitigatie wellicht de meest wenselijke zijn, maar dat dit vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit niet noodzakelijkerwijs ook het geval is.'[20] Daarbij benadrukt de bank echter ook dat ‘het uitstellen of uitkleden van de benodigde maatregelen om klimaatverandering te beperken tot grotere en mogelijk catastrofale fysische risico’s kan leiden, zonder dat de transitierisico’s daarbij onvermijdelijk worden teruggedrongen,’ terwijl ‘uitgestelde maatregelen gevolgd door een krachtig ingrijpen in een poging om de achterstand in te halen waarschijnlijk in zowel fysische risico’s als transitierisico’s resulteert.'[21]

Om kort te gaan, zelfs als we ons alleen op het klimaatprobleem richten, zien we dat het mondiale kapitalisme voorzichtig tussen de valkuilen van fysische risico’s en transitierisico’s door zal moeten laveren, wat een steeds grotere uitdaging vormt naarmate ambitieuze mitigatiemaatregelen langer op zich laten wachten. En hierbij mogen we niet vergeten dat het kapitalisme, zoals we in hoofdstuk 1 zagen, ook afgezien van het klimaatprobleem al in een structurele crisis verkeert ten gevolge van de elkaar versterkende dynamieken van ongelijkheid, stagnatie, financialisatie en torenhoge schulden.[22] Gezamenlijk leveren deze dynamieken een meer destabiliserende crisisarchitectuur op dan het geval zou zijn wanneer we ons uitsluitend op de klimaat- of politiek-economische crises concentreren.


13. Snellere decarbonisatie is ongetwijfeld mogelijk voor individuele landen, met name voor landen die een deel van hun emissies naar het buitenland verplaatsen. Maar voor het mondiale kapitalisme als geheel is een ‘snelheidslimiet’ van gemiddeld 4 procent emissiereductie per jaar die tientallen jaren wordt volgehouden, een redelijke (zij het betwistbare) aanname. Zie: Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’; Anderson en Bows, ‘Beyond “Dangerous” Climate’.
14. IEA, WEO 2022; Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
15. Bolton e.a., Green Swan.
16. Bolton e.a., Green Swan; zie ook: Mahalingam e.a., Impacts of Severe Natural Catastrophes on Financial Markets (Cambridge, UK: Cambridge Centre for Risk Studies, 2017).
17. Swiss Re Institute, The Economics of Climate Change: No Action Not an Option (Zurich: Swiss Re Institute, 2021). Pag. 12.
18. Jean-Francois Mercure, H. Pollitt, J.E. Vinuales e.a., ‘Macroeconomic Impact of Stranded Fossil Fuel Assets’ (Nature Climate Change 8, 2018). Pag. 588-593.
19. Network for Greening the Financial System (NGFS), ‘A Call for Action: Climate Change as a Source of Financial Risk’, april 2019. www.ngfs.net/sites/default/files/medias/documents/synthese_ngfs-2019_-_17042019_0.pdf.
20. Bolton e.a., Green Swan, pag. 7.
21. Bolton e.a., Green Swan, pag. 18-19, cursief toegevoegd.
22. Streeck, How Will Capitalism End?

Hoewel het verband tussen het aardsysteem en de politieke economie een centrale plek in de socio-ecologische problematiek inneemt, vereist onze analyse nog een volgend ingrediënt: energie is een relatief autonome parameter die de polycrisisarchitectuur er nog gevaarlijker op maakt, zoals de energieschok van 2022 duidelijk maakte.

Nemen we de relatie ‘politieke economie → energie’ als vertrekpunt, dan weten we dat verschillende hegemonische trajecten binnen het wereld-systeem tot verschillende profielen van het energieverbruik zullen leiden. Volgen we de prognoses van het IEA, dan zal een traject van een ‘zwalkend neoliberalisme’ waarschijnlijk het ‘aangekondigd beleid’-scenario weerspiegelen, waarin fossiele brandstoffen in 2030 nog altijd 74 procent van de mondiale energiemix zullen uitmaken en in 2050 61 procent (ten opzichte van 80 procent nu), percentages die in een fossiel nationalistisch traject nog hoger zullen uitpakken.[23] Een wereldwijde groene keynesiaanse transitie zou dit traject kunnen ombuigen in de richting van het ‘aangekondigde beloften’-scenario, waarbij dit percentage in 2030 ‘nog maar’ 69 procent zal bedragen en in 2050 34 procent, al houdt dit scenario wel de mogelijkheid open dat een snellere innovatie en uitrol van duurzame energietechnologieën het tempo van de uitfasering van fossiele brandstoffen kan opvoeren.[24] Bovendien kunnen we met een grote mate van zekerheid stellen dat deze drie kapitalistische trajecten een toename van het totale energieverbruik tot gevolg zullen hebben. Zoals we in hoofdstuk 1 zagen, is het weinig waarschijnlijk dat de bbp-groei op wereldschaal volledig van het energieverbruik ontkoppeld zal kunnen worden – in het bijzonder wanneer we hier ook reboundeffecten en de snel stijgende energievraag in het mondiale Zuiden bij betrekken.[25] Dit zet een domper op de hoop dat een groen keynesiaans traject in staat zal zijn om de doelstelling van 1,5°C te halen, aangezien dit onrealistische verwachtingen stelt aan de mogelijkheid van absolute ontkoppeling (zoals in het ‘netto nul in 2050’-scenario van het IEA het geval is), hoewel dit ook weer niet uitsluit dat een keynesiaans traject wel verenigbaar is met de 2°C-doelstelling.

Stappen we over naar de relatie ‘energie → politieke economie’, dan kan de in hoofdstuk 1 besproken tegenstelling tussen een ‘structurele onderinvestering’ in fossiele brandstoffen en de geraamde stijgende vraag naar olie en gas ertoe leiden dat het mondiale kapitalisme de komende jaren zeer ontvankelijk blijft voor energieschokken. Daar komt bij dat wanneer de voorspellingen over een niet-lineaire ‘netto energieklif’ inderdaad juist blijken te zijn, deze schokken nog dieper, langduriger en hardnekkiger zullen uitpakken dan mainstream energieanalisten momenteel verwachten.[26] Maar zoals de energieschok van 2022 duidelijk maakte, worden energiecrises nooit door geologische factoren alleen veroorzaakt. De afname van het netto energierendement kan als een ‘seculiere’ of langetermijntrend worden gezien die (analoog aan temperatuurstijgingen) de ‘regels herschikt’ door het risico op aanbodschokken te verhogen, maar elke prijsschok op zich is altijd het resultaat van specifieke oorzaken die in een bepaalde configuratie samenkomen. Tot deze oorzaken behoren investeringstrends, het tempo van economische groei, besluitvorming binnen de OPEC (zoals het terugschroeven van de winning, zelfs als de prijzen hoog zijn), geopolitieke spanningen (waaronder oorlogen, blokkades, sanctieregelingen) en zelfs anti-extractivistisch activisme (bijvoorbeeld door te voorkomen dat fossiele projecten – ‘CO₂-bommen’ – worden opgestart,[27] wat vanuit een klimaatperspectief absoluut essentieel is, al moeten de mogelijke gevolgen voor de energiezekerheid bij een stijgende vraag naar olie en gas wel in het oog worden gehouden).

Op hun beurt zullen schokken in de energiewinning, in combinatie met ‘graaiflatie’ door energiebedrijven, terug kunnen slaan op de politieke economieën door de inflatie aan te wakkeren en de groei te temperen, of zelfs een regelrechte recessie te veroorzaken, met alle onzekere gevolgen van dien voor de schuldenlast en de financiële stabiliteit. Afhankelijk van hoe staten erop reageren, kunnen deze schokken tegelijkertijd ook op onzekere en mogelijk tegenstrijdige manieren terugslaan op de klimaatcrisis, bijvoorbeeld door de steenkoolwinning op te voeren en nieuwe vergunningen te verlenen voor de olie- en gasexploratie om zo de energiezekerheid veilig te stellen, of door de energietransitie te versnellen. In reactie op de energieschok van 2022 werd van alle bovenstaande energiestrategieën – zowel van het opvoeren van de winning van fossiele brandstoffen als van kernenergie en hernieuwbare energie – gebruik gemaakt, en de cruciale vraag luidt of we bij toekomstige energiecrises meer van hetzelfde tegemoet mogen zien, of dat er een versnelde energietransitie en een uitfasering van fossiele brandstoffen zal plaatsvinden.


23. IEA, WEO 2022, pag. 21.
24. IEA, WEO 2022, pag. 239.
25. Kallis en Hickel, ‘Is Green Growth Possible?’; Parrique e.a., Decoupling Debunked; Brockway e.a., ‘Energy Efficiency’; Haberl e.a., ‘Systematic Review’. Zie ook: Gregor Semeniuk, Lance Taylor, Armon Rezai e.a., ‘Plausible Energy Demand Patterns in a Growing Global Economy with Climate Policy’ (Nature Climate Change 11, 2021). Pag. 313-318.
26. Brockway e.a., ‘Estimation of Global Final-Stage Energy-Return’.
27. Kjell Kuhne, Nils Bartsch, Ryan Tate e.a., ‘“Carbon Bombs”: Mapping Key Fossil Fuel Projects’ (Energy Policy 166, 2022). Pag. 1-10.

In een tijd van stijgende temperaturen zullen klimaatschokken ook steeds vaker tot de directe oorzaken van energiecrises gaan behoren. Dit brengt ons bij de relatie ‘klimaat → energiecrisis’ die drie hoofdcomponenten omvat: (1) de gevolgen van het klimaatbeleid voor de energiezekerheid; (2) de directe fysische gevolgen van klimaatverandering voor de energie-infrastructuur; en (3) de extra energievraag die voortkomt uit klimaatadaptatie. Ten eerste bestaat er, zoals ik in hoofdstuk 1 al opmerkte, (helaas) nog geen duidelijk bewijs dat ‘netto nul’-beloften een belangrijke rol hebben gespeeld bij het terugschroeven van nieuwe investeringen in de olie- en gaswinning.[28] Maar zowel deze beloften als de mogelijkheid van ambitieuzer klimaatbeleid in de toekomst, dragen wel bij aan de onzekerheid over de toekomstige vraag en kunnen dus een secundaire factor vormen die bijdraagt aan toekomstige fossiele aanbodschokken.

Ten tweede zijn er verschillende manieren waarop het klimaat rechtstreeks van invloed kan zijn op de energie-infrastructuur. Zo benadrukken wetenschappers die het verband tussen voedsel, water en energie onderzoeken hoezeer de energiewinning afhankelijk is van water, wat betekent dat langere en intensere droogtes als gevolg van klimaatverandering tot een beperkende factor voor energieprojecten kunnen uitgroeien. Daarbij is met name de winning van schalieolie (tight oil) buitengewoon waterintensief, aangezien er grote hoeveelheden water en chemicaliën in de boorputten geïnjecteerd moeten worden om olie en gas uit de poreuze schalieformaties te wringen.[29] Dit betekent dat waterschaarste – nu al een probleem in de belangrijkste schalieregio’s in de VS, waaronder het Permbekken – een rem kan zetten op het potentieel van schalieolie en -gas in de VS, China en de rest van de wereld.[30] Iets soortgelijks geldt ook voor de mijnbouw: het IEA stelt dat ongeveer de helft van de wereldwijde lithium- en kobaltwinning plaatsvindt in gebieden waar waterschaarste heerst – een stressfactor die het tempo van de energietransitie negatief kan beïnvloeden.[31] Klimaatschokken kunnen ook op andere manieren schade toebrengen aan de energie-infrastructuur. Zo zullen elektriciteitsnetten steeds vaker te lijden krijgen onder extreme weersomstandigheden, wat er mogelijk voor kan zorgen dat honderdduizenden huishoudens (of meer) het dagenlang zonder stroom zullen moeten stellen.[32] Verder wijst een rapport uit dat 40 procent van alle olie- en gasreserves bedreigd wordt door zeespiegelstijging, hittestress, overstromingen, orkanen en andere extreme weersomstandigheden, waarbij Saoedi-Arabië, Irak, Nigeria en de VS (met name de Golfkust) tot de kwetsbaarste landen behoren.[33] (Toevallig zijn dit dezelfde landen waarvan het IEA verwacht dat ze een leidende rol zullen spelen bij het verhogen van de olieproductie om in 2030 aan de stijgende vraag te voldoen, een punt waar ik later op terugkom.)

Daarnaast kunnen droogtes en waterschaarste, zoals tijdens de energieschok van 2021-22 is gebleken, energiecrises versterken door de winning van steenkool en het opwekken van waterkracht en kernenergie te bemoeilijken. Onderzoek van de Wereld Meteorologische Associatie (WMO) wijst bovendien uit dat 87 procent van alle kolen-, kern- en waterkrachtcentrales afhankelijk is van de beschikbaarheid van water (in het geval van kolen- en kerncentrales voor koelingsdoeleinden). En de WMO verwacht dat ruim een derde van alle kolencentrales en bijna een kwart van alle kern- en waterkrachtcentrales de komende decennia te kampen zal krijgen met een gemiddeld tot zeer hoog risico op waterstress.[34] Tot overmaat van ramp kan de klimaatcrisis zelfs de energie-opbrengst van windenergie reduceren door middel van een verschijnsel dat global stilling (een afname van de gemiddelde windsterkte) wordt genoemd, een factor die – als gevolg van de lager dan gemiddelde windsnelheden in 2021 – volgens sommige wetenschappers heeft bijgedragen aan de Europese energiecrisis van 2022, al blijven de langetermijneffecten van het klimaat op de gemiddelde windsnelheden onzeker.[35] Al deze risico’s bij elkaar doen vermoeden dat de klimaatcrisis een bedreiging kan vormen voor de energiezekerheid die ‘niet onderdoet voor’ de oorlog van Rusland tegen Oekraïne.[36]


28. IEA, WEO 2022.
29. Lorenzo Rosa, Maria Rulli, Maria Kyle Davis e.a., ‘The Water-Energy Nexus of Hydraulic Fracturing: A Global Hydrologic Analysis for Shale Oil and Gas Extraction’ (Earth’s Future 6, 2018). Pag. 745-756.
30. Rosa e.a., ‘Water-Energy Nexus of Hydraulic Fracturing’.
31. IEA, Role of Critical Metals, pag. 127-128.
32. World Meteorological Organization (WMO), 2022 State of Climate Services: Energy (Geneva: World Meteorological Organization, 2022).
33. Will Nichols en Rory Clisby, ‘40% of Oil and Gas Reserves Threatened by Climate Change’ (Verisk Maplecroft, 16 december 2021). www.maplecroft.com/insights/analysis/40-of-oil-and-gas-reserves-threatened-by-climate-change/.
34. WMO, 2022 State of Climate Services, pag. 5.
35. Anjana Ahuja, ‘Lazy Winds Could Blow Europe’s Renewable Future Off Course’ (The Financial Times, 8 november 2022). www.ft.com/content/a9a1ee0e-ad7e-416c-85b7-43f70ae44855.
36. Zoals aangegeven in Robert Gross, aangehaald in: Madeleine Cuff, ‘Extreme Weather Threat to Energy Security Is as Serious as Ukraine War’ (New Scientist, 11 oktober 2022). www.newscientist.com/article/2341877-extreme-weather-threat-to-energy-security-is-as-serious-as-ukraine-war/.

Ten derde zal klimaatadaptatie de vraag naar energie zeer waarschijnlijk hoger opstuwen dan de ramingen veronderstellen, aangezien die louter op de verwachte economische groei zijn gebaseerd. Als gevolg van de groeiende behoefte aan airconditioning en koeling kan de energievraag in 2050, zo schat althans één studie, 25 à 58 procent hoger uitvallen dan geraamd – waarbij de grootste toename zich voordoet in de tropen en in de zuidelijke regio’s van de VS, Europa en China – terwijl ander onderzoek op een veel geringere zij het altijd nog significante toename van 7 procent in 2050 uitkomt.[37] Bovendien kan deze vraag nog eens aanzienlijk hoger uitvallen wanneer op grote schaal op direct air capture ( DAC, het machinaal uitfilteren van CO₂) wordt ingezet, wat in 2075 9 tot 14 procent van het wereldwijde elektriciteitsverbruik voor zijn rekening kan nemen.[38] Daarnaast zal een grootscheepse toepassing van energie-intensieve ontziltingsmethoden in droogtegevoelige regio’s als Californië, het Midden-Oosten en Zuid-China de vraag naar energie nog hoger kunnen opschroeven.[39]

Anderzijds zal deze stijging van de energievraag – in elk geval in het mondiale Noorden – enigszins getemperd worden door een teruglopende behoefte aan verwarming in de zachtere winters van de toekomst (een dempende, negatieve terugkoppeling die Europa tijdens de winter van 2022-23 geholpen heeft om de ‘Poetin-schok’ op te vangen). Daar staat weer tegenover dat winters gemiddeld genomen langzamer opwarmen dan zomers en dat het nog slecht begrepen fenomeen van de ‘poolwervel’ (op grote hoogte rond de Noordpool wervelende koude luchtstromen) – waardoor gematigde zones door arctische temperaturen en ‘bomcyclonen’ geteisterd kunnen worden – dit respijt weleens teniet kan doen.[40] Over het geheel genomen is het meest waarschijnlijke scenario dat klimaatverandering wereldwijd aan een stijgende energievraag zal bijdragen, wat niet alleen gepaard kan gaan met een positieve terugkoppeling op de crisis in het aardsysteem, maar ook de toch al zorgwekkende vooruitzichten voor toekomstige energiecrises aanzienlijk kan verergeren.

Kortom, de convergentie tussen de klimaatcrisis en de afname van het netto energierendement zal een belangrijke bron van systeemrisico’s vormen en de veerkracht van het kapitalistische wereld-systeem op manieren uithollen die door de meeste analisten over het hoofd worden gezien. Maar nogmaals, dit zal afhangen van het onzekere verloop van de energietransitie, aangezien een versnelde transitie naar hernieuwbare energie zowel de risico’s op klimaatverandering als op aanbodschokken van olie en gas zal terugdringen. Maar zoals we eerder zagen, houdt zo’n snelle transitie ook in dat de kans op ‘groene inflatie’, financiële instabiliteit en rechts-populistische tegenreacties toeneemt (punten die ik hieronder uitwerk).


37. Bas van Ruijven, Enrica De Cian en Ian Sue Wing, ‘Amplification of Future Energy Demand Growth Due to Climate Change’ (Nature Communications 10, no. 2762, 2019). Pag. 1-13; Francesco Pietro Colelli, Johannes Emmerling, Giacomo Marangoni e.a., ‘Increased Energy Use for Adaptation Significantly Impacts Mitigation Pathways’ (Nature Communications 13, no. 4964, 2021). Pag. 1-12.
38. Hanna e.a., ‘Emergency Deployment of Direct Air Capture’.
39. Lex, ‘Desalination: Worth Its Salt in an Increasingly Water-Scarce World’ (The Financial Times, 21 augustus 2021). http://www.ft.com/content/3cacc3c1-523b-4aa4-80cc-481c2c8a405a.
40. Colelli e.a., ‘Increased Energy Use for Adaptation’; Robert McSweeney, ‘How is Arctic Warming linked to the Polar Vortex and Other Extreme Weather?’ (Carbon Brief, 31 januari 2019). www.carbonbrief.org/qa-how-is-arctic-warming-linked-to-polar-vortext-other-extreme-weather/.

In mijn weergave vormt de nexus ‘aardsysteem ←→ politieke economie ←→ energie’ de constellatie die de grootste invloed uitoefent op de mogelijke trajecten van de socio-ecologische problematiek als geheel. Maar ook voedselsystemen vormen een kritieke dimensie van deze problematiek, en mondiale voedselcrises kunnen de komende decennia weleens historisch ongekende proporties aannemen en daarmee een totale ontwrichting van het wereld-systeem teweeg brengen.[41]

In hoofdstuk 1 besprak ik de huidige en verwachte gevolgen van de klimaatcrisis voor de landbouw en vice versa, dus hier beperk ik me tot het kort aanstippen van enkele van de belangrijkste terugkoppelingen. Beginnen we met de directe fysische effecten van klimaatverandering op de voedselsystemen, dan weten we dat de klimaatcrisis de potentiële landbouwopbrengsten nu al vermindert en dat zal in de toekomst ook zo blijven. Het probleem hierbij is dat de modelramingen voor gewasopbrengsten aan ernstige beperkingen onderhevig zijn. Enerzijds schieten ze tekort bij het modelmatig simuleren van de in elkaar grijpende effecten van droogtes, plagen, weersextremen, uitputting van het grondwater, bodemaantasting en klimaatvariabiliteit; anderzijds kampen ze met onzekerheid rond het verdisconteren van adaptatie en technologische innovatie – zoals een overschakeling op gewassen die beter met droogte overweg kunnen, of het potentieel voor hogere gewasopbrengsten in noordelijker gelegen gebieden (zoals Canada, Noord-Europa, Siberië) om de tekorten elders te compenseren. Gezien het beperkte vermogen van modellen om de complexe en elkaar versterkende risico’s voor de landbouw in een opwarmende wereld in kaart te brengen en gegeven de problemen die inherent zijn aan een noordwaartse uitbreiding van het landbouwareaal – zoals de beperkte geschiktheid van de bodem en de te verwachten misoogsten als gevolg van onbekende ziekteverwekkers en potentieel extreme gebeurtenissen in een opwarmend klimaat[42] –, wijst alles erop dat de huidige modelramingen het risico op grote voedselschokken in de komende decennia nogal onderschatten.

Bij een ‘huidig beleid’-traject met geringe aanpassingen kunnen we ervan uitgaan dat de opbrengst van de belangrijkste basisgewassen bij elke stijging van 1°C met ten minste 10 à 25 procent zal afnemen (ten opzichte van een wereld zonder opwarming).[43] Dit zou betekenen dat de mondiale voedselproductie tussen nu en 2050 niet met 50 tot 70 procent toeneemt – het percentage dat volgens de FAO nodig is om een bevolking van 9 à 10 miljard mensen adequaat te voeden, dat wil zeggen, mits er geen radicale herverdeling plaatsvindt[44] – maar in het beste geval tot net boven het huidige niveau. En dat als/wanneer we in het laatste deel van deze eeuw in de buurt van 2,5°C of hoger komen, de mondiale voedselproductie, zoals Julian Cribb waarschuwt, ‘precies op het moment zal afnemen dat we proberen deze te verdubbelen.'[45] Dat we de komende decennia getuige zullen zijn van een drastisch verslechterende mondiale voedselzekerheid lijdt geen twijfel, maar hoe erg het precies wordt, blijft voer voor speculatie.


41. Lynas, Our Final Warning.
42. Thomas Chaloner, Sarah Gurr en Daniel Bebber, ‘Plant Pathogen Infection Risk Tracks Global Crop Yields under Climate Change’ (Nature Climate Change 11, 2021). Pag. 710-715; Caparas e.a., ‘Increasing Risks of Crop Failure’; Lynas, Our Final Warning, pag. 140-142, 195-296.
43. Gebaseerd op ramingen van Deutsch e.a., ‘Increase in Crop Losses to Insects’.
44. FAO, Future of Food.
45. Julian Cribb, Food or War (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2019). Pag. 78.

Verschuiven we de blik naar de impact van het landbouw- en voedselbeleid op het klimaat- en aardsysteem, dan weten we (zoals in hoofdstuk 1 besproken werd) dat de landbouw rechtstreeks verantwoordelijk is voor ongeveer 18 procent van de wereldwijde CO₂-uitstoot en dat ze de belangrijkste drijvende kracht is achter het veranderend landgebruik (ook wel land- of grondconversie genoemd) en de ineenstorting van de biodiversiteit. Een belangrijke vraag hierbij is of en hoe het mondiale voedselsysteem zo omgevormd kan worden dat het én een groeiende wereldbevolking van betaalbaar voedsel voorziet én CO₂-neutraal wordt én de druk op de andere planetaire grenzen terugdringt. Een reeks prominente onderzoeken van de EAT-Lancet Commission stelt dat een voedseltransitie aan de volgende transformaties moet voldoen om deze doelen te kunnen verwezenlijken: (1) de mensheid voeden ‘met nul nieuwe landconversie’ en met gebruikmaking van ‘duurzame intensiveringstechnieken’ om de opbrengsten op het bestaande landbouwareaal te verhogen; (2) het gebruik van synthetische meststoffen en insecticiden beëindigen of op zijn minst drastisch terugdringen; (3) voedselverlies en -verspilling met 50 procent reduceren om de druk op de voedselvraag te verlagen; en (4) de vleesconsumptie in rijke landen met 80 tot 90 procent terugbrengen.[46] Enerzijds hechten pleitbezorgers van het huidige voedselsysteem echter weinig waarde aan het terugdringen van de vleesconsumptie en het kunstmestgebruik, en focussen ze zich liever op door de agro-industrie gestuurde technologische innovatie, terwijl activisten die zich hard maken voor voedselsoevereiniteit anderzijds weer minder nadruk leggen op de noodzaak van opbrengstverhogingen en meer gericht zijn op het probleem van distributie en de lokale controle over landbouwsystemen.[47] Hoe dan ook bestaat er een brede consensus dat het wereldwijde voedselsysteem móet veranderen: de vraag is alleen hoe, in welke mate, door wie en in wiens belang.

Dit brengt ons bij de relatie ‘politieke economie → voedsel’. Dit is een relatie die door doorsnee analisten op het gebied van de voedselzekerheid vaak veronachtzaamd wordt, maar die ik belangrijk acht om te laten zien hoe rivaliserende hegemonische projecten de toekomst van het voedselsysteem in een opwarmende wereld zullen bepalen. Een vraag die hierbij vaak over het hoofd wordt gezien, is in hoeverre de machtsverhoudingen die bepalend zijn voor het mondiale voedselsysteem een rem kunnen zetten op de inspanningen om de landbouw te verduurzamen en beter bestand te maken tegen klimaatschokken. Anders gezegd, waar het enerzijds van weinig realisme getuigt om de mogelijkheden van technologische verandering of adaptatie weg te wuiven, moeten we anderzijds wel oog hebben voor hoe transformatiepaden door hegemonische configuraties binnen zekere parameters gevangen worden gehouden – zoals de monopoliemacht van de agro-industrie of productivistische ideologieën. Waar het kapitalisme bijvoorbeeld altijd structureel afhankelijk is geweest van ‘goedkoop’ voedsel om de arbeidskosten laag te houden en om zijn politieke legitimiteit te behouden, heeft het ‘neoliberale voedselregime’ het begrip goedkoop naar nieuwe hoogten opgestuwd.[48]

De wereldwijde marktintegratie onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie heeft ertoe geleid dat sterk gesubsidieerde en gekapitaliseerde industriële landbouwbedrijven in het mondiale Noorden goedkoop graan in het mondiale Zuiden kunnen dumpen, waardoor boeren wereldwijd gedwongen worden om op opbrengstverhogingen te sturen in plaats van op duurzaamheid en om industriële methoden te kopiëren door zich te verlaten op door de agro-industrie geproduceerde inputs zoals kunstmest, pesticiden, zaden en machines, willen ze een faillissement voorkomen.[49] Het resultaat is dat een klein aantal kolossale boerenbedrijven een steeds groter deel van het land bezit, waarbij de grootste 1 procent wereldwijd ruim 70 procent van alle landbouwgrond in handen heeft; dat kleine en middelgrote boerenbedrijven vaak in grote financiële onzekerheid verkeren; en dat machtige boerenlobby’s in de VS, Europa, Brazilië en elders zich tegen de invoering van duurzamere landbouwmethoden verzetten.[50] Stuk voor stuk zijn dit dus krachtige, negatieve terugkoppelingen die boeren over de hele wereld onder druk zetten om gebruik te blijven maken van synthetische meststoffen en pesticiden, terwijl ze tegelijkertijd de bodem en de biodiversiteit van de aarde blijven aantasten.

In hoeverre kunnen voedselsystemen zich binnen deze context op een geloofwaardige manier aanpassen en transformeren? Anders gezegd (in de terminologie van de complexiteitstheorie): hoe groot is de mogelijkheidsruimte van het mondiale voedselsysteem wanneer het gevangen blijft binnen de aantrekker van het neoliberale voedselregime (een formatie waarin agro-industriële megabedrijven en grootschalige industriële boerderijen van mening zijn dat hun ‘hoofdtaak gelegen is in het genereren van winst voor hun aandeelhouders’)?[51] Tezamen met technische innovaties op het gebied van genetisch gemodificeerde zaden vormen modebegrippen als ‘klimaatslimme landbouw’, ‘precisielandbouw’ en ‘duurzame intensivering’ de belangrijkste oplossingen die door deze machtige actoren aandragen worden – oplossingen waarvan ze hopen dat ze de bovenstaande uitdagingen kunnen aanpakken zonder hun controle over de voedselsystemen op te hoeven geven. Het is lastig om op de kansen en beperkingen van deze benaderingen vooruit te lopen, maar een nadere blik op hoe ze momenteel in de praktijk worden gebracht, doet vermoeden dat hun transformatieve kracht beperkt is. Zoals Marcus Taylor laat zien, hebben dergelijke benaderingen vaak niet meer om het lijf dan wat technische tweaks aan de bestaande industriële landbouwpraktijken, zoals het overschakelen op landbouw ‘zonder ploegen’ (no-till farming), maar dan wel met behoud van ‘grootschalige monoculturen van tegen verdelgingsmiddelen resistente soja’ die voornamelijk bedoeld zijn om de veestapels in de intensieve veehouderij te voeden.[52] Ook Haroon Akram-Lodhi geeft aan dat de transnationale agribusiness, gedreven door de noodzaak om de aandeelhouderswaarde voortdurend op te vijzelen, ‘veel meer investeert in fusies en overnames’ dan in de R&D-strategieën die nodig zijn om de productiviteit op te vijzelen.[53]


46. Willett e.a., ‘Food Systems in the Anthropocene’; Marco Springmann, Michael Clark, Keith Wiebe e.a., ‘Options for Keeping the Food System within Environmental Limits’ (Nature 562, 2019). Pag. 519-525.
47. Scoones e.a., ‘Narratives of Scarcity’.
48. McMichael, Food Regimes; Moore, Capitalism in the Web.
49. McMichael, Food Regimes; Moore, Capitalism in the Web; Jennifer Clapp en Ryan Isakson, Speculative Harvests: Financialization, Food & Agriculture (Rugby: Practical Action, 2018).
50. Ajl, People’s Green New Deal, pag. 120-121; McMichael, Food Regimes, pag. 46.
51. Clapp en Isakson, Speculative Harvests, pag. 14.
52. Taylor, ‘Climate Smart Agriculture’, pag. 102.
53. Akram-Lodhi, ‘The Ties That Bind’, pag. 692.

Dit alles lijkt erop te wijzen dat zolang het huidige voedselregime dominant blijft, aanpassingen in de landbouw hoogstwaarschijnlijk aan strakke grenzen gebonden zullen zijn. Om die reden ga ik ervan uit dat veranderingen in het voedselsysteem in een ‘zwalkend neoliberalisme’-traject in het beste geval neerkomen op wat marginaal ‘gepriegel’ aan de bestaande landbouwpraktijken en consumptiepatronen, wat zou impliceren dat we blijven voortmodderen met een mondiaal voedselsysteem dat relatief slecht tegen klimaatschokken bestand is, dat almaar meer grond opslokt ten behoeve van de landbouw, dat een steeds grotere impact heeft op het klimaat en de biodiversiteit, en dat na verloop van tijd gepaard zal gaan met een toename van ondervoeding en honger.

Een andere mogelijkheid is dat ecosocialistische trajecten verreikende agro-ecologische transities mogelijk zullen maken die én de ecologische impact van de landbouw drastisch terugdringen én de wereld voeden door een strategie van herverdeling na te streven.[54] Ingeklemd tussen beide scenario’s is een groen keynesiaans traject wellicht in staat om de duurzaamheid en veerkracht van het mondiale voedselsysteem te verhogen, bijvoorbeeld door de subsidieregelingen voor boeren ingrijpend te hervormen; door de mondiale handelsovereenkomsten te herschrijven om (in navolging van de helaas afgezwakte EU-wetgeving) aan ontbossing gerelateerde landbouwimporten strafbaar te stellen; en door een daling van de vleesconsumptie te stimuleren middels een mix van belastingen en industrieel beleid voor het opschalen van ‘alternatieve eiwitten’.[55] Maar binnen een context van een beperkte herverdeling van rijkdom, betekent dit dat voedsel ‘goedkoop’ moet blijven om te voorkomen dat de voedselonzekerheid en de politieke instabiliteit toenemen,[56] wat het er voor groen keynesiaanse regimes moeilijker op maakt om de bestaande industriële landbouwpraktijken ingrijpend te veranderen.

Samenvattend kun je stellen dat het mondiale voedselsysteem ingeklemd zit tussen de druk om over te schakelen op duurzamere praktijken en de veerkracht te vergroten tegen klimaatschokken, en de eis dat dit gebeurt binnen de grenzen die gesteld worden door de transnationale, door grote bedrijven gedomineerde structuur van het voedselsysteem. Gezien het feit dat de meeste modellen de klimaatrisico’s voor de landbouw vrijwel zeker onderschatten, en dat het neoliberale voedselregime de bandbreedte voor aanpassingen hoogstwaarschijnlijk zo smal mogelijk zal houden, is de meest waarschijnlijke uitkomst bij vigerend beleid gelegen in een verdere afname van de veerkracht van het voedselsysteem, wat op termijn een ‘nieuw tijdperk van explosief stijgende voedselprijzen’ kan opleveren, zoals Lynas verwacht.[57] Dit risico zal verder worden versterkt door de afname van het netto energierendement en toekomstige energieschokken, aangezien de wereldwijde aanvoerketens voor de voedselvoorziening sterk afhankelijk zijn van olie en gas – van landbouwmachines tot verwerking, verpakking, koeling, transport en de productie van kunstmest.[58]

De geraamde toename van de productie van biobrandstoffen – die volgens het IEA nodig is om het transport in 2050 CO₂-vrij te maken – en het toekomstige landbeslag van biomassaverbranding met CO₂-afvang en -opslag (BECCS) zullen een verdere bedreiging vormen voor de mondiale voedselzekerheid, omdat grote delen van het landbouwareaal niet langer gebruikt zullen worden voor het voeden van mensen, maar voor het ‘voeden’ van auto’s/vrachtwagens/vliegtuigen en de afvang van CO₂.[59] Bovendien is het voedselsysteem ook een belangrijke aanjager van het risico op pandemieën (zie hoofdstuk 1), wat zowel het gevolg is van landconversie als van een opgevoerde virusevolutie binnen de intensieve veehouderij. Daarnaast is het landbouwsysteem zelf ook kwetsbaar voor pandemische schokken die de toeleveringsketens ontwrichten, boeren ziek maken en de voedselkoopkracht drukken.[60] Elk van deze terugkoppelingen zal bijdragen aan de verdere destabilisatie van de algehele polycrisisarchitectuur.


54. Ajl, People’s Green New Deal; Chris Smaje, A Small Farm Future (White River Junction, VT: Chelsea Green, 2020); Troy Vettese en Drew Pendergrass, Half-Earth Socialism: A Plan to Save the Future from Climate Change, Extinction, and Pandemics (London: Verso, 2022); Benjamin Bodirsky, David Chen, IIsabelle Weindl e.a., ‘Integrating Degrowth and Efficiency Perspectives Enables an Emissions-Neutral Food System by 2100’ (Nature Food 3, 2022). Pag. 341-348.
55. David Victor, Frank Geels en Simon Sharpe, Accelerating the Low Carbon Transition: The Case for Stronger, More Targeted and Coordinated International Action (London: Energy Transitions Commission, 2019).
56. Moore, Capitalism in the Web; Bodirsky e.a., ‘Integrating Degrowth and Efficiency’.
57. Lynas, Our Final Warning, pag. 142.
58. Homer-Dixon e.a., ‘Synchronous Failure’.
59. IEA, Net Zero by 2050; Oxfam, Tightening the Net.
60. Wallace, Big Farms Make Big Flu; Jennifer Clapp en William Moseley, ‘This Food Crisis Is Different: COVID-19 and the Fragility of the Neoliberal Food Security Order’ (Journal of Peasant Studies 47, no. 7, 2020). Pag. 1393-1417.

Om de constructie van ons ‘model’ van de socio-ecologische problematiek af te ronden, moeten we nog een korte blik werpen op de belangrijkste terugkoppelingen met de existentiële problematiek. Oplossingen voor de socio-ecologische problematiek worden niet alleen ingeperkt door de materiële belangen van investeerders, fossiele kapitalisten en grote agro-industriële bedrijven die profijt hebben bij de status quo, maar ook door ideologische assemblages – structuren van betekenis, gevoel en verbondenheid – die ‘business as usual’-paden bekrachtigen. En hoewel de crises in deze assemblages (dat wil zeggen, existentiële crises) kansen kunnen creëren voor progressieve ideologische transities, kunnen ze ook golven van reactionair verzet ontketenen.

Beginnen we met de relatie ‘existentiële problematiek → socio-ecologische problematiek’, dan is de afgelopen jaren duidelijk geworden hoe het belang dat gehecht wordt aan ‘witheid’ en masculiniteit zijn uitdrukking krijgt in het gebruik van fossiele brandstoffen, auto’s, een hoge vleesconsumptie en extractivisme. Cara Daggett stelt bijvoorbeeld dat het Trumpisme in de VS blootlegt hoe ‘kritiek op door olie gedomineerde systemen […] geïnterpreteerd wordt als kritiek op de witte patriarchale heerschappij,’ aangezien de relatief bevoorrechte positie van de witte mannelijke arbeidersklasse van oudsher verbonden is met olieverbruik en met banen die van fossiele energie afhankelijk zijn.[61] Malm en zijn collega’s bouwen voort op het werk van Daggett en laten zien hoe de rechtse verbeeldingswereld in de VS, Europa, Australië, Brazilië en elders de neiging heeft om fossiele brandstoffen en minerale voorraden te mythologiseren – in hun visie vormen die zowel de symbolische als de materiële bron van de macht en kracht van een land. Vandaar het goed gedocumenteerde patroon van hardnekkige weerstand bij extreemrechtse partijen tegen elke vorm van mitigatiebeleid (ook wanneer ze de realiteit van antropogene klimaatverandering onderkennen), evenals hun antipathie tegen hernieuwbare energiebronnen.[62] Dus ondanks de dalende kosten van hernieuwbare energie zet de emotionele investering in racisme, nationalisme en mannelijkheid nu al een rem op de energietransitie – een rem die, zoals Malm c.s. terloops opmerken, ‘nog in geen enkel klimaatmodel figureert'[63] – en het is heel goed mogelijk dat ze dat zal blijven doen.

Nu stappen we over we naar de relatie ‘socio-ecologische problematiek → existentiële problematiek’. Deze relatie geeft aan hoe socio-ecologische crises de existentiële crises kunnen aanwakkeren, die op hun beurt zowel extreemrechts populisme kunnen versterken als kansen kunnen creëren voor progressieve verandering. Zoals Matthew Adams stelt, veroorzaakt de klimaatcrisis nu al ‘existentiële crises [die] een aantal gerelateerde “zekerheden” ondermijnen die een vanzelfsprekende basis zijn gaan vormen voor het dagelijks bestaan,’ waaronder het vertrouwen in politieke instellingen, het kapitalisme, het consumentisme en de liberale democratie.[64] Dit zien we terug in de afnemende steun voor het kapitalisme onder jongeren in de VS en het VK,[65] maar ook in de opkomst van religieus fundamentalisme en radicaal-rechts populisme. Zo opperen Joshua Jackson en Michele Gelfand dat klimaatverandering de opbloei van extreemrechts kan aanjagen door een ‘culturele striktheid’ teweeg te brengen onder bevolkingsgroepen van wie de identiteit in het bijzonder bedreigd wordt. Ze vrezen dat dit ‘een vicieuze cirkel kan creëren waarin de dreiging van een klimaatramp en extreemrechts nationalisme elkaar gaandeweg versterken.'[66]

Dit argument wordt verder ondersteund door psychosociaal onderzoek dat uitwijst dat klimaatverandering – door de existentiële veiligheid van individuen te ondermijnen die sterk gehecht zijn aan een status quo op basis van fossiele brandstoffen – mensen ‘subtiel en onbewust kan aanzetten tot het ontwikkelen van ingroep-uitgroep-vooroordelen en wellicht ook tot een autoritaire houding.'[67] Zoals Malm en zijn collega’s vrezen, kan dit bij een toenemende klimaatchaos uitmonden in structuren van witte suprematie en hegemonische masculiniteit, waarbij consumptie op basis van fossiele brandstoffen ‘met een nooit eerder vertoonde felheid verdedigd zal worden.'[68] Ondertussen moeten we ook erkennen dat crises, zoals Angelos Varvarousis schrijft, ‘een terrein kunnen ontsluiten waarop met nieuwe praktijken en ideeën geëxperimenteerd kan worden,’ die nieuwe vormen van betekenis, verbondenheid en solidariteit voortbrengen.[69] We mogen er dus van uitgaan dat toekomstige crises de ideologische assemblages op een manier blijven ondermijnen die de polarisatie zal aanwakkeren tussen reactionaire tegenkrachten aan de ene kant en op empathie, compassie en solidariteit gebaseerde postkapitalistische subjectiviteiten aan de andere. Of het de reactionaire of de progressieve krachten zijn die de overhand zullen krijgen, en in welke delen van het wereld-systeem, hangt af van de uitkomst van de contra-hegemonische strijd tussen rivaliserende narratieven en frames over de specifieke betekenis die aan toekomstige crises verleend wordt.


61. Daggett, ‘Petro-Masculinity’, pag. 29-32.
62. Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel, pag. 275-276.
63. Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel, pag. ix.
64. Adams, Ecological Crisis, pag. 112.
65. Felix Salmon, ‘America’s Continued Move toward Socialism’ (Axios, 25 juni 2021). www.axios.com/2021/06/25/americas-continued-move-toward-socialism.
66. Joshua Jackson en Michele Gelfand, ‘Could Climate Change Fuel the Rise of Right-Wing Nationalism?’ (The Conversation, 25 september 2019). https://theconversation.com/could-climate-change-fuel-the-rise-of-right-wing-nationalism-123503?mc_cid=d231e3fe5d&mc_eid=0d70a348da.
67. Immo Fritsche, Christsopher Cohrs, Thomas Kessler, e.a., ‘Global Warming Is Breeding Social Conflict: The Subtle Impact of Climate Change Threat on Authoritarian Tendencies’ (Journal of Environmental Psychology 32, 2012). Pag. 1-10.
68. Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel, pag. 335.
69. Varvarousis, ‘Crisis, Liminality’, pag. 501.

Het bovenstaande biedt ons een schetsmatig model van de belangrijkste afhankelijkheidsrelaties die de socio-ecologische problematiek bepalen. Om iets meer te kunnen zeggen over hoe deze afhankelijkheidsrelaties zich de komende (tientallen) jaren zullen ontwikkelen, begin ik met een aantal ‘wat als’-vragen over de evolutie van machtsrelaties, om vervolgens over te stappen op enkele andere ‘wat alsen’ die uit weer andere crisisconfiguraties kunnen emergeren.

De eerste vraag waarover we ons buigen luidt: Wat als de hegemonische configuratie van het kapitalistische wereld-systeem de komende vijf tot tien jaar of langer in grote lijnen onveranderd blijft? Vanwege alle turbulentie die aangericht is door de coronapandemie, de energieschok van 2022 en de oplopende geopolitieke spanningen, is het lastig om een helder beeld te krijgen van de huidige hegemonische aantrekker van het wereld-systeem. Het lijdt geen twijfel dat de ideologische hegemonie van het neoliberalisme in de kern van het wereld-systeem aanzienlijk (zo niet fataal) is aangetast. Mogelijk bevinden we ons reeds in de eerste fase van een ‘regime-verschuiving’ weg van het neoliberalisme, waarbij sommigen zich zelfs aan de claim wagen dat we al in een ‘postneoliberaal’ tijdperk zijn aanbeland.[70] Zo heeft het ‘industriebeleid’ een comeback gemaakt nu de overheden van de VS, de EU, China en elders een grotere rol opeisen bij het vormgeven van markten en industrieën om daarmee strategische doelen na te streven – bijvoorbeeld door kritieke industrieën zoals die voor halfgeleiders, hernieuwbare energietechnologieën en accu’s voor elektrische voertuigen terug te halen (of alleen nog van bevriende naties af te nemen).[71]

In een toespraak uit april 2023 sprak de Amerikaanse nationale veiligheidsadviseur Jake Sullivan van een ‘nieuwe Washington Consensus’ die expliciet breekt met de kernelementen van de neoliberale Washington Consensus uit de jaren negentig – zoals ‘vrijhandel’, onbeperkte kapitaalmobiliteit en begrotingsdiscipline. In plaats daarvan wilde de regering-Biden ‘de markten actief sturen’ om binnenlandse en mondiale uitdagingen aan te pakken, zoals de klimaatcrisis, ongelijkheid, arbeidsrechten, politieke polarisatie en de concurrentie met China.[72] Het Green Deal-Plan Voor De Industrie van de EU – opgesteld in reactie op de uitdagingen waarvoor Bidens Inflation Reduction Act de EU stelt – wijst op een vergelijkbare strategische verschuiving. Ondertussen begeeft China zich onder Xi Jinping op een meer autoritair en (in beperkte mate) staatssocialistisch pad om de afhankelijkheid van de export naar het Westen terug te dringen, marktleider te worden op het gebied van ‘vierde industriële revolutie’-technologieën, meer controle te verwerven over de eigen tech-bedrijven en een agenda van ‘gemeenschappelijke welvaart’ te promoten.[73]

Hoe we deze ontwikkelingen ook conceptualiseren, het is duidelijk te simplistisch om te veronderstellen dat de neoliberale hegemonie in de kern van het wereld-systeem verankerd zal blijven. Tegelijkertijd is er ook nog geen sprake van een beslissende verschuiving naar een alternatieve configuratie van het wereld-systeem die de brede ‘koers’ die door het neoliberale tijdperk in gang is gezet, van richting kan veranderen.[74] Anders gezegd: er gloort wellicht een einde aan bepaalde kenmerken van het neoliberalisme – zoals de weigering van overheden om zich met industriebeleid bezig te houden, het reflexmatig vasthouden aan de doorsijpel- of trickle down‘-economie en de veronderstelling dat de voordelen van vrijhandel zwaarder wegen dan geopolitieke belangen – maar tegelijk blijven er veel continuïteiten bestaan (zoals de aanhoudende invloed van monetaristische aannames over hoe inflatie het best beteugeld kan worden, evenals de aanhoudende kracht van elite-coalities die aandringen op bezuinigingen en ‘begrotingsevenwicht’, met name in het mondiale Zuiden). Belangrijker voor onze doeleinden is dat de meeste van de belangrijkste socio-ecologische trends die het neoliberale tijdperk in gang heeft gezet goeddeels ongewijzigd blijven. Daartoe behoren de politiek-economische turbulentie die aangejaagd wordt door de elkaar versterkende dynamieken van ongelijkheid, stagnatie, schuld en financiële systeemrisico’s; een grotelijks ontoereikend klimaatbeleid, waardoor we nog steeds op schema liggen voor zo’n 3°C opwarming in 2100; een wereldwijd nog altijd stijgende vraag naar fossiele brandstoffen; en een door grote bedrijven gerund voedselregime dat ons naar een verdere ontwrichting van de ecologie en het voedselsysteem voert. Ons huidige tijdperk kunnen we dus als een soort interregnum opvatten, waarin de ideologische hegemonie van het neoliberalisme in zekere zin aan het afbrokkelen is, maar er nog geen hegemonische coalitie bestaat die – zowel binnen als tussen de machtigste staten – krachtig genoeg is om het wereld-systeem in de richting van een nieuw hegemonisch regime te verschuiven.


70. Rana Foroohar, ‘The New Rules for Business in a Post-Neoliberal World’ (The Financial Times, 10 oktober 2022). www.ft.com/content/e04bc664-04b2-4ef6-90f9-64e9c4c126aa.
71. Foroohar, ‘New Rules for Business’; Bade, ‘A Sea Change’.
72. Kate MacKenzie en Tim Sahay, ‘A new foreign policy’ (Phenomenal World, 2023). www.phenomenalworld.org/series/the-polycrisis/.
73. Kevin Rudd, The Avoidable War: The Dangers of a Catastrophic Conflict between the US and Xi Jinping’s China (New York: Public Affairs, 2022). Pag. 121-126.
74. Williams, Political Hegemony, pag. 199.

In dit eerste scenario zullen deze trends zich tijdens de komende vijf tot tien jaar of langer voortzetten. Het grootste deel van de wereldeconomie maakt een periode door van hoge energieprijzen, brede inflatie, renteverhogingen en lage groei, zo niet recessies, waarna de mondiale economische groei zich langzaam zal herstellen naarmate nieuwe olie- en gasvoorraden geëxploiteerd gaan worden, de energie- en voedselprijzen dalen en centrale banken de monetaire teugels weer laten vieren.[75] Toch zullen veel landen nog steeds te kampen hebben met economische tegenwind als gevolg van een toenemende ongelijkheid, aanhoudende werkloosheid, vergrijzing, hoge private en publieke schulden en een terugkeer naar een strikt bezuinigingsbeleid.[76] Extra investeringen in ‘schone energie’ en efficiëntie ten gevolge van de energieschok van 2022 voeren én de wereldwijde capaciteit van hernieuwbare energie (HE) op – waardoor HE in 2025 de grootste wereldwijde bron van elektriciteit wordt – én matigen de groei van de vraag naar olie en gas.[77] Maar het nog altijd geringere rendement op investering van HE-projecten in vergelijking met fossiele,[78] tezamen met aanhoudende vertragingen bij de vergunningverlening en beperkte overheidsinvesteringen in nieuwe hoogspanningskabels, accusystemen en oplaadpalen voor elektrische voertuigen, zorgen ervoor dat het tempo van de HE-expansie veel trager verloopt dan wat bij ambitieuzer beleid mogelijk zou zijn. Ondertussen blijft de vraag naar olie en gas tot in de jaren dertig toenemen, waarbij olie een plateau bereikt van ten minste 103 à 105 miljoen vaten per dag en gas tot een verbruik van 4.400 miljard kubieke meter per dag door blijft stijgen, om na 2030 te stagneren.[79]

De wereldwijde CO₂-uitstoot van fossiele brandstoffen blijft dus stijgen – tot zeker 38 miljard ton in 2025, vergeleken met 37,5 miljard ton in 2022 – alvorens te stagneren en heel langzaam af te nemen (voornamelijk als gevolg van een piek in het steenkoolverbruik), al zal de uitstoot tot in de jaren dertig en daarna hardnekkig hoog blijven.[80] De door transnationale bedrijven gestuurde inspanningen om het wereldwijde voedselsysteem te hervormen, boeken enige vooruitgang bij het verbeteren van de bodemgezondheid, een efficiënter gebruik van productiemiddelen en een verbeterde productiviteit van de veestapel – deels dankzij de enorm gestegen energie-, voedsel- en kunstmestprijzen in 2022. Maar dit blijven marginale tweaks die ernstig tekortschieten bij de duurzaamheidstransitie die de EAT-Lancet Commission voor ogen staat. Bovendien versterken deze hervormingen de concentratie van het grondeigendom; leiden ze ertoe dat productiebeslissingen in de landbouw ondergeschikt gemaakt worden aan het dictaat van kortetermijnwinst voor het financiële kapitaal; zal zo de mondiale vleesproductie verder uitgebreid worden; en blijft de druk op bossen en de biodiversiteit alleen maar toenemen.[81] Net als de Aichi-doelen daarvoor, veranderen de biodiversiteitsdoelen die zijn aangenomen in het Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework weinig of niets aan het ecocidale traject van het mondiale kapitaal.[82]

Zoals we nu al zien, zal de verdeeldheid binnen de kapitalistische klasse in dit scenario verder toenemen – met groene kapitalistische facties die tot ambitieuzer beleid oproepen teneinde de uitbouw van duurzame energie en innovatie op het gebied van CO₂-arme technologieën te versnellen; met fossiele kapitalisten die geleidelijkheid en voorzichtigheid prediken om de energie- en voedselzekerheid te waarborgen; en het financiële kapitaal dat zich tussen beide facties in bevindt, waar het op de korte termijn winst opstrijkt uit fossiele brandstoffen en zich tegelijkertijd indekt tegen onzekerheden in de toekomst. De groene kapitalistische facties winnen gestaag aan terrein doordat de kosten van zonne- en windenergie en accu’s na een kortstondige stijging in 2022-23 weer beginnen te dalen; doordat de klimaatschade verergert naarmate de mondiale temperatuurstijging richting de 1,5°C kruipt; en doordat de geopolitieke rivaliteit om groene industrieën en toeleveringsketens hoger oploopt. Maar een samenspel van krachten – waaronder machtige conservatieve partijen in de kernstaten (met name de Republikeinse Partij in de VS); fossiele kapitalisten en oliestaten zoals Rusland en Saoedi-Arabië die vastbesloten zijn om gestrande activa te vermijden; financiële kapitalisten die uitsluitend gespitst zijn op winstgevendheid op de korte termijn, ongeacht de systemische gevolgen op de lange termijn; opkomende rechts-populistische stromingen; en een mondiaal communicatie-ecosysteem waarin desinformatie gedijt en dat reactionaire krachten in staat stelt om de polarisatie aan te wakkeren en verwarring te zaaien[83] – dat samenspel verhindert dat er een beslissende transitie plaatsvindt naar een nieuwe hegemonische vorm van het mondiale kapitalisme.

Het traject dat hieruit opdoemt is niet zozeer de uitkomst van een coherente hegemonische agenda als wel een vorm van ‘voortmodderen’, aangejaagd door de kortetermijnbelangen van machtige kapitalistische facties – vooral die welke zich het sterkst met het fossiele kapitaal geëncanailleerd hebben, in combinatie met verschillende ‘entropische’ terugkoppelingen, zoals extreemrechts populisme en desinformatie –, terwijl de meer ‘verlichte’ facties binnen de kapitalistische klasse niet in staat zijn om het traject van het wereld-systeem als geheel significant te verleggen. Vandaar dat ik dit scenario de naam ‘zwalkend neoliberalisme’ of ‘neoliberaal voortmodderen’ heb meegegeven, wat wil zeggen dat dit scenario enerzijds een voortzetting is van de ‘rijrichting’ die tijdens het neoliberale tijdperk in gang is gezet, maar anderzijds ook over een eigen, zelfversterkend momentum beschikt dat het handelingsvermogen of de controle van een coherente hegemonische coalitie te boven gaat.


75. IEA, WEO 2022, pag. 21; IMF, World Economic Outlook 2022.
76. World Bank Group, Global Economic Prospects June 2022, pag. 58-59.
77. IEA, WEO 2022, pag. 10.
78. Christophers, ‘Fossilized Capital’.
79. IEA, WEO 2022, pag. 24-25; Brockway e.a., ‘Energy Efficiency’, pag. 14.
80. IEA, WEO 2022, pag. 24-25.
81. Clapp en Isakson, Speculative Harvests; OECD-FAO, ‘Agricultural Outlook’.
82. Chandrasekhar e.a., ‘COP15: Key Outcomes’.
83. Deibert, Reset.

Een belangrijke vraag is op welk punt dit traject een nieuw bifurcatie- of crisispunt bereikt dat de mogelijkheidsruimte voor contra-hegemonische bewegingen kan vergroten. We kunnen met een grote mate van zekerheid voorspellen dat een voortzetting van de huidige trends de komende jaren de voorwaarden zal scheppen voor intensere polycrisis-gebeurtenissen. Het is heel goed denkbaar dat op het moment dat dit boek ter perse gaat, de energie- en inflatieschok van 2022-23 en de ruk naar rechts van 2024 in een nog ernstigere crisis culmineert – het resultaat van een combinatie van inflatie, rentestijgingen, destabiliserende wanbetalingen op schulden en bijkomende olie- en gasschokken. Maar hier richt ik me eerst op de mogelijkheid van nog ontwrichtendere crisisscenario’s die zich tussen 2025 en 2035 kunnen voltrekken, wanneer de daling van het netto-energierendement convergeert met een stijgende vraag naar olie en gas, een verergerende klimaatchaos, een almaar fragieler mondiaal voedselsysteem en aanhoudende politiek-economische en financiële systeemrisico’s.

Zoals ik in hoofdstuk 1 heb aangegeven, laat het IEA zien dat de wereldeconomie onder een ‘huidig beleid’-scenario tegen 2030 steeds kwetsbaarder zal raken voor volatiliteit op de oliemarkt. Het betreft een samenspel van een stijgende vraag, de uitputting van bestaande velden en een ‘onderinvestering’ in nieuwe winning leidt ertoe dat er in 2030 een tekort van 25,9 miljoen vaten per dag (mv/d) – ruim twee keer de totale winning van Saoedi-Arabië – door nieuwe bronnen opgevangen zal moeten worden.[84] Het IEA raamt dat 80 procent van deze kloof gedicht zal worden door een hogere winning in de OPEC-landen in het Midden-Oosten, de Amerikaanse schaliewinning, Brazilië en offshore-olie voor de kust van Guyana. Zo gaat het IEA er met name van uit dat de schaliewinning in de VS met 4 mv/d zal toenemen – tot een kleine 16 mv/d in 2030 – terwijl de Saudische winning geacht wordt van 11 naar 13 mv/d te stijgen.[85] Hoe realistisch zijn dergelijke aannames? Al is het onmogelijk om daar met zekerheid iets over te zeggen, toch zijn er gegronde redenen om aan te nemen dat ze te optimistisch zijn. Om te beginnen waarschuwen veel analisten dat de Amerikaanse oliewinning waarschijnlijk rond de 12 mv/d zal stranden als gevolg van de uitputting van zogenaamde sweet spots (plekken met de hoogste opbrengst) in veel van de productiefste schalieregio’s, vanwege de eis van investeerders dat er meer oog komt voor het vergroten van de aandeelhouderswaarde, vanwege een tekort aan arbeidskrachten en door de stijgende kosten van inputs als staal, diesel en chemicaliën.[86] Het gevolg is dat de winning in de VS mogelijk al voor 2030 een onomkeerbare daling inzet, zoals Nafeez Ahmed verwacht.[87] En zelfs als dat niet het geval is, berust de verwachting dat de Amerikaanse schaliewinnig tot nog eens 4 mv/d boven het niveau van 2022 kan stijgen op boude veronderstellingen. In de woorden van Justin Mikulka: ‘Als olieprijzen van ruim 120 dollar per vat al niet toereikend zijn om de winning in de Amerikaanse schalie-industrie op te voeren, dan is waarschijnlijk geen enkele prijs dat; wat 13 mv/d dus een almaar onrealistischer doel maakt’ – laat staan 16 mv/d.[88]

Zoals het IEA zelf ook erkent, worden er de laatste jaren steeds meer vraagtekens geplaatst bij de reservecapaciteit van Saoedi-Arabië, die momenteel op minder dan 1 mv/d wordt geschat, wat simpelweg betekent dat Saoedi-Arabië bij prijspieken nauwelijks in staat zal zijn (als het dat überhaupt al zou willen) om de winning met nog eens 1 mv/d op te voeren – laat staan met 2 mv/d.[89] Hier komt nog bij dat, zoals eerder vermeld, 40 procent van de mondiale olie- en gasreserves in deze periode uitermate kwetsbaar zal zijn voor verergerende klimaatschokken, zoals watertekorten in het Permbekken in de VS, water- en hittestress in het Midden-Oosten en extreme weersomstandigheden die de raffinaderijen aan de Amerikaanse Golfkust parten kunnen spelen, wat het vermogen van de VS, Saoedi-Arabië, Irak en Iran om de winning in reactie op toekomstige prijspieken aanzienlijk op te voeren, nog verder aan banden kan leggen.[90]


84. IEA, WEO 2022, pag. 327; BP, Energy Outlook 2023, pag. 40.
85. IEA, WEO 2022, pag. 337.
86. David Hughes, Shale Reality Check: Drilling into the US Government’s Rosy Projections for Shale Gas & Tight Oil Production through 2050 (San Francisco: Post Carbon Institute, 2021); Derek Brower en Myles McCormick, ‘What the End of the US Shale Revolution Would Mean for the World’ ( The Financial Times, 15 januari 2023). www.ft.com/content/60747b3b-e6ea-47c0-938d-af515816d0f1.
87. Nafeez Ahmed, ‘The Great Contraction: How the End of Cheap Money and Energy Will Degrade or Renew Civilization’ (Byline Times, 28 november 2022). https://bylinetimes.com/2022/11/28/the-great-contraction-how-the-end-of-cheap-money-and-energy-will-degrade-or-renew-civilisation/.
88. Justin Mikulka, ‘Peak US Oil Production Looms as the Domestic Shale Boom Ends’ (DeSmog, 7 december 2022). www.desmog.com/2022/12/07/peak-us-oil-production-shale-boom-ends-bakken-permian/.
89. Justin Jacobs en Amanda Chu, ‘The Oil Futures Price Predicament’ (The Financial Times, 20 september 2022). www.ft.com/content/7af73416-6963-4b49-994b-29e1ddfcce78.
90. Nichols en Clisby, ‘40% of Oil and Gas Reserves Threatened’.

De ramingen van het IEA geven aan dat de aardgasmarkten in vergelijking tot die voor olie in 2030 minder risico lopen op aanbodschokken, als gevolg van een lagere groei van de vraag en forse investeringen in het vergroten van de winning in Qatar en de LNG-exportcapaciteit in de VS.[91] Maar een sneller dan verwachte daling van de onconventionele gaswinning in de VS, een hoger dan verwachte vraag in Europa (als gevolg van reboundeffecten), de impact van extreem weer op de gasinfrastructuur en strenge winters (bijvoorbeeld als gevolg van poolwervel) kunnen ertoe leiden dat ook de gaszekerheid onder vuur komt te liggen.[92]

Kortom, rond 2030 zal de wereldeconomie waarschijnlijk geconfronteerd worden met een oliecrisis van ongekende omvang – een crisis waarbij de prijzen tot boven de 150 en mogelijk zelfs 200 dollar per vat kunnen oplopen, hoewel dit zal afhangen van het onzekere verloop van de overstap naar elektrische voertuigen, de olievraag en de winningscapaciteit in de VS, OPEC en Rusland. Het is hoogst onzeker wanneer zo’n crisis zich precies zal voordoen, want dat is afhankelijk van een reeks directe oorzaken die in een specifieke configuratie samenkomen. Maar de belangrijkste katalysator is waarschijnlijk gelegen in een stijgende wereldwijde olievraag binnen een context van economisch herstel – waarschijnlijk aangedreven door China, India en andere ‘opkomende’ economieën – in combinatie met een geringe of zelfs negatieve groei van de Amerikaanse en Saoedische oliewinning. Van de grote economieën zijn China en India misschien wel het kwetsbaarst voor deze crisis, vooral als ze niet langer kunnen rekenen op goedkope Russische olie, aangezien zij twee van de grootste netto energie-importeurs ter wereld zijn en ze tegen 2030 nog afhankelijker zullen worden van olie-importen (zelfs wanneer we hun recente inspanningen in ogenschouw nemen om hun energiesoevereiniteit te vergroten).[93] Maar het zal ook een schok betekenen voor de VS en voor een groot deel van Europa en het mondiale Zuiden, gezien de veerkracht van de autocultuur en de al te geleidelijke overstap naar elektrische voertuigen (volgens ramingen zal het aandeel elektrische voertuigen in het Amerikaanse wagenpark in 2030 bijvoorbeeld slechts 10 procent bedragen, tegenover 3 procent nu).[94]

En het is uitermate waarschijnlijk dat dit niet alleen tot een oliecrisis beperkt blijft: olieprijspieken zullen ook hun weerslag hebben op de transportkosten van LNG en de toeleveringsketens van hernieuwbare energie onder druk zetten, terwijl klimaatverandering in verschillende regio’s een rem blijft zetten op het opwekken van kernenergie en waterkracht alsmede de winning van steenkool, wat mogelijk in een allesomvattende energiecrisis uitmondt. Dit zal dan opnieuw een economiebrede inflatiegolf te zien geven, met name bij die voedingsgewassen die aan de olieprijs gekoppeld zijn (prijsstijgingen die rond deze tijd nog eens aanzienlijk aangewakkerd zullen worden door de oplopende klimaatschade). Wordt dit ook nog eens gevolgd door renteverhogingen die op de groei en de werkgelegenheid ‘inhakken’ zonder de onderliggende aanbodschok aan te pakken, dan zullen we getuige zijn van wat ik een ‘fossiele stagflatiecrisis’ noem, oftewel een langdurige periode van snel stijgende inflatie, recessie en hoge werkloosheid. Bijkomende inflatoire druk – zoals ‘graaiflatie’ door grote bedrijven, het reshoren van toeleveringsketens, vergrijzing, stijgende kosten van de gezondheidszorg, tekorten aan arbeidskrachten, klimaatschokken en (mogelijk, zoals ik in hoofdstuk 5 nader uitwerk) oorlogen – zal nog meer olie op het inflatievuur gooien.[95] Zoals Roubini waarschuwt, kan dit zomaar ‘de ergste periode van stagflatie worden die de wereld ooit heeft gezien.'[96]


91. IEA, WEO 2022, pag. 383.
92. Hughes, Shale Reality Check; Ahmed, ‘The Great Contraction’.
93. BP, Energy Outlook 2023, pag. 29.
94. Edison Electric Institute, ‘26.4 million Cars Will Be on US Roads in 2030’ (Edison Electric Institute, 20 juni 2022). www.eei.org/News/news/All/eei-projects-26-million-electric-vehicles-will-be-on-us-roads-in-2030.
95. World Bank Group, Global Economic Prospects; El-Erian, ‘Not Just Another Recession’; Roubini, Megathreats.
96. Roubini, Megathreats, pag. 86.

Deze stand van zaken roept nieuwe ‘wat als’-vragen op die de aanleiding vormen voor een volgende reeks alternatieve scenario’s. De eerste luidt: Hoe – en onder leiding van welke politieke coalities – zullen staten op deze crisis reageren? Nummer twee is: Zullen deze strategieën erin slagen om de energieprijzen omlaag te brengen en de economische groei te herstellen? Zo niet, wat zullen hier dan de gevolgen van zijn voor het wereld-systeem? En zo ja, welke problemen kunnen er dan later nog ontstaan als gevolg van deze strategieën?

Het ziet er met betrekking tot de eerste vraag naar uit dat dit het type crisis zal zijn dat niet alleen de energietransitie versnelt, maar ook de teloorgang van het fossiele kapitaal inluidt. Meer nog dan nu het geval is, zal dit een crisis zijn waarin ‘de elementen van het energietrilemma – zekerheid, betaalbaarheid en duurzaamheid – alle drie dezelfde kant op duwen,’ dat wil zeggen, in de richting van ‘een versnelde transitie naar schone energie.'[97] Consumenten zullen de volatiliteit van de olie- en gasprijzen beu worden, pleidooien voor ambitieuze klimaatmaatregelen zullen steeds overtuigender klinken en de toenemende afhankelijkheid van olie en gas met een lage EROI zal de investeringscase voor een verdere fossiele expansie uithollen.

Toch mogen we er niet voetstoots van uitgaan dat de meest rationele reactie de overhand zal krijgen, en zelfs niet dat dit het meest waarschijnlijke scenario zal zijn. Zoals we zagen toen we de wisselwerking tussen de socio-ecologische en de existentiële problematiek onderzochten, kan een dergelijke oliecrisis ook de existentiële crises versterken en in het hele wereld-systeem als trigger fungeren voor een rechts-populistische, hypermasculiene en etno-nationalistische terugslag. Lang aanhoudende prijsstijgingen van voedsel en brandstoffen zullen niet alleen de economische malaise verergeren, maar ook een bedreiging vormen voor de identiteit van mensen die sterk gehecht zijn aan ‘fossiele’ mobiliteit en consumentisme.[98]

Net als in 2022 zullen de rijke landen een reeks beleidsinterventies entameren om te proberen de gevolgen binnen de perken te houden – waaronder subsidies voor consumenten, belastingen op de overwinsten van energiebedrijven, het vrijgeven van olie uit de Amerikaanse strategische oliereserve en mogelijk zelfs een gecoördineerd prijsplafond of prijscontroles. Dergelijke interventies kunnen de scherpste kantjes van de populistische onvrede halen, maar het implementeren ervan zal politiek gezien nog een hele dobber zijn: conservatieve partijen en begrotingshaviken zullen wars zijn van het subsidiëren van consumenten wanneer de staatsschuld op een recordhoogte blijft steken; olie- en gasmaatschappijen zullen fel en mogelijk met succes tegen een belasting op overwinsten lobbyen met het argument dat dergelijke belastingen in 2022 de investeringen in exploratie en winning ontmoedigd hebben en nu de opmaat kunnen vormen voor nieuwe prijsschokken; het vrijgeven van olie uit de strategische reserve zal slechts een beperkt effect hebben en kan de noodvoorraad tot een gevaarlijk laag niveau terugbrengen; en het zal uitermate lastig zijn om internationale overeenstemming te bereiken over een gecoördineerd prijsplafond (laat staan dit te handhaven), zoals we hebben gezien bij de pogingen van de EU om een prijsplafond voor Russische olie in te stellen.

Bovendien zullen dezelfde in hoofdstuk 1 genoemde problemen waaraan de energietransitie onderhevig is – met name het relatief lage rendement op investering bij projecten voor hernieuwbare energie (HE); tekortschietende overheidsinvesteringen in hoogspanningskabels, oplaadpalen voor elektrische voertuigen en R&D voor het CO₂-vrij maken van de lastig te elektrificeren sectoren (wat nog verergerd wordt door de hogere financieringskosten als gevolg van de renteverhogingen in 2022-23); populistische weerstand tegen HE-projecten en aanhoudende vertragingen bij het verlenen van vergunningen; en de hoge prijzen van transitiemineralen – veel politici huiverig maken om én vol in te zetten op HE én fossiele brandstoffen uit te faseren. Daarbij komt dat de winstgevendheid op de korte termijn van investeringen in fossiele projecten, zoals ook nu het geval is, een grote aantrekkingskracht zal blijven uitoefenen op het financiële kapitaal, waardoor veel machtige banken en vermogensbeheerders een belang blijven houden in het voortbestaan van fossiel kapitaal.


97. Liebriech, ‘After Ukraine’.
98. Daggett, ‘Petro-Masculinity’.

Om kort te gaan, in dit scenario is een ‘versnelde transitie naar schone energie’ zeker geen uitgemaakte zaak. Integendeel, sommige staten zullen mogelijk in de richting van een ‘fossiel nationalisme’ of ‘fossiel fascisme’ opschuiven: zo kunnen rechtse politici hun kans grijpen door milieuactivisten, ‘mondiale elites’, klimaatbeleid en (zonder veel oog voor empirie) immigranten de schuld te geven van de energieproblemen in hun land. Coalities van rechtse partijen, lobby’s van gas- en oliemaatschappijen, boeren, eigenaren van energie- en emissie-intensieve industrieën en conservatieve vertegenwoordigers van de midden- en arbeidersklasse zullen dan mogelijk de hegemonie in landen als de VS, het VK, Australië, India, Brazilië en delen van de EU overnemen of consolideren. Hun belangrijkste strategie om de crises van fossiele stagflatie en de kosten van levensonderhoud aan te pakken, zou er simpelweg in bestaan om vol in te zetten op de winning van fossiele brandstoffen en ecologisch schadelijke vormen van industriële landbouw om zo de nationale energie- en voedselzekerheid veilig te stellen. En het kan nog erger: een ‘fossiel fascisme’ of extreemrechts regime dat ‘systematisch geweld gebruikt tegen diegenen die als vijanden van de natie worden gezien’ en dat de oliereserves van de natie verheerlijkt, zou de macht kunnen grijpen in kernlanden zoals de VS (bijvoorbeeld nu Trump de verkiezingen gewonnen heeft, gesteund door een geradicaliseerde Republikeinse Partij die tot alles bereid is om haar greep op de macht te behouden).[99] Een fossiele stagflatiecrisis zou weleens de potentie kunnen hebben om uit te groeien tot het soort ‘overweldigende crisis dat elke traditionele oplossing te boven gaat’ – iets wat al eerder de voorwaarden heeft geschapen voor machtsovernames door fascistische regimes.[100] Al zal zo’n crisis eerder resulteren in minder extreme (zij het nog altijd zeer gevaarlijke) rechts-populistische regimes.

Het is echter hoogst onwaarschijnlijk, zoals Mann en Wainwright terecht stellen, dat een ‘klimaat-behemot’ of fossiel nationalisme tot de dominante trend in het wereld-systeem uitgroeit. Eerder vormt een dergelijke dreiging een negatieve terugkoppeling die het wereld-systeem binnen een traject van neoliberaal voortmodderen houdt, waarbij in sommige staten rechts-populistische regimes aan de macht komen en in andere centrum-linkse groene keynesiaanse regimes, terwijl geen van beide in staat is om de koers van het wereld-systeem beslissend te verleggen. Groene keynesiaanse hervormers in de VS, het VK, Europa en elders zullen dan teruggehouden worden door de (sluimerende) dreiging van een rechts-populistische terugslag en de nog altijd machtige fossiele kapitalisten, al zal de combinatie van steeds goedkopere hernieuwbare energie en stevige toezeggingen voor klimaatmitigatie (vooral in een context van verergerende klimaatschokken) er ook voor kunnen zorgen dat de aantrekkingskracht van een ongehinderde winning van fossiele brandstoffen verbleekt. In plaats daarvan zal het dominante antwoord op een fossiele stagflatiecrisis eerder een brede strategie zijn die én de olie- en gaswinning op peil houdt én de capaciteit aan zonne- en windenergie, waterstof, kernenergie en (met name in China en het mondiale Zuiden ) steenkool uitbreidt.

Vervolgens wenden we ons naar een andere ‘wat als’-vraag: Wat als dergelijke strategieën erin slagen om de kosten van energie en voedsel omlaag te brengen en de groei te herstellen, en wat als ze dat niet doen? Hoewel deze vragen onmogelijk met zekerheid te beantwoorden zijn, is het zeker niet ondenkbaar dat de bovenstaande strategieën uiteindelijk contraproductief blijken te zijn. Om te beginnen blijft de mondiale vraag naar olie en gas in dit scenario nog steeds hardnekkig hoog – tussen 2030-35 zal die vraag een plateau bereiken, om dan tot 2050 langzaam te dalen (maar nogmaals, die vraag zou hoger kunnen uitvallen wanneer we ook rekening houden met reboundeffecten en de extra energievraag ten behoeve van klimaatadaptatie).[101] En dit kan de weg bereiden voor nog grotere olie- en gasschokken in de jaren veertig: om de uitputting van bestaande velden te compenseren, zullen de OPEC-landen hun winning met nog eens 7 miljoen vaten per dag (mv/d) moeten verhogen – in een tijd waarin ze toch al moeite hebben om hun winning op peil te houden en verergerende klimaatomstandigheden en waterschaarste een rem op die groei kunnen zetten.[102] Bovendien zal ook de exportcapaciteit van LNG in 2050 met 240 miljard kubieke meter (mkm) per jaar meer moeten stijgen dan wat nu in aanbouw is, willen tekorten voorkomen worden. Het IEA raamt dat Oost-Afrika op dat moment de ‘belangrijkste bron voor het stijgende LNG-aanbod’ zal zijn, met tussen 2030 en 2050 een exportstijging van een kleine 80 mkm per jaar.[103] Maar de winning in Oost-Afrika zal hoogstwaarschijnlijk gehinderd worden door weersextremen, anti-extractivistisch activisme en zorgen bij investeerders over de steeds bleker wordende investeringscase voor nieuwe gasprojecten.

Zelfs als deze projecten doorgaan, brengt de aanhoudende daling van het netto energierendement met zich mee dat een steeds groter deel van het mondiale energieverbruik in de energiewinning zelf moet worden gestoken: bedraagt het gemiddelde EROI van fossiele brandstoffen momenteel ergens tussen 5:1 en 4:1 – wat wil zeggen dat 20 à 25 procent van de totale energiewinning in de energiesector moet worden gestopt, waardoor slechts 75 à 80 procent voor de rest van de economie overblijft –, dan zal deze verhouding in 2030 waarschijnlijk naar tussen de 4:1 en 3:1 gedaald zijn, en in de jaren veertig naar tussen de 3:1 en 2:1, zo niet lager. Dat laatste betekent dat grofweg 33 tot 50 procent van de totale olie- en gaswinning opgaat aan de exploratie en levering van steeds minder olie- en gasvelden van een almaar slechtere kwaliteit, waardoor slechts 50 tot 67 procent overblijft voor de rest van de economie.[104] In de kern genomen moet er dan steeds meer energie in almaar minder opbrengst geïnvesteerd worden – een proces waarvoor Louis Delannoy en collega’s de term ‘energiekannibalisme’ gemunt hebben.[105]


99. Malm en The Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel, pag. 235.
100. Paxton, Anatomy of Fascism, pag. 291.
101. IEA, WEO 2022.
102. IEA, WEO 2022, pag. 340.
103. IEA, WEO 2022, pag. 382.
104. De Castro en Capellán-Peréz, ‘Standard, Point of Use, and Extended Energy Return’; Brockway e.a., ‘Estimation of Global Final-Stage Energy-Return’; Delannoy e.a., ‘Peak Oil and the Low-Carbon Transition’.
105. Delannoy e.a., ‘Peak Oil and the Low-Carbon Transition’, pag. 9.

In dit scenario is het heel goed mogelijk dat de economische groei niet terugkeert, maar dat er juist een eindeloze cyclus van recessies en economische en energetische krimp plaatsvindt. In de woorden van Richard Heinberg: ‘Stijgende energieprijzen [zullen] de vraag met regelmatige tussenpozen vernietigen doordat ze tot economische krimp leiden, waardoor de vraag (en de prijs) tijdelijk daalt zodat economieën zich gedeeltelijk kunnen herstellen, waarna de prijzen weer stijgen. Deze cyclus kan zich blijven herhalen, zij het elke keer bij een lager niveau van economische activiteit en energieverbruik.'[106] Dit patroon is zeker niet onvermijdelijk, aangezien de vraag naar olie en gas al een piek kan bereiken voordat we het moment van piekolie en -gas bereiken (een scenario dat ik hieronder uitwerk). Ook is het heel goed mogelijk dat de toekomstige olie- en gaswinning – als die al in staat is om rond 2030 of 2035 aan de piekvraag te voldoen – niet bij machte zal zijn om in de jaren veertig en daarna voldoende netto energie te genereren, wanneer de vraag een plateau bereikt en de uitputting van conventionele olie- en gasvelden almaar sneller voortschrijdt.[107] In dat geval kan er een onomkeerbaar proces van vraagvernietiging, economische krimp en relokalisatie plaatsvinden dat veel weg heeft van wat piekolie-theoretici in het verleden voorspeld hebben.[108]

Menigeen zal echter tegenwerpen dat mocht de wereldeconomie te kampen krijgen met structurele tekorten aan olie en gas, hernieuwbare energie (HE) dankzij technologische vooruitgang en dalende kosten tegen die tijd ruimschoots in staat zal zijn om deze aanbodtekorten op te vangen. Dat is zeker mogelijk. Maar in plaats van een ‘dualistisch’ perspectief te hanteren waarin HE en fossiele brandstoffen als afzonderlijke substanties gezien worden, is het raadzamer om te kijken naar hoe schokken in de winning van fossiele brandstoffen de energietransitie in de wielen kunnen rijden. Zoals in hoofdstuk 1 werd aangegeven, kan de productie, de installatie, het transport en de ontginning van de mineralen voor HE-systemen het voorlopig nog niet zonder fossiele energie stellen; en in een traag decarbonisatie-scenario zal de HE-expansie nog jaren, zo niet decennia, op fossiele brandstoffen aangewezen blijven.[109]

Het gevolg hiervan is, zoals we in 2022 aan den lijve hebben ondervonden, dat schokken in het aanbod van fossiele brandstoffen de HE-toeleveringsketens verstoren door de kosten van energie, mijnbouw en transport op te drijven. Dit werpt een belangrijke vraag op: Mocht een versnelling van de energietransitie naar 2035-40 worden doorgeschoven, wanneer olie- en gastekorten als gevolg van de netto energieklif een chronisch en hardnekkig probleem zijn geworden, is het tegen die tijd dan al niet te laat om een CO₂-arme infrastructuur uit te bouwen? Het korte antwoord: niet noodzakelijkerwijs voor landen die al ver gevorderd zijn bij hun energietransitie, maar waarschijnlijk wel voor een groot deel van de rest van de wereldeconomie. Niet alleen zal het netto energierendement van fossiele brandstoffen tegen die tijd in een niet-lineair tempo afnemen, maar gaat een versnelde transitie (zoals in hoofdstuk 1 is besproken) ook gepaard met een enorme energie-investering vooraf om de bouw, mijnbouw, installatie, distributie en aanvoerketens van HE in het vereiste tempo op te schalen.[110] Tegen die tijd kan er dus een onoverbrugbare tegenstelling ontstaan tussen een snelle daling van het netto energierendement enerzijds en een snel stijgend energiebeslag van de energietransitie op het energieaanbod anderzijds, zoals verschillende wetenschappers verwachten.[111]

We worden dan hoogstwaarschijnlijk niet alleen geconfronteerd met een snelle kosteninflatie van alle energiebronnen, maar ook met hardnekkige knelpunten bij de transitiemineralen, vooral omdat de gestage achteruitgang van de ertskwaliteit de mijnbouwsector dwingt om steeds diffusere mineralen op te graven die in energetisch opzicht duurder zijn om te winnen. Dit kan een streep zetten door de inspanningen om snel CO₂-arme infrastructuren op te schalen, met name in het mondiale Zuiden. En deze problemen zullen er nog groter op worden als de oplopende geopolitieke spanningen tussen de VS en China – met mogelijke een oorlog over Taiwan – tot massale verstoringen leiden in de HE-toeleveringsketens (zoals ik in hoofdstuk 5 onderzoek). Economieën zullen dan vast komen te zitten in een langdurige recessie en in een fossiele stagflatiecrisis, waarvan het einde – of de redding – maar niet in zicht komt.

Zijn we eenmaal op dit punt aanbeland, dan heeft het conventionele instrumentarium van het technocratische crisismanagement zijn nut verloren, aangezien renteverhogingen de aanzet zullen geven tot een uitwaaierende schuldencrisis, waardoor economieën nog meer onder druk komen te staan en deze renteverhogingen nauwelijks iets zullen doen om de inflatie te beteugelen.[112] Hoewel dit allemaal hoogst onzeker is, zullen we dan mogelijk getuige zijn van een abrupte verschuiving in de ideologische assemblages in zowel de ‘geavanceerde’ als de ‘opkomende’ economieën: de collectieve verwachting dat groei en winstgevendheid altijd maar door zullen gaan – dat markten en overheidsbeleid wel voor een terugkeer van goedkope energie zullen zorgen en dat de stagflatie slechts een tijdelijke dip is –, zal dan smadelijk sneven, waardoor het vertrouwen van investeerders en consumenten in een vrije val belandt.

In een poging om de waarde van haar fictieve bezit te redden, zal de elite waarschijnlijk massaal haar financiële activa in de uitverkoop doen, wat allicht tot een kredietcrisis zal leiden. In de kleurrijke bewoordingen van Wolfgang Streeck zal de elite in een ‘eindspel-modus schieten, haar geld opstrijken, de schepen achter zich verbranden en niets anders dan verschroeide aarde achterlaten.'[113] De heersende klassen zullen het doel van economische groei opgeven, de politionele repressie opvoeren jegens woedende bevolkingsgroepen die de dubbele klap te verstouwen krijgen van én een hoge werkloosheid én een ongeziene crisis rond de kosten van levensonderhoud, en zich concentreren op het veiligstellen van hun energieverslindende levensstijl. In combinatie met verergerende voedselcrises en almaar extremere weersschokken naarmate we de 2°C naderen, kan dit weleens de polycrisis-gebeurtenis zijn die een ongelijke ineenstorting van het wereld-systeem ontketent.


106. Richard Heinberg, ‘After the Ukraine Invasion: Sobering New Global Energy Economic-Political Terrain’ (Resilience, 18 maart 2022). www.resilience.org/stories/2022-03 -18/after-the-ukraine-invasion-sobering-new-global-energy-economic-political-terrain/.
107. Delannoy e.a., ‘Peak Oil and the Low-Carbon Transition’; Brockway e.a.,’Estimation of Global Final-Stage Energy-Return’.
108. Friedrichs, The Future; Richard Heinberg, The Party’s Over: Oil, War and the Fate of Industrial Societies (Gabriola Island: New Society Publishers, 2005).
109. Slamersak e.a., ‘Energy Requirements and Carbon Emissions’.
110. Capellán-Peréz e.a., ‘Dynamic Energy Return’.
111. Delannoy e.a., ‘Peak Oil and the Low-Carbon Transition’; Lewis en Van den Bergh, ‘Implications of Net Energy-Return-On-Investment’; Ugo Bardi, The Seneca Effect: Why Growth Is Slow but Ruin Is Rapid (Cham: Springer, 2018).
112. Roubini, Megathreats.
113. Streeck, How Will Capitalism End, pag. 68.

Samenvattend is het heel goed mogelijk dat alle bovengenoemde strategieën voor het verbeteren van de energiezekerheid er niet in zullen slagen om een fossiele stagflatiecrisis in de jaren dertig op te lossen.

Maar laten we de blik nu eens verleggen naar een tussenweg-scenario: Wat als deze strategieën er wel in slagen om bovengenoemde schokken te verzachten en er een breed en wereldwijd economisch herstel gloort? In dit scenario is het energiebeleid in 2030-35 veel sterker gericht op een grootscheepse uitbouw van hernieuwbare energie (HE), deels vanwege de toenemende relatieve macht van het groene kapitaal, deels als gevolg van de weerstand onder de bevolking tegen nieuwe olie- en gaswinning. De vraag naar fossiele energie daalt dus sneller dan in het ‘aangekondigd beleid’-scenario, terwijl de grote economieën vol op zonne- en windenergie, elektrische voertuigen en de productie van groene waterstof inzetten. Ook worden CO₂-verwijderingstechnieken (CDR) zoals DAC (het machinaal uitfilteren van CO₂) en BECCS (biomassaverbranding met CO₂-afvang en -opslag) snel opgeschaald, omdat beleidsmakers en leiders in het bedrijfsleven erkennen dat de 2°C-doelstelling zonder een massale en langdurige inzet hiervan onhaalbaar is (als gevolg van het voor zich uit schuiven van afdoende mitigatie-maatregelen). Tezamen slagen deze aanvullende klimaatmaatregelen erin om de mondiale emissiecurve in de richting van het ‘Nationaal Bepaalde Bijdragen’-traject om te buigen, waardoor de planeet zonder CDR op schema ligt voor 2,8°C in 2100 en dichter bij 2 à 2,4°C wanneer een ‘noodprogramma’ voor een razendsnelle inzet van CDR succesvol is.[114]

Hierop volgt nog een andere ‘wat als’-vraag: Wat als technologische doorbraken ervoor zorgen dat zonne- en windenergie, kernenergie, CDR-technologieën, groene waterstof en CO₂-arme voedselsystemen snel kunnen worden opgeschaald? En wat staat ons anderzijds te wachten wanneer die innovatie geleidelijk en in kleine stapjes verloopt? Later bespreek ik wat je een ‘exponentiële technologische doorbraken’-scenario zou kunnen noemen, maar eerst verkennen we wat er bij een marginaal innovatietraject wellicht te gebeuren staat. Dit is een technologisch traject dat vergelijkbaar is met wat Vaclav Smil en Robert Gordon verwachten, die van ‘evolutionaire en continue’ technologische veranderingen uitgaan die een relatief geringe impact op de groei en de productiviteit hebben. Dit in tegenstelling tot de meer ‘revolutionaire’ scenario’s die door techno-optimisten voorzien worden.[115]


114. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’; Hanna e.a., ‘Emergency Deployment of Direct Air Capture’.
115. Smil, How the World Really Works; Gordon, End of American Growth.

In dit scenario volstaat de winning van fossiele en hernieuwbare energie om aan de nog altijd stijgende energievraag van een matte wereldeconomie te voldoen, waarbij fossiele brandstoffen nog altijd een groot deel van het totale energieverbruik voor hun rekening blijven nemen (in 2050 tussen de 40 en 50 procent). Het gestaag dalende EROI van fossiele brandstoffen – en het nog steeds beperkte EROI van zonne- en windenergie – betekent dat een historisch groot deel van het mondiale energieaanbod en het bbp in de energiesector moet worden teruggeïnvesteerd, wat het tempo van de kostenverlaging van HE vertraagt en de prijzen van fossiele energie hoog houdt.[116] De wereldwijde vraag naar elektriciteit neemt rap toe – met grofweg een verdubbeling en misschien zelfs een verdrievoudiging van het huidige niveau – als gevolg van een samenspel van economische groei, het beslag dat klimaatadaptatie op de elektriciteitsvoorziening legt en de elektrificatie van het transport, de industrie en verwarming.[117] Dit trekt een zware wissel op de op fluctuerende HE draaiende elektriciteitsnetten, wat nog eens versterkt wordt door de geringe doorbraken op het vlak van ‘langdurige energieopslag’. Zoals het IEA in 2022 waarschuwde, is nu al ‘voortdurende waakzaamheid’ bij netbeheerders geboden en is een drastische uitbreiding van de netopslag en het aantal hoogspanningskabels nodig om er zeker van te zijn dat fluctuerende HE op betrouwbare wijze aan de snel stijgende vraag naar elektriciteit zal voldoen.[118]

Bovendien zal de productie van groene waterstof tegen die tijd hand over hand toenemen, wat zal bijdragen aan de decarbonisatie van de lastig te elektrificeren sectoren.[119] Al verhevigt deze toename wel de druk op de elektriciteitsnetten doordat die nieuwe waterstof een fors deel van de met HE opgewekte elektriciteit zal opslokken – met elektrolyzers die in 2050 mogelijk tot wel 3.100 gigawatt aan elektriciteit verbruiken, oftewel ‘ruim twee keer de totale huidige opwekkingscapaciteit van zonne- en windenergie’, of zo’n 30 procent van het totale geraamde elektriciteitsaanbod in 2050.[120] (Het probleem van de grote wissel die groene waterstof op de elektriciteitsvoorziening trekt, kan teruggedrongen worden wanneer overheden strenge ‘additionaliteitsvereisten’ invoeren, wat zoveel wil zeggen dat nieuwe productiefaciliteiten voor waterstof hun eigen HE opwekken in plaats van deze van het net te betrekken, al maken waterstoflobbyisten zich hard om deze vereisten af te zwakken en in dit scenario zullen ze daar waarschijnlijk in slagen.)[121]

Tegelijkertijd zetten minerale knelpunten een rem op de snelle uitbouw van de netopslag en nieuwe hoogspanningskabels,[122] en blijven conflicten over landgebruik (vooral in conservatieve plattelandsregio’s) een hardnekkige bron van vertragingen bij de vergunningverlening. En hoewel het energieprobleem in dit scenario op zichzelf geen fatale restricties aan economieën zal opleggen, liggen er wel vrijwel voortdurend aanbodcrises op de loer als gevolg van een snel stijgende vraag naar elektriciteit; knelpunten bij transitiemineralen (nog eens verergerd door toenemende waterschaarste in mijnbouwregio’s); uitdagingen rond een snelle uitbouw van de opslaginfrastructuur en nieuwe transmissielijnen; en de fluctuerende opbrengsten van HE – met name als/wanneer global stilling en verergerende hittestress de opwekking van wind- en zonne-energie parten gaan spelen.[123]


116. Kemp e.a., ‘Bioengineering Horizon Scan’.
117. Kemp e.a., ‘Bioengineering Horizon Scan’, pag. 5-8.
118. Ian Shaw, Predator Empire: Drone Warfare and Full Spectrum Dominance (Minneapolis: University of Minnesota Press, 2016).
119. Michael O’Hanlon, Forecasting Change in Military Technology, 2020-2040 (Washington, DC: Foreign Policy at Brookings, 2019).
120. Aangehaald in: Gregg Allen en Taniel Chan, Artificial Intelligence and National Security (Cambridge, MA: Belfer Center Study, Harvard University, 2017). Pag. 14.
121. Albert, ‘Dangers of Decoupling’.
122. Wodak, Politics of Fear.
123. Melissa Heikkila, ‘Europe Throws Down Gauntlet on AI with New Rulebook’ (Politico, 21 april 2021). www.politico.eu/article/europe-throws-down-gauntlet-on-ai-with-new-rulebook/.

Bovendien zullen we in de jaren vijftig, wanneer de mondiale temperatuurstijging richting de 2°C à 2,6°C kruipt,[124] pas echt opgezadeld gaan worden met een ‘heerlijke nieuwe wereld’ van extreme weersverschijnselen: een groot deel van ’s werelds kustgebieden zal dan jaarlijks te kampen krijgen met overstromingen die nu nog eens per eeuw voorkomen; een groot deel van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, Afrika bezuiden de Sahara, het zuiden van de VS, Zuid-Europa en Zuid-Amerika gaan onder permanente droogte gebukt; berggletsjers hebben tegen die tijd ruim een kwart van hun massa verloren, met fnuikende gevolgen voor de waterzekerheid van miljoenen mensen; en alle regio’s zullen geregeld met verwoestende hitte-extremen geconfronteerd worden die de huidige temperatuurrecords tot bescheiden oprispingen degraderen, waarbij met name India en Pakistan door aanhoudende temperatuursextremen geteisterd zullen worden die de grenzen overschrijden van wat het menselijk lichaam verdragen kan.[125]

Dit legt nog meer druk op de energiesystemen, aangezien ook elektriciteitsnetten en toeleveringsketens niet immuun zijn voor extreem weer; de opwekking van waterkracht en kernenergie (en mogelijk ook van wind- en zonne-energie) bemoeilijkt wordt; en de vraag naar energie voor airconditioning, koeling, ontzilting, de bouw van zeeweringen en energie-intensieve DAC-installaties stijgt.[126] Het resultaat is een aanzienlijke toename van de energievraag die bovenop de geraamde stijging (als gevolg van de aanhoudende economische groei) komt – met name in de ‘opkomende’ economieën en de zuidelijke regio’s van de VS en Europa – wat het lastiger maakt om in de stijgende energievraag te voorzien en het risico op aanbodschokken in de elektriciteitsvoorziening vergroot.

Verder nemen de fysische risico’s voor de kapitaalaccumulatie hand over hand toe, loopt de arbeidsproductiviteit in de buitenlucht als gevolg van hittestress terug en gaan we geconfronteerd worden met ‘natuurrampen die in de biljoenen dollars lopen’ en die het vermogen hebben om financiële crises te ontketenen – wat alles tezamen een ontwrichtend effect zal hebben op de economische groei.[127] En dit scenario wordt er extra verwoestend op wanneer zou blijken dat CDR-technologieën niet bij machte zijn om op grote schaal CO₂ uit de atmosfeer te halen – bijvoorbeeld doordat de koolstofputten op het land en in de oceanen minder CO₂ gaan absorberen naarmate deze technologieën opgeschaald worden of doordat er meer koolstofdioxide uit de opslagvelden blijkt weg te lekken dan verwacht – wat de klimaatchaos niet alleen een extra boost zal geven, maar ook neerkomt op een kolossale verspilling van energie en geld.[128]

Daar komt bij dat ‘goedkoop voedsel’ tegen die tijd voor het overgrote deel van de wereldbevolking tot een steeds vagere herinnering zal verbleken. Dat komt doordat de wereldwijde voedselproductie – bij een stijgende vraag als gevolg van een groeiende wereldbevolking – een plateau begint te bereiken; doordat de nog altijd machtige intensieve veehouderij gepaard gaat met een enorme vraag naar veevoer; en doordat de inspanningen om voedselverspilling tegen te gaan beperkt blijven. Pogingen om het landbouwareaal naar Canada en Siberië uit te breiden, dragen er enerzijds aan bij dat deze tekorten deels verholpen worden, maar worden anderzijds ook bemoeilijkt door gebrekkige bodemomstandigheden, nieuwe ziekteverwekkers en steeds onvoorspelbaardere weersomstandigheden.[129] Met een wereldwijd voedselsysteem waarin de transnationale financiële sector en de agro-industrie de boventoon voeren, blijven de pogingen om de landbouw te hervormen vooral beperkt tot die aanpassingen die verenigbaar zijn met het kortetermijnrendement voor de aandeelhouders, waardoor er slechts een marginale winst resteert voor de veerkracht en de productiviteit.[130]


124. Zeyi Yang, ‘China Just Announced a New Social Credit Law. Here’s What It Means’ (MIT Technology Review, 22 november 2022).
125. Shaw, Predator Empire, pag. 16.
126. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 31.
127. Feldstein, Global Expansion of AI; Rudd, Avoidable War, pag. 293-300; Brands en Beckley, Danger Zone, pag. 116-117; Byler, In the Camps.
128. Shaw, Predator Empire, pag. 239-240.
129. Zuboff, Surveillance Capitalism, pag. 414-415.
130. Zuboff, Surveillance Capitalism, pag. 478.

De combinatie van toenemende droogte, extreem weer, plaagdieren, hogere prijzen voor kunstmest en hittegolven, waardoor ’s werelds grootste graanschuren geteisterd zullen worden (met name in het Amerikaanse Middenwesten, China, India, Oekraïne, Argentinië en Rusland), leidt ertoe dat een historisch ongekende ‘gelijktijdige graanschuuruitval’ regelmatiger voor zal komen – zoals in hoofdstuk 1 besproken werd, zou zoiets in een 2°C-wereld om de drie tot elf jaar kunnen plaatsvinden.[131] Daarbij kunnen de gevolgen van een enkele gelijktijdige graanschuuruitval al catastrofaal uitpakken: een scenariostudie in opdracht van Lloyd’s Bank schat bijvoorbeeld dat dit tot een opbrengstdaling van 7 tot 10 procent kan leiden, met graanprijzen die vier à vijf keer over de kop gaan (vergeleken met een gemiddelde wereldwijde prijsstijging van 15 tot 25 procent in 2022), met ‘voedselrellen’ in het hele mondiale Zuiden, met geopolitieke spanningen die almaar hoger oplopen zodra staten hun voedselexport aan banden leggen om de eigen bevolking te beschermen, en met beurscrashes op de belangrijkste aandelenmarkten van de wereld.[132]

Doet een dergelijke schok zich voor binnen een context van een stagnerende voedselproductie en een slinkende noodvoorraad aan graan, dan zullen de gevolgen voor de wereldwijde voedselzekerheid niet te overzien zijn. Daar komt bij dat als BECCS, ondanks de fnuikende sociale en ecologische gevolgen ervan, drastisch wordt opgeschaald, dit de toch al ongekende voedselcrisis verder zal verergeren, terwijl zo’n opschaling tevens gepaard zal gaan met funeste gevolgen voor de biodiversiteit, de bossen en de beschikbaarheid van water op een moment dat deze systemen toch al onder enorme druk staan van een klimaatopwarming van 2°C of meer.[133] Dus ook al worden CDR-technologieën in dit scenario met succes op schaal uitgerold, dan nog zullen die vergezeld gaan van dusdanig destabiliserende effecten op de wereldwijde voedsel- en energiesystemen dat de veerkracht van de wereldeconomie er eerder door verzwakt dan versterkt wordt. En in dit scenario, waarin de technologische innovatie geleidelijk en in kleine stapjes verloopt, zal de impact ervan op de CO₂-concentratie in de atmosfeer op zijn best gering zijn, en op zijn slechtst verwaarloosbaar.

Om het er allemaal nog erger op te maken: tegen deze tijd worden ook almaar meer kantelpunten in het klimaat geactiveerd – met name het afsterven van bossen, het vrijkomen van methaan uit draslanden en het afsmelten van permafrost en poolijs.[134] Ergens tussen 2035 en 2045 zal het Noordpoolgebied in de zomer voor het eerst ijsvrij zijn en is het Amazonegebied hard op weg om in een droge savanne te veranderen. Dat zal er tezamen toe leiden dat de wereldwijde weersystemen verder op tilt slaan en de aarde nog sneller opwarmt.[135] De impact van deze terugkoppelingen zal weliswaar beperkt zijn, maar toch dreigen ze de klimaatwinst van de inzet van CDR-technologieën teniet te doen en veroorzaken ze extra stress voor politieke economieën, die toch al aan veerkracht inboeten als gevolg van een teruglopend netto energierendement, een stijgende energievraag, de invloed van extreem weer op de energie-infrastructuur en gelijktijdige graanschuuruitval.


131. Thaler, No Other Planet, pag. 249.
132. Jessop, State Power; Wright, Envisioning Real Utopias.
133. Jessop, State Theory, pag. 333.
134. Andreas Malm, Corona, Climate, Chronic Emergency: War Communism in the Twenty-First Century (London: Verso, 2020).
135. Jinghan Zeng, ‘Artificial Intelligence and China’s Authoritarian Governance’ (International Affairs 96, no. 6, 2020). Pag. 1443.

In de klimaatwetenschap tekent zich stilaan een consensus af dat zich een cascade of kettingreactie van kantelpunten kan voordoen. Beleidsmakers en kapitalistische elites voelen dus de druk toenemen om op ‘plan B’ over te schakelen: geo-engineering in de vorm van zonnestralingsbeheer (ZSB), oftewel het vernevelen van zwaveldioxide in de atmosfeer om de zonnestraling te weerkaatsen en de temperatuurstijging stop te zetten. David Keith en het Harvard Solar Geoengineering Research Program stellen voor om een ’tijdelijk, gematigd en reactief’ programma voor zonnestralingsbeheer op te tuigen dat het tempo van de opwarming vertraagt of stopzet, zodat het mondiale kapitalisme de tijd krijgt om én van fossiele naar hernieuwbare energie over te stappen én de dubbele dreiging van een opeenstapeling van fysische risico’s aan de ene kant en gestrande activa aan de andere te vermijden.[136] Op deze manier zou ZSB, in de woorden van Kevin Surprise, als een ‘veiligheidsklep kunnen dienen, een mechanisme dat een deel van de onmiddellijke druk van de klimaatcrisis (op het kapitaal) kan verlichten en een [meer geleidelijke] passieve revolutie van een fossiel naar een groen kapitalisme mogelijk maakt.'[137]

Bij een ‘huidig beleid’- of ‘Nationaal Bepaalde Bijdragen’-traject zal deze omstreden en gevreesde strategie tegen het midden van de eeuw vrijwel zeker ingezet worden. In dat geval rijst er nog een ‘wat als’-vraag: Wat als het werkt? En wat als het niet werkt? Natuurlijk is het mogelijk dat ZSB precies zo functioneert als David Keith en zijn team hopen. De haalbaarheid ervan hangt echter niet alleen af van de twijfelachtige aanname dat het klimaat een lineair mechanistisch systeem is waarin je op betrouwbare wijze kunt ingrijpen; al even problematisch is de veronderstelling dat een ZSB-programma, dat meerdere decennia omspant, niet ten prooi zal vallen aan de geijkte patronen van interstatelijke conflicten, halfhartige samenwerking, polarisatie, kortzichtigheid en onversneden irrationalisme, die plan A (dat wil zeggen het terugdringen van de uitstoot) de das om hebben gedaan.[138] Zoals Catriona MacKinnon nadrukkelijk betoogt, vereist de wereldwijde uitbouw van ZSB-infrastructuren en de noodzaak om een dergelijk programma vele tientallen jaren vol te houden ‘een ongekend hoog niveau van aanhoudend vertrouwen, transparantie en samenwerking tussen staten en bedrijven.'[139]

Mislukt deze strategie – bijvoorbeeld als gevolg van de niet goed begrepen complexiteit van de atmosfeer, technische storingen, gevolgen voor de ozonlaag, cybersabotage (zowel door statelijke als niet-statelijke actoren), verstoringen in de toeleveringsketen en/of conflicten tussen staten (zoals wanneer een uni- of minilateraal programma onder leiding van de vs de moessons in Zuid-Azië lamlegt, met rampzalige gevolgen voor de voedsel- en waterzekerheid in India) – dan kan dat mogelijk in een catastrofale termination shock uitmonden: een enorme opwarmingspuls als gevolg van de accumulatie van alle co2 die in de tussentijd in de atmosfeer is uitgestoten.[140] Het risico op zo’n ‘beëindigingsschok’ is onzeker en omstreden, maar ‘zijn we bereid’, zo vragen Aaron Tang en Luke Kemp zich af, ‘om het klimaat eronder te verwedden dat de nadelen [van ZSB] geen ramp of systemische cascade zullen veroorzaken’ tijdens de meerdere decennia die een ZSB-programma bestrijkt?[141] Maar ook een minder dramatische mislukking van ZSB zal al catastrofale gevolgen hebben: de temperatuur zal versneld stijgen, niet-lineaire terugkoppelingen schieten weer in gang, energie en grondstoffen blijken verspild en het vertrouwen van investeerders loopt een ernstige deuk op.


136. Met andere woorden, een omkering van de trend waarmee de westerse imperiale machten de kapitalistische industrialisatie opdrongen aan de rest van de wereld; zie: Anievas en Nisancio-glu, How the West Came to Rule, pag. 46.
137. Jairus Grove, ‘From Geopolitics to Geotechnics: Global Futures in the Shadow of Automation, Cunning Machines, and Human Speciation’ (International Relations 34, no. 3, 2020). Pag. 432-455.
138. Voor een vergelijkbaar argument, zie Cronin over het verschil tussen ‘open’ innovatie die wordt aangejaagd door de privésector en ‘gesloten’ innovatie, waarbij staten ‘de toegang tot belangrijke technologische ontwikkelingen controleren.’; Cronin, Power to the People, pag. 11-12.
139. Mark Neocleous, Critique of Security (Edinburgh: Edinburgh University Press, 2008).
140. Ken MacLeod, Star Fraction: A Fall Revolution Novel (Croydon: Orbit, 1995).
141. Atwood, Oryx.

Ook als zonnestralingsbeheer erin zou slagen om de gemiddelde temperatuurstijging op zo’n 2°C te stabiliseren, dan nog moeten we niet uit het oog verliezen dat de toename van het grondstoffen- en energieverbruik grofweg gelijke tred zal blijven houden met de exponentiële groei van het bbp – wat wil zeggen dat dit verbruik in 2060 qua omvang ten minste verdubbeld, zo niet verdrievoudigd zal zijn, en ook daarna (zij het in het beste geval relatief ontkoppeld van het bbp) door blijft groeien. In dit scenario leiden marginale innovaties weliswaar tot een gestage toename van kweekvlees, maar zorgen de hoge kosten en culturele barrières ervoor dat het tot een nichemarkt beperkt blijft, terwijl de intensieve veehouderij wereldwijd blijft groeien om aan de stijgende vraag naar dierlijke eiwitten te voldoen.[142]

De combinatie van niet-aflatende landconversie en een opwarming van 2°C of meer blijft de aarde richting een massa-extinctie duwen. Het gevolg hiervan is dat bestuivers snel in aantal afnemen en de risico’s voor het voedselsysteem stijgen, dat er meer CO₂ in de atmosfeer terechtkomt en dat het gevaar van zoönotische overloopeffecten toeneemt. De meeste van deze overloopgebeurtenissen zijn lokale fenomenen, maar ze kunnen zich niettemin tot verwoestende epidemieën ontpoppen, zoals het geval was bij ebola of trager verlopende pandemieën als hiv/aids of het zikavirus. Het wereld-systeem zal in deze periode vrijwel zeker door een andere corona-achtige pandemie getroffen worden (en waarschijnlijk door meerdere). Gaan we ervan uit dat de hoge dierdichtheid in de intensieve veehouderij grotendeels onveranderd blijft, dan zal die pandemie waarschijnlijk de vorm aannemen van een grieppandemie, meer in het bijzonder die van een vogelgriepvariant.[143] Denk je een pandemie in met een sterfte van 10 à 20 procent (of hoger), die toeslaat op een moment dat zelfs rijke staten en het wereld-systeem als geheel nog minder veerkrachtig zijn dan nu – het resultaat van een ongeëvenaarde polycrisisconvergentie.

De coronacrisis bood slechts een bescheiden voorproefje van de ‘gelijktijdige uitval’ die ons in de voedsel-, energie-, financiële en volksgezondheidssystemen te wachten staat – een kettingreactie van crises waarbij noodhulporganisaties en eerstehulpverleners ‘in meerdere crises tegelijk worden ingezet’, waaronder ziekte-uitbraken, bosbranden, orkanen en overstromingen, ‘waardoor ze onder een ongekende druk komen te staan.'[144] Breekt er in de loop van de jaren vijftig, zestig of zeventig een nog verwoestendere pandemie uit, dan is het maar de vraag of de mondiale economie zich van een dergelijke gebeurtenis zal kunnen herstellen. En zou iets dergelijks plaatsvinden binnen de context van een wereldwijd ZSB-programma, dan kunnen de verstoringen in de toeleveringsketen en het verlies aan personeel weleens het einde betekenen van het programma, met mogelijk een beëindigingsschok op de koop toe.[145] (En vergeet niet dat we het tot nog toe nauwelijks hebben gehad over de terugkoppeling van geopolitieke spanningen en oorlog, die deze crises aanzienlijk kunnen verergeren – een punt waar ik in hoofdstuk 5 op terugkom.)


142. Nick Bostrom, Superintelligence: Paths, Dangers, Strategies (Oxford: Oxford University Press, 2014).
143. Besproken in: Jessop, Capitalist State, pag. 170.
144. Kundnani, ‘Abolish National Security’; Elliot-Cooper, Black Resistance.
145. Rigakos, Security/Capital, pag. 121-122.

Om kort te gaan, hoewel een zwalkend neoliberalisme het in welke vorm dan ook nog geruime tijd kan volhouden, is het zeer onwaarschijnlijk dat het op de lange termijn een duurzame aantrekker voor het wereld-systeem kan vormen. Vermoedelijk zal het op enig moment naar een ‘ineenstortingstraject’ bifurceren – in sommige staten waarschijnlijk na een omweg via fossiel nationalisme of fascisme, aangezien een almaar meedogenlozere en overweldigendere polycrisis-storm de existentiële crises zal versterken die de kiemen zaaien waaruit deze bewegingen opbloeien. In een scenario dat hardnekkiger aan fossiele brandstoffen vasthoudt (dat wil zeggen, in een ‘huidig beleid’-traject) zal zo’n ineenstorting tussen 2035 en 2050 getriggerd kunnen worden door een lang aanhoudende fossiele stagflatiecrisis. In een tussenweg-variant, ingetoomd door een ‘stapje voor stapje’-klimaatbeleid (dat wil zeggen, in een ‘Nationaal Bepaalde Bijdragen’-traject), zal die eerder veroorzaakt worden door een langdurige intensivering van elkaar versterkende stressoren in de klimaat-voedsel-energie-economie-volksgezondheidssystemen naarmate we de 2,5°C naderen, met misschien nog een grieppandemie, een zsb-terminatieschok, een Taiwan-crisis of een kernoorlog om de genadeklap uit te delen.

Maar eerst we moeten even stilstaan bij wat we in deze context precies met het begrip ‘ineenstorting’ bedoelen. In het invloedrijke werk van Joseph Tainter verwijst deze term naar het ‘onmiskenbaar wegvallen van het gevestigde niveau van sociopolitieke complexiteit,’ hetgeen uitmondt in een onomkeerbare neergang van de politiek-economische integratie, de bestuurscapaciteiten, de levensstandaard en (waarschijnlijk) het bevolkingsaantal.[146] Voortbouwend op Tainter kunnen we het begrip ineenstorting opvatten als een onomkeerbare ontwrichting van de structuren, relaties en terugkoppelingen die een bepaald socio-ecologisch systeem tot dan toe gereproduceerd hebben, resulterend in een nieuw evenwicht dat minder ‘complex’ is – dat wil zeggen gefragmenteerder, minder grondstoffen- en energie-intensief, meer gelokaliseerd en minder gecoördineerd – dan wat er voordien was.[147]

In het geval van het mondiale kapitalisme houdt een dergelijke ‘ineenstorting’ niet noodzakelijkerwijs in dat de kapitaalaccumulatie volledig ten einde loopt. Integendeel, energie-, voedsel- en waterbedrijven zullen recordwinsten opstrijken, terwijl andere ‘rampenkapitalisten’ profiteren van de stijgende vraag naar particuliere veiligheidsdiensten en luxe bunkers.[148] In sommige staten zal de bbp-groei zelfs (nog een tijdje) aanhouden door zich van imperialistische praktijken te bedienen, waarbij perifere regio’s van hun energie- en mineralenbronnen worden beroofd. Anderzijds kampen rijke landen nu al met seculaire stagnatie. In een ‘zwalkend neoliberalisme’-traject zal tegen het midden van de eeuw – wanneer een 2°C+-wereld een ongekende klimaatravage aanricht (in vergelijking waarmee de huidige 1,3°C-wereld als een gouden eeuw zal ogen); de landbouw in ’s werelds belangrijkste graanschuren instort; de elektriciteitsvoorziening de snel stijgende vraag niet kan bijbenen als gevolg van knelpunten in de mijnbouw en klimaatschokken; en de vergrijzing de overheidsfinanciën steeds meer onder druk zet door de snel oplopende zorgkosten (nog verergerd door klimaatverandering) en een grootscheepse onderdekking van de pensioenverplichtingen[149] – de economische groei in het beste geval naar een tergend laag niveau wegzakken en in de huidige ‘geavanceerde’ economieën waarschijnlijk volledig tot stilstand komen. Kansen voor winstgevende productieve investeringen verdwijnen gestaag uit het zicht; financiële speculatie en ‘politieke rente’ (beter bekend als rent-seeking – strategieën die bedoeld zijn om te profiteren van de controle over schaarse middelen) worden tot ongekende hoogten opgevoerd; de politiek-economische elites versterken hun controle over de almaar schaarsere productieve middelen (met name landbouwgrond, energie, water, zaden en grondstoffen); en voor het overgrote deel van de wereldbevolking belandt de levensstandaard in een onomkeerbare glijvlucht omlaag.[150]


146. Joseph Tainter, The Collapse of Complex Societies (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 1988). Pag. 93.
147. Miguel Centeno, Peter Callahan, Paul Larcey en Thayer Patterson, ‘Globalization and Fragility: A Systems Approach to Collapse’ in: Miguel Centeno (red.), How Worlds Collapse: What History, Systems, and Complexity Can Teach Us about Our Modern World and Fragile Future (New York: Routledge, 2023). Pag. 5-24.
148. Craig Collins, ‘Catabolism: Capitalism’s Frightening Future’ (Counterpunch, 1 november1 2018). www.counterpunch.org/2018/11/01/catabolism-capitalisms-frightening-future/.
149. Voor een bespreking zie: Roubini, Megathreats, pag. 49-55.
150. Beth Stratford, ‘The Threat of Rent Extraction in a Resource-Constrained Future’ (Ecological Economics 169, 2020). Pag. 1-11.

In ‘opkomende’ economieën zoals China, India, Brazilië, Indonesië en het grootste deel van het mondiale Zuiden zal de situatie nog miserabeler zijn – die worden geteisterd door een 2°C+-wereld zonder over voldoende financiële middelen voor adaptatie te beschikken, noch over de ‘loss and damage‘-fondsen die de opgelopen schade en verlies moeten vergoeden (zo goed als onvermijdelijk in dit scenario, gezien de economische spanningen en de rechts-populistische druk waaronder het mondiale Noorden gebukt zal gaan).

Het kapitalisme ontaardt dan geleidelijk aan in ‘rentierisme’: een wijze van politieke economie bedrijven die niet langer prioriteit geeft aan groei en innovatie, maar die de macht en privileges veiligstelt van de renteniers, oftewel de eigenaars van ‘schaarse’ activa die niet of in beperkte mate aan concurrentie onderhevig zijn.[151] In de woorden van Brett Christophers is rentierisme ‘de logische eindbestemming van het kapitaal’,[152] iets wat in het bijzonder op zal gaan voor het eind van deze eeuw, wanneer de wereld geconfronteerd wordt met gestaag toenemende socio-ecologische schaarste, een snel wegebbend vertrouwen van investeerders en consumenten en een groot gebrek aan betrouwbare mogelijkheden voor winstgevende productieve investeringen. Om deze verschuiving te onderstrepen, zullen de heersende klassen in het wereld-systeem op enig moment – wellicht in een toestand van een ernstige en hardnekkige polycrisis – afstand doen van economische groei als ‘kernopdracht van de staat’.[153] En hoewel ze deze beleidsverschuiving allicht met een verwijzing naar ecologische grenzen zullen rechtvaardigen, houdt deze heroriëntatie in werkelijkheid in dat ze de naoorlogse doelstelling van ‘gedeelde welvaart’ opgeven ten gunste van een onverholen verdediging van de renteniersmacht.

Samengevat zal het kapitalisme niet noodzakelijkerwijs met een ‘knal’ ineenstorten (hoewel dat zeker mogelijk is), maar kan dat ook gebeuren middels de ‘zachte kreun’ van een rentenierseconomie – dat wil zeggen, middels de geleidelijke opgave van economische groei als kerndoel, de uitholling van staatsinstellingen en hun gestage versplintering in meer gelokaliseerde en geïmproviseerde bestuursstructuren en economische rantsoenering.[154] Met andere woorden, hoewel een ineenstorting die het hele wereld-systeem snel overspoelt zeker tot de mogelijkheden behoort (denk aan een vogelgrieppandemie of een kernoorlog), is het waarschijnlijker dat het om een geografisch ongelijk proces gaat dat zich over meerdere decennia uitstrekt en dat verschillende regio’s op verschillende momenten en met verschillende intensiteit treft. Lokale schokken, zoals extreme weersomstandigheden die elektriciteitsnetten platleggen en lokale infrastructuren verwoesten, worden dan gevolgd door op zijn minst een gedeeltelijk herstel, waarop weer nieuwe en nog ontregelendere schokken volgen, waardoor het steeds moeilijker wordt om de toestand in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Als gevolg van de enorme omvang van elkaar overlappende complexe noodsituaties, die stuk voor stuk om aandacht en middelen vragen, kalft het reactievermogen van overheden gestaag af, waardoor kwetsbare gemeenschappen en steden op den duur op zichzelf worden teruggeworpen. Mondiaal gezien resulteert dit uiteindelijk in een meer gefragmenteerd politiek-economisch landschap, waarin eerdere bestuursstructuren hun handelingsvermogen verliezen, de wereldhandel drastisch afneemt, politieke economieën lokaler georganiseerd worden, de levensstandaard terugloopt, de voedselonzekerheid om zich heen grijpt en nieuwe territoriale bestuursstructuren het vacuüm opvullen dat na de ineenstorting of afkalving van de Westfaalse staten resteert.[155]

In deze zin is ineenstorting voor veel staten in het mondiale Zuiden nu al een realiteit of voortschrijdend proces, zoals te zien is in zogenaamde failed states als Somalië, Afghanistan, Syrië, Jemen en de Democratische Republiek Congo – landen waarvan de stabiliteit is uitgehold door een geschiedenis van kolonialisme, imperialistische interventies, oorlogen en door klimaatverandering verergerde complexe noodsituaties.[156] Maar waar een ineenstortingstraject aanvankelijk het sterkst in het mondiale Zuiden gevoeld wordt/zal worden, zijn ook de kernstaten in het wereld-systeem hier allesbehalve immuun voor.


151. Christophers, Rentier Capitalism, pag. xxiv; zie ook: Frase, Four Futures; Harvey, Seventeen Contradictions, pag. 235-237 (dit staat op onze website in aflevering 16 en volgende van https://4eco.nl/oneindige-exponentiele-groei/; Stratford, ‘Threat of Rent Extraction’.
152. Christophers, Rentier Capitalism, pag. 421.
153. John Barry, ‘A Genealogy of Economic Growth as Ideology and Cold War Core State Imperative’ (New Political Economy 25, no. 1, 2020). Pag. 18-29.
154. Harvey, Seventeen Contradictions, pag. 237.
155. John Michael Greer, The Long Descent: A User’s Guide to the End of the Industrial Age (Gabriola Island: New Society Publishers, 2003).
156. Branwen Gruffydd Jones, ‘The Political Economy of Social Crisis: Towards a Critique of the “Failed State” Thesis’ (Review of International Political Economy 15, no. 2, 2008). Pag. 180-205.

Zo zal de vs uiteindelijk de trekken kunnen aannemen van de wereld die Octavia Butler in haar Parable of the Sower beschrijft. Dat wil zeggen, een wereld waarin de ‘Verenigde Staten’ alleen nog in naam en in de verbeelding bestaan, het bestuursvermogen van de overheid gedecimeerd is, nationale verkiezingen steeds meer hun betekenis verliezen, het openbaar gezag in vele delen van het land verdwenen is en bevolkingsgroepen hun eigen overlevingsstrategieën maar moeten zien te ontwikkelen – met het door droogte geteisterde Zuidwesten als de zwaarst getroffen regio.[157] Op een vergelijkbare manier kan ook China, zoals Minqi Li oppert, met fragmentatie en burgeroorlog te maken krijgen, waarbij etnische minderheden in Tibet en Xinjiang hun autonomie bevechten, het effectief bestuur in handen komt van lokale en regionale autoriteiten, en arbeiders in sommige steden en provincies mogelijk de macht zullen grijpen.[158]

Maar dit is allemaal niet onvermijdelijk: deze staten kunnen hun bestuurscapaciteiten en relatieve welvaart ook behouden, bijvoorbeeld door zwaarbewaakte ‘bunkergebieden’ te bouwen die veilig afgeschermd zijn tegen werklozen, migranten en andere ‘overtollige’ bevolkingsgroepen – levens die in de ogen van de staat en het kapitaal als wegwerpartikelen gelden.[159] De opkomst van ‘ecofascistische’ bewegingen die gericht zijn op het beschermen van de eigen welvarende levensstijl ten koste van de geracialiseerde ander – bijvoorbeeld door middel van het opschalen en uitbouwen van een gemilitariseerde grensbewaking, door geracialiseerde minderheden en migranten als dwangarbeiders te gebruiken om dominante groepen te dienen, of door de inzet van militair geweld tegen energie- en grondstoffenrijke staten – behoort zeker ook tot de mogelijkheden (een scenario dat John Lanchester in zijn aangrijpende klimaatroman The Wall beschreven heeft).[160] Maar het behoud van een welvarende levensstijl zal mettertijd ook voor de dominante groepen steeds lastiger, zo niet onmogelijk worden, wanneer een cascade van kantelpunten de wereldwijde temperatuur in de loop van de tweeëntwintigste eeuw van 3°C naar 4°C opstuwt, wat een nog verwoestender ineenstortingstraject in gang kan zetten (mogelijk met inbegrip van het uitsterven van de mens).

Hoewel er een breed scala aan dit soort ‘extreme’ scenario’s bestaat, kan het concept ‘ineenstorting’ ook een effectieve beschrijving zijn van minder extreme varianten, waarin economieën een plateau bereiken en geleidelijk krimpen, het kapitalisme langzaamaan muteert in een soort eenentwintigste-eeuwse variant op het feodalisme (via het mechanisme van een wurgend rentierisme) en sommige rijke landen in staat zijn om een relatieve welvaart te behouden, zij het voor een steeds kleinere klasse van vermogensbezitters. Toch geef ik volmondig toe dat het gebruik van dit concept ook omstreden is. Zoals we uit archeologisch onderzoek naar ineenstortingen weten, is iets tot een ‘ineenstorting’ verklaren een daad die inherent interpretatief is – vandaar de voortdurende discussies over de vraag of het einde van het Romeinse rijk, de Maya-beschaving en die op het Paaseiland wel echt als voorbeelden van ‘ineenstorting’ gelden.[161] Zo speelt er nog steeds de kwestie of de ineenstorting van Rome überhaupt heeft plaatsgevonden – of er daadwerkelijk sprake is geweest van een duidelijke breuk – of dat we eerder moeten denken aan een periode en een proces van overgang en transformatie, zoals Guy Middleton stelt.[162] Met een toekomstige ineenstorting van het kapitalistische wereld-systeem zal het waarschijnlijk niet anders gaan.

Zullen toekomstige historici met zekerheid het punt kunnen aanwijzen waarop de ineenstorting ‘begon’? Aangenomen dat er toekomstige historici zijn, is het waarschijnlijker dat deze kwestie het onderwerp van een verhit debat zal vormen. Sommigen zullen wellicht de stelling betrekken dat de ineenstorting al met de financiële crisis van 2007-8 een aanvang nam, terwijl anderen zouden claimen dat het kantelpunt pas echt na 2050 kwam, met de intensivering van de klimaat-voedsel-energie-economische polycrisis. Een enkeling zal zich zelfs afvragen of er überhaupt sprake is geweest van een ‘ineenstorting’ of dat de neergang eerder beschreven moet worden in termen van een mutatieproces, waarin een imperialistische wereldeconomie langzaamaan plaats maakte voor een meer divers mozaïek van lokale en regionale socio-ecologische systemen – waarbij sommige veel overeenkomsten met het kapitalisme behielden en andere trekken vertoonden van de feodale en subsistentie-economieën uit een verder verleden.

Het lijdt echter geen twijfel dat de aarde bij een dergelijk ineenstortingstraject een gewelddadiger en hardvochtiger oord zal worden. Het is mogelijk dat sommige inheemse en boerengemeenschappen, in het bijzonder wanneer ze erin slagen om de vaardigheden en gemeenschapsrelaties te behouden die nodig zijn om hun levensonderhoud buiten de wereldmarkt om te reproduceren, in bepaalde opzichten van een ineenstorting van het wereld-systeem zullen profiteren, aangezien die mogelijk hun autonomie vergroot door de constante druk van de agro-industrie en houtkap- en mijnbouwbedrijven te verlichten.[163] Ook zal een ineenstorting nieuwe vormen te zien kunnen geven van zelfgeorganiseerde vormen van commoning of gemeenschapsvorming om in de plaatselijke behoeften te voorzien, waarbij verloren gegane vaardigheden en ambachten opnieuw aangeleerd worden, wat de ineenstorting kan verzachten door een overgang mogelijk te maken naar meer coöperatieve, neo-agrarische politieke economieën.[164] Maar de dreiging van een roofzuchtig militarisme vanuit (voorheen) rijke landen; de toenemende controle over de grond, het water en de energiebronnen door een ‘gefeodaliseerd’ rentierisme; de wildgroei aan plunderende krijgsheren, criminele netwerken en rechtse milities; en de bredere context van 2,5°C+ opwarming en niet-aflatende kantelpunten, impliceren stuk voor stuk dat een ineenstorting van het wereld-systeem voor het overgrote deel van de wereldbevolking met nog meer ontberingen gepaard zal gaan – en waarschijnlijk ook met een catastrofaal verlies aan mensenlevens. En hoewel een dergelijk mondiaal ineenstortingstraject kansen kan bieden aan contra-hegemonische bewegingen geldt dat evenzeer voor reactionaire krachten – zie bijvoorbeeld de extreemrechtse ‘accelerationisten’ en ’three percenter’-milities in de vs, die erop uit zijn om de ineenstorting van de huidige samenleving te versnellen om zo hun ideaal van witte suprematie in de wereld van na de ineenstorting tot wasdom te brengen.[165] Kortom, er is geen enkele reden om een ineenstorting te romantiseren, al zijn er behalve slechtere ook betere ineenstortingsscenario’s denkbaar (een punt waar ik in hoofdstuk 5 op terugkom).


157. Octavia Butler, Parable of the Sower (New York: Grand Central Publishing, 1993).
158. Minqi Li, China and the 21st Century Crisis (London: Pluto Press, 2016). Pag. 184.
159. Mark Duffield, ‘Total War as Environmental Terror: Linking Liberalism, Resilience, and the Bunker’ (South Atlantic Quarterly 110, no. 3, 2011). Pag. 757-769.
160. John Lanchester, The Wall (London: Faber, 2014).
161. Guy Middleton, Understanding Collapse: Ancient History and Modern Myths (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2017).
162. Middleton, Understanding Collapse, pag. 211.
163. Glen Kuecker en Thomas Hall, ‘Resilience and Community in the Age of World-System Collapse’ (Nature and Culture 6, no. 1, 2011). Pag. 18-40.
164. Zie de bespreking door Chris Smaje van wat hij de ‘vervangingsstaat’ noemt, oftewel geïmproviseerde vormen van lokaal bestuur die ‘in elkaar geflanst’ zijn in de nasleep van het verval van de staat; A Small Farm Future, pag. 233-245.
165. Neiwert, Alt-America, pag. 153-157.

Laten we het model (bij wijze van spreken) eens ’terugspoelen’. Wat als het wereld-systeem niet vast blijft zitten in een zwalkend neoliberalisme, noch terugvalt naar een fossiel nationalisme, maar een beslissende transitie doormaakt naar een nieuw ‘groen keynesiaans’ accumulatieregime, dat nieuwe machtsverhoudingen voortbrengt en een nieuwe ‘koers’ uitzet voor het wereld-aarde-systeem als geheel? Zo’n groene keynesiaanse transitie zou zich voor kunnen doen als gevolg van een crisis halverwege dit decennium, van een fossiele stagflatiecrisis in de jaren dertig, of van een intensivering van de socio-ecologische polycrisis rond het midden van de eeuw. Echter, hoe langer deze transitie op zich laat wachten, hoe kleiner de kans dat een groen keynesianisme op de lange termijn een stabiele aantrekker voor het mondiale kapitalisme kan vormen.

Daar zijn drie redenen voor: een uitgestelde transitie betekent (1) dat de 2°C wordt overschreden en dat staten gedwongen worden om zich te verlaten op grootschalige projecten voor co2-verwijdering plus zonnestralingsbeheer; (2) dat het EROI van fossiele brandstoffen verder omlaag roetsjt van de netto energieklif voordat hernieuwbare energiebronnen voldoende opgeschaald kunnen worden, waardoor het aanmerkelijk lastiger wordt om een succesvolle wereldwijde energietransitie tot stand te brengen; en (3) dat een ‘wanordelijke transitie’ ertoe zal leiden dat het risico op gestrande activa en financiële instabiliteit toeneemt.[166]

Laten we beginnen met het best denkbare scenario voor een groene keynesiaanse transitie – een scenario dat op zijn laatst in 2030 werkelijkheid wordt – en onderzoeken waar dat toe kan leiden.

In dit scenario convergeren groene kapitalistische hervormingen van bovenaf met een breedgedragen verzet van onderaf om, in reactie op een fossiele stagflatiecrisis, tot een ambitieuzer klimaatbeleid te komen. De noodzakelijke voorwaarden van energiezekerheid, betaalbaarheid en klimaatmitigatie worden binnen deze context ‘een en dezelfde richting ingeduwd'[167] en ook zijn er contra-hegemonische coalities voorhanden die krachtig genoeg zijn om overheden tot rationele keuzes te dwingen. Opflakkerende inflatie en nieuwe crises rond de kosten van levensonderhoud zetten vakbonden, milieu-NGO’s en bewegingen voor klimaatrechtvaardigheid in de VS en Europa aan tot een historische golf van stakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid, terwijl ook China te maken krijgt met grootscheepse arbeidsonrust en veel landen in Latijns-Amerika, Afrika, het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië geconfronteerd worden met volksopstanden als gevolg van de nagalmende effecten van eerdere crises rond de kosten van levensonderhoud en de invordering van schulden. Ondertussen winnen groene kapitalistische facties aan kracht nu zonne-energie in de meeste regio’s de goedkoopste bron van elektriciteit is; waarschuwen centrale bankiers nadrukkelijker voor de impact van klimaatontwrichting op het financiële systeem; dwingen activistische aandeelhouders steeds meer bedrijven om hun bedrijfsmodellen te decarboniseren; en raken verschillende van ’s werelds belangrijkste systeembanken en hun kapitaalbeheerders ervan overtuigd dat ambitieuze klimaatmaatregelen nu noodzakelijk zijn om een financiële ineenstorting in de toekomst te voorkomen. De G20-landen komen overeen om een ambitieuzer groen industriebeleid te voeren, waaronder een gecoördineerde CO₂-heffing (wellicht in de orde van grootte van 50 tot 100 dollar per ton in 2030, om daarna gestaag te stijgen);[168] de afschaffing van subsidies op fossiele brandstoffen; het gecoördineerd uitfaseren van steekool en voertuigen met verbrandingsmotoren; het mobiliseren van publieke en private investeringen om in 2030 de uitgaven aan ‘schone energie’ te verdrievoudigen naar 4,5 biljoen dollar per jaar; het omvormen van landbouwsubsidies in de richting van duurzamere en op koolstofsekwestratie gerichte landbouwpraktijken; het herzien van vrijhandelsakkoorden teneinde koolstofintensieve producten en landbouwexporten die aan ontbossing bijdragen te ontmoedigen; en het drastisch verhogen van de mitigatie- en adaptatiefinanciering voor het mondiale Zuiden (ruimschoots meer dan de 100 miljard dollar per jaar die voornamelijk in de vorm van leningen verstrekt wordt en meer in de richting van de 1,3 biljoen dollar per jaar waartoe het mondiale Zuiden oproept).[169]


166. NGFS, ‘A Call for Action’.
167. Liebriech, ‘After Ukraine’.
168. Nicholas Stern en Joseph Stiglitz, Report of the High-Level Commission on Carbon Prices (Washington, DC: World Bank, 2017).
169. Victor e.a., Accelerating the Low Carbon Transition; IEA, WEO 2022; Josh Gabbatiss, ‘Explainer: How Can Climate Finance Be Increased from Billions to Trillions?’ (Carbon Brief, 4 november 2022). www.carbonbrief.org/explainer-how-can-climate-finance-be-increased-from-billions-to-trillions/.

Gezamenlijk zorgen deze beleidsverschuivingen ervoor dat ‘het wereld-aarde-systeem in een nieuw aantrekkingsbekken belandt’,[170] wat een kwalitatieve breuk bewerkstelligt met het ‘zwalkend neoliberalisme’-traject. Vanaf 2030 loopt de wereldwijde CO₂-uitstoot met gemiddeld 3 procent per jaar terug, waardoor het wereld-systeem op het spoor belandt van een ‘aangekondigde beloften’-traject – een koers die te traag is voor 1,5°C, maar snel genoeg om een kans te maken op 2°C.[171]

Dit scenario is vergelijkbaar met de ‘klimaat-keynesiaanse’ transitie van Peter Newell en Matthew Paterson, die een wereld schetsen waarin een mondiaal keynesiaans regelgevend stelsel de wereldwijde financiële markten kanaliseert en aan banden legt om zo de decarbonisatie systematisch op te voeren.[172] Hoewel nog altijd verre van volmaakt, is een dergelijk scenario wellicht het beste waarop we op de korte termijn mogen hopen. Resteert de vraag of een groen keynesianisme op de langere termijn een stabiele aantrekker voor het accumulatieregime van het mondiale kapitalisme kan vormen. In navolging van Jason Moore zou ik willen stellen dat dit alleen mogelijk is wanneer een groen keynesiaans wereld-systeem de garantie biedt op een continue toegang tot en de reproductie van wat hij de ‘vier goedkope zaken’ noemt – goedkope energie, grondstoffen, arbeid en voedsel – die historisch gezien aan de basis hebben gestaan van de ‘lange conjunctuurgolven’ van de kapitaalaccumulatie.[173] Daarbij wordt de belangrijkste uitdaging gevormd door de factor goedkope energie, aangezien de voedsel- en grondstoffenprijzen sterk door het verloop van de energiekosten worden bepaald, al zal ook de drievoudige opgave om én in goedkoop voedsel te blijven voorzien én een groter deel van de ecologische kosten ervan te ‘internaliseren’ én de klimaatbestendigheid van de landbouw te borgen een belangrijke rol spelen.

Dus is het tijd voor een nieuwe ‘wat als’-vraag. Wat als technologische doorbraken op het vlak van zonne- en windenergie, accu’s, groene waterstof, CDR-technologieën en CO₂-arme voedselsystemen in combinatie met een continue vooruitgang rond AI, biotechnologieën, 3D-printing, kernenergie en andere elementen van de vierde industriële revolutie erin slagen om een nieuw tijdperk van overvloedige schone energie en klimaatbestendige voedselsystemen in te luiden? En wat als deze innovaties – in navolging van de meer pessimistische aannames van Smil en Gordon – niet of niet snel genoeg tot wasdom komen om snel oplopende energie- en voedselprijzen, economische stagnatie en rechts-populistisch verzet tegen de transitie te voorkomen?

Zoals ik in hoofdstuk 1 besproken heb, beschikken zonne- en windenergie zonder meer over het potentieel om een nieuw tijdperk van goedkope en overvloedige hernieuwbare energie te ontketenen. Maar een wat diepergaande blik op de EROI-kwestie, de knelpunten bij transitiemineralen, conflicten over landgebruik en het probleem van de moeilijk te elektrificeren sectoren levert een aanzienlijk diffuser beeld op. Om ze nog eens kort langs te lopen: een van de belangrijkste problemen van de energietransitie is dat haar hoge aanloopkosten in termen van energie en mineralen een forse wissel kunnen trekken op de hoeveelheid netto energie die in de eerste tot middelste fasen van de transitie voor de rest van de wereldeconomie beschikbaar is.


170. Otto e.a., ‘Social Tipping Dynamics’, pag. 2.
171. Climate Action Tracker, ‘Warming Projections Global Update’.
172. Newell en Paterson, Climate Capitalism, pag. 172-175.
173. Moore, Capitalism in the Web.