Linksom of rechtsom door de polycrisis – De verbeelding en vormgeving van de toekomst
MICHAEL J. ALBERT*
Het is geen toeval dat perioden van crisis en turbulentie, in de woorden van Ariel Colonomos, vaak ook de ’tijdvakken zijn waarin de loop van de geschiedenis heen en weer lijkt te slingeren tussen verschillende mogelijke werelden, en waarin nieuwe ideeën over de toekomst het meest geapprecieerd worden en de grootste impact kunnen hebben op de werkelijkheid.'[1] Het is niet al te lastig om in te zien waarom dit het geval is: nadenken over mogelijke toekomsten is een essentieel en onontkoombaar aspect van ons individuele en collectieve handelingsvermogen – vooral in tijden van crisis, wanneer de tijdshorizon is samengebald, besluiten onder druk worden genomen en we moeten worstelen met de mogelijke toekomsten die uit onze besluiten kunnen voortvloeien.
De sociale wetenschappen zijn (helaas) minder doordrongen van een dergelijke bekommernis om mogelijke toekomsten. Toch is het mogelijk om een bescheiden traditie van onderzoek en speculatieve verbeelding aan te wijzen die ’toekomststudies’ wordt genoemd, door Wendell Bell omschreven als ‘een transdisciplinaire, verenigende sociale wetenschap’ die zich richt op ‘het blootleggen of uitvinden, onderzoeken en evalueren van, en voorstellen doen voor mogelijke, waarschijnlijke en verkieslijke toekomsten.'[2] Zoals Silke Beck en Martin Mahony stellen, zijn toekomststudies geenszins afstandelijke observaties van historische processen, maar juist inherent politiek van aard: toekomstscenario’s ‘zijn niet alleen representaties van mogelijke toekomsten, ze dragen ook bij aan het tot stand brengen van bepaalde toekomsten,’ bijvoorbeeld door vorm te geven aan de cognitief-affectieve disposities – de ontvankelijkheid voor bepaalde overtuigingen en gevoelens – van politieke actoren; ze dragen bij door het scala aan mogelijk denkbare toekomsten in te perken of te verbreden; door inspanningen aan te moedigen om toekomsten te verijdelen die als ongewenst worden gezien; en/of door nieuwe activistische, beleids- of investeringsstrategieën te stimuleren om gewenste toekomsten te verwezenlijken.[3]
Zonder enig voorbehoud situeer ik dit boek binnen de brede traditie van toekomststudies, en dit hoofdstuk biedt een overzicht van de bestaande pogingen om de mogelijke toekomsten van het wereld-aarde-systeem te modelleren, erop te anticiperen en er vorm aan te geven. Ik streef er hier niet naar om compleet te zijn, maar om die scenarioanalyses te bespreken en kritisch onder de loep te nemen die het relevantst zijn voor de aanpak die ik in dit boek ontwikkel. Daarbij ben ik in het bijzonder geïnteresseerd in benaderingen met een planetaire reikwijdte, die qua opzet en ambitie op synthese zijn gericht en die kwesties analyseren die vergelijkbaar zijn met de ‘wereldproblematiek’ van de Club van Rome – en geef ik aanmerkelijk minder om scenariostudies die zich slechts op een of twee trends focussen (bijvoorbeeld de CO₂-uitstoot, de energiebehoefte of de technologie).[4] Het doel van dit hoofdstuk is drieledig: (1) een overzicht bieden van het veld van toekomstscenario’s die zijn ontwikkeld om mondiale toekomsten te modelleren in een tijd van planetaire crises, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar kwantitatieve modellering, kwalitatieve scenario-oefeningen en wat ik ‘kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten’ noem; (2) hun sterke en zwakke kanten in kaart brengen; en (3) de basis leggen voor de alternatieve theoretische aanpak en scenarioanalyse die ik in volgende hoofdstukken ontwikkel.
1. Colonomos, Selling the Future, pag. 9.
2. Bell, Foundations of Futures Studies, pag. 182, 73.
3. Silke Beck en Martin Mahony, ‘The IPCC and the Politics of Anticipation’ (Nature Climate Change 7, 2017). Pag. 312; zie ook: Becker, Imagined Futures.
4. Meadows e.a., Limits to Growth.
De opkomst van digitale rekenkracht in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw legde de basis voor een nieuwe vorm van scenarioanalyse die het aangezicht van toekomststudies voorgoed zou veranderen: computermodellen en -simulaties. In de kern genomen zijn dit middelen waarmee virtuele systemen aan een soort van laboratoriumexperimenten onderwerpen kunnen worden: het model zelf is een vereenvoudigde, beperkte representatie van een complex systeem, waarin de belangrijkste variabelen en hun relaties gekwantificeerd zijn en waarbij computersimulaties inzicht geven in hoe dit systeem zich bij verschillende sets van initiële voorwaarden van, of aanpassingen aan de parameters zou kunnen ontwikkelen.[5]
Vorderingen in de jaren zestig op het gebied van rekenmodellen vormden de noodzakelijke voorwaarde voor wat wellicht de roemruchtste toekomstanalyse van de twintigste eeuw zou worden: het Limits to Growth-rapport (in het Nederlands vertaald als De grenzen aan de groei en in het vervolg afgekort tot Grenzen) aan de Club van Rome, uitgevoerd door Donella en Dennis Meadows, Jorgen Randers en William Behrens. Meadows en consorten verlieten zich daarbij op het opkomende paradigma van de door Jay Forrester ontwikkelde ‘systeemdynamica’. Zoals ze in het rapport uitleggen ‘richt deze benadering zich niet op afzonderlijke onderdelen maar op hun verbindingen, waarbij de demografie, de economie en het milieu als één planetair systeem worden opgevat dat ontelbare wisselwerkingen telt.'[6]
De systeemdynamica lag aan de basis van het World3-model dat Meadows en collega’s gebruikten om de mogelijke trajecten van het wereld-aarde-systeem te simuleren. Het model is gebaseerd op een ongelooflijk complexe structuur van negatieve en positieve terugkoppelingslussen, die de relaties tussen de industriële productie, de bevolkingsgroei, de uitputting van niet-hernieuwbare grondstoffen, de vervuiling en de voedselproductie mathematisch weergeeft – waarbij deze parameters zelf weer in ruim tweehonderd variabelen zijn onderverdeeld.[7] In de woorden van Meadows c.s. is het doel van het model gelegen in ‘het verruimen van onze intuïtieve vermogens, wat ons beter in staat stelt om het complexe, onderling verbonden gedrag van een hele reeks variabelen tegelijkertijd te kunnen volgen,’ terwijl ze ondertussen onderzoeken hoe beleidsveranderingen en andere parametrische aanpassingen in de mogelijke trajecten van het wereld-aarde-systeem kunnen ingrijpen.[8]
Het eindresultaat van het oorspronkelijke Grenzen-onderzoek bestond uit twaalf representatieve scenario’s, waarvan er uiteindelijk negen ofwel in een ‘ineenstorting’ eindigden, of in een geleidelijke afname van de industriële productie en de bevolkingsomvang. Scenario 1, het ‘standaardscenario’ (ook wel het ‘business as usual‘- of ‘meer van hetzelfde’-scenario genoemd), werd de bekendste van de reeks: een abrupte ineenstorting vanaf om en nabij 2020 als gevolg van de snel stijgende kosten van niet-hernieuwbare grondstoffen, wat in een fatale ontwrichting resulteert van zowel de industriële productie als de voedselproductie en de bevolkingsomvang.[9] In scenario 2 werd het totale fonds aan niet-hernieuwbare grondstoffen van 250 naar 500 jaar verdubbeld (op basis van de verbruikscijfers van 1970). In dit geval houdt de economische groei langer aan, maar leidt de allengs toenemende vervuiling tot hogere sterftecijfers, tot de versnelde ontwaarding van kapitaalgoederen en tot een slinkende voedselproductie. Als gevolg van de niet-aflatende druk van exponentiële groei, stelt deze verdubbeling de uitputting van het fonds van niet-hernieuwbare grondstoffen uiteindelijk slechts enkele decennia uit, wat tussen 2040 en 2050 in een ineenstorting culmineert.[10]
De scenario’s 3 tot en met 9 introduceerden een combinatie van beleidsmatige en technologische aanpassingen. In scenario 3 nemen ze bijvoorbeeld doorbraken mee op het gebied van snelle kweekreactoren, die de levensduur van de uraniumvoorraden verlengen, alsmede innovaties die de toegang tot diepzeemineralen en meer diffuse minerale ertsen mogelijk maken, waarbij ze ook nog recyclingprogramma’s incalculeren die de grondstoffenintensiteit van de industriële output met driekwart terugbrengen; in dit scenario wordt een crisis als gevolg van de uitputting van niet-hernieuwbare grondstoffen vermeden, maar loopt de groei tussen 2060 en 2070 niettemin ten einde, omdat de toenemende vervuiling het opname- en verwerkingsvermogen van de aarde overstijgt.[11] Alleen de scenario’s 10 tot en met 12 – modelvarianten met technologische innovaties voor een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen, maatregelen ten behoeve van de bodembescherming, beleid voor het terugdringen van de wereldbevolking en plafonds voor de doorvoer van materialen en energie – leveren een duurzame ‘stationaire’ staat van het wereld-aarde-systeem op, waarin overshoot – het stelselmatig overschrijden van de ecologische draagkracht – en ineenstorting worden vermeden.[12]
5. Manuel Delanda, Philosophy and Simulation: The Emergence of Synthetic Reason (London: Continuum, 2011). Pag. 35.
6. Donella Meadows, Dennis Meadows en Jurgen Randers, The Limits to Growth: The Thirty Year Update (White River Junction, VT: Chelsea Green, 2004). Pag. 3-4.
7. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 102.
8. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 89.
9. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 124-125.
10. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 126-127.
11. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 132-133.
12. Meadows e.a., Limits to Growth, pag. 160163.
Het is weinig verbazingwekkend dat het Grenzen aan de groei-rapport zoveel weerstand opriep bij aan de droom van eindeloze groei verknochte economen en beleidsmakers. Vanaf het moment van publicatie was het rapport een mikpunt van kritiek en onwelgevallig commentaar – goeddeels veroordelingen die kant noch wal raakten en van een onwil getuigden om zich serieus in de tekst te verdiepen. Zo wordt nog steeds wel beweerd dat de auteurs van de Grenzen technologische innovaties en marktsignalen buiten beschouwing hebben gelaten, of dat ze ten onrechte voorspeld hebben dat grondstoffen zouden ‘opraken’ – stuk voor stuk flagrante verdraaiingen van het rapport.[13] Meadows c.s. benadrukten juist dat een ineenstorting niet veroorzaakt wordt door het ‘opraken’ van natuurlijke hulpbronnen, maar door de ’toenemende exploitatiekosten van de resterende [natuurlijke hulp]bronnen en putten van de aarde,’ een inzicht waarmee ze feitelijk vooruitliepen op de latere ontwikkelingen op het gebied van EROI- en ‘netto energie’-analyse.[14]
Toch kent de Grenzen-analyse ook zijn beperkingen. Om te beginnen, waar Meadows, Randers en Behrens de bevolkingsgroei niet als het belangrijkste ecologische probleem beschouwen, legt hun rapport niettemin een buitensporig grote nadruk op deze parameter. Zo leunen hun modellen sterk op stringente en uiterst problematische maatregelen voor het tegengaan van een verdere bevolkingsgroei om de duurzaamheid van het systeem te vergroten en blijft een herverdeling van rijkdom buiten beschouwing. Verder is rapport in andere opzichten simpelweg gedateerd en moet het nodig met nieuwe kennis en inzichten bijgewerkt worden. Hoewel het oorspronkelijke rapport bijvoorbeeld een vooruitziende blik toonde door de klimaatdreiging te onderkennen die van de verbranding van fossiele brandstoffen uitgaat, ontbeerden ze de noodzakelijke kennis om CO₂-emissies en andere planetaire grenzen in hun vervuilingsparameter op te nemen.[15] En hoewel het rapport oog had voor mogelijke doorbraken in zonne- en windenergie, voorzag het bovendien niet dat deze in de eenentwintigste eeuw tot belangrijke nieuwe energiebronnen zouden uitgroeien – een doorbraak die het mondiale kapitaal de hoop verschaft dat het de dubbele valkuil van uitputting en vervuiling kan vermijden (hoewel de transitiemineralen voor ‘hernieuwbare energie’-technologieën, zoals we gezien hebben, aan een eigen uitputtings- en vervuilingstraject onderhevig zijn). De inherente beperkingen van het World3-model, en van modellen in het algemeen, dragen er in bredere zin aan bij dat Meadows c.s. niet bedacht waren op machtsverhoudingen en op weerstand en tegendruk bij het vormgeven van de verschillende trajecten; dat ze geen oog hadden voor de specifiek kapitalistische drijvende krachten achter de exponentiële economische groei; en dat ze andere processen en schokken die belangrijke gevolgen voor de toekomst van die groei kunnen hebben (zoals oorlogen, pandemieën en economische crises) buiten beschouwing lieten.
Ondanks dit voorbehoud staat een ding als een paal boven water: ruim vijftig jaar na publicatie is het Grenzen-rapport nog altijd relevant. Meerdere studies wijzen bijvoorbeeld uit dat de ramingen zich prima met recente gegevens laten verenigen.[16] Belangrijker voor de toekomst is echter dat hun redenen voor waarom exponentiële economische groei in een ineenstorting – of (in het beste geval) in een geleidelijke krimp – kan uitmonden, er nog steeds toe doen. Enerzijds kan de dynamiek van een dalend netto-energierendement en het risico op een ‘netto energieklif’ nog steeds in iets als het ‘business as usual’-scenario (scenario 2) ontaarden, zij het met een vertraging van een decennium of twee als gevolg van doorbraken in de onconventionele olie- en gaswinning. Anderzijds maken de klimaatcrisis en de toenemende overschrijding van de planetaire grenzen de op een ‘vervuilingscrisis’ gebaseerde ineenstortingsscenario’s van het Grenzen-rapport er alleen maar aannemelijker op, al vereist dat wel dat de causale mechanismen en terugkoppelingen met de nieuwste gegevens worden bijgewerkt.
Zoals we nog zullen zien, verwacht ik niet dat de economische groei deze eeuw onvermijdelijk ten einde loopt. Toch kan een methodologie voor toekomststudies het niet stellen zonder de belangrijkste inzichten van het ‘systeemdynamica’-kader van het Grenzen-rapport, met name de nadruk op het denken in termen van ‘problematieken’ in plaats van in individuele problemen; het traceren van positieve en negatieve terugkoppelingslussen die verschillende problemen en systemen met elkaar verbinden; en het beducht zijn op het risico van ‘probleemverschuiving’, waarbij de oplossing van het ene probleem de oorzaak is van weer nieuwe. De auteurs van het rapport waren de eersten om toe te geven dat ze er geenszins in geslaagd zijn om de complete wereldproblematiek in kaart te brengen. Maar hun in de systeemdynamica gewortelde methodologie verschaft wel een productief kader voor het verkennen van planetaire toekomsten, een framework dat verrijkt kan worden met het instrumentarium van het marxisme en de complexiteitstheorie (zoals ik in hoofdstuk 3 uitwerk).
13. Zie de bespreking in: Kerryn Higgs, Collision Course: Infinite Growth on a Finite Planet (Cambridge, MA: MIT Press, 2014). Pag. 258-261.
14. Meadows e.a., Thirty Year Update, pag. 51.
15. Tim Jackson en Robin Webster, ‘Limits Revisited: A Review of the Limits to Growth Debate’ (All-Party Parliamentary Group on Limits to Growth, 2016). http://limits2growth.org.uk/revisited/.
16. Jackson en Webster, ‘Limits Revisited’; Gaya Herrington, ‘Update to Limits to Growth: Comparing the World3 Model with Empirical Data’ (Journal of Industrial Ecology 25, no. 3, 2021). Pag. 614–626.
Hoewel het Grenzen-rapport zijn relevantie behoudt, was het een vroege en inmiddels in veel opzichten gedateerde poging om de wereldproblematiek te modelleren. Momenteel zijn er andere modelbenaderingen voorhanden, ontwikkeld door wetenschappers en transdisciplinaire kennisnetwerken, die over veel meer rekenkracht beschikken en die dus veel meer variabelen in hun modellen kunnen integreren. Het zijn met name geïntegreerde beoordelingsmodellen (beter bekend als integrated assessment models of IAM’s) die tot een belangrijk hulpmiddel zijn uitgegroeid voor wetenschappers en beleidsmakers, aangezien ze in staat zijn om de terugkoppelingen tussen aardse en menselijke systemen in kaart te brengen, waaruit een reeks toekomsttrajecten rolt die hun basis hebben in uiteenlopende beleidsinterventies en ‘wat als’-veronderstellingen. In grote lijnen kunnen de verschillende IAM’s in twee categorieën opgedeeld worden. De eerste zijn ‘kosten baten’-IAM’s die betrekking hebben op vereenvoudigde klimaat-economiemodellen (zoals het DICE-model van William Nordhaus), die bedoeld zijn om de kosten en baten van de uiteenlopende trajecten voor klimaatmitigatie inzichtelijk te maken.[17] Dit type modellen is vaak het mikpunt van felle kritiek, omdat ze te simplistisch en zelfs ronduit gevaarlijk zouden zijn. Zo kwam het model van Nordhaus bijvoorbeeld tot de slotsom dat de kosten en baten van mitigatie optimaal in evenwicht zijn bij een mondiale temperatuurstijging van 3,5°C, en dat een stijging van 6°C – waarbij het menselijk voortbestaan volgens het gros van de klimaatwetenschapper op het spel komt te staan – in een mondiale bbp-reductie van slechts 10 procent zou resulteren.[18]
De tweede categorie, procesgebaseerde IAM’s, bestaat uit veel ambitieuzere pogingen om de interacties tussen klimaat, economie, energie, voedsel, landgebruik en/of andere subsystemen modelmatig weer te geven. Zoals het IPCC stelt, brengen procesgebaseerde IAM’s ‘inzichten uit verschillende disciplines in één kader samen, wat een dynamische beschrijving oplevert van het gekoppelde energie-economie-land-klimaatsysteem.'[19] Deze modellen vormen de methodologische basis van de klimaat- en energiescenario’s die door het IPCC en het IEA ontwikkeld worden. Op hun beurt worden deze scenario’s steeds vaker door beleidsmakers, centrale banken en bedrijfsactoren gebruikt om op de economische en financiële gevolgen van uiteenlopende decarbonisatiestrajecten te kunnen anticiperen (zoals prognoses omtrent de vraag naar fossiele brandstoffen, investeringsvereisten en de risico’s voor de bestaande olie- en gasreserves) en om het huidige beleid en de huidige investeringsstrategieën van de benodigde kwantitatieve ramingen te voorzien.[20]
17. Lisette van Beek, Maarten Hajer, Peter Pelzer e.a., ‘Anticipating Futures through Models: The Rise of Integrated Assessment Modelling in the Climate Science-Policy Interface since 1970’ (Global Environmental Change 65, 2020). Pag. 1-14; William Nordhaus, ‘Projections and Uncertainties about Climate Change in an Era of Minimal Climate Policies’ (American Economic Journal: Economic Policy 10, no. 3, 2018). Pag. 333-360.
18. Steve Keen, ‘The Appallingly Bad Neoclassical Economics of Climate Change’ (Globalizations 18, no. 7, 2021). Pag. 1149-1177.
19. IPCC, Global Warming of 1.5C, pag. 100.
20. Beck en Mahony, ‘IPCC and Politics’.
Deze categorie geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAM’s) vormt ook de basis voor een reeks veelgebruikte scenario’s die ‘gedeelde sociaaleconomische paden’ (beter bekend als shared socioecomomic pathways of SSP’s) worden genoemd. Deze SSP’s zijn ontwikkeld dankzij een interdisciplinaire samenwerking tussen klimaatwetenschappers en economen. Sinds 2017 zijn die SSP’s in ruim 1.370 onderzoeken toegepast, waaronder het speciale IPCC-rapport over 1,5°C en het meest recente zesde beoordelingsrapport (AR6).[21] Deze scenario’s combineren kwalitatieve verhaallijnen, waaronder politieke en economische ontwikkelingen die niet gemakkelijk gekwantificeerd of gemodelleerd kunnen worden, met kwantitatieve prognoses over bevolkingstrends, economische groei, energieverbruik, emissies, landgebruik, verstedelijking en andere variabelen.[22]
De ontwerpers van deze gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s) hebben vijf kernscenario’s ontwikkeld. Het eerste is een scenario voor ‘duurzame ontwikkeling’ (SSP1), waarin de wereldeconomie een geleidelijke overgang maakt naar een duurzaam pad: de efficiency van het grondstoffenverbruik neemt drastisch toe, waardoor de doorvoer van energie en materialen in absolute termen slinkt; de doelstellingen van Parijs komen in zicht, zij het niet zonder een forse inzet van CO₂-verwijderingstechnieken (CDR); en als gevolg van de economische groei, hoewel die net wat trager verloopt dat in het ‘business as usual’-basisscenario, zal de omvang van het mondiale bbp in 2100 vervijfvoudigd zijn (van zo’n 100 biljoen dollar nu naar ruim 500 biljoen dollar in 2100).[23]
Nummer twee is het ’tussenweg’-scenario (SSP2), waarin de sociaaleconomische en technologische trends ‘nauwelijks van hun historische patronen afwijken’. De overgang naar een duurzaam pad verloopt traag maar gestaag; de technologie boekt wel vooruitgang, maar zonder grote sprongen te maken; net als in het SSP1-scenario stijgt het bbp in 2100 naar 500 biljoen dollar, maar is die groei minder gelijkmatig verdeeld; en de wereldbevolking stijgt naar 9,4 miljard mensen.[24] Het derde scenario (SSP3) wordt ‘regionale rivaliteit’ genoemd: in deze wereld wordt de mondiale samenwerking bij de aanpak van milieuproblemen belemmert door een oplevend nationalisme en bezorgdheid over het concurrentievermogen en de geopolitieke veiligheid. De economische groei verloopt trager, slechts 1 tot 2 procent per jaar (wat in 2100 altijd nog in een verdubbeling van de omvang van de wereldeconomie resulteert), de ongelijkheid neemt toe, materiaal- en energie-intensieve consumptiepatronen blijven op een hoog niveau en de wereldbevolking telt in 2100 zo’n 12,6 miljard mensen.[25]
In het SSP4-scenario (‘ongelijkheid’) werpen de mitigatie-inspanningen meer vruchten af dankzij grote technologische sprongen op het terrein van hernieuwbare energie en digitale technologieën. Daarbij leiden uiterst ongelijke investerings- en ontwikkelingspatronen echter tot een grotere mate van ongelijkheid en sociale stratificatie.[26] In het SSP5-scenario (‘economische ontwikkeling op basis van fossiele brandstoffen’, ook ‘markten bij het oude laten’ genoemd) verlaat de wereld zich tot slot ‘almaar meer op marktconcurrentie, innovatie en participatieve samenlevingen om een snelle technologische vooruitgang te bewerkstelligen.'[27] Het mondiale bbp stijgt in 2100 naar 1000 biljoen dollar, al is dat wel op basis van de aanhoudende winning van fossiele brandstoffen en een emissie-intensieve economische ontwikkeling, waarbij het energieverbruik ten opzichte van 2020 verdrievoudigt en de CO₂-uitstoot tot 2100 blijft stijgen. Het resultaat is een wereld die weliswaar meer gelijkheid kent, zowel binnen als tussen landen, maar die tegelijk ook sterk afhankelijk is van de inzet van CDR-technologieën en geo-engineering (met name zonnestralingsbeheer) om de ergste kantjes van de CO₂-explosie te halen.[28]
21. Brian O’Neill, Timothy R. Carter, Kristie Ebi e.a., ‘Achievements and Needs for the Climate Change Scenario Framework’ (Nature Climate Change 10, 2020). Pag. 1074-1084.
22. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’.
23. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’, pag. 158-159.
24. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’.
25. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’.
26. O’Neill e.a., ‘Roads Ahead’, pag. 173-174.
27. O’Neill e.a., ‘Roads Ahead’, pag. 174.
28. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’, pag. 158-159.
Het is niet al te lastig om gaten in deze scenario’s te schieten. Sterker, je kunt je zelfs afvragen of een van deze scenario’s überhaupt een geloofwaardig toekomstbeeld schetst. Al wil dit niet zeggen dat deze kwalitatieve verhaallijnen van alle nut verstoken zijn. Op zichzelf bieden ze plausibele (zij het kleurloze en apolitieke) beschrijvingen van alternatieve toekomsten. Maar de kwantitatieve prognoses waarmee ze gepaard gaan, zijn op hun best gebrekkig. Om te beginnen houden de geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAM’s) waarop ze gebaseerd zijn, zoals de auteurs zelf ook toegeven, ‘geen rekening met de effecten van klimaatverandering’ op de sociaaleconomische trends.[29] De auteurs van deze SSP’s zijn van mening dat het beter is om eerst een reeks basisscenario’s op te stellen, waaraan dan later klimaateffecten kunnen worden toegevoegd. Maar intussen zadelt dit ons op met een reeks bijzonder misleidende scenario’s, zoals het verwoestende emissietraject in SSP5 dat met slechts ‘geringe adaptatie-inspanningen’ gepaard zou gaan – een toekomst die op het absurde af ongeloofwaardig is. Daar komt bij dat waar het systeemdynamische model van het Grenzen-rapport juist geconstrueerd was rond de terugkoppelingen tussen materiaal- en energieverbruik en economische groei, de op algemeen evenwichtsmodellen gebaseerde IAM’s die de basis vormen van de SSP’s, nauwelijks ruimte bieden aan deze terugkoppelingen. Het gevolg is dat ze er klakkeloos van uitgaan dat een traject voor ‘duurzame ontwikkeling’ – via een absolute ontkoppeling van het energie- en materiaalverbruik – probleemloos te verenigen valt met een onafgebroken exponentiële groei, ondanks bewijs van het tegendeel (zie hoofdstuk 1). In schril contrast tot het Grenzen-rapport hebben deze modellen ook weinig oog voor de risico’s op het gebied van de energie- en mineralenvoorziening: de IAM’s waarop de SSP’s zijn gebaseerd, veronderstellen simpelweg dat fossiele brandstoffen en mineralen, ongeacht het vraagtraject, hoe dan ook in overvloed voorhanden zullen zijn.[30] Erger nog is dat ook een continue economische groei eenvoudigweg tot de ‘standaardaannames’ van deze IAM’s behoort, wat het voor hen onmogelijk maakt om op toekomstige groeibeperkingen te anticiperen of postgroei toekomsten te modelleren.[31]
Vergeleken met het Grenzen-rapport is de SSP-benadering zowel een voor- als achteruitgang. In plaats van ruimte te bieden aan het verbeelden, analyseren en evalueren van een breed scala aan plausibele toekomsten, reduceren deze IAM’s de discipline van de toekomstspeculatie tot een beperkt aantal scenario’s die in het beste geval van een dubieuze geloofwaardigheid getuigen en in het slechtste geval ronduit onmogelijk zijn. In de wereld van wetenschap en beleid wordt echter op grote schaal gebruikt maakt van deze gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s), niet alleen als basis voor de ‘mitigatiepaden’ van het IPCC (zo doet het SSP5-scenario bijvoorbeeld het grootste beroep op CDR-technologieën om de 1,5°C-doelstelling niet uit het zicht te verliezen)[32], maar ook voor de klimaatmitigatie-, adaptatie- en investeringsstrategieën die overal ter wereld door beleidsmakers, planbureaus, bedrijven en steden ontwikkeld worden. De Net-Zero Asset Owner Alliance – een invloedrijk consortium van investeerders en vermogensbeheerders (ook wel de ‘gouden standaard’ van duurzaam kapitaalbeheer genoemd) dat bedrijven wil aanzetten tot ‘Parijs-conforme’ bedrijfsmodellen – geeft haar leden alle ruimte om hun netto-nuldoelstellingen op basis van SSP5 in te vullen, een scenario waarin vanaf 2050 jaarlijks een hoogst onwaarschijnlijke 20 gigaton aan CO₂ aan de atmosfeer moet worden onttrokken.[33]
Door de indruk te wekken dat een meer geleidelijk decarbonisatiepad toch verenigbaar is met de doelstelling van 1,5°C, kunnen de SSP’s een zinsbegoochelend effect uitoefenen op de verbeelding van kapitalisten en beleidsmakers – wat greenwashing en uitstel in de hand werkt. Het is dus van cruciaal belang dat we de SSP’s met een veel kritischer oog bekijken, willen we voorkomen dat de geringe reikwijdte aan scenario’s, waaronder uitermate onwaarschijnlijke en schadelijke zoals SSP5, de huidige verbeeldingskracht en verwachtingen op zo’n manier inperkt dat ze ’technologieën, infrastructuur en beleid onvermijdelijk maakt dat vanuit het oogpunt van het milieu en sociale rechtvaardigheid onwenselijk is.'[34]
29. Riahi e.a., ‘Shared Socioeconomic Pathways’, pag. 155.
30. Inigo Capellán-Peréz, Ignacio de Blas, Jaime Nieto e.a., ‘MEDEAS: A New Modeling Framework Integrating Global Biophysical and Socioeconomic Constraints’ (Royal Society of Chemistry 13, 2020). Pag. 1000–1001.
31. Capellán-Peréz e.a., ‘MEDEAS’.
32. IPCC, Global Warming of 1.5C, pag. 108-109.
33. Patrick McCully, Lara Cuvelier, Alix Mazounie e.a., ‘It’s not What You Say, It’s What You Do: Making the Finance Sector’s Net Zero Alliances Work for the Climate’ (Reclaim Finance, november 2021). https://reclaimfinance.org/site/wp-content/uploads/2021/11/FINAL_GFANZ_Report_02_11_21.pdf.
34. Lukas Braunreiter, Lisette van Beek, Maarten Hajer e.a., ‘Transformative Pathways: Using Integrated Assessment Models More Effectively to Open Up Plausible and Desirable Low-Carbon Futures’ (Energy Research & Social Science 80, 2021). Pag. 3.
Dit neemt niet weg dat anderen belangrijk werk hebben verricht met IAM’s, dat de verbeeldingskracht wel stimuleert. Zo hebben onderzoekers die gebruik maken van het MEDEAS-framework (de ‘modellering van de ontwikkeling van energiesystemen binnen milieu- en sociaaleconomische beperkingen’) een reeks scenariostudies ontwikkeld waarin – in tegenstelling tot in de gangbare IAM’s – de effecten op de toekomstige economische groei van klimaatverandering, energieverbruik, de afname van de hoeveelheid netto energie en de grondstoffenuitputting wel zijn verwerkt, waarmee ze in zekere zin voortbouwen op de systeemdynamische aanpak van het Grenzen-rapport.[35] In één studie laten ze zien dat door deze geofysische terugkoppelingen te integreren, het mondiale bbp in de jaren veertig een plateau zal bereiken, om daarna geleidelijk te dalen – voornamelijk onder invloed van een toenemende schaarste aan vloeibare brandstoffen in de jaren veertig van deze eeuw en een almaar heftigere klimaatschade na het midden van de eeuw – wat in een langdurige wereldwijde recessie zal uitmonden die de wereldorde op zijn kop zet en een zelforganiserend politiek-economisch proces in de richting van postgroei in gang brengt.[36]
Net als bij alle modellen, moeten ook deze uitkomsten terughoudend geïnterpreteerd worden. Zo sluit het model bijvoorbeeld technologische innovaties op het gebied van CDR, kernenergie, groene waterstof en hernieuwbare energiebronnen uit. Ook is het mogelijk dat het de omvang van de klimaatschade overschat, al moet gezegd dat hun aannames heel wat plausibeler en realistischer zijn dan die van de gangbare IAM’s (die op dit gebied een belabberde reputatie hebben).[37]
Kortom, IAM’s vormen een noodzakelijk en waardevol hulpmiddel dat gebruikt kan worden op manieren die de politiek-economische status-quo eerder uitdagen dan versterken.[38] Het spreekt voor zich dat kwantitatieve modellen aan inherente beperkingen onderhevig zijn, maar dat wil niet zeggen dat ze dus maar overboord gegooid moeten worden, zoals sommige kritische kwalitatieve theoretici bepleiten. Mits hun onderliggende theoretische aannames, beperkingen en blinde vlekken niet uit het oog worden verloren, zijn ze prima geschikt om – terughoudend – ingezet te worden om op toekomstige trends te kunnen anticiperen. Hierbij gaat het met name om trends waarvan verwacht kan worden dat ze een min of meer lineair traject volgen (zoals de trends rond bbp-groei, bevolkingsgroei, de energievraag, de CO₂-uitstoot en de stijging van de mondiale temperatuur) – dat wil zeggen, totdat ze een kritisch kantelpunt bereiken.
Maar willen we meer diepgang verlenen aan ons onderzoek naar de mondiale politiek-economische dynamieken, machtsverhoudingen en contra-hegemonische strijd, die de mogelijke toekomsten van het wereld-aarde-systeem zullen vormgeven, dan hebben we daar ook de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen voor nodig. Waar we behoefte aan hebben, zo stellen Andreas Malm en het Zetkin Collective, is een vorm van ‘politieke klimaatmodellering’,[39] oftewel de verkenning van alternatieve toekomsten op basis van een diepgaand theoretisch begrip van hoe politiek-economische systemen zoals het mondiale kapitalisme feitelijk functioneren, wat de weg opent naar een speculatieve en tegelijk ‘gedisciplineerde’ verbeelding van mogelijke discontinuïteiten in de machtsverhoudingen en structuren van de mondiale politieke economie. Verderop ga ik in op dit type benaderingen in de sociale wetenschappen – ik noem ze ‘kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten’ –, maar het loont de moeite om eerst nog even kort stil te staan bij hoe machtige actoren vergelijkbare scenariomethodes ontwikkeld hebben.
35. Capellán-Peréz e.a., ‘MEDEAS’.
36. Capellán-Peréz e.a., ‘MEDEAS’.
37. Capellán-Peréz e.a., ‘MEDEAS’; Keen, ‘Appallingly Bad Neoclassical Economics’.
38. Braunreiter e.a., ‘Transformative Pathways’.
39. Malm en the Zetkin Collective, White Skin, Black Fuel, pag. xii.
Een invloedrijk rapport van de Bank voor Internationale Betalingen (BIS) waarschuwt beleidsmakers dat scenario’s op basis van modellen weliswaar noodzakelijk zijn, maar niet volstaan om alle risico’s te verdisconteren die voortkomen uit ‘ingrijpende onzekerheden, niet-lineariteit en “zwarte zwaan”-achtige risicodistributies.'[40] Zo komen klimaatrisico’s bij uitstek voort uit ‘meerdere niet-lineaire dynamieken (onder meer natuurlijke, technologische, maatschappelijke, regelgevende en culturele) die op complexe manieren op elkaar inwerken,’ terwijl geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAM’s) ‘vanuit hun aard niet in staat zijn om al deze interacties weer te geven.'[41] Het rapport stelt dat we dus behoefte hebben aan meer kwalitatieve scenariomethoden die rekening houden met een breder scala aan oorzakelijke krachten, domino-effecten, extreme gebeurtenissen en mogelijke toekomsten.[42]
De benadering waartoe de BIS oproept, sluit aan bij een traditie van scenarioanalyse die teruggaat tot Herman Kahn en de RAND Corporation. Hun strategie van ‘denken over het ondenkbare’ vormde de inspiratie voor een breed palet aan scenarioplanning en oorlogssimulaties op het gebied van de nationale veiligheid.[43] In de jaren zestig en zeventig experimenteerde Shell met een vergelijkbare aanpak. Pierre Wack, de ‘vader’ van deze Shell-scenario’s, drong er bij zijn directie op aan om voorbij de lineaire modellen van vraag- en aanbodtrends te denken om zo sneller in te kunnen spelen op mogelijke verrassingen. Het aanwenden van ‘intelligentie en intuïtie om het gevoel voor de complexiteit van de wereld aan te scherpen,’ stelde het bedrijf (naar verluid) in staat om adequaat op de olieschokken van de jaren zeventig te ‘anticiperen en er tijdig op te reageren’.[44] Legers en inlichtingendiensten maken eveneens gebruik van dit soort methodes voor de ontwikkeling van veiligheidsscenario’s rond klimaatverandering. Hierbij draait het om scenario’s die expliciet als doel hebben om verder te kijken dan de conservatieve klimaatprognoses om zo zicht te krijgen ‘op het volledige scala van wat mogelijk en aannemelijk is’.[45]
Deze scenario-oefeningen hebben vaak een vrij beperkte reikwijdte omdat er doorgaans geen sociaaleconomische, technologische en ecologische parameters in opgenomen zijn (zoals bij de gedeelde sociaaleconomische paden – SSP’s – wel het geval is). Tegenover deze aanpak staan de meer op synthese gerichte kwalitatieve scenarioanalyses – de Global Trends-rapporten – van de Amerikaanse National Intelligence Council (NIC). Sinds 1997 worden deze rapporten elke vier jaar gepubliceerd, met de bedoeling om nieuwe regeringen van een analysekader en een reeks scenario’s te voorzien die ‘hen helpen bij het opstellen van een nationale veiligheidsstrategie en meer grip te krijgen op een onzekere toekomst.'[46] Ze integreren gegevens (en impliciet ook een theoretisch kader) over wat ze als de belangrijkste ‘structurele krachten’ zien die de dynamiek van de toekomst zullen bepalen, zoals de demografie, ecologie, economie en technologie; ze onderzoeken hoe deze krachten op elkaar zullen inwerken om die dynamiek op uiteenlopende schaalniveaus te beïnvloeden; en ze stellen aan de hand van ‘wat als’-aannames over hoe deze dynamiek zich zou kunnen ontvouwen, alternatieve scenario’s op die zich doorgaans vijftien tot twintig jaar in de toekomst afspelen.[47]
40. Patrick Bolton, Morgan Despres en Luis Da Silva, The Green Swan: Central Banking and Financial Stability in the Age of Climate Change (Basel: Bank of International Settlements, 2020). Pag. 10.
41. Bolton e.a., Green Swan, pag. 23.
42. Bolton e.a., Green Swan, pag. 26-29.
43. Bell, Foundations of Futures Studies, pag. 32.
44. Shell, ’40 Years of Shell Scenarios’, 2013.
45. K. Campbell, J. Gulledge, J.R. McNeill e.a, The Age of Consequences: The Foreign Policy and National Security Implications of Global Climate Change (Washington, DC: Center for a New American Security, 2007). Pag. 6.
46. NIC (National Intelligence Council), Global Trends 2040: A More Contested World (Washington, DC: National Intelligence Council, 2022). Pag. v.
47. NIC, Global Trends 2040, pag. v-vi.
Het recentste Global Trends-rapport, ontwikkeld voor de regering-Biden, brengt vijf mogelijke toekomsten voor het jaar 2040 in kaart. Het eerste scenario heet ‘democratisch reveil’ en is de onverholen (utopische) droom van de liberale internationalisten: technologische innovaties op het gebied van onder meer AI en de biotechnologie zorgen voor een ‘reeks baanbrekende doorbraken die de productiviteit opvoeren, wat een economische boom in de VS en bij zijn bondgenoten tot gevolg heeft.'[48] Ondertussen slaagt China er – vanwege zijn ‘inefficiënte, staatsgeleide economische model’ en hoge schuldniveau – niet in om aan de gebruikelijke val van middeninkomenslanden te ontkomen, terwijl ook Rusland met een neergang te kampen krijgt die veroorzaakt wordt door een overmatige afhankelijkheid van energie-exporten en door elites die elkaar in het post-Poetin-tijdperk hevig bekampen.[49] Tegen het midden van de jaren dertig zijn de VS en zijn bondgenoten dé wereldleiders op het gebied van de nieuwe technologieën, wat ze in de gelegenheid stelt om wereldwijd standaarden af te dwingen om de negatieve gevolgen van die technologieën (zoals desinformatie en privacyproblemen) tegen te gaan en overal een democratisch reveil te bevorderen.
Het tweede scenario – ‘een wereld op drift’ – schetst het soort ‘dystopische’ toekomst dat met name de gevestigde orde binnen het Amerikaanse buitenlandbeleid de nodige vrees inboezemt. In deze wereld worden de VS en zijn bondgenoten geplaagd door stagnerende economische groei, toenemende ongelijkheid en politieke polarisatie, terwijl China erin slaagt om munt te slaan uit de problemen in het Westen. In 2035 heeft het land zijn invloedssfeer vergroot en is het sterk genoeg om Taiwan te dwingen aan de onderhandelingstafel plaats te nemen om gesprekken over een hereniging te beginnen. Globaal genomen is dit een wereld waarin ‘internationale gedragsregels niet langer worden nageleefd, mondiale samenwerking beperkt is en de technologie niet bij machte blijkt om oplossingen te bieden.'[50]
Het derde scenario – ‘competitieve co-existentie’ – zit ergens tussen het eerste en het tweede scenario in: zowel het Westen als China kennen een hoge economische groei en ze herstellen hun sterke wederzijdse economische afhankelijkheid, terwijl ze ondertussen de strijd met elkaar aan blijven gaan over politieke invloed, bestuurs- en beheersmodellen en dominantie op het gebied van nieuwe technologieën. Het risico op een oorlog tussen de grote mogendheden slinkt en mondiale problemen zoals klimaatverandering worden beter beheersbaar, maar tegelijkertijd blijft de ongelijkheid gehandhaafd en zijn arme landen steeds minder goed in staat om zich aan een verergerende klimaatontwrichting en andere uitdagingen aan te passen (vergelijkbaar met het SSP4- of ‘ongelijkheid’-scenario).[51]
De laatste twee scenario’s schetsen een meer ‘discontinue’ toekomst. Het vierde scenario – ‘gescheiden silo’s’ – is een opvoerde variant van het tweede scenario en vertoont enige gelijkenis met de SSP3 (‘regionale rivaliteit’). In dit toekomstscenario is de wereld in 2040 ‘uiteengevallen in verschillende economische en veiligheidsblokken van uiteenlopende omvang en kracht, geconcentreerd rond de VS, China, de EU, Rusland en een handvol regionale machten.'[52] Dit is het gevolg van een toenemend protectionisme in de jaren dertig, wanneer in elkaar overlopende problemen, zoals een stijgende werkloosheid, handelsgeschillen, transnationale gezondheids- en terroristische dreigingen en een populistische golf, staten onder druk zullen zetten om handelsbarrières te verhogen en maatregelen te treffen voor de bescherming van de eigen bevolking en industrie (vergelijkbaar met wat we momenteel zien in de nasleep van de Russische invasie in Oekraïne).[53]
Het vijfde en laatste scenario – ’tragedie en mobilisatie’ – schildert daarentegen een toekomst die in zekere zin een belichaming vormt van waar bewegingen voor sociale rechtvaardigheid op hopen, zij het als gevolg van een catastrofe: gelijktijdige misoogsten in de grote graanproducerende regio’s aan het begin van de jaren dertig culmineren in een mondiale hongersnood en torenhoge voedselprijzen. Wereldwijd nemen sociale onrust en protesten toe, waaronder een door desinformatie veroorzaakte geweldsuitbarsting in Philadelphia waarbij duizenden mensen omkomen, en overal ter wereld verenigen jongerenbewegingen zich om politieke en economische hervormingen af te dwingen.[54] In heel Europa komen groene partijen aan de macht; de EU en China smeden een ‘onwaarschijnlijke coalitie’ die een wereldwijd groen ‘Marshallplan’ uitrolt om in 2050 de duurzame ontwikkelingsdoelen te halen; en bedrijfscharters worden herschreven om ‘meerdere stakeholders te dienen’. De VS, Canada en Australië verzetten zich aanvankelijk, maar sluiten zich geleidelijk bij deze initiatieven aan, terwijl Rusland, sommige OPEC-landen en extremistische groeperingen hun toevlucht nemen tot geweld en desinformatie om deze ‘groene koers’ te bestrijden.[55]
48. NIC, Global Trends 2040, pag. 110.
49. NIC, Global Trends 2040, pag. 111.
50. NIC, Global Trends 2040, pag. 113.
51. NIC, Global Trends 2040, pag. 114-115.
52. NIC, Global Trends 2040, pag. 116.
53. NIC, Global Trends 2040.
54. NIC, Global Trends 2040, pag. 118.
55. NIC, Global Trends 2040, pag. 119.
Hoewel deze scenario’s van de National Intelligence Council (NIC) de kwantitatieve precisie ontberen van de gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s), compenseren ze dit met hun relatief rijke beschrijvingen van toekomstige geopolitieke en technologische trends. De geopolitieke toekomsten die ze schetsen, vormen goeddeels een weerspiegeling van de debatten in het veld van de internationale betrekkingen over hoe de contouren van de wereldorde zich zullen ontwikkelen – bijvoorbeeld tussen degenen die een heropleving verwachten van het liberale internationalisme onder leiding van de VS en zij die een verschuiving voorzien naar een meer bipolaire of multipolaire wereldorde –, maar ze zijn veel rijker dan de beperkte, monodisciplinaire blik die zo kenmerkend is voor de wereld van de internationale betrekkingen.[56] Het is zonder meer duidelijk dat de Amerikaanse inlichtingendiensten doordrongen zijn van de noodzaak om met een holistische, synoptische lens ‘in de toekomst te kunnen kijken om deze in het voordeel van de VS […] vorm te geven’ (zoals een onderzoeker van de National Security Agency hun mandaat omschrijft).[57]
Maar hoewel hun scenario’s soms verhelderend zijn, kennen ze (zoals te verwachten viel) zo hun beperkingen, zoals twijfelachtige aannames en onvolledigheden. Tot die eerste behoren de modernistische veronderstellingen omtrent het intrinsieke verband tussen economische groei, democratisering en het vermogen om sociale en milieuproblemen op te lossen – zonder ook maar enig moment te onderkennen dat die groei zelf een belangrijke aanjager is van deze problemen.[58] En hoewel het rapport van een brede aanpak getuigt, schiet het bovendien tekort als een systematische analyse van de belangrijkste drijvende krachten achter de scenario’s en de terugkoppelingen daartussen. Zo verheerlijkt het technologische innovatie als de motor achter de economische heropbloei en het ‘democratisch reveil’, echter zonder zich rekenschap te geven van de eruit voortvloeiende vormen van technologische probleemverschuiving, zoals een oplopende technologische werkloosheid en de democratisering van massavernietigingswapens – neveneffecten die de aannames van het scenario over ‘het herstel van het burgervertrouwen’ en het beter beheersbaar maken van mondiale uitdagingen weleens in de wielen kunnen rijden.[59] In die zin biedt het, net als veel van de geïntegreerde beoordelingsmodellen (IAM’s) die ten grondslag liggen aan de gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s), inconsistente scenario’s waarin ‘het ene deel van de toekomstverwachting in tegenspraak is met het andere,’ omdat ze geen rekening houden met het bredere web van terugkoppelingen dat deze parameters met elkaar verbindt.[60]
Daar staat dan weer tegenover dat de NIC wel ruimte biedt aan de mogelijkheid van een wereldorde die rond de EU en China gecentreerd is en die veel verlichter uit zou pakken dan een wereldorde onder Amerikaans leiderschap – al is een dergelijk scenario natuurlijk geenszins bedoeld als een performatieve interventie om zo’n toekomst dichterbij te brengen. Gezien zowel de beruchte geschiedenis als de huidige praktijk van de Amerikaanse inlichtingendiensten op het gebied van het monitoren, infiltreren en saboteren van bewegingen voor sociale rechtvaardigheid – van de burgerrechten- en Black Power-bewegingen van de jaren zestig tot de milieu- en antiracistische bewegingen nu – mogen we rustig stellen dat dit precies het type toekomst is waarvan de NIC graag ziet dat het niet bewaarheid wordt. Net als de scenario-analyses van Shell, die deels bedoeld waren voor de ontwikkeling van strategieën om verzet tegen haar oliewinningsprojecten te voorkomen,[61] en net als het door het Pentagon gefinancierde onderzoek naar de dynamiek van de mobilisatie van grote sociale bewegingen en hun mogelijke kantelpunten,[62] kan ook het vijfde NIC-scenario worden gezien als een onderdeel van een strategie van anticipatie en preventie die de slag voor wil zijn.
In termen van synthese biedt Global Trends 2040 van de National Intelligence Council (NIC) weliswaar een rijke inkijk in mogelijke toekomsten, maar daar past wel een voorbehoud bij. Als een oefening in kwalitatieve toekomstmodellering schiet de verkenning tekort vanwege de beperkte analyse van de terugkoppelingen tussen de drijvende krachten achter de scenario’s die ze in kaart brengt. Gezien het doel van de NIC om de toekomst in het geostrategisch voordeel van de VS bij te sturen, is het wellicht niet verrassend dat de studie onevenredig veel aandacht besteedt aan de rivaliteit tussen de VS en China, terwijl ze slechts oppervlakkig ingaat op de klimaatcrisis en andere problemen, zoals ongelijkheid, pandemische risico’s, extreemrechts populisme en technologische werkloosheid – problemen die (vanuit haar perspectief) alleen maar ‘opgelost’ hoeven te worden op een manier die de relatieve macht van de VS en zijn bondgenoten versterkt. Wat kritische onderzoekers en activisten echter van deze NIC-verkenning kunnen leren, is hoe je aan de hand van scenario’s inzicht kunt verwerven in mogelijke toekomsten en hoe je ze als fundament kunt gebruiken voor strategische planning in het heden. Maar wil je een waarlijk transdisciplinaire toekomstanalyse ontwikkelen die als basis kan dienen voor een contra-hegemonische navigatiepraktijk, dan ontkom je niet aan de kritische theorie en aan de sociale wetenschappen.
56. Zie bijvoorbeeld: Alexander Cooley en Daniel Nexon, Exit from Hegemony: The Unravelling of the American Global Order (Oxford: Oxford University Press, 2020).
57. Aangehaald in Patrick O’Neill, ‘Meet the NSA Spies Shaping the Future’ (MIT Technology Review, 1 februari 2022). www.technologyreview.com/2022/02/01/1044561/meet-the-nsa-spies-shaping-the-future/.
58. Colonomos, Selling the Future, pag. 50.
59. NIC, Global Trends 2040, pag. 111.
60. Thomas Ansell en Steve Cayzer, ‘Limits to Growth Redux: A System Dynamics Model for Assessing Energy and Climate Change Constraints to Global Growth’ (Energy Policy 120, 2018). Pag. 514-525.
61. Anna Zalik, ‘Oil Futures: Shell’s Scenarios and the Social Constitution of the Global Oil Market,’ (Geoforum 41, 2010). Pag. 553-564.
62. Nafeez Ahmed, Ben Hayes en Nick Buxton, ‘A Permanent State of Emergency: Civil Contingencies, Risk Management and Human Rights’, in: Buxton en Hayes (red), The Secure and the Dispossessed: How the Military and Corporations Are Shaping a Climate-Changed World (London: Pluto Press, 2015). Pag. 87-110.
‘Kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten’ zijn zowel verwant aan als verschillend van de hiervoor besproken benaderingen en kunnen omschreven worden als scenariostudies die gebruik maken van het instrumentarium van de sociale wetenschappen en de kritische theorie om mogelijke toekomsten te verkennen vanuit het oogpunt van bewegingen die zich inzetten voor sociale rechtvaardigheid. Hoewel dergelijke benaderingen binnen de sociale wetenschappen en de kritische theorie relatief zeldzaam zijn, moeten we niet uit het oog verliezen dat de kritische theorie altijd inherent toekomstgericht is geweest. In de woorden van Azmanova identificeert de kritische theorie ‘antinomieën (spanningen, tegenspraken) die wezenlijk zijn voor een bepaalde historische vorm van sociale relaties […] die zowel bronnen van lijden kunnen zijn als emancipatoire openingen naar haalbare opties voor een minder onrechtvaardige wereld.'[63] Met andere woorden, kritische theoretici streven ernaar om toekomstmogelijkheden te identificeren die immanent zijn aan het heden, of als latente mogelijkheden in de huidige tendensen en trends besloten liggen.[64] Het was in deze zin dat John Urry opperde dat Marx als een soort futuroloog gezien kan worden: een theoreticus die de belangrijkste contradicties en tendensen (of ‘bewegingswetten’) van zijn tijd blootlegde en deze tendensen extrapoleerde om aan de hand daarvan de waarschijnlijke toekomsten van het kapitalisme te verkennen – waarbij hij bijvoorbeeld niet alleen de globalisering van het kapitaal voorzag, maar ook zijn meedogenloze aanval op alle niet-kapitalistische productievormen; de voortdurende revolutionering van de productiekrachten en de vervanging van menselijke arbeid door machines; de centralisatie van kapitaal in bedrijfs- en financiële oligopolies; en bodembederf door toedoen van de kapitalistische landbouw – en daarbij vooral de nadruk legde op het potentieel van een revolutionaire beweging onder leiding van de arbeidersklasse.[65]
Zoals Urry aangeeft, is de marxistische traditie een goed startpunt voor het verkennen van bestaande kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten. In tegenstelling tot de eerder besproken benaderingen vinden marxistische analyses van mogelijke toekomsten hun basis in een theoretisch en historisch begrip van het mondiale kapitalisme: de dynamieken van accumulatie, uitbuiting en onteigening; de historische patronen van expansie, crisis en systemische herstructurering; en de conflicten die het genereert tussen en binnen de sociale klassen (dat wil zeggen, niet alleen conflicten tussen arbeiders en kapitalisten, maar ook onderling, zowel tussen de verschillende facties binnen de kapitalistische klasse als tussen arbeiders die geconditioneerd zijn door systemen van gender, ras en imperialisme). Door gebruik te maken van het instrumentarium van de politiek-economische theorie, de studie van de geschiedenis, van conjunctuuranalyse en (nu en dan) van speculatieve verbeelding, kunnen marxisten meer licht werpen op hoe het kapitalisme kan evolueren en zich aan de hedendaagse crises zal aanpassen; op de almaar dystopischere toekomst die ons wacht zolang het kapitalisme niet aangevochten wordt; en de (eco)socialistische toekomsten die mogelijk in het verschiet liggen dankzij een aanhoudende contra-hegemonische strijd. ‘Ecosocialisme of barbarij’ is het uitgangspunt dat het meest tekenend is voor het marxistische denken over de toekomst, waarmee het lijnrecht tegenover de eerder genoemde benaderingen staat, die er (im- of expliciet) van uitgaan dat eeuwigdurende, exponentiële groei met duurzaamheid te verenigen valt.
Weinig marxisten zullen van zichzelf zeggen dat ze toekomststudies bedrijven en toch kunnen veel van hun analyses wel op deze manier gelezen worden. Zo speculeren marxistische analyses van de structurele crisis van het neoliberale kapitalisme bijvoorbeeld vaak over hoe deze crisis zich de komende jaren en decennia zal ontwikkelen, waarbij een enkeling zich zelfs aan de stelling waagt dat het begin van het einde van het kapitalisme mogelijk al in zicht is. Zo stelde Wallerstein bijvoorbeeld dat ‘de enige zekerheid die we kennen is dat het huidige systeem – de kapitalistische wereld-economie – niet kan voortbestaan. Wat evenwel fundamenteel onkenbaar is, is hoe zijn opvolger eruit zal zien.'[66] Hij opperde dat de crisis van het neoliberalisme nog decennia voort kan modderen, maar dat het kapitalistische wereld-systeem op enig moment, waarschijnlijk ergens tussen 2030 en 2050, zal ‘bifurceren’ en een afslag zal nemen naar een van de twee mogelijke postkapitalistische ontwikkelingspaden: ofwel een niet-kapitalistisch maar onverminderd uitbuitend, hiërarchisch en gepolariseerd systeem dat de ‘geest van Davos’ ademt, of een relatief democratisch en egalitair postkapitalistisch systeem dat meer in lijn is met de ‘geest van Porto Alegre’.[67]
Wolfgang Streeck is eveneens van mening dat we getuige zijn van het begin van de ’terminale’ fase van het kapitalisme – het resultaat van een dynamiek van elkaar versterkende factoren, waaronder toenemende ongelijkheid, torenhoge schulden, stagnerende groei, geopolitieke anarchie en corruptie binnen de elite. Maar in tegenstelling tot Wallerstein verwacht Streeck niet dat we aan de vooravond staan van een nieuw wereld-systeem, maar eerder van wat hij een ‘langdurige periode van sociale entropie’ noemt, of het ‘echec van de systeemintegratie’ waarbij de ‘lasten van het ordenen van het sociale leven, van het voorzien in een minimum aan veiligheid en stabiliteit, op het individu zelf worden afgewenteld’ – om kort te gaan, een toekomst van ‘ineenstorting’.[68] David Harvey is zich weliswaar bewust van de mogelijk ‘fatale contradicties’ waarmee het kapitalisme in de eenentwintigste eeuw te kampen heeft, maar laat de toekomst in zijn analyse open. Zo concludeert hij dat het kapitalisme ‘wellicht voor onbepaalde tijd kan blijven functioneren, zij het op een manier die almaar meer bodemdegradatie en massa-verpaupering met zich mee zal brengen’ – tenzij er een wereldwijde contra-hegemonische beweging opkomt die de ergste excessen op zijn minst weet te neutraliseren.[69]
63. Azmanova, Capitalism on Edge, pag. 37.
64. Zie bijvoorbeeld: Robert Cox, ‘Social Forces, States and World Orders: Beyond International Relations Theory’ (Millenium: Journal of International Studies 10, no. 2, 1982). Pag. 126-155.
65. Urry, What Is the Future, pag. 3-4.
66. Wallerstein, ‘Structural Crisis’, pag. 37.
67. Wallerstein, World-Systems Analysis, pag. 87-88.
68. Wolfgang Streeck, How Will Capitalism End? Essays on a Failing System (London: Verso, 2017). Pag. 13-14.
69. Harvey, Seventeen Contradictions, pag. 220.
Dit is slechts een beknopte samenvatting van de brede waaier aan marxistische analyses van de structurele crisis van het neoliberalisme en zijn mogelijke toekomsten. De belangrijkste beperking die de meeste van deze analyses delen, is hun zeer onvolledige integratie van ecologische en geofysische processen. Doorgaans onderschrijven ze wel dat klimaat en energie belangrijke variabelen zijn, maar ze spannen zich vervolgens nauwelijks in om bijvoorbeeld data over emissies en mogelijke mitigatiepaden in hun theorie te verwerken; ook besteden ze onvoldoende aandacht aan data over de socio-ecologische gevolgen van een ongebreidelde opwarming; over de afname van het netto-energierendement; over de risico’s waaraan het voedselsysteem is blootgesteld; over de mogelijk exploderende vraag naar transitiemineralen; en over de risico’s van nieuwe epidemieën. Ook houden ze weinig of geen rekening met technologische trends op het gebied van hernieuwbare energie, AI, synthetische biologie en andere ontwikkelingen met grote systemische consequenties. Hoewel ze met hun nadruk op de machtsverhoudingen binnen het kapitalisme en de weerstand ertegen de gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s) en het Grenzen-rapport links en rechts voorbijsteken, is de prijs hiervoor het verlies van de geofysische en de klimaatcontext die deze toekomsten goeddeels zal bepalen. Van een ware transdisciplinariteit is nog altijd geen sprake.
Andere marxisten hebben echter wel een forse stap in deze richting gezet. Met name het werk van Geoff Mann en Joel Wainwright springt eruit, vanwege hun expliciete en systematische verkenning van planetaire toekomsten. In hun woorden: ‘Links heeft een strategie nodig […] voor hoe het over de toekomst nadenkt. […] Het doel is niet om tot een mechanistisch model van de toekomst te komen, maar om een complex, theoretisch gefundeerd kader te construeren aan de hand waarvan coherent gespeculeerd kan worden.'[70] Daar ben ik het van harte mee eens.
Voor Mann en Wainwright vormt wat ze het ‘klimatologisch/politieke veranderingscomplex’ noemen, het belangrijkste object van hun futurologische verkenningen, waarin ze een analyse van de mogelijke trajecten van klimaatverandering koppelen aan speculaties over hoe het kapitalistische wereld-systeem op de gevolgen ervan zou kunnen reageren.[71] Ze onderscheiden daarbij drie belangrijke trends of ‘logica’s’ die volgens hen het saillantst zullen zijn voor de vormgeving van de planetaire toekomst: (1) de logica van de crisistendensen van het kapitalisme; (2) de logica van de ecologische catastrofe; en (3) de logica van de bewapening, in het bijzonder van nucleaire en in de ruimte gestationeerde massavernietigingswapens.[72]
De verschillende toekomsten die ze schetsen, worden bepaald door de snijpunten tussen deze wereldomspannende trends. Om te beginnen stellen Mann en Wainwright dat de toenemende contradicties van het neoliberale kapitalisme alleen kunnen worden opgelost binnen een ‘keynesiaanse wereldstaat’, aangezien nationaal georiënteerde keynesiaanse hervormingen gedoemd zijn om verpulverd te worden door het vrijelijk over de wereld bewegende kapitaal.[73] Tegelijkertijd verwachten ze dat de toenemende klimaatontwrichting de roep om een mondiale groene keynesiaanse oplossing zal aanwakkeren, terwijl die ook de druk opvoert voor noodinterventies in het klimaat – geo-engineering in de vorm van zonnestralingsbeheer. Daarnaast stellen ze dat de militarisering van de ruimte – met name de komst van kernwapens die vanuit de ruimte afgevuurd kunnen worden – ofwel de instelling van een wereldregering zal rechtvaardigen die in staat is om een uit de hand lopende wapenwedloop te voorkomen, of één enkele staat (waarschijnlijk de VS) in de gelegenheid zal stellen om, geruggensteund door een ongekend vermogen tot machtsontplooiing, een imperialistische wereldorde op te leggen.[74]
70. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 130, 134.
71. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 133.
72. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 151.
73. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 125.
74. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 148.
Mann en Wainwright stellen dat deze drie trends tezamen betekenen dat het meest waarschijnlijke scenario voor onze planetaire toekomst de opkomst is van wat zij de ‘klimaat-leviathan’ noemen: ‘een regelgevende autoriteit, gewapend met een democratische legitimiteit, die een bindende technische bevoegdheid heeft ten aan zien van wetenschappelijke kwesties en over een panopticum-achtig vermogen beschikt om de essentiële, grofkorrelige elementen van de opdoemende wereld te monitoren.'[75] Hun gebruik van de term ‘leviathan’ is geïnspireerd op het werk van Thomas Hobbes: voor Hobbes schiep de leviathan van de staat orde en veiligheid, waardoor chaos, of een ‘oorlog van allen tegen allen’ die de zogenaamde ‘natuurtoestand’ kenmerkte, verdreven werd. Op eenzelfde manier zien Mann en Wainwright de ‘klimaat-leviathan’ als een opkomende vorm van soevereiniteit op planetaire schaal, die in staat is om ‘uit naam van het redden van levens de macht te grijpen, een noodsituatie af te kondigen en de orde op aarde te herstellen.'[76] Mann en Wainwright stellen dat dit niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met een wereldregering, maar dat dit ook een imperiale orde onder leiding van de VS of China kan inhouden, al moet een of andere vorm van wereldregering in het kielzog van een toekomstige wereldoorlog tussen de VS en China zeker niet worden uitgesloten.[77]
Maar hoewel ze de ‘klimaat-leviathan’ als onze meest waarschijnlijke toekomst zien, opperen ze nog drie andere scenario’s die verhoudingsgewijs minder aandacht krijgen. Het eerste scenario, dat ze de ‘klimaat-Mao’ noemen, schetst een autoritaire wereldorde (waarschijnlijk onder leiding van China) die ‘de noodzaak benadrukt van een rechtvaardige terreur in het belang van de toekomst van het collectief’ – kortom, een socialistische variant op de ‘klimaat-leviathan’.[78] Nummer twee is wat ze de ‘klimaat-behemot’ hebben gedoopt: een reactionaire, populistische coalitie die eropuit is om het gebruik van fossiele brandstoffen tot in de eeuwigheid op te rekken. Mann en Wainwright stellen dat de ‘klimaat-behemot’ minder waarschijnlijk is dan de ‘klimaat-leviathan’, aangezien de meeste facties binnen de kapitalistische klasse een of andere vorm van klimaatactie steunen, maar dat ze in potentie niettemin zeer ontwrichtend uit kan pakken.[79] Het derde, utopische scenario hebben ze het goeddeels negatief bedoelde epitaaf ‘klimaat X’ toebedeeld, dat verwijst naar een wereld waarin zowel het kapitalisme als de staatssoevereiniteit is afgeschaft – een wereld die gebaseerd is op principes van gelijkheid, inclusiviteit en solidariteit bij ‘de samenstelling van een wereld van vele werelden’ (in navolging van de Zapatista’s).[80] Hoewel de kernthese van Mann en Wainwright luidt dat ‘de toekomst van de wereld bepaald zal worden door leviathan, behemot, Mao en X, en de conflicten tussen hen,’ zijn ze ook van mening dat de ‘klimaat-leviathan’ zich zal ontpoppen als de meest waarschijnlijke overwinnaar uit deze strijd.[81]
Mann en Wainwright verschaffen ons een plausibele en tot nadenken stemmende kaart van onze planetaire toekomst(en). De vier hoofdscenario’s die ze schetsen, helpen ons om voorbij de ‘ecosocialisme/barbarij’-dichotomie te kijken die zo kenmerkend is voor het overgrote deel van het marxistische denken over de toekomst, terwijl ze ook belangrijke dynamieken en mogelijkheden bevatten die door de gedeelde sociaaleconomische paden (SSP’s) en andere eerder beschreven scenario’s genegeerd worden. In hoofdstuk 4 en 5 beschrijf ik enkele vergelijkbare scenario’s die voortbouwen op de analyse van Mann en Wainwright. Toch stranden ook deze auteurs halverwege op het pad naar de transdisciplinaire synthese die we nodig hebben om meer systematische, rigoureuze en realistische analyses van het spectrum aan mogelijke toekomsten te ontwikkelen.
75. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 30.
76. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 31.
77. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 151-152.
78. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 38-39.
79. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 44-45.
80. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 176.
81. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 30.
Om te beginnen hebben Mann en Wainwright nauwelijks oog voor het energieprobleem. Zo accepteren ze klakkeloos het verhaal van de ‘schalierevolutie’ en negeren ze de uitdagingen rond de afname van het netto-energierendement (van fossiele brandstoffen zowel als van hernieuwbare energie).[82] In tegenstelling tot goed ingevoerde energieanalisten missen ze dus volledig hoe de problemen rond energiezekerheid het mondiale kapitaal nu al parten spelen.[83] Ook slaan ze geen acht op de uitdagingen rond een absolute ontkoppeling van de kapitaalaccumulatie en de CO₂-uitstoot en andere planetaire grenzen, en bespreken ze evenmin de obstakels rond de winning van transitiemineralen, terwijl dit toch de belangrijkste hobbels zijn die een groen kapitalisme moet zien te overwinnen. Dit verzuim ondergraaft hun stelling dat een ‘klimaat-leviathan’ de meest waarschijnlijke toekomst is en leidt ertoe dat ze de dreiging van een ‘klimaat-behemot’ bagatelliseren en de mogelijkheid van een wereldwijde ‘ineenstorting’ negeren. En waar Mann en Wainwright terecht op de ‘logica van de bewapening’ wijzen als een belangrijke parameter voor de vormgeving van de planetaire toekomst (een onderdeel van wat ik in het volgende hoofdstuk de geweldsproblematiek noem), doet hun exclusieve focus op ruimtewapens een beetje vreemd aan. En die voortgang dan op het gebied van AI, surveillance, synthetische biologie en de bredere vierde industriële revolutie – hoe zit het daarmee? Zoals ik in hoofdstuk 5 laat zien, zijn dit de belangrijkste technologieën die zoiets als een ‘klimaat-leviathan’ überhaupt mogelijk maken, maar ze worden door Mann en Wainwright bijna volledig genegeerd.
Tot slot biedt hun uitwerking van het ‘klimaat X’-scenario, hoewel in sommige opzichten prijzenswaardig, niet de concrete utopische analyse die we nodig hebben om aan betere toekomsten te bouwen. Ze maken op geen enkele manier aannemelijk hoe een ‘allegaartje’ van bewegingen rond klimaatrechtvaardigheid het ooit serieus tegen het mondiale kapitaal en de staat kan opnemen, noch laten ze zien hoe deze beweging een snelle transformatie van de wereldeconomie zou kunnen bewerkstelligen zonder terug te vallen op de middelen en de coördinerende macht van staten. Hoewel er een rol is weggelegd voor utopische ‘regulerende idealen’ zoals ‘klimaat X’, bestaat er – in de woorden van E.O. Wright – een risico dat ze ‘vage utopische fantasieën [bieden] die ons op een dwaalspoor brengen en ons overhalen om ons op een reis te begeven die geen echte bestemming kent.'[84] Bovendien stellen Mann en Wainwright dat andere ecosocialistische visies niets anders dan varianten zijn op hun ‘klimaat-leviathan’,[85] waarmee ze de indruk wekken dat links gedwongen is om te kiezen tussen de ‘rechtvaardige terreur’ van de ‘klimaat-Mao’ of het raadselachtige, abstracte utopisme van ‘klimaat X’. Ik deel hun mening dat er een reëel risico bestaat op een autoritaire vorm van ecosocialisme, maar toch ziet hun stelling over het hoofd dat er een tussenweg van concrete utopische mogelijkheden bestaat die veel plausibeler zijn dan ‘klimaat X’ (hoewel nog steeds onwaarschijnlijk) en veel minder totalitair dan de ‘klimaat-Mao’.
Kortom, waar Mann en Wainwright een waardevolle bijdrage leveren aan het in kaart brengen van onze planetaire toekomst(en), bieden ze niet de transdisciplinaire benadering die we nodig hebben om een meer systematische en realistische analyse van deze mogelijkheidsruimte te ontwikkelen. Ze blijven te veel hangen in hun disciplinaire comfortzones (politieke economie, geografie en politieke theorie) en zijn niet in staat om voorbij het ‘klimatologisch/politieke veranderingscomplex’ te denken en de bredere planetaire problematiek te onderkennen die de toekomst(en) van het kapitalisme en de aarde zal bepalen. Ze brengen ons een stuk verder dan andere marxisten, maar we hebben nog steeds niet het punt bereikt waarop we van een waarlijk transdisciplinaire vorm van kritische sociaalwetenschappelijke toekomsten kunnen spreken.
82. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 25-26.
83. Zie bijvoorbeeld: Murphy en Hall, ‘Energy Return’; Ahmed, Failing States.
84. Wright, Envisioning Real Utopias, pag. 6.
85. Mann en Wainwright, Climate Leviathan, pag. 194.
De denker die zich wellicht het verst in deze richting heeft gewaagd, is Paul Raskin. Het scenariowerk van Raskin – in de jaren 1990 ontwikkeld vanuit een interdisciplinaire samenwerking met de Global Scenario Group en sinds 2003 met het Great Transition Initiative – is uniek vanwege zijn transdisciplinaire drijfveren en omspant zowel de natuur- als de geesteswetenschappen. De scenario’s die hij en zijn medewerkers hebben ontwikkeld, zijn dan ook toonaangevend onder toekomstonderzoekers.[86] Raskin onderkent dat we te kampen hebben met een crisis van historische proporties, ontketend door de contradicties van het mondiale kapitalisme, die ons opzadelt met een langdurige periode van turbulentie en transitie en die meerdere mogelijke toekomsten kent. En hij ziet de noodzaak in van een synthetische en multidimensionale analyse van deze crisis: ‘Deskundigen werpen licht op uiteenlopende onderdelen van de “mondiale olifant”, maar slagen er niet in om het hele dier te vatten.'[87] Raskin introduceert drie belangrijke scenario-‘archetypes’, elk met een paar variaties. Het ‘conventionele werelden’-archetype verwijst naar toekomsten van stapsgewijze aanpassing en kent twee varianten: één die gedomineerd blijft worden door marktkrachten en een andere, waarin wereldwijd een overstap plaatsvindt naar keynesiaanse hervormingen.[88]
Raskin stelt dat beide varianten van het ‘conventionele werelden’-scenario – met name dat van de ‘marktkrachten’ – hoogstwaarschijnlijk zullen culmineren in wat hij ‘barbariserende werelden’ noemt: toekomsten van politiek-economische fragmentatie en ecologische ineenstorting. Ook het ‘barbariserende werelden’-scenario kent twee varianten: in ‘fort aarde’ trekken de politiek-economische elites zich terug in beschermde enclaves en roepen ze een ‘wereldwijde noodtoestand’ uit om sociale rebellie de kop in te drukken, een apartheid-achtige scheiding tussen haves en have-nots te institutionaliseren en cruciale hulpbronnen veilig te stellen voor de reproductie van hun levensstijl.[89] De tweede variant, ‘ontwrichting’, behelst een extremer ineenstortingsscenario, waarin ‘een coherente autoritaire interventie uitblijft (of ontoereikend blijkt)’, overal oorlogen en conflicten uitbreken, instituties ineenstorten en er een nieuwe ‘donkere middeleeuwen’ aanbreekt.[90]
Raskins archetype van de ‘grote transities’ weerspiegelt daarentegen de utopische hoop op een meer egalitaire, duurzame en postkapitalistische ‘planetaire beschaving’.[91] In tegenstelling tot de meeste utopisten geeft Raskin een relatief gedetailleerd overzicht van hoe deze transitie tot stand zou kunnen komen: halverwege de jaren twintig ontvouwt zich een ‘algehele noodsituatie’ waarin politiek-economische en ecologische crises zich samenballen ’tot één machtige kettingreactie van uitwaaierende terugkoppelingen en versterkingen.'[92] Vervolgens breekt er (tussen 2028 en 2048) een tijdperk van wereldwijde hervormingen aan, waarin wereldleiders een ‘New Global Deal’ implementeren die de markten zodanig kanaliseert en inperkt dat ze binnen sociaal en ecologisch voorgeschreven grenzen functioneren.[93] Het resultaat dat hieruit opdoemt of ‘emergeert’ is een ‘planetaire sociaaldemocratie’. Tijdens de jaren veertig maken revanchistische campagnes en kapitalistische krachten een comeback, wat een krachtige tegenstroom ontketent in de vorm van een ‘mondiale burgerbeweging’ die tot een nog verdergaande mondiale transformatie oproept. Ze slagen en in 2048 wordt het ‘Gemenebest van de Aarde’ opgericht, waarmee een postkapitalistische wereldfederatie een feit is.[94] Halverwege de eeuw is de CO₂-uitstoot tot nul teruggebracht, is het bbp vervangen door alternatieve maatstaven voor welzijn en zijn de inkomens van de rijksten afgetopt zodat ze nog maar een factor tien hoger liggen dan die van de armsten. De existentiële basis van deze nieuwe wereld wordt gevormd door een ontluikende cultuur van postmaterialistische waarden, mondiale solidariteit en een ‘planetair bewustzijn’.[95]
86. Van Vuuren e.a., ‘Scenarios in Global Environmental Assessments’.
87. Raskin, Journey to Earthland, pag. 23.
88. Raskin, Journey to Earthland, pag. 26.
89. Raskin, Journey to Earthland, pag. 42-43.
90. Raskin, Journey to Earthland, pag. 27.
91. Raskin, Journey to Earthland, pag. 49.
92. Raskin, Journey to Earthland, pag. 73.
93. Raskin, Journey to Earthland, pag. 74.
94. Raskin, Journey to Earthland, pag. 84.
95. Raskin, Journey to Earthland, pag. 101-104.