Kroniek 5: Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen

JAN VAN ARKEL*

Dit vijfde artikel in de klimaatreeks ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ gaat over onze omgang met de klimaatcrisis. Het verhaal is als een meanderende rivier. Bij elke bocht komt een ander aspect in zicht. Niemand is in staat om de hele kronkelende rivier als met een helikopterblik te laten zien. Het zou mooi zijn om de hele loop te kunnen zien, en vooral waar we naar toe gaan. Maar de toekomst is in mist gehuld. Hoe meer je je erin verdiept, des te meer zie je wat er nog onbekend is; de ontwikkelingen gaan zo snel. Hier is mijn poging om helderheid te scheppen.

In artikel 1-3 van de reeks gaat het over het klimaat als zodanig, in het lange artikel 4 over de barrières. In dit vijfde artikel haal ik eerst nog even terug hoe het klimaat (aflevering 2-4) en het neoliberalisme (aflevering 5-8) er met de jongste ontwikkelingen voor staan. Bij het klimaat bekijk ik de vijf gevaarlijkste kantelpunten. En bij het neoliberalisme haal ik ook de behoeftenpiramide van Maslow aan omdat ik denk dat we tegenwoordig de onderste lagen van de piramide ingeperst worden. En dat heeft weer gevolgen voor de ruimte die we in ons leven hebben om ons met de klimaatproblematiek bezig te houden.

Dan ga ik over op de visie van de Franse filosoof Bruno Latour (aflevering 9-11). Hij meent dat, nu duidelijk is dat de globalisering geen toekomst heeft, het Aardse zichzelf op het toneel heeft gezet en zich tegen ons keert. Het is alsof we in een vliegtuig op weg van het Lokale naar het Globale ontdekken dat we nergens kunnen landen.

Vervolgens stap ik, in verband met de vooruitziende blik, over op de ‘drie filters’ (aflevering 12-13). Het gaat er daar vooral om dat we de vraag ‘en wat dan?’ veel te weinig stellen. Hier komt ook de frustrerende uitwerking van het eco-modernistische gedachtengoed ter sprake.

Ik hanteer op 4eco een indeling in ‘Wat moeten we weten, wat kunnen we doen, wat mogen we hopen?’ De afleveringen 2-13 vallen (net als artikel 4) onder de vraag ‘Wat moeten we weten?’ In de afleveringen erna gaat het over ‘Wat kunnen we doen?’ Dit begint met de consequenties van het accepteren van het beschikbare koolstofbudget en stelt dan de vraag of een beter milieu wel bij jezelf begint (aflevering 14-17). Daarna wordt het ‘Deep’ en ‘Dark’.

Eerst komt ‘Deep Adaptation’ van de Engelse duurzaamheidsprofessor Jem Bendell. Hij voorspelt een crisis binnen tien jaar en vraagt zich daarbij ook af: ‘Wat kunnen we doen?’ (aflevering 18-24). Daarbij komt aan bod hoe we een vruchtbaar gesprek hierover het liefst afwijzen en welke houdingen tegenover deze crisisverwachting zoal mogelijk zijn. Ervoor gaat het nog over de vraag of de catastrofe echt zo dichtbij is.

Dan gaan we over naar het ‘Dark Mountain Project’ van de Engelse Paul Kingsnorth die diep heeft nagedacht over de aard van zijn milieu-activisme. Ook dit project is bedoeld om mensen een onderling platform te bieden. Maar de hoofdmoot van dit deel is het persoonlijke verhaal van de grondhouding van Kingsnorth (aflevering 26-29).

Via onze ‘fundamentele kijk op de wereld’ (aflevering 30) komen we ten slotte aan bij de vraag ‘Wat mogen we hopen?’ Ik ontleen dit gedeelte aan het werk van de Canadese sociale wetenschapper Thomas Homer-Dixon. We vinden het antwoord op een onverwachte plek: in het boek In de ban van de ring en de queeste om de ring van macht te vernietigen voordat het kwaad de wereld ermee in zijn greep krijgt. Daar leren we wat ‘actieve hoop’ vermag (aflevering 31-34).

Laten we nu met dit vijfde artikel beginnen.

Als ik dit schrijf, is Konrad Steffen al weer even dood. Hij viel op 8 augustus op Groenland in een ijsspleet en verdronk in de diepte. ‘Het was net alsof de klimaatverandering hem daadwerkelijk als slachtoffer heeft opgeëist,’ zei een collega. Steffen was sinds 1990 onderzoeker op het ijs van Groenland. Nog niet zo lang geleden kwamen er nog helemaal geen ijsspleten voor in het gebied waar hij verongelukte. En nu dit. Ik was behoorlijk van de kaart door dit nieuws. Die foto’s van zijn baard vol ijs spraken mij wel aan. Weer iemand in het harnas gestorven terwijl de wereld er zich amper om bekommerd.

De maand augustus van 2020 was toch al niet om vrolijk van te worden. We hadden in Nederland net de warmste week ooit – één die helemaal niet in onze klimaatmodellen zat, aldus Geert Jan van Oldenborgh van het KNMI* – toen de berichtgeving omtrent enkele cruciale kantelpunten mij nogal aan het schrikken bracht.

Maar eerst, wat leerden we ook alweer van de eerste drie artikelen in deze serie?

Artikel 1 toont ons twee klokcurves die laten zien hoe ons weer van ‘gemiddeld gematigd weer’ overgaat naar veel meer ‘slecht en extreem weer’ (dus precies zoals bij die hittegolf van augustus). Artikel 2 concludeert dat we met de huidige, niet meer te vermijden, klimaatverandering al een crisis in ons voortbestaan meemaken die nú drastische maatregelen vergt. En artikel 3 behandelt het gedachtengoed van James Lovelock – die van Gaia. Als hij gelijk heeft, kan het klimaatevenwicht ineens doorschieten naar een toestand die 4 graden warmer is. Dat is een voor de mens onleefbare toestand. Dat weten we uit de beschrijving daarvan in het boek Zes graden van Mark Lynas, dat ik pas geleden uitgaf.

Intussen komen wetenschappers met een nieuwe, uitgebreide analyse aanzetten van een tamelijk zekere opwarming tot 2,6 à 4,1 graden Celsius bij een groei van de CO2-concentratie tot zo’n 550 ppm.* Deze onderzoekers scherpen met deze studie de zogenaamde klimaatgevoeligheid flink aan. We kunnen dus al binnen 50 tot 60 jaar uitkomen op een opwarming van 3 graden Celsius als we niet massaal en rigoureus gaan ingrijpen. ‘Het is een grote, solide studie. Een enorme bak werk,’ aldus hoogleraar paleo-oceanografie Appie Sluijs van Universiteit Utrecht (die niet bij dit onderzoek betrokken was) – een betrouwbare voorspelling dus.

De klimaatwetenschap maakt grote stappen vooruit en van de uitkomsten ervan kan niemand blij worden. En zo gaat het eigenlijk al decennia: het valt steeds tegen.

We leerden in de eerste drie artikelen ook dat er omslagpunten zijn die onomkeerbare gevolgen hebben, dus een toestand creëren waarbij de mens machteloos staat. Vijf van de belangrijkste kantelpunten zijn: het ontdooien van de permafrost, het verdwijnen van het Amazonewoud, het smelten van het ijs op Groenland, het smelten van ijs rond en op Antarctica, en het ijsvrij worden van de Poolzee. Bij al deze omslagpunten was de berichtgeving van het jaar 2020 en speciaal de maand augustus een grote domper.

We staan er volgens de jongste berichten bij vijf kantelpunten dramatisch slecht voor.

De bosbranden in het Amazonegebied zijn nog nooit zo erg geweest als in 2020. Dat wil zeggen erger dan in 2019, toen vanuit de hele wereld geprotesteerd werd tegen de omvangrijkste branden ooit. Volgens de satellietmetingen van het Braziliaanse Ruimte Instituut (INPE) waren er in 2020 34% meer branden dan vorig jaar (zo meldt The Guardian van 13 augustus). In de eerste 10 dagen van augustus woedden er meer dan 10.000 branden tegelijk, 17% meer dan in dezelfde periode in 2019. Greenpeace meldt zelfs een stijging van 80% aan branden in federale gebieden, vergeleken met precies dezelfde datum in 2019.

Volgens Carlos Nobre, de belangrijkste expert van Brazilië op het gebied van het klimaat en het Amazonegebied, mag de ontbossing niet verder gaan dan 20-25% van het oorspronkelijke areaal. Anders dreigt er een kritieke drempel te worden overschreden.* Dan verandert het grootste deel van het resterende regenwoud onvermijdelijk heel snel in een snikhete savanne. We zijn recent gestegen van 15 naar 17%.

In een artikel in de Volkskrant komt Latijns-Amerika-deskundige Pitou van Dijck aan het woord. Deze econoom doorkruiste zelf het gebied in zijn geheel en hij legt de vinger op de zere plek: de aanleg van de eerste weg dwars door de Braziliaanse Amazone in de jaren ’70.

‘In een ondoordringbaar gebied als de Amazone,’ zegt hij, ‘begint alles met een weg. Zonder infrastructuur kom je nergens. Wegen openen een gebied. Het begint met een onverharde weg, dan volgt asfaltering, er verschijnen tankstations, pauzeplaatsen, hotels, restaurants en steeds meer kleine nederzettingen. Ineens is het omliggende gebied beschikbaar voor wie maar wil, om ermee te doen wat diegene maar wil. Zodra er één weg is, ontstaan zijwegen als vanzelf. Soms aangelegd door lokale bestuurders, maar vaak ook door boeren en bedrijven. Als je nu van bovenaf naar het gebied kijkt, zie je een soort visgraatmodel van meerdere brede hoofdwegen met elk hun kleinere vertakkingen. Echt ondoordringbaar is het woud nergens.’*

Zo is de verandering onomkeerbaar geworden en kunnen we wachten op dit ecologische kantelpunt, het totale verlies van dit natuurlijke juweel.

Dan naar Siberië. In de eerste zes maanden van 2020 was het daar dermate heet dat dit alleen aan klimaatverandering geweten kan worden. Op 20 juni was het in de stad Verkhoyansk zelfs 38 graden Celsius (al ligt de stad feitelijk aan de rand van het gebied met de hoogste temperatuurstijging). De hitte had wijdverbreide bosbranden, verlies aan permafrost en een invasie van plaagdieren tot gevolg. Er zijn veenbranden die het hele jaar door – ondergronds – blijven branden. De hitte van januari tot mei 2020 was de op een na hoogste ooit waargenomen. Onderzoekers waarschuwen met name voor de bredere implicaties van ontdooiende permafrost, krimpend sneeuwdek en smeltend ijs. Dit alles meldt een studie van zes meteorologische instituten (inclusief een instituut uit Rusland), waar o.a. twee KNMI-medewerkers aan meededen.* Zij schrijven dat Siberië in 2050 te maken kan krijgen met een temperatuurstijging van 2,5 graad Celsius maar dat dit ook wel 7 graden zou kunnen worden.

Precies wat we kunnen verwachten bij een kantelpunt, zou ik hieraan willen toevoegen.

Ook in Canada kwam het in 2020 heel wat dagen boven de dertig graden en in Alaska was het in mei 2020 verschroeiend heet.

‘Groenlands ijs is in halve eeuw niet zo hard gesmolten als nu’. Met dit bericht kwam NRC Handelsblad op 21 augustus op de voorpagina. En wat erger is: Een deel van de onderzoekers die deze kennis aandragen, denkt dat dit smeltproces nu onomkeerbaar is geworden. Het smelt er dus voorgoed.

In 2019 verloor de Groenlandse ijskap maar liefst 532 miljard ton aan massa, een record. (Laat dit getal even op je inwerken.) Het is niet zo dat het precies elk jaar erger wordt. Het vorige record dateert uit 2012 toen de ijskap 464 miljard ton aan massa verloor. In de tussentijd was het (soms beduidend) minder.

In een verslag in de Volkskrant van 21 augustus van hetzelfde onderzoek, zegt glacioloog Bert Wouters van de Universiteit Utrecht (UU) en TU Delft: ‘Twintig jaar geleden dachten we dat de ijskappen langzaam zouden reageren op klimaatverandering. Nu is duidelijk dat ze veel gevoeliger zijn.’ Het is zorgwekkend dat ijs ook verdwijnt in relatief koude perioden met veel sneeuwval, zoals in 2017-2018. De twee Nederlandse auteurs van de studie, Bert Wouters en Michiel van den Broeke (ook UU), durven zelf nog niet te zeggen dat het proces van afsmelting onomkeerbaar is geworden. De fysisch oceanograaf Sybren Drijfhout (KNMI en UU) durft dat wel: ‘We zijn waarschijnlijk wel een kantelpunt gepasseerd. De ijskap is onomkeerbaar onderweg naar een substantiële reductie. De ijskap van Groenland is hoogstwaarschijnlijk gedoemd.’

Dan de Zuidpool. De Volkskrant van 26 augustus berichtte dat de helft van de in zee drijvende Antarctische ijsplaten het risico lopen gedeeltelijk af te breken. Dit is de conclusie van een satellietonderzoek dat met behulp van machine learning probeert te bepalen hoeveel smeltwater zich in de spleten van het ijs bevind. ‘Als dit afbreken gebeurt, kan het landijs sneller naar zee stromen en zal de zeespiegel stijgen,’ aldus klimaatonderzoeker Melchior van Wessem (UU), een van de auteurs van dit in Nature gepubliceerde onderzoek.

Als je bedenkt dat grote delen van het binnenland van zowel Oost- als West-Antarctica onder de zeespiegel liggen, dan snap je dat verdwijnen van de ijsplaten voor de kust de deur openzet tot een snelle afbraak van het ijs op het land erachter.* Ik eindig dit ‘pooloverzicht’ met een paar cijfers over het ijsdek in de Noordelijke Poolzee. Ik geef de dieptepunten per decennium zoals die te vinden zijn op de website van het National Snow & Ice Data Center van de NOAA (USA). Die vallen elk jaar in de maand september. Over 1979-1990 was het kleinste oppervlak 6953 km2. Van 1991-2000 was dat 6499 km2. Van 2001-2010 was het 5389 km2. En van 2011-2019 was het 3834 km2. En in september 2020 was het ijsdek 3737 km2. Het ijs wordt bovendien steeds dunner en bros. Trek zelf de lijn maar door. (Zie ook figuur 5 uit artikel 2 van deze serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.)* Al deze berichten krijgen nog meer gewicht als we ze ‘vertalen’ naar ‘jaren menselijke CO2-uitstoot’. Dat kan voor drie ervan. Als het hele Amazoneregenwoud, wellicht in één woedende vuurzee, in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Drie graden opwarming in de permafrostgebieden is goed voor tenminste 100 miljard ton extra koolstof in de atmosfeer. En in 2050 zuigt die donkere poolzee warmte op die nu nog door het ijs weerkaatst wordt. Dat kan uitmonden in een temperatuurstijging die even groot is als die van 150 miljard ton extra koolstofuitstoot.* Alleen al deze drie natuurlijke bronnen leveren later deze eeuw dus al net zoveel extra warmte als 40 jaar van de huidige uitstoot van de mensheid. Zo komt een opwarming tot 2 graden als vanzelf tot stand.

Dat opschuiven van de kantelpunten moet ons zorgen baren. Is ons maatschappelijk systeem in staat hier op te treden?

In aflevering 2 van het vierde artikel van deze serie stel ik dat het klimaatprobleem alleen opgelost kan worden als er sprake is van eensgezindheid en een vooruitziende blik (zie over het laatste ook aflevering 12). Beide lijken nu ver weg. Maar is eensgezindheid zelfs theoretisch wel mogelijk? Niet in het kapitalistisch systeem vol contradicties waarmee we nu opgescheept zitten. David Harvey zegt daarover: ‘Het kapitalisme zal uit zichzelf niet omvallen. Het zal een zetje moeten krijgen. De accumulatie van kapitaal zal nooit ophouden. Het moet worden gestopt. De klasse van kapitalisten zal nooit zomaar de macht opgeven. Die zal moeten worden afgenomen.’*

Een van die contradicties is die tussen kapitaal en arbeid, de meest fundamentele tegenstelling van het kapitalisme. Dat eensgezindheid binnen dit systeem feitelijk niet mogelijk is, maakt dat er op zowat alle oplossingen die voor het klimaatprobleem worden aangedragen, wel wat valt af te dingen.

Maar die gouden jaren na de Tweede Wereldoorlog dan, hoor ik je denken. Toen waren arbeid en kapitaal toch aan elkaar gewaagd, was alles veel socialer en begon men zelfs de milieuvervuiling aan te pakken? Dat kon inderdaad, want de contradictie tussen kapitaal en arbeid is niet precies dezelfde als die tussen kapitalisten en arbeidsbeweging en voor een bepaalde duur kan het zijn dat die twee contradicties niet sporen.

Wallerstein maakt duidelijk dat de toegeeflijkheid van de kapitalisten toen vooral werd ingegeven doordat ze in de bijzondere heersende omstandigheden het behalen van monopoliewinsten niet door arbeidsonrust wilden laten verstoren. Maar het is waar, tegelijk was destijds de bedrijfscultuur ontegenzeglijk volkomen anders dan nu. Dat kon dus wel. Ondernemingen waren er, ook in de ogen van de (dienstbare) bedrijfsleiding, om meerdere doelen tegelijk te dienen: allereerst hun eigen voortbestaan over langere termijn zodat er blijvend producten konden worden geleverd met een maatschappelijk nut; dan was er het doel van een goede werkkring en levensonderhoud voor de werknemers; en van belastingafdracht voor de verzorgingsstaat en het onderhoud van de publieke infrastructuur die ondernemen mogelijk maakte; en misschien pas op de laatste plaats kwam het uitkeren van dividend, dat toen eigenlijk meer weg had van een vorm van rente dan van een zo hoog mogelijke winstuitkering.

In elk geval is het in de geschiedenis van de voorbije eeuwen een volstrekt uitzonderlijke periode geweest. Van Bavel verklaarde dit ‘sociale gedrag’ vanuit het relatieve machtsevenwicht en de veelheid van betrokken partijen in die tijd, maar geeft al aan dat een verschuiving onontkoombaar was door een steeds grotere rol van de kapitaal- en arbeidsmarkt.

Daardoor kwam de fundamentele contradictie tussen kapitaal en arbeid weer meer naar voren. De verhoudingen zijn intussen omgeslagen.

Monopolies droogden op en de vaart ging er voor de kapitalisten en aandeelhouders tenslotte uit. De beurskoersen schommelden tussen 1965 en 1982 rond hetzelfde niveau, en rekening houdend met de forse inflatie in die periode betekende dat een gevoelige daling.* Dit legde de basis voor de opkomst van het neoliberalisme.

We hebben het daarover al gehad. Maar er gebeurde nog iets wezenlijks: pensioenfondsen (en daarmee de werknemers) werden grootaandeelhouders. Ze moesten ten slotte ergens heen met hun sterk groeiende vermogen. Had het ABP in 1975 niet meer dan 0,3% van het vermogen in aandelen belegd (en meer dan 90% in obligaties), in 1994 was dat aandeel opgelopen tot 10%, rond de eeuwwisseling tot 40% en in 2015 was meer dan 60% van hun vermogen belegd ‘in aandelen, vastgoed en andere risicovolle financiële instrumenten’. De pensioenfondsen hebben bovendien hun beleggingen steeds meer in handen gelegd van beleggingsfondsen (hedgefondsen en private-equityfondsen) die om hoge rendementen te halen met een korte-termijn-oogmerk werken en via hefbomen risico’s nemen die de ondernemingen waarin belegd wordt helemaal niet ten goede komen, integendeel. Zo is het ‘goed draaien’ van de factor kapitaal voor de factor arbeid van levensbelang geworden. En daarmee schoot de factor arbeid zich in eigen voet.

Met alle neuzen dezelfde kant op heeft zich een superkapitalisme ontwikkeld dat sterk parasitaire trekken heeft en het milieu nu fataal dreigt te worden. We zijn veel aspecten ervan al langsgelopen in artikel 4. Dit systeem kan in feite niet anders dan zichzelf ondergraven. Alle partijen met macht hebben er belang bij, zodat een oplossing uit zicht blijft.

Dat het systeem uit de hand loopt, wordt intussen breed gedeeld. Topmanagers zijn toegetreden tot de nieuwe elite van superrijken en hun zelfzuchtigheid wordt afstotend gevonden. De 0,1% superrijken zijn als individuen nog wel buiten beeld, maar dat hun winst het verlies is van de onderste 80-90%, dringt wel door.* Het boek Fantoomgroei van Sander Heijne & Hendrik Noten schetst er een indringend beeld van.* Deze auteurs geloven echter niet dat het kapitalisme kapot gaat; het is volgens hen alleen ernstig ontregeld. De hierboven aangehaalde Bert de Vries, als CDA’er iemand van onverdachte huize, denkt dat ook, want hij gaf zijn boek de titel Ontspoord kapitalisme. Ik ben het dus niet met ze eens.*

Het kapitalisme valt niet te repareren. Hun oplossingen om dit toch te proberen, laten de fundamentele contradictie onaangetast. Dat groei op groei op groei niet eindeloos door kan gaan is Heijne en Noten duidelijk. Maar zij komen niet veel verder dan een voorstel tot het afschaffen van het BBP als de maatstaf van groei, het ruimte geven aan visionaire vakbonden (die dan fundamenteel moeten verschillen van de huidige belangenbehartigers van de factor arbeid) en het beginnen van coöperaties. De Vries zoekt het in een andere rol voor de euro, de ECB, het private geldsysteem en het benutten van een deel van de geldscheppingswinst voor de bestaanszekerheid en de verbetering van collectieve voorzieningen. Hij heeft een veel doordachtere benadering, maar deze is ook enorm abstract. Wie gaat hiervoor zorgen? Dat is de eeuwige vraag bij deze zaken. Als individu kun je niets met de voorstellen van De Vries, terwijl je bij zo’n coöperatie als alternatief voor een op winstgericht bedrijf van Heijne en Noten wel gemakkelijk mee zou kunnen doen (maar dan moet je die coöperatie misschien wel zelf opzetten, wat weer veel gevraagd is).

Maar er is meer aan de hand met het maatschappelijk systeem dan alleen deze economische kant ervan. De cohesie rafelt.

Heel veel mensen moeten zich een slag in de rondte werken om het hoofd boven water te houden. De verschillen in positie zijn groot.* Tegelijk kunnen we stellen dat mensen, of ze nu rijk zijn of arm, veel meer biologische en psychologische overeenkomsten kennen dan verschillen. We delen dezelfde basisbehoeften en veel van onze problemen zijn min of meer universeel voor allen van onze soort. Daarom spreekt de piramide van Maslow ons misschien ook zo aan.

Figuur 5.1: De behoeftepiramide van Maslow.

Abraham Maslow werd beroemd met zijn indeling van die gedeelde eigenschappen. Hij bracht een hiërarchie aan in de menselijke behoeften, en ook al bedoelde hij het misschien niet als wetenschappelijk model en geloofde hij niet in de strikte stapeling in piramidevorm, het was een vorm die aansprak en daarom beklijfde. Ik breng je de indeling nog even in herinnering:

Aan de basis liggen onze lichamelijke behoeften, zoals aan lucht, water, beschutting, voedsel, slaap en seks. Daarboven komt veiligheid en zekerheid, dus zowel als bescherming tegen onmiddellijk gevaar als in de vorm van stabiliteit en sociale bescherming. Is daarin voorzien, dan kan in deze stapeling in de behoefte aan sociaal contact voorzien worden, in de behoefte aan vriendschap en familie, aan saamhorigheid en liefde. Daar weer boven draait het bij waardering en erkenning om zelfrespect en sociale status. Als deze vier behoeftelagen onbevredigd blijven, word je vroeg of laat ziek. Je mag er dus geen ‘tekort’ aan hebben. (Denk ook aan het effect van de coronacrisis.)

Als de ‘tekortbehoeften’ eenmaal bevredigd worden, is er ruimte voor ‘groeibehoeften’. Zelfontplooiing, of zelfverwerkelijking is er zo een, en dan is er vervolgens ‘zelftranscendentie’. Bij deze behoeften gaat het niet om een tekort en zij verdwijnen daarom niet bij bevrediging. Het is een permanente behoefte aan groei van de persoonlijkheid; denk aan zingeving, vermeerdering van kennis en inzicht, en verdieping van empathie. Naarmate een persoon verder toegroeit naar zelfontplooiing, zal zijn of haar behoefte aan verdere groei alleen maar toenemen. Dat is tenminste de theorie, waar Maslow ook zelf dus enige afstand van nam.*

Bij een tekort aan tekortbehoeftenbevrediging is er weinig ruimte om aandacht te besteden aan langetermijnzaken zoals de klimaatverandering; bij ontplooide mensen is die ruimte er des te meer. Dus hoe staan we ervoor?

Het eerste is dat mensen die altijd moeten sappelen, intussen grote moeite hebben hun tekortbehoeften te bevredigen. Ze hebben steeds hogere kosten, maar blijven hetzelfde verdienen, zodat zelfs de veiligheid en de zekerheid steeds meer in het gedrang komen.* Het klimaat is dan een ver-van-mijn-bed-show.

We worden daarbij bovendien in de weg gezeten door de valse manier waarop de reclame ons verleidt. Er is de ijzeren kooi van de consumptie. En er is het individualisme van het digitale tijdperk. De bevrediging die we er vinden is een surrogaat voor de bevrediging van bovengenoemde groeibehoeften. Het scheept ons op met onbestemde gevoelens van onbehagen en blokkeert de weg naar de invulling van vriendschap en zelfontplooiing, omdat we zoveel tijd stoppen in het op deze manier van najagen van bevrediging. En ook hierbij is het klimaat wel het laatste waaraan we denken.

Velen van ons worden steeds meer naar de onderkant van de Maslowpiramide gedrongen. En dan zijn er nog de effecten van het modernste leven.

‘Mijn neefje,’ zegt de Duitse socioloog en politicoloog Hartmut Rosa,* ‘schreef me dat hij de nieuwe Apple Watch had gekocht, omdat die nu ook de hoeveelheid zuurstof in je bloed kan meten. Ik heb nooit één gedachte gewijd aan de hoeveelheid zuurstof in mijn bloed, maar als je die kunt meten, ga je het bijhouden. Zo gaat het met alles, zodra iets zichtbaar wordt, kun je het met anderen vergelijken en ga je proberen het te optimaliseren. Dat is zowat ons hele leven tegenwoordig, of het nu gaat om vrienden, clicks, likes, reacties, productiviteit, bloeddruk, enzovoort. Het is ook wat ons gefrustreerd maakt, omdat we wel weten dat het niet het goede leven is.’*

Je kunt ook zeggen: zo gaat het ons niet lukken om zelfs onze tekortbehoeften te bevredigen, ook al vormen geld en tijd geen belemmering. Dat heeft te maken met de moderniteit.

‘De moderniteit,’ zegt Rosa, ‘stoelt op het idee dat we onze omgeving volledig in onze macht kunnen krijgen, ook de natuur. Het is niet een koning of de kerk, niet de natuur of onze geschiedenis die bepalen hoe je moet leven. Dat doe je zelf, zoals je in je smart home alles regelt met de afstandsbediening. Jij bent autonoom en soeverein. Tegelijk bezorgen de dingen die we níet kunnen beheersen ons een groeiend gevoel van machteloosheid. De democratie belooft ons dat we de samenleving kunnen vormgeven, maar wat overheerst is het gevoel dat we machteloos staan tegenover ongelijkheid, klimaatverandering. We bewegen voortdurend tussen het verlangen naar almacht en een gevoel van totale machteloosheid. De moderniteit is uit balans.’*

Volgens Rosa missen we ‘resonantie’ in onze relatie met de natuur, geschiedenis, met andere mensen en ook in die met onszelf, ons lichaam.*

‘Het ene moment denk je dat je alles aankunt, dan ineens sta je op de rand van een burn-out. Bij een burn-out raak je de greep kwijt, je kunt nauwelijks meer de trap opkomen. Het is een sociaal fenomeen, iets anders dan een depressie. Het geeft je ook het gevoel dat er iets fundamenteels niet klopt in je leven.’ (De Maslowbehoeften worden niet bevredigd.)

‘Resonantie kun je niet afdwingen, je kunt het niet kunstmatig oproepen. Je kunt dure tripjes boeken, tickets voor concerten kopen, maar je kunt nooit zeggen wat je zult gaan voelen. De uitkomst is altijd ongewis. In die zin staat het diametraal tegenover het bijhouden van de hoeveelheid zuurstof in je bloed.

Je moet [daarvoor] kwetsbaar durven zijn. Je laat je door iets van buiten aanraken. Als je getraumatiseerd bent, als aanraking gelijk staat aan pijn, dan sta je er niet voor open. En als je je bijvoorbeeld haast om je vliegtuig te halen, dan sta je onderweg echt niet open voor die leuke kat die je onderweg ergens ziet zitten. Maar ons hele bestáán wordt steeds meer doelgericht. Het gaat niet alleen om kwetsbaarheid, het is ook een houding. Niet willen beheersen en afdwingen, maar luisteren en reageren. Daar moet je zelfvertrouwen voor hebben.’

Zo hoef je niet arm te zijn om toch armoedig te zijn in de vervulling van je tekortbehoeften, zodat je amper toekomt aan je groeibehoeften. Ons project van de modernisering staat op instorten.

Om resonantie ‘te bewerkstelligen moet je als individu kunnen luisteren. Antwoorden met je eigen stem.’ Kunnen we nog ergens landen intussen?

In het project van de modernisering, schrijft de Franse denker Bruno Latour, bewoog en beweegt eenieder zich van het lokale naar het globale.* De mondialisering is een pijl in de tijd. Alles ging steeds in de richting van de Globe (als concept met een grote G). Die Globe heeft generaties geënthousiasmeerd omdat hij gelijkstond aan rijkdom, emancipatie, kennis en toegang tot een comfortabel leven. Eindelijk de weidse verten! Eindelijk het krappe huis verlaten! Slechts weinig mensen zijn ongevoelig geweest voor dat appèl.*

Maar om te moderniseren moesten we ook iets opgeven, namelijk het Lokale. (Eveneens met een hoofdletter, zodat het niet wordt verward met een of andere oerhabitat.) Het Lokale is hier het anti-Globale. Met deze twee polen kunnen we een pioniersfront van modernisering uittekenen. Dat is de lijn die wordt getrokken door de aanmaning dat we onszelf moeten moderniseren, een aanmaning die ons op alle offers voorbereidde – onze geboortegrond verlaten, onze tradities opgeven, breken met gewoontes – als we ‘vooruit’ wilden komen, deel wilden uitmaken van de algehele ontwikkelingsbeweging en, uiteindelijk, wilden profiteren van de wereld.*

Figuur 5.2: De twee polen van modernisering.

Er is dus volgens Latour sprake van twee ‘attractiepolen’, die hij attractor 1 (het te moderniseren Lokale) en attractor 2 (het Globale van de modernisering) noemt. Ergens ertussen bevond zich het moderniseringsfront (waar zich een voorhoede van een achterhoede onderscheidt). Latour omgeeft deze indeling met mitsen en maren, maar voor het doel van dit artikel kan ik die hier wel weglaten. (Lees het anders alsjeblieft zelf in zijn boek.) We houden het dus schematisch.

Nu is in dit coördinatensysteem ‘mondialisering-plus’ ineens veranderd in ‘mondialisering-min’, een mondialisering die we niet meer hoeven. Datgene wat alles met vanzelfsprekende kracht naar zich toe trok, wat de hele wereld achter zich aansleepte, is een tegenkracht geworden nu we vagelijk aanvoelen dat de vruchten alleen ten goede komen aan een selecte groep.

Van de weeromstuit wordt zo ook het Lokale weer aantrekkelijk, maar dat is intussen het Lokale-min geworden. Het opgepimpte Lokale is even ongeloofwaardig, even onbewoonbaar als de mondialisering-min. En daarmee is de belofte van traditie, bescherming, identiteit en zekerheid binnen nationale of etnische grenzen een vlucht.

De twee attractoren zijn op den duur zo ver van elkaar verwijderd geraakt, dat we niets eens meer de luxe hebben om, zoals vroeger, tussen beide te kunnen aarzelen. Dat is wat de commentatoren de ‘verharding’ van het maatschappelijk debat noemen. Met het verschuiven van plus naar min is de geloofwaardigheid van het moderniseringsfront aangetast. De spanning is veranderd in een kloof. In plaats van een frontlijn zien we alleen nog het litteken van een oude strijd vóór of tégen de modernisering van de hele planeet. Er is geen gedeelde horizon meer – zelfs niet om te bepalen wie progressief en wie reactionair is.

De situatie doet denken aan de passagiers van een vliegtuig dat is opgestegen naar het Globale, die net van de piloot te horen hebben gekregen dat hij rechtsomkeert moet maken omdat landen op dat vliegveld niet meer mogelijk is, en die vervolgens met ontzetting vernemen (‘Ladies and gentlemen, this is your captain speaking again’), dat de noodlandingsbaan, het Lokale, eveneens ontoegankelijk is.

Hoe gaan we het oplossen dat nergens kunnen landen?

Plotseling is het alsof elke oriëntatie aan de hand van de oude vluchtlijn onmogelijk is geworden, alsof er een derde attractiepool is, die alles waarover wordt gestreden, komt afleiden, absorberen, en dat overal tegelijk. Op dit scharnierpunt van de geschiedenis bevinden wij ons vandaag. Gedesoriënteerd zijn wij nog niet in staat die derde attractor een naam te geven, de positie ervan vast te leggen of hem gewoon te beschrijven.* De oude bakens van ‘rechts’ en ‘links’, ‘bevrijding’, ‘emancipatie’ of ‘marktwerking’ zijn onbruikbaar geworden.* We moeten alles opnieuw in kaart brengen, en die taak is nog hoogst urgent ook, schrijft Latour.

Gelukkig kwam Trump vanaf 2016 de zaak verhelderen door een (vierde) tegenpool te scheppen. De VS stapte uit het klimaatakkoord. De mensen die Trump steun(d)en hebben een radicale beweging opgebouwd rond de systematische ontkenning dat er zoiets als klimaatverandering bestaat. En daarmee introduceerde Trump een koers die in feite diametraal tegengesteld is aan de richting die we moeten inslaan op zoek naar de derde attractor.

Figuur 5.3: De vierde attractor.

De vierde attractor, die van Trump, is het Bodemloze. Het is de horizon van mensen die niet langer tot de werkelijkheid behoren van een aarde die op hun handelen reageert. De staat wordt in deze beweging verketterd, het individu is koning, en Tumps grootste prioriteit was tijd winnen door alle beperkingen overboord te gooien, voordat het gewone volk doorkreeg dat er geen wereld is die met het Amerika van het Bodemloze overeenstemt. (En blijkens de verkiezingen van 2020 heeft nog steeds de helft van de Amerikanen dit niet door.)*

Trumps originaliteit is dat hij in een en hetzelfde gebaar twee dingen verenigt: de vlucht naar voren richting maximale winst, waarbij de rest van de wereld aan haar lot wordt overgelaten; èn de vlucht naar achteren van een heel volk, terug naar hervonden nationale en etnische categorieën. Dus vooruit naar de globalisering en terug naar het oude nationale terrein. In plaats van die twee vluchtwegen als tegengestelden te zien, zoals vroeger gebeurde, deden (en doen) Trumps voorvechters alsof ze kunnen worden samengevoegd. Die samenvoeging is uiteraard alleen mogelijk bij de gratie van de ontkenning dat er überhaupt een conflict bestaat tussen modernisering enerzijds en de conditie van ons Aardse anderzijds. Vandaar de essentiële rol van het klimaatscepticisme, die anders onbegrijpelijk is. Zonder de ontkenning van de opwarming van de aarde zou het totale gebrek aan realisme van de combinatie te veel in het oog springen.

De onverschilligheid voor feiten is hierbij essentieel. Want als we echt rekening willen houden met de overweldigende tegenstrijdigheid tussen vlucht naar voren en vlucht naar achteren, zouden we ons erop moeten voorbereiden om snel te landen.

Trump kenmerkte de allereerste regering die volledig gericht was op de ecologische kwestie – maar dan omgekeerd, in het negatieve, door zich ertegen af te zetten. Dat maakt het plaatsen van richtpunten eenvoudiger; we hoeven alleen maar, zoals in de figuur, achter Trumps rug te gaan staan en een lijn te trekken – die brengt ons rechtstreeks waar we moeten zijn, bij de derde attractor.*

Maar wat behelst die derde attractor nu eigenlijk?

De attractor, die recht tegenover Trumps model van het Bodemloze staat, kunnen we misschien het beste het Aardse noemen, denkt Latour. Ook weer met een hoofdletter om duidelijk te maken dat hij geldt als nieuwe politieke actor. Latour bedoelt hiermee dat we moeten leren accepteren dat de aarde niet alleen geldt als kader, het toneel waarop het politiek handelen zich afspeelt (zoals tot voor kort het geval was), maar dat het Aardse nu zelf handelt, een actor is geworden; dat het Aardse zich tegen ons keert, ons overheerst, iets van ons eist, ons in zijn vaart meevoert.

Figuur 5.4: De vier attractoren.

We moeten daarom leren omgaan met het handelingsvermogen van het Aardse. Dat geeft desoriëntatie, want de moderniseerders, die nog tussen de oorspronkelijke polen zitten, kunnen (met hun gerichtheid) onmogelijk weten waar en in welk tijdvak ze zich bevinden, en vooral welke rol ze daar van nu af gaan spelen. Want wat als het territorium zelf deel begint te nemen aan de geschiedenis, als het terugvecht, kortom als het zich met ons bezighoudt? Deze wereld heeft niets gemeen met de wereld die eertijds door de Modernen ontdekt werd (die je kon binnentrekken om hem te ontginnen).

Het holoceen heeft plaatsgemaakt voor het antropoceen. In het antropoceen hebben we te maken met een ingrijpende verschuiving die het aardsysteem als zodanig mobiliseert. Het aardsysteem heeft zelf de hoofdrol van ons overgenomen. Dit is zonder precedent. Wat moeten we daarmee? De spanning is om te snijden.

We bevinden ons in dezelfde positie als de hoofdpersoon in het korte verhaal van Edgar Allan Poe, ‘Een afdaling in de maalstroom’.* In dit verhaal wordt een vissersschip meegesleurd in een catastrofale draaikolk. Twee broers proberen het vege lijf te redden. De een klampt zich vast aan het dek en verdwijnt met schip en al in de diepte. (Dat is degene die blijft vasthouden aan het project van de modernisering.)

Degene die het kan navertellen, kijkt om zich heen en ziet dat lichte dingen niet snel dalen in de draaikolk. Dus bindt hij zich vast aan een leeg watervat, werpt zich in het woedende water, en cirkelt steeds een beetje dieper rond, totdat het doodtij wordt en de draaikolk bedaart. Zo overleeft hij het inferno. ((Het is frappant dat juist een hol vat oriëntatie op het Aardse biedt: je moet echt zien om te denken.)

De moraal van dit verhaal: kijk goed om je heen, oriënteer je op de werkelijkheid. De schrijver die verslag doet van het verhaal van de overlevende broer, ziet in zijn eigen verhaal vanaf de kust de draaikolk voor zijn ogen ontstaan. Hij heeft ‘het gevoel iets volslagen nieuws te aanschouwen’. In die nieuwe werkelijkheid moet je dus anders gaan handelen.

Ik laat het verhaal van Latour hier verder rusten om met mijn eigen verhaal verder te gaan, maar we zijn hiermee nog niet halverwege zijn boek.

In een beroemde lezing uit 1956 en een daaropvolgend essay signaleerde natuurkundige-romanschrijver C.P. Snow dat er op de (Engelse) universiteiten sprake was van twee culturen, twee gescheiden werelden, namelijk die van de exacte wetenschappen (wis- en natuurkunde) enerzijds en die van de menswetenschappen (geschiedenis, letterkunde, filosofie e.d.) anderzijds.* Bestaan er tussen de verschillende disciplines binnen hetzelfde vakgebied al heel wat onzichtbare muren, tussen deze twee ‘culturen’ was de scheiding volgens Snow absoluter.* Ze verstonden elkaar gewoon niet. De eerste is bezig met dingen, de tweede met taal.

Garrett Hardin voegt hier een derde cultuur aan toe, die van de ecologie, alleen noemt hij de culturen dan ‘filters’, invalshoeken die je kijk op dingen bepalen.* Die kijk van de ecologie draait niet om dingen of taal, maar stelt de vraag: ‘En wat dan?’ Dan heb je dus drie ‘filters’ die je eigenlijk tegelijk moet gebruiken:

Het taalfilter: wat zijn de woorden?

Het cijferfilter: wat zijn de getallen?

Het ecofilter: en wat dan?

Ik loop ze nog even langs. Het lezen en schrijven machtig zijn, belezen zijn en zaken duidelijk onder woorden kunnen brengen, dat hoort al eeuwenlang bij het type ‘geschoold persoon’. Ooit waren de meeste mensen ongeschoold, tegenwoordig vind je alom geschoolde mensen, ook al is niet lezen maar luisteren en kijken nu vaak de bron van scholing.

Exacte wetenschappers zijn juist niet bezig met taal. Bij hen draait het om getallen, gegevens, hoeveelheden. Als zij vragen ‘wat is de uitkomst?’, dan verwachten zij iets exacts, geen bewoordingen waarmee je meerdere kanten op kunt.

Toen Snow eind jaren ’50 met zijn onderscheid kwam, was de ecologie nog een jonge wetenschap. Maar de ecologie voegt wel iets toe aan de filters waarmee mensen de wereld analyseren. Stel dat er een middel komt tegen een bacteriële infectie, dan verwacht je vanuit de taal dat dit middel ons er ‘geheel’ vanaf helpt.* Het is immers ‘het middel tegen’. Cijfermatig blijkt dat een miniem aantal bacteriën zich aan de werking weet te onttrekken, bijvoorbeeld 0,0001 procent. Geheel blijkt dus bijna geheel. Dan zal een tweede middel dit toch wel verlagen tot 0,0000001 procent? Enzovoort. Woorden en cijfers stemmen hier niet geheel overeen. Er is kennelijk nog iets anders aan de hand. In wezen komt, naast taal en cijfers, het element ‘tijd’ erbij.

Elke pesticide brengt zijn eigen mislukking voort. Dit valt noch door het taalfilter noch door het cijferfilter te voorspellen. Zo voegt Hardin met eco een essentieel derde filter toe. Het levert niet alleen zicht op de werking bij het doel op zich – de infectie uitbannen, of het bestrijden van een insectenplaag – het waaiert ook uit tot het hele systeem waarin de toepassing plaatsvindt: ‘niet-plaag-insecten’ gaan ook dood, vogels sterven bij gebrek aan insecten, het hele levensweb kan ontrafelen. De vraag: ‘en wat dan?’ is volkomen op zijn plaats. Dat heeft volgens Hardin te maken met de eerste wet van de ecologie: ‘We kunnen nooit zomaar één ding doen’. En we staan nu eenmaal buiten de natuur.

Laten we hier eens een klimaatvoorbeeld van geven.

Zowel bij de visser in de vorige aflevering als hier bij de vraag ‘en wat dan?’ gaat het natuurlijk om de vooruitziende blik.

Het artikel ‘Opwarming gaat lang niet zo snel als in het ergste scenario’ van Maarten Keulemans uit de Volkskrant van 30 januari 2020 vormt volgens mij een voorbeeld van de verwarring die ontstaat als culturen elkaar niet verstaan, of filters niet werken. Dit artikel doet verslag van de boodschap van twee Amerikaanse ‘contraire’ klimaatwetenschappers: Zeke Hausfather van het Breakthrough Institute in Californië en Glen Peters van het centrum voor klimaatonderzoek Cicero in Noorwegen. Zij stellen dat talloze studies naar de gevolgen van klimaatverandering het bij het verkeerde eind hebben, omdat ze uitgaan van een CO2-uitstoot in de rest van deze eeuw die veel meer oploopt dan energie-experts reëel achten. Daardoor schetst de ‘gevestigde’ klimaatwetenschap een veel somberder beeld van klimaatverandering dan gerechtvaardigd is. Zomaar duizenden klimaatonderzoeken zijn daarmee ongeloofwaardig, vinden ze. Zo zou de uitkomst van de meest pessimistische toekomstvariant bij het IPCC een temperatuurstijging tot 5 graden in 2100 opleveren. In werkelijkheid koersen we, volgens deze onderzoekers, af op ongeveer 3 graden opwarming. ‘De focus ligt nu te veel op de extremen, in plaats van op de meer waarschijnlijke middenwegen.’

Wat staat hier nu eigenlijk en hoe komt het over?

Voor de vluchtige lezer is de boodschap gelijk aan het eerste deel van de titel (taal): ‘Opwarming gaat lang niet zo snel.’ Dan wachten we toch nog even af! O, wat worden we graag gerustgesteld.

Maar de focus ligt volkomen ten onrechte op klimaatonderzoeken, terwijl het hier om energiescenario’s gaat, en daarover wordt in het artikel niets concreets vermeld (geen getal).

Deze twee onderzoekers stellen simpelweg: die hoge uitstoot in deze eeuw, die komt er niet, want het (fossiele) energieverbruik zal zo hoog niet zijn. En omdat wíj tweeën als onderzoekers zeker weten dat die uitstoot er niet komt, zijn alle berekeningen ermee onzinnig en zetten deze ons op het verkeerde been.

De laatste boodschap wordt door Maarten Keulemans extra benadrukt doordat hij Roger Pielke jr, Detlef van Vuuren en Heleen de Coninck (die daar overigens niet in meegaat) om een bevestiging vraagt. Nu is het zinvol te weten – en dat staat niet in het artikel – dat het Breakthrough Institute een ecomodernistisch bolwerk is, en hun publicaties dus al net zo gekleurd zijn als die van de onderzoekers die zij verwijten te negatief te zijn. Ecomodernisten hebben er een handje van eerst anderen – vaak is dat de milieubeweging – iets in de schoenen te schuiven, om hun eigen boodschap des te positiever te laten lijken. Hier gebeurt dat door de druk van de 5-gradenketel te halen en 3 graden opwarming als iets positiefs te brengen. Alsof de gevolgen van een opwarming met 3 graden niet al verschrikkelijk genoeg zijn.* (Terwijl het punt dus is, dat dit artikel daar bewust aan voorbijgaat.)

Maar dat 5-graden-opwarming-scenario van het IPCC blijft natuurlijk gewoon kloppend. Het vertelt er immers netjes bij dat de aanname is dat het fossiele brandstofverbruik blijft doorgaan. Het heeft er alle schijn van dat de getallen hier (zonder ze zelfs te geven) te hulp worden geroepen om in taal een boodschap van geruststelling te brengen: wij gaan onze toekomst vast niet uit de hand laten lopen. Terwijl we door vooruit te kijken weten dat dit op onze huidige weg zeker gaat gebeuren. Want een feit is dat, sinds we in Parijs tot een akkoord kwamen, de uitstoot zonder hapering is blijven groeien.* Hoe moeilijk is het om met de vraag ‘en wat dan?’ de ‘werkelijkheid’ te lezen?*

De Nederlandse dagbladen laden, mijns inziens, een oplopende schuld op zich door steeds maar weer ecomodernisten en dergelijke de ruimte te geven om ons zogenaamd gerust te stellen. Dat duurt nu al decennia.

Het is intussen kraakhelder wat we zouden moeten doen. Laten we, schrijft Mark Lynas in het boek Zes graden, eens kijken naar de exacte cijfers (!) die direct voorhanden zijn dankzij een internationale groep wetenschappers die – in een artikel in Nature van augustus 2019 – de emissies heeft berekend die in de bestaande machinerie al zijn ‘ingebakken’.* Alle huidige in gebruik zijnde elektriciteitscentrales op kolen en gas ter wereld zullen, als ze tot het einde van hun gemiddelde levensduur van 40 jaar in bedrijf blijven, nog eens 358 Gt CO2 uitstoten (Gt = gigaton, oftewel miljard ton), gerekend vanaf januari 2018. Vanuit de industrie komt daar nog 162 Gt aan emissies bij, en daarbovenop nog eens 64 Gt van het vervoer (voornamelijk van wegvoertuigen). ‘Wonen’ is goed voor 42 Gt CO2 uitstoot en ‘handel’ voor 18 Gt. Voeg daar de restjes bij van andere, kleinere sectoren en de totale ingebakken uitstoot van de reeds gebouwde en in bedrijf zijnde machinerie komt uit op 658 Gt CO2.

Maar er zit nog meer koolstof ‘in de pijpleiding’, als het ware. Eind 2018 was er wereldwijd voor meer dan 1.000 gigawatt aan nieuwe elektriciteitscentrales voor fossiele brandstoffen gepland, goedgekeurd of in aanbouw, een vijfde ervan in China, de rest vooral in andere opkomende ontwikkelingslanden als India en Indonesië. Als deze centrales gebouwd worden en hun volle levensduur blijven draaien, zal er nog eens 188 Gt CO2 in de atmosfeer terechtkomen. Tel dit op bij de 658 Gt van de bestaande machinerie, en alle bestaande en geplande ‘koolstofmachines’ te samen zijn goed voor 846 Gt CO2 aan ingebakken emissies. Dit is overigens niet eens de totale broeikasgasuitstoot, omdat het de emissies van ontbossing, landbouw en wat we in de toekomst allemaal nog met het land verder van plan zijn buiten beschouwing laat. (Ook zijn de terugkoppelingen niet meegerekend.)

En nu komt het!

Volgens het IPCC mogen we in de nabije toekomst niet meer dan 420 Gt CO2 uitstoten, willen we vasthouden aan de Parijse doelstelling om met een waarschijnlijkheid van 66% onder 1,5°C opwarming boven het pre-industriële niveau te blijven. Onze praktisch onvermijdelijke 846 Gt is dus het dubbele van de toegestane cumulatieve koolstofuitstoot die beschikbaar is om onder de Parijse temperatuurdoelstelling te blijven. Er is feitelijk nog zo weinig koolstofbudget over, dat het halen van de 1,5°C-grens betekent dat de wereld in minder dan 20 jaar op een netto nul-uitstoot moet uitkomen.*

Wat zijn dan de realistische opties?

Hoe brengen we onze uitstoot tot binnen het overgebleven koolstofbudget dat hoort bij het beperken van de opwarming tot maximaal 1,5 graad?

Ten eerste kunnen we 188 Gt besparen door te besluiten alle geplande, reeds goedgekeurde of in aanbouw zijnde centrales te annuleren. Dat betekent dat op alle bouwplaatsen van elektriciteitscentrales die kolen, olie of gas gaan stoken het werk gestaakt moet worden – en wel meteen. Zet de graafmachines aan de kant, schrijft Mark Lynas, en loop weg, verscheur vervolgens de plannen voor de centrales die nog niet in aanbouw zijn, en trek de vergunningen in van alle centrales die nog gepland staan. Het gaat hier trouwens niet om besluiten op VN-niveau – deze besluiten zullen in de nationale hoofdsteden genomen moeten worden, van Beijing tot Berlijn. We moeten ook direct stoppen met de verkoop van auto’s en vrachtwagens – alles waar een verbrandingsmotor in zit – en ook met de verkoop van cv-ketels, vliegtuigen, schepen, cementovens, hoogovens en andere industriële machinerie. Aan dit alles moet een einde komen, ongeacht de gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie.*

Maar zelfs als het ons lukt al deze toekomstige emissiebronnen op nul te stellen, zitten we nóg 200 Gt boven het budget dat hoort bij de 1,5°C-doelstelling – als we een kans van 66% willen hebben om eronder te blijven. Als we bereid zijn een kans van slechts 50% te accepteren om onder de 1,5°C te blijven – dus als we de planeet op het spel willen zetten met wat minder kans op succes – dan kunnen we voor een totaalbudget van 580 Gt CO2 gaan. Maar zelfs dan zitten we nog steeds meer dan 100 Gt boven de doelstelling (en nog meer, wanneer we ook rekening houden met veranderingen in landgebruik). De enige manier om zelfs maar een fifty-fifty-kans op een uitkomst van 1,5°C te behouden is dus iets doen aan de toekomstige emissies die in de bestaande machinerie zijn ingebakken – door deze vervroegd te sluiten. Dat betekent een verplichting tot vroegtijdige stillegging van met name kolencentrales, het sluiten van de zware industrie en het van de weg halen van benzine- en dieseltrucks voor ze versleten zijn. Het betekent ook een einde aan straalvliegtuigen en het overstappen van vliegen op minder energie-intensieve vervoerswijzen – zolang niemand een manier heeft gevonden om koolstofneutraal door het luchtruim te reizen.

Maak je geen illusies, zegt Lynas, dit wordt in politiek opzicht een zeer bittere pil. Degenen die deze machinerie beheren en bezitten – de bedrijven, de pensioenfondsen, de beleggingsinstellingen, enzovoort, maar ook particuliere auto- en vrachtwagenbezitters – zullen allemaal met ‘gestrande activa’, bezit zonder waarde komen te zitten. Het zou de grootste afschrijvingsoperatie in de geschiedenis worden: gebouwen, voertuigen en industriële installaties zouden mogelijk gesloopt of vernietigd moeten worden op een schaal die we alleen van wereldoorlogen kennen. Daarbij zullen we aan de slag moeten met het ontmantelen van de hele fossiele brandstofindustrie – stillegging van olie-exploratie-activiteiten en uitbreidingen van kolenmijnen, sluiting van raffinaderijen, dichtgooien van mijnen, enzovoort.

Het zou feitelijk een keuze zijn voor iets wat we nog nooit gedaan hebben, zelfs niet bij benadering. We zouden besluiten om fossiele brandstoffen in de grond te laten zitten.

De praktijk die hier tegenover staat, maakt me treurig (en mij niet alleen). Laten we eens kijken.

Politici zijn vooral bezig met acute problemen en de gevolgen van klimaatverandering zijn nog niet acuut. Acuut is alleen dat we moeten voldoen aan de EU-verplichtingen voor de reductie van CO2-uitstoot. Het kabinet lijkt vooral bezig om de CO2-boekhouding op papier rond te krijgen. Dat men in de kringen van kabinet en regeringspartijen niets wil begrijpen van wat ‘klimaatverandering’ werkelijk inhoudt, blijft steeds weer schokkend.

Voor het eerst in de geschiedenis gaven de directeuren van de drie planbureaus op 9 oktober 2020 samen een interview aan NRC Handelsblad. Hun boodschap: het kabinet vergeet bij de bestrijding van de coronacrisis helemaal de groeiende sociale kloof en de klimaatverandering aan te pakken. Het klonk als een wanhoopskreet om het kabinet bij de les te krijgen.

Zelfs NRC Handelsblad is het vaak te gortig. Zo schrijft de krant (op 23-09-2020) in een scherp hoofdcommentaar: Het kabinet zoekt elke keer de ondergrens op van wat noodzakelijk wordt geacht om de opwarming aan te pakken. Tijdens de hele rechtsgang met Urgenda gebeurde er vanaf 2015 niets extra’s, ook al vroeg de rechter daar om. Bij de huidige plannen om één kolencentrale te sluiten maar tegelijk de maatregelen bij andere kolencentrales te versoepelen, wint het klimaat niets. De details van het beleid die op Prinsjesdag (2020) bekend werden ‘vielen alweer tegen’. Kortom, terwijl Europa intussen voor 55 procent CO2-reductie gaat, ‘is dit kabinet onvoldoende voorbereid’.

Internationaal gaat het ook slecht. Bruno Latour beschouwt het terugtreden van de VS uit het klimaatakkoord door Trump als een oorlogsverklaring van Amerika aan alle ondertekenaars van het akkoord.* Die oorlog wordt niet gevoerd met wapens maar met CO2. Amerika gaat de samenstelling van de lucht bepalen in landen die duizenden kilometers verwijderd liggen. Er wordt hier een recht op overheersen uitgeoefend. Het is een nieuwe versie van Lebensraum opeisen.

En we hoeven helemaal niet eens obligaat naar de VS en Brazilië te wijzen. Neem Suriname. Dat zit na het wanbeheer van Bouterse volledig aan de grond en er is olie gevonden in het zeegebied voor de kust. Het land heeft geen keus: het moet nu de olie verpatsen die pas over vele jaren gewonnen gaat worden (als het er al van komt). Het idee dat dat voor het klimaat eigenlijk niet kan, komt bij de politici niet op. Of, als het wel zo is, zitten ze toch klem. Ook zij voeren op deze manier een ‘oorlog’ en wel tegen de jongste generatie, hun eigen jeugd.

Zo is het ook bij Turkije, dat aast op olie en gas uit de Middellandse Zee (in conflict met Griekenland) en de Zwarte Zee. Deze brandstoffen moeten volgens Erdogan vanzelfsprékend gewonnen worden ter meerdere glorie van het Turkse rijk. Dat is voor hem zo duidelijk als wat.

Ik denk dat dit in het grootste deel van de wereld de praktijk is. De echte reden van het tekenen van het Akkoord van Parijs is niet ingedaald; het akkoord blijkt in veel landen een wassen neus. Intussen gaan de Chinezen om de economie te herstructureren elkaar ‘leren’ om zelf te consumeren.

Staan wij als individuen er dan helemaal alleen voor?

De publieke voorlichtingscampagne die de Nederlandse overheid in de jaren negentig begon, had als slogan ‘Een beter milieu begint bij jezelf’. Jaap Tielbeke schrijft er dit over*: ‘Ik herinner me nog dat ik de slagzin als betweterig milieufanaatje gretig gebruikte om anderen op hun verantwoordelijkheid te wijzen, maar hoe de televisiespotjes ook alweer precies gingen moest ik nazoeken op YouTube. Eentje toont een rij minuscule vuilniszakjes op de stoeprand. De buurtbewoners wisten hun afvalberg in te krimpen, vertelt de voice-over, door plastic tasjes en overbodige verpakkingen te weigeren. ‘Dat klinkt als een sprookje, maar het kan wel.’’*

Er waren meer van zulke filmpjes. ‘Telkens is de onderliggende boodschap hetzelfde,’ schrijft Tielbeke. ‘We kunnen alleen een betere wereld creëren als iedereen een steentje bijdraagt. (…) Het idee achter zulke aansporingen is dat het mensen een handelingsperspectief biedt. Je hoeft echt niet bij de pakken neer te zitten, je kunt zelf bijdragen aan een betere wereld, gewoon door in het dagelijkse leven bewuste keuzes te maken.’

Maar daarvoor moet je eerst het probleem begrijpen en dan moet wat jij doet ook helpen. Daarover schrijft Tielbeke respectievelijk:

‘Toen ik vijf jaar geleden begon te schrijven over het klimaat viel ik van de ene verbazing in de andere. Het was niet alsof ik klimaatverandering voor die tijd ontkende. Net als zoveel mensen had ik gewoon nooit volledig tot me laten doordringen hoe diep we in de penarie zitten, hoe hard we er steeds dieper in wegzinken en hoe groot de gevolgen zullen zijn.’

‘Sinds 1991, het jaar dat de ‘een beter milieu begint bij jezelf’-campagne van start ging, is de wereldwijde CO2-uitstoot met meer dan 57 procent gestegen. Dus wat nu, als al die bewuste keuzes, bezien vanuit het grote plaatje, geen enkel effect sorteren? Dan maakt dat gevoel van empowerment op den duur juist plaats voor een gevoel van machteloosheid.’

Consumenten kunnen de wereld niet redden. ‘Klimaatverandering is namelijk in de eerste plaats een kwestie van politiek, in de breedste zin van het woord. Het gaat over de inrichting van onze maatschappij en raakt vrijwel alle aspecten van ons leven. Van hoe we energie opwekken, tot hoe we over de planeet bewegen en van hoe we voedsel produceren, tot hoe we ons belastingstelsel vormgeven. De ecologische kaalslag is onlosmakelijk verbonden met een economisch systeem dat wordt voortgestuwd door kortzichtig winstbejag en gedomineerd door multinationals die de aarde op allerlei manieren uitputten. Wie dat eenmaal tot zich laat doordringen, begrijpt ook op welke manier we naar antwoorden moeten zoeken.’

Tielbeke ruimt in zijn boek allereerst een viertal mythes op die alom tegenwoordig zijn in het milieudebat.* En dan komen allerlei initiatieven aan bod die wel voorbij symptoombestrijding gaan en vooral de staat aansporen om op te treden.* Maar met deze beschrijving krijgt nog steeds geen enkel overheidsbeleid vorm. En we mogen gerust zeer argwanend zijn of het, in de paar cruciale jaren die we nu beleven, daar wel van zal komen.

Alleen zeer radicale maatregelen helpen nog. Die kunnen alleen van de overheid komen. Jem Bendell gelooft dat we ons beter op het ergste voorbereiden.

Ook al doet onze overheid het niet, de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell stelde zichzelf juist wel de vraag ‘En wat dan?’ Hij kwam tot de conclusie dat de kans dat onze maatschappij binnenkort instort zó groot is dat we ons op die situatie moeten gaan instellen.* Hij komt aanzetten met wat hij ‘Deep Adaptation’ noemt, oftewel ‘vergaande aanpassing’.*

Het gaat daarbij om de individuele en collectieve aanpassing die ons voorbereidt op de komende maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van klimaatverandering zodat we daarmee leren leven. Daarbij wordt juist niet verondersteld dat de huidige economische, sociale en politieke systemen in het aanschijn van snelle klimaatverandering veerkracht zullen tonen. Er kan volgens Bendell een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Hoe je dit proces ook wilt noemen, het is naar de mening van Bendell en de zijnen onvermijdelijk, omdat de mensheid niet in staat zal blijken om snel genoeg te reageren om onze voedselvoorziening bij chaotisch weer te beschermen.*

Mensen die ontwrichting of ineenstorting als mogelijk, waarschijnlijk, of als al aan de gang beschouwen, zijn geïnteresseerd in Deep Adaptation. Zij stellen zichzelf bij vier aspecten deze vragen:

Bij veerkracht: waar hechten we het meeste aan zodat we juist dat willen bewaren en hoe doen we dat dan?

Bij afstand doen: wat moeten we opgeven zodat we de zaken niet erger maken dan ze al zijn?

Bij herstellen: wat kunnen we terugbrengen dat ons van steun kan zijn in deze moeilijke tijden?

Bij verzoening: met wat en met wie willen we in het reine komen als we ons bewust worden van onze wederzijdse sterfelijkheid.

Bendell vindt deze benadering gerechtvaardigd omdat de klimaatchaos ons veel sneller zal overvallen dan we verwachten, binnen tien jaar al. Dat doet hij op grond van zijn eigen analyse van de stand van de klimaatwetenschap. Bendell is geen klimatoloog, maar hij redeneerde: als wetenschapper ben ik gewend om wetenschappelijke publicaties te beoordelen, dus dat kan ik ook met betrekking tot het klimaat. Hij liep ten slotte ooit (in 1994) zelf een college klimaatwetenschap aan de Universiteit van Cambridge. Daarom las hij zich in 2018 in en kwam tot de conclusie dat de gevolgen zo dramatisch zullen zijn dat we de toekomst met een nieuwe houding tegemoet moeten gaan.

Voor we verder ingaan op wat Bendell ons te vertellen heeft, eerst twee afleveringen over de soms scherpe kritiek die er uit de hoek van klimaatwetenschappers is geleverd op zijn boude beweringen. Dit punt werd opgepikt door de Engelse journalist en schrijver Nafeez Ahmed.* Hij maakte een rondje langs een aantal wetenschappers.

In aflevering 19 en 20 is dus Ahmed aan het woord.

De vooraanstaande klimatoloog Michael Mann vindt Bendell’s artikel ‘prutswerk’. Het mist wetenschappelijke strengheid. Er is volgens Mann geen betrouwbaar bewijs dat we vlak voor ontwrichting staan. Ook Gavin Schmidt, al even vooraanstaand, gelooft niet dat de wetenschap zo verkeerd zit dat Bendell iets ziet, wat hij en zijn collega’s niet zien. Sommige punten van Bendell vinden beide nogal ‘stupide’. Wat niet uitsluit dat er meer lokále rampen komen.

De systeemtheoreticus Jeremy Lent vindt dat Bendell nogal makkelijk switcht tussen termen als ‘onvermijdelijk’, ‘waarschijnlijk’ en ‘kansrijk’. Hij mag dat best schrijven als hij bezorgd is, maar hij moet het niet presenteren als wetenschap.

Ahmed confronteerde Bendell met deze reacties. Deze stelde dat hij het helemaal niet als een onontkoombare wetenschappelijke voorspelling presenteerde, maar als een gissing (‘guess’).

Maar waarom dan zo nodig met zo’n gissing komen? Zijn antwoord: ‘Het probleem dat ik heb om niet met een tijdpad van zo’n 10 jaar te komen, is dat je dan psychologisch kunt ontsnappen aan de confrontatie met onze hachelijke positie. Kwetsbare, armere samenlevingen lijden er nu al flink onder; de rest van de landen gaat dat niet ontlopen. Het is sowieso slechts een kwestie van tijd.’*

Zo vindt Dr. Wolfgang Knorr van het programma ‘Biodiversiteit en ecosysteemdiensten in een veranderend klimaat’ van de Universiteit van Lund dat klimatologen ontwrichting op korte termijn niet serieus genoeg nemen. ‘De beschikbare data wijzen erop dat een of andere catastrofale klimaatverandering onvermijdelijk is,’ zegt hij. Ook al kan je niet precies zeggen welke.

De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. De ‘korenschuren’ van de wereld vertonen wel degelijk scheuren.

Ahmed ontdekte een paar jaar geleden zelf ook al dat, als we zo doorgaan, een catastrofale ontwrichting van het wereldvoedselsysteem in de komende decennia mogelijk is. Hij bezocht het Global Sustainability Institute van de Anglia Ruskin University, waar ze nieuwe modellen ontwikkelen van de mondiale crisis. Het Dawe Global Security Model daar gaat specifiek over een mondiale voedselcrisis, zoals de crisis die de Arabische Lente teweegbracht.

Het model liep een keer door tot het jaar 2040 op basis van een onveranderd beleid en te verwachten klimatologische trends. ‘De resultaten tonen (dan) catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen die maar van geen ophouden willen weten. De maatschappij stort wereldwijd in als de voedselproductie permanent tekortschiet.’

De onderzoeker die deze resultaten presenteerde, instituutsdirecteur Aled Jones, zei er meteen bij dat je dit niet als een voorspelling moest zien, omdat we er nog maatregelen tegen kunnen nemen. ‘Dit komt er gewoon uit als we het model vooruit laten lopen. Het is een korte-termijn-model dat niet bedoeld is om zo lang door te lopen.’

Toen zei iemand: ‘Oké, maar wat u zegt is dat, als de huidige trends niet veranderen, dit de uitkomst is?’

Waarop Jones met zachte stem antwoordde: ‘Ja.’

Bendell zegt: we moeten ons in verband hiermee afvragen wat we echt belangrijk vinden in ons leven.

Ahmed noemt nog meer onderzoek waar ik van schrik. Zo stelt het ‘Global Assessment Report on Disaster Risk Reduction’ van de VN, dat in mei 2019 uitkwam, dat de huidige modellen voor de landbouw onvoldoende rekening houden met complexe wisselwerkingen en waarschuwt dit rapport dat het wel eens flink mis zou kunnen gaan. Hoofdauteur Scott Williams stelt het tegenover Ahmed mondeling meer ronduit: ‘Om kort te gaan, Bendell zit dichter bij de waarheid dan zijn critici.’ Lees het tweede hoofdstuk van het rapport maar eens, zegt hij. Dat komt dicht in de buurt van: ‘ineenstorting is onvermijdelijk’. En de methoden die wij – wetenschappers, modellenmakers, onderzoekers, enzovoort – gebruiken, zijn totaal niet adequaat om de aard te begrijpen van complexe, met onzekerheid omgeven ‘transities’, die we net zo goed ook ontwrichtingen kunnen noemen. Ze geven kortom geen zuiver antwoord op de vraag: ‘En wat dan?’

Intussen gaan recente onderzoeken over het klimaat niet voorbij aan kantelpunten. Opwarming boven de 1,5 graad gaat miljoenen tonnen maïs, tarwe en sojabonen schelen, meldt een artikel in Agricultural Systems van oktober 2019. En die 1,5 graad opwarming wordt nu al voor 2030 (of uiterlijk voor 2050) voorspeld. En de Europese Unie concludeert in weer een ander rapport: ‘1,5 graad opwarming is het maximum wat de planeet aan kan’. Uit aflevering 14 en 15 kun je concluderen dat de kans dat we het daar nog bij houden, bijzonder klein begint te worden.

Eind september 2019 suggereerde berichtgeving over nieuwe klimaatmodellen, waarover we in het komende zesde ‘assessment report’ van het IPCC gaan horen, dat de huidige modellen aan de conservatieve kant zijn, en dat we nu pas beginnen te begrijpen hoe erg we ervoor staan. Joelle Gergis, de hoofdauteur van dit rapport, beaamt dat tenminste acht modellen een opwarming van 5 graden of meer voor het einde van deze eeuw voorspellen als we voortgaan op de huidige weg.* Zij schreef in een artikel in het Australische tijdschrift The Monthly: ‘Toen we deze resultaten voor het eerst naar buiten brachten, stroomde mijn inbox vol met paniekerige mails van mijn IPCC-collega’s. Wat als de modellen kloppen? Is de aarde al een of ander omslagpunt gepasseerd? Maken we nu abrupte klimaatverandering mee?’ Maar, vertelde Gergis aan Ahmed: ‘Dat wil nog niet zeggen dat we binnen tien jaar al met ontwrichting zitten.’

De hiervoor genoemde Wolfgang Knorr berekende dat het resterende koolstofbudget – dus alle koolstof die de wereldgemeenschap tot in eeuwigheid nog mág verbranden om binnen de 1,5 graad opwarming te blijven – ‘in 2025 opgesoupeerd zal zijn’. Terwijl we met de winning waarin we nu geïnvesteerd hebben, daar al overheen gaan.

‘Er is kortom een ineenstorting van ons energieverbruik nodig om ineenstorting vanwege de klimaatverandering te ontlopen.’ Dit zegt Tim Gerrett, hoogleraar atmosfeerwetenschappen aan de Universiteit van Utah. Daarom vond hij al in 2012 dat de beschaving vastzit in een double-bind. Het lijkt misschien onhaalbaar, toch moeten we alles op alles zetten om de transitie te realiseren, zegt hij.*

Dit alles laat onverlet dat Deep Adaptation een bewonderenswaardig doel heeft, schrijft Ahmed, en dat is ‘zoveel mogelijk van onze samenleving bewaren’. Bendell vertelde hem dat de aanpak niet bedoeld is om definitieve antwoorden bij ontwrichting te geven, maar om gesprekken en daden teweeg te brengen. Laten we daarom nu eens kijken wat hij zelf te vertellen heeft.

We kunnen ons, om ons niet door de komende chaos te laten overvallen, er maar beter op voorbereiden.

We krijgen dus volgens Bendell binnen tien jaar tijd maatschappelijke ontwrichting vanwege het klimaat.* Dat is zijn uitgangspunt. Omdat het met complexe systemen onmogelijk is iets met zekerheid te voorspellen, moet je die tien jaar niet zien als een vaststaand feit – het kan zelfs korter zijn! Dit idee moet ons opwekken om rigoureus en creatief na te denken over een toekomst waar veel van de huidige zekerheden, zowel op het persoonlijke als op het collectieve vlak, ontbreken. We moeten hier samen vruchtbare klimaatgesprekken over gaan voeren.

Die instorting kan zich uiten in hongersnood – een paar misoogsten zijn genoeg – wat betekent dat de overheid nú moet nadenken over voedselrantsoeneringssystemen en een verbod op het gebruik van veevoer als dat ook voor menselijke consumptie geschikt is. Het kan dan gebeuren dat de financiële markten, als die zich met een schok realiseren dat oude zekerheden voorgoed voorbij zijn, zo heftig reageren dat het betalingsverkeer geheel uitvalt. Dat betekent dat de overheid nu aan een publiek alternatief moet werken buiten de private banken om. Europa moet ook overal ontziltingsinstallaties gaan bouwen, want die zullen op termijn zeker nodig zijn.

Dergelijke zaken zijn niet in nationale plannen terug te vinden. Ze laten zien dat werkelijk rekening houden met ontwrichting een andere discussie en voorbereiding vergt.* Dit besef zal velen van ons misschien van hun stuk brengen. Als onze plannen voor ons verdere leven niet meer kloppen, hoe bereiden we ons dan wel voor op de rest van ons leven? Bij onze afwijzende reacties daarbij komt vast een heleboel psychologische theorie kijken, zegt Bendell, en: ‘Ik ben geen psycholoog’, maar als leek kan ik wel de houdingen en reacties die ik ben tegengekomen op een rijtje zetten.* Hier zijn er een paar (in samenvatting en soms iets meer in mijn eigen woorden dan die van Bendell):

De eerste reactie is natuurlijk: Is die waarschuwing voor een snelle ontwrichting wel gerechtvaardigd? Komt deze analyse van iemand die ik kan vertrouwen? Is hij of zij een expert? Wordt dit standpunt breed gedeeld? Dit zijn natuurlijk gerechtvaardigde vragen, maar wie ze stelt, zegt Bendell, duikt het beste zelf in de materie om het bewijs te bekijken.*

En dan de reactie: Is het aanzeggen van ontwrichting niet iets van alle tijden? Wie de benadering kiest dat de menselijke geschiedenis vol zit met voorbeelden van apocalyptisch denken, kan bij allerlei mensen en organisaties het gevoel halen dat de huidige situatie helemaal niet zo bijzonder is, dat er van alles mogelijk is. Daarmee halen we de emotionele lading uit de boodschap dat wijzélf aan de vooravond van ontwrichting staan. Door op deze manier afstand te nemen voel je jezelf een redelijk evenwichtig iemand die verstandig handelt in een redelijk evenwichtige samenleving. Het probleem is, zegt Bendell, dat je zo een afwachtende houding aanneemt bij de belangrijkste kwestie in jouw leven.

Bij de vriendelijk-bedankt-reactie probeert iemand de zaak netjes van zich af te schuiven om een conflict te vermijden. Anders geef je toe dat we er slecht voor staan en vind je dat we onze inzet moeten verhogen om ontwrichting te voorkómen. Maar dat is het punt niet meer, vindt Bendell. Het gaat erom dat we binnen tien jaar sowieso een onvermijdelijke maatschappelijke ontwrichting meemaken, en dat het al onvermijdelijk is bij het huidige gehalte kooldioxide in de atmosfeer samen met de oplopende terugkoppelingen: die ontwrichting gaat er absoluut komen.

In de volgende aflevering nog wat manieren om niet te hoeven weten.

We gaan door met reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.

Een vierde is dat het uiten van deze visie onverantwoordelijk wordt gevonden. Het zal mensen in paniek brengen of apathisch maken, dus kom hier alsjeblieft niet op deze manier mee aanzetten. Deze reactie is een vorm van morele superioriteit zonder dat er bewijs voor is dat het zo werkt. Het lijkt eerder de reactie van iemand die ergernis ervaart bij het horen over ontwrichting. Ons eigen denken op zo’n manier het zwijgen opleggen, is volgens Bendell een onlogische manier van denken. Opinie-onderzoek spreekt het trouwens tegen: mensen lijken juist steeds meer bedenkingen bij de toekomst te krijgen. Zijn suggestie is dat de politiek van kleine stapjes systeemverandering niet gaat werken. We moeten elke zekerheid die we ontlenen aan onze huidige levenswijze loslaten. De betekenis van onze levens ligt niet meer in onze bijdrage aan de vooruitgang. We moeten ophouden de aandacht voor onze eigen sterfelijkheid en betekenis nog langer uit te stellen. Dat wil overigens absoluut niet zeggen dat we de reductie van de CO2-uitstoot maar moeten laten zitten, of ons maatschappelijk engagement moeten laten versloffen, verre van.

Dan is er het argument dat dit alles nog nader onderzoek en denkwerk vereist, waar je het nu – met je dagelijkse beslommeringen – te druk voor hebt: de uitstelreactie. Er valt eerst nog zo veel leuks te beleven, nog zoveel te doen. We reageren zo omdat we aanvoelen dat als we in de vraag duiken hoe het zit met die ontwrichting, we juist de manier hoe we over onszelf denken ontwrichten; dat we ons denken over de wereld en over alles waar we naar gestreefd hebben op het spel zetten. Het probleem met uitstel is dat een onbewuste paniek kan opkomen met het op onze schermen voorbij zien komen van meer informatie over onze precaire situatie. ‘Ik spreek hier uit eigen ervaring,’ zegt Bendell.

Een andere reactie die een vruchtbaar gesprek over vergaande aanpassing in de weg kan staan is dat we de werkelijkheid die we ervaren zelf creëren, zodat we ontwrichting denken te kunnen ontlopen door iets anders te verzinnen.

En dan heb je mensen die toch al alleen met hun eigenbelang bezig zijn en sociaal weinig tot niets bijdragen. Zij zullen het hele probleem laten voor wat het is.

Of je hebt er, die er emotioneel gewoon niet tegen kunnen en dan doen of het probleem niet bestaat. Of dat het Gods wil is.

Vooral in Amerika heb je ook nog de preppers die voor zelfbehoud gaan, een reactie die uiteindelijk niet zal werken (al moeten we wel nadenken of er ‘arken’ gebouwd kunnen worden).

Als we het toch tot een vruchtbaar gesprek weten te brengen, hoeven we het nog niet met elkaar eens te zijn over wat een ‘vergaande-aanpassings-agenda’ precies inhoudt en met zich meebrengt. Dat streeft Bendell niet na. De een zal de nadruk leggen op religie, een ander op nationalisme, of universele liefde en compassie. Geo-engineering zal voorbij komen, humanitaire hulp, het te boven komen van het kapitalisme, enzovoort.

Het is allemaal goed, zolang we eerst de stap dat klimaatontwrichting een feit is, maar gezet hebben. En die komt voort uit de kracht van de vraag: ‘en wat dan?’

Hebben we de stap naar het accepteren van het idee, dat de klimaatcrisis sowieso binnenkort komt, eenmaal gezet, dan zijn er nog allerlei reacties mogelijk. Bendell zet ze op een rij.*

De ‘SOS-reactie’ doet mensen actief waarschuwen voor de ontwrichting, bijvoorbeeld op social media.

De ‘overleversreactie’ doet mensen hun baan opzeggen, verhuizen en aan een zelfvoorzienender leven beginnen, minder aangesloten en meestal op het platteland (of men maakt hier alvast plannen voor).

Bij de ‘transcendentierespons’ zoekt men het in persoonlijke verandering door middel van therapie, zinvol spel, natuurbeleving, spiritualiteit of diepe gesprekken. Velen vertelden Bendell dat ze een heel andere kijk op spullen hebben gekregen, minder aan het leven kleven en zich minder gelegen laten liggen aan maatschappelijke normen en verwachtingen.

De ‘vasthouden aan professionele investeringen-respons’ doet mensen er bewust voor kiezen niet zomaar hun beroep op te geven, maar te bekijken wat er vanuit die positie gedaan kan worden.

De ‘ophouden verstoppertje te spelen-reactie’ werpt de angst af om vrijuit je mening te verkondigen, wat vaak neerkomt op spreken over doelen en waarden en het afwijzen van de heersende ideeën over groeien, winst maken en je aan moeten passen.

Er is de ‘respons om ruimte te scheppen’ om de kwestie van klimaatchaos en ineenstorting nader te onderzoeken door minder te gaan werken, of ruimte om een grote beslissing te kunnen nemen over een ander leven.

De ‘vriendelijke voorbereidings-respons’ doet mensen zich omscholen om nuttige vaardigheden voor na de ontwrichting aan te leren, zoals eerste hulp geven, moestuinieren, over geneeskrachtige kruiden leren, of een muziekinstrument leren bespelen.

De ‘palliatieve liefde-reactie’ probeert nauwe banden te herstellen of te verdiepen, samen met het ruiken van bloemen, aardig zijn voor huisdieren, buren en collega’s.

De ‘emotionele zelfhulp-respons’ doet mensen leren beter met verwarring, angst en verwacht verdriet om te gaan, niet alleen voor zichzelf, maar ook om anderen bij deze emoties te helpen.

De ‘alle opties open houden-respons’ laat mensen in netwerken zoeken naar degenen die bezig zijn om arken te scheppen om op zichzelf te kunnen vertrouwen, teneinde deze mensen nu te steunen en de optie te hebben om er later aan deel te nemen.

Enkele andere die Bendell bespreekt laat ik hier weg. Ook noemt hij nog de ‘geweldloze klimaatactivist-respons’ die het in acties zoekt die gewoonlijk binnen het ‘CO2-uitstoot verminderen bestek’ vallen (en daarom in dit persoonlijke rijtje niet thuis horen), maar die soms toch beïnvloed worden door een besef van naderende ontwrichting.

En er is het plaatsen van schoonheid en betekenis in de nieuwe context van de ‘Dark Mountain-respons’ (zie aflevering 25).

Bendell gelooft dus dat de klimaatwetenschap met zijn cijfers en modellen hem het einde van ons maatschappelijk stelsel laat zien, al weet hij misschien wel als geen ander dat modellen van complexe systemen niet altijd de exacte toekomst voorspellen. Niettemin gaat hij verder dan wie ook door consequent de vraag ‘en wat dan?’ te doordenken. Bij hem hoef je het stelsel niet te veranderen want het is gedoemd, en wel binnenkort al. Nu probeert hij in taal te vangen wat we daarmee aan moeten.

Bendell zelf reageert op de verwachte ontwrichting met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Hij is niet iemand om je met kritische maatschappijanalyse om de oren te slaan en hij somt niet de barrières op die een effectieve klimaatpolitiek verhinderen, zoals ik in artikel 4 doe. Wat hij wel doet is de mensen die zich willen voorbereiden (in de Engelstalige wereld) een podium geven om met elkaar van gedachten te wisselen.

De nadruk ligt bij Bendell op het scheppen van ruimte voor vernieuwing, van emergentie, zonder op te leggen wat er precies het eerst moet, wat het belangrijkst is. Mensen kunnen er zelf voor kiezen om met gerichte acties mee te doen, om aan lokale veerkracht te bouwen, om sociale rechtvaardigheid te bevorderen, of om de zaak politiek, psychologisch, spiritueel of nog anders te benaderen. Het is allemaal goed wat je inbrengt, vindt Bendell, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.

In Nederland kunnen deze dingen ook wel, maar bij mijn weten spreekt alleen Extinction Rebellion van een noodtoestand. Zij voeren actie maar informeren mensen hierover ook door de vele lezingen die ze geven. Bij hen heb je bijvoorbeeld ook kringen waarbinnen de machteloosheid, pijn van schuldgevoelens of ontkenning bespreekbaar wordt gemaakt. Ikzelf geef hierover het boek Terugkeer naar het leven – oefeningen en rituelen om ons weer te verbinden met het Levensweb uit, geschreven door Joanna Macy en Mollly Young Brown, dat hierbij heel bruikbaar is. Het staat bij de Paradigmaserie.

Milieudefensie wacht niet tot de mensen naar hen toekomen, maar zoekt ze zelf op. Een legertje vrijwilligers belt bij mensen aan met de vraag of ze met hen een klimaatgesprek mogen voeren. Daarmee brengen ze niet alleen deze mensen op de hoogte; ook deze vrijwilligers worden door hun studie en ervaringen steeds wijzer.

Het is jammer dat deze activiteiten in 2020 stil lagen vanwege de coronacrisis. Daardoor is een cruciaal jaar verloren gegaan.

Je hebt in Nederland dan ook nog www.klimaatgesprekken.nl. In zes workshops, zegt de website, krijg je inzicht in wat klimaatverandering doet met jou en wat jij kan doen aan klimaatverandering, met als doel: samen klimaatvriendelijke keuzes het nieuwe normaal maken. Dit initiatief blijft kennelijk veel meer hangen in het persoonlijke gedrag, dat het milieu wel bij jezelf begint, zonder het uitgangspunt van de verwachte ontwrichting dus.* De grondhouding lijkt hier niet de vraag ‘en wat dan?’ consequent door te denken en de uitkomst moedig te accepteren, of zoals Homer-Dixon het in de laatste aflevering omschrijft ‘om nietsontziend realistisch’ te zijn, maar meer om jezelf gerust te stellen.

Behalve Deep Adaptation is er ook Dark Mountain, dat nog een stap dieper gaat.

Is er na alle negatieve berichten over het klimaat en de verharding en het complotdenken van de coronacrisis nog wel reden om hoop te koesteren dat we het ergste kunnen afwenden? Voor de mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met onder andere Dougald Hine het Dark Mountain Project op (het project van de duistere berg dus). Het is een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Hij begon het Dark Mountain Project opdat we ‘het hoofd niet hoefden te laten zakken, en we niet hoefden terug te schrikken toen we dat niet deden.’

Dit project werd opgezet als een plek, een locatie, een ruimte waar mensen naartoe konden stromen om, onder andere, vrijuit te kunnen praten over wat zij zagen als ze het hoofd lieten zakken, en, zonodig, dat gevoel van vertwijfeling konden delen zonder dat het dan ook per se over hoop, over streven naar verandering, doelen, bewegingen of activisme moest gaan.*

Kingsnorth was vroeger een milieu-activist die op de barricaden stond, maar hij raakte teleurgesteld in het steeds commerciëler worden van de natuur- en milieubeweging. Die werkte steeds vaker samen met ‘groene’ bedrijven op grond van de redenering dat ze verder wilde komen dan steeds alleen maar louter ‘tegen’ zijn. Ze veronderstelde dat mensen die negatieve houding langzamerhand zat waren.

Al zegt hij het niet expliciet, Kingsnorth gelooft niet dat er binnen het kapitalistische stelsel nog een oplossing te vinden is. En omdat (een deel van) de milieubeweging daarin wel blijft geloven, zag hij de zin van verder actievoeren niet meer en trok hij zich met zijn gezin terug op het Ierse platteland, niet om te zwijgen overigens, zijn strijd blijft een strijd met taal. Hij trok zijn denken consequent door naar zijn daden, voegde zijn praktische leven naar zijn grondhouding en ging zelfvoorzienend op het platteland wonen.

Als je bedenkt dat we bezig zijn met ecocide – en dat geen van ons dat eigenlijk wil – is het duidelijk dat we op de een of andere manier niet goed doorhebben wat we dan wel aan het doen zijn. Dit heeft alles te maken met de manier waarop we tegen de ‘natuur’ aankijken. Alleen al door het zo te benoemen – ‘natuur’ – zijn wij behalve analist ook buitenstaander, en als buitenstaander ook al gauw beheerder, en als beheerder al gauw exploitant. Terwijl we tegelijk ook natuur zijn, wijzelf-natuur.*

Er is dus iets aan de hand met onze grondhouding. Volgens het ‘Dark Mountain Project’ moeten we onciviliseren om de aarde te redden. Of beter gezegd: op basis van hun filosofie is onciviliseren niet zozeer een oplossing ergens voor, maar een vanzelfsprekende uitkomst. Ik laat in de volgende vier afleveringen Kingsnorth aan het woord, zodat duidelijker wordt wat hij hiermee bedoelt. De ‘ik’ in de volgende afleveringen is dus Kingsnorth.

Je terugtrekken op het platteland is voor de meesten geen optie, maar ook in onze meer geciviliseerde posities is een deel van deze grondhouding toepasbaar.

Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.*

Een paar dingen hebben me uiteindelijk van die wanhoop gered. Eén daarvan was een geologisch, of zelfs een universeel, perspectief. We zijn geneigd naar de wereld te kijken door een antropocentrische lens: we zien vooral menselijke zorgen, die worden begrensd door ons korte leven en onze dagelijkse behoeften en verlangens. Een van die verlangens is de zorg dat datgene wat we altijd als ‘natuur’ hebben gekend, moet blijven zoals we het altijd hebben gekend. Gedurende het overgrote deel van haar bestaan bestond de natuur hier op aarde alleen uit eencellige organismen. De korte periode met een stabiel klimaat waarin menselijke beschavingen tot ontwikkeling zijn gekomen, is niet meer dan dat: een korte periode. Het is niet een of andere norm, want er is geen norm. Zonder de grote zuurstofcatastrofe of de inslag van de asteroïde waardoor de dinosauriërs werden uitgeroeid en wie weet hoeveel andere soortgelijke gebeurtenissen, zou niemand van ons hier zijn om te piekeren over de meest recente turbulente episode in de geschiedenis van deze planeet. Waarom zou de staat van de planeet waaraan wij ons hebben aangepast eeuwig blijven bestaan? Dat gebeurt met niets. De aarde is evenzeer een proces als een ding: ze verandert doorlopend. In deze periode van de geschiedenis zijn wij de kracht die haar kan laten kantelen naar een nieuwe toestand. Nu zullen we moeten leven met die toestand, hoe die ook mag zijn – als we dat kunnen.

Wat me allemaal, via een omweg, brengt bij het boeddhisme. Nadat ik jarenlang in de periferie van de boeddhistische manier van denken had rondgeslopen, grotendeels zonder het te weten, ben ik het afgelopen jaar pas naar mijn eerste retraite gegaan. Ik had geen speciale verwachtingen: ik voelde me er gewoon toe aangetrokken. Maar gedurende die vijf dagen van stilte en bezinning en zelfonderzoek ging er iets voor me open. Ik besefte, zoals ik nooit eerder had beseft, dat de wereld niet hetzelfde was als mijn perceptie ervan.

Nu ik dit opschrijf, lijkt het gênant voor de hand liggend, maar er is een verschil tussen iets intellectueel weten en het op een dieper niveau weten. Ik kijk naar een bos. Jij kijkt naar een bos. We zien verschillende dingen. Misschien ziet een van ons vloerplanken of zaagsel of biodiversiteit of een spiritueel toevluchtsoord of stilte of zeldzaam insectenleven of bepaalde mossen of bijzonder licht. Maar niets van wat we zien is van enig belang voor het bos zelf, of voor de organismen waaruit het geheel ervan bestaat. Het is gewoon wat het is. Het is er gewoon.

De natuur heeft ons niet nodig, en ‘uitsterven’ als denkbeeld is iets waar alleen mensen over tobben.

Wat betekent dit voor mij? Voor mij betekent het dat ik er nu een begin mee kan maken – let wel, alleen maar een begin – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, en om emotionele projecties die ik op de wereld leg waar ik doorheen loop te gaan begrijpen. Een van die projecties is een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn, en hoe ik in staat zou moeten zijn te helpen haar in een bepaalde toestand te behouden. De natuur zelf heeft ondertussen geen besef van die toestand. Ze beseft überhaupt niet dat ze natuur is. De natuur bestaat uit een gigantisch en complex geheel van levende wezens die doen wat ze doen. Ons zelfbewustzijn en onze behoeften behoren tot dat geheel.

Het is moeilijk voor ons om de werkelijkheid tot ons te laten doordringen dat de aarde een extinctiemachine is en dat het niets nieuws is. Ze heeft ons niet nodig en we hebben er geen controle over. De ‘ecologische crisis’ waar we zoveel over horen en waar ik zoveel over heb geschreven en waar ik zo hard aan gewerkt heb om haar te voorkomen – nou, wie zegt dat het een ‘crisis’ is? Dat zeggen de mensen – goedopgeleide, sociaal bewogen mensen wel te verstaan. Voor de aarde zelf is de holocene uitstervingsgolf geen crisis – het is gewoon een volgende verandering. Wie heeft bepaald dat de planeet in een toestand moet blijven die mensen nodig hebben en prettig vinden? Is dat niet een manier om vast te houden aan veranderlijke dingen, en iets wat ons beslist ongelukkig zal maken? Wanneer we campagne voeren om ‘de aarde te redden’, wat proberen we dan precies te redden? En welke aarde?

En toch. En toch ben ik in de loop van mijn leven langzaam gaan begrijpen dat de natuur, de aarde, de wereld – hoe je het maar wilt noemen – niet zomaar iets is waar ik me op bevínd, maar iets wat ik bén. Die dingen bestaan niet buiten me, ze zijn me, en ik ben die dingen. Er is geen buiten. (…)

Omdat ik deel uitmaak van deze aarde en er niet buiten sta, wil ik voor de vrachtwagens gaan liggen als ik zie dat er een oud bos wordt gekapt. En als ik zie dat een rivier vergiftigd wordt, wil ik dat voorkomen. (…) Omdat ik hier ben, omdat ik natuur ben, omdat ik aarde ben, schenden die dingen – voor mij – iets heiligs. En dat gevoel van schending gaat gepaard met een sterk verlangen om te proberen te voorkomen dat zulke onrechtmatige daden plaatsvinden, ook als die poging uiteindelijk zinloos blijkt te zijn.

Hoe lossen we dit probleem op, aangenomen dat het überhaupt een probleem is? Dat was een van de vragen die ik vorig jaar tijdens die retraite aan de leraar heb gesteld. De wereld mag dan eindeloos veranderen, zei ik, en mijn waarneming ervan mag geen enkel verband houden met de werkelijkheid ervan. Maar wanneer ik door het raam naar dat wilde landschap kijk, weet ik dat ik het zou willen beschermen als het zou worden bedreigd. Ik ben me ervan bewust wat de natuur nodig heeft en wat mijn plicht is. Wat is de werkelijkheid daarvan? Is het een illusie die ik niet moet proberen vast te houden – en als dat zo is, vereist een boeddhistische reactie dan passiviteit bij een confrontatie met vernietiging omdat vasthouden lijden veroorzaakt? Kan het goed zijn? Hoe kan het goed zijn?

Schenk er aandacht aan, dan weet je misschien wat je moet doen.

En de leraar, die uit de traditie van het zenboeddhisme kwam, zei eenvoudig: ga erbij zitten. Ga zitten bij wat het is en bij wat jij bent en kijk ernaar. Als je je zorgen maakt over het bos, ga dan naar het bos, ga bij het bos zitten – en schenk er aandacht aan. En dan weet je misschien wat je moet doen.

Dit antwoord ben ik nooit vergeten. Het herinnerde me aan het diepe gezonde verstand van het boeddhistische wereldbeeld: aan de verbonden kalmte achter de emoties en de rede, waardoor ik aanvankelijk, denk ik, werd aangetrokken.

Ga bij het bos zitten. Ik zit al mijn hele leven bij het bos. Ik denk al heel lang dat er een taal is die wij, beschaafde mensen, zijn vergeten en niet meer spreken. De spirituele schrijver en denker Thomas Berry noemde dit het ‘grote gesprek’ en hij was duidelijk over de betekenis ervan:

“We praten alleen met onszelf. We praten niet met rivieren, we luisteren niet naar de wind en de sterren. We hebben het grote gesprek verbroken. Door het gesprek te verbreken hebben we het universum versplinterd. Alle rampen die nu plaatsvinden zijn een gevolg van dat spirituele ‘autisme’.”

Elk wereldbeeld dat zinnig is, moet, denk ik nu, om mededogen draaien. Dat is de andere grote les die het boeddhisme me heeft geleerd. Mededogen komt op, als het opkomt, wanneer je bij dingen gaat zitten, wanneer je je tempo vertraagt, en aandacht schenkt aan de dingen en de behoeften ervan. Dat geldt evenzeer, zou ik zeggen, voor niet-menselijk leven als voor onze relaties met andere mensen. Zitten bij andere wezens, zitten bij andere mensen tot je voorbij je beperkte zelf komt en je kunt gaan verdiepen in dat van hen – dat lijkt me het punt waar alles om draait. Het is niet het einde van de zaak – het zou wel eens pas het begin kunnen zijn. Maar het is een begin. (…)

Er is overal op aarde een grote verandering op til. Die kunnen we niet voorkomen en de gevolgen ervan zullen niet prettig zijn voor de mensheid. (…) De toekomst biedt chaos, onzekerheid, verlies. Als je dat ontkent, ontken je de werkelijkheid. Als we doen of we er meer greep op hebben dan het geval is en we ons vastklampen aan handige ‘oplossingen’ alsof de wereld een wiskundige puzzel is die we met de juiste vergelijkingen kunnen oplossen, is dat net zo’n vorm van ontkenning. Er gaat een afgrond voor ons open. Die stelt alles wat we meenden te weten over onze cultuur en over de natuur op de proef. We moeten erin kijken en ons concentreren op wat we kunnen zien.

‘Ga erbij zitten,’ zei de leraar. Het is een gangbaar zen-antwoord, en hoewel sommigen ervoor kunnen kiezen het op te vatten als een soort schouderophaling, is het voor mij het tegenovergestelde daarvan. Eigenlijk wordt er gezegd: schenk er aandacht aan. Onze cultuur is hopeloos in aandacht schenken. Ze verheerlijkt actie en kleineert overpeinzingen. Reacties op de ecocide die zich op het moment om ons heen voltrekt zijn meestal geformuleerd als agressieve eisen voor ogenblikkelijke ‘actie’ – elke actie, hoe inefficiënt ook, is kennelijk beter dan niets. Maar zo werkt het niet.

‘Door uit de milieubeweging te stappen, keer ik me niet tegen actie of politiek,’ zegt Kingsnorth, ‘maar tegen valse hoop. Tegen organisaties die zeggen dat we met één grote actie de wereld kunnen redden, terwijl ze weten dat dat zo helemaal niet kan.’

Mijn jaren bij de milieubeweging hebben me laten zien dat valse hoop erger is dan geen hoop, en dat inefficiënte actie slechts tot wanhoop leidt, vooral wanneer verwoede activiteit moet voorkomen dat we de werkelijkheid van onze beperkte macht onder ogen zien. Vroeg of laat zal die dam barsten. Voordat je ergens doeltreffend iets tegen kunt doen, moet je het begrijpen – en dan kom je bij het zitten uit. Dan is aandacht belangrijk. Dan zul je er wat aan hebben om jezelf af te pellen in het aanschijn van de onverschilligheid van de natuur.

Wat gebeurt er als je bij de aarde zit? Als je je hand uitsteekt en haar aanraakt, als je haar tot getuige roept? Wat gebeurt er als je je eigen behoeften en eisen laat wegvallen en de wereld buiten je ziet zoals ze is? Ik zou willen aanvoeren dat we met de juiste mate van aandacht wellicht te weten komen wat goed is voor ons als individu en wat nuttig is om te doen. Dat wil niet zeggen dat alles goed zal aflopen. Alles zal niet goed aflopen. Het hoeft ook niet te betekenen dat we uiteindelijk minder verward zullen zijn, minder in tweestrijd zullen verkeren. Het betekent evenmin dat we nooit meer de wanhoop nabij zullen zijn door het besef van wat we hebben gedaan en wat we nog steeds aan het doen zijn en wat we allemaal kwijtraken en nooit meer zullen kunnen terughalen.

Maar het betekent wel, dat zou in elk geval kunnen, dat we in staat zijn die gevoelens te dragen, te begrijpen en alles misschien met elkaar te verzoenen. Het betekent wel dat we klaar zijn met ontkenningen en projecties en valse hoop en valse wanhoop. Als we bij de aarde gaan zitten, bij de bomen en bij de grond, de wind en de nevel, en daar aandacht aan schenken, weten we misschien wat we moeten doen en hoe we daarmee kunnen beginnen, ongeacht de last die we bij ons dragen tijdens het lopen. (Tot zover Paul Kingsnorth.)

Kingsnorth heeft dus het actietoneel verlaten en is met zijn gezin in de natuur gaan wonen, in een Iers dorp, ‘om te leren voedsel te verbouwen en paddenstoelen te vinden, om te leren werken met de zeis en te leren luisteren naar de wildernis,’ zo schrijft de VPRO-gids in verband met de Tegenlicht-uitzending die aan hem gewijd was.* De groenen hebben zich volgens hem laten inkapselen. ‘Hun strijd tegen de doorgaande verwoesting van de wereld door onze grenzeloze consumptie heet tegenwoordig ‘duurzaamheid’, erger nog: CO2-reductie. Terwijl we allemaal wel voelen dat er een grote val komt. Ons rijk wordt van binnenuit uitgehold.’

Samen met Dougald Hine schreef Kingsnorth het manifest Onciviliseren, waarin ze drie stellingen formuleerden. Eén: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En drie: ‘We geloven dat de wortels van deze crisis liggen in de verhalen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’

De meesten van ons hebben er moeite mee de werkelijkheid onder ogen te zien; eerder voelen we ons dan verloren.

Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld. Zo’n kijk op de wereld is een dicht verknoopt netwerk van begrippen, geloofszaken en waarden in iemands hoofd. Een goed ontwikkelde kijk op de wereld biedt ons een geestelijk raamwerk om zaken en gebeurtenissen om ons heen te interpreteren, zodat we goed kunnen gedijen. Het geeft ons criteria om te bepalen wat goed en slecht is, wat belangrijk en onbelangrijk is en welke handelingen ons gaan opleveren wat we willen en welke dat niet doen. We weten ermee waar we zijn, niet alleen in tijd en ruimte, maar ook in ons sociale milieu.*

Onze kijk op de wereld levert ons dan ook de basisideeën waarmee we onze eigen, persoonlijke verhalen maken. Ja, die fundamentele kijk op de wereld maakt ons op allerlei manieren tot wíe we zijn – levert onze persoonlijke identiteit, allereerst als individu, maar ook als lid van groepen, zoals van onze familie tot aan ons geslacht, beroep en natie. Door onze kijk op de wereld weten we wat het inhoudt om lid te zijn van een bepaalde groep en hoe we onderscheid moeten maken tussen wie erbij horen en wie niet.

Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Met de juiste soort hoop en met begrip hoe hoop eruit zou moeten zien, motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen.* En met meer agency durven we – in wisselwerking – die andere kijk op de wereld weer beter aan, die kijk die menselijker en vruchtbaarder is dan die nu dominant is.

Wil hoop een motiverende kracht zijn dan moet het iets kunnen omarmen, heeft het een thema nodig dat mensen in de gelegenheid stelt om de heldenverhalen die ze ieder voor zich hebben, in elkaar te weven, tot een verhaal waarin je gezamenlijk mee wilt gaan. Dat thema moet een positieve kijk op de toekomst behelzen. Er is een transformatieve visie nodig. We moeten samen tot alternatieve kijken op de wereld komen die het raamwerk bieden voor die visie. We moeten onze hoop opnieuw uitvinden.

Eerlijkheid en hoop staan op een gespannen voet met elkaar. We weten, als we eerlijk zijn, dat we nog heel weinig tijd hebben om ervoor te zorgen dat het niet verkeerd met ons afloopt. Zonder hoop zijn we reddeloos verloren, maar met hoop maken we nog een kans. Psychologen omschrijven hoop gewoonlijk als een geestesgesteldheid – als iemands verlangen naar bedachte, gewenste toekomstige omstandigheden. En ze hebben laten zien dat het verliezen van de hoop ons gevoel van agency fataal kan verzwakken, waardoor de slechte afloop waar we bang voor zijn als vanzelf uitkomt. Toch hoeven we de moed niet te laten zakken.

We moeten onszelf dus vooral niet wijsmaken dat er geen hoop is. Misschien biedt Tolkien uitkomst.

Mordor is in het boek van J.R.R. Tolkien In de ban van de ring het ongenaakbare, kale door bergen omgeven gebied in het oosten van Midden-Aarde. Vandaar stuurt de Zwarte Vorst Sauron zijn brute helpers eropuit om de ene ring, de ring van macht, voor hem te vinden. Krijgt Sauron die ring pakken, dan wordt hij onverslaanbaar en gaat de hele wereld ten onder.

Het is Frodo, de hobbit, die de ring heeft. Gandalf, de tovenaar, maakt Frodo duidelijk dat de enige manier om de ring voor altijd uit handen van Sauron te houden, is door hem middenin Mordor, het machtscentrum van Sauron, in de vuren van de Doemberg te gooien.

Homer-Dixon schrijft dat dit een idioot idee lijkt. Niet alleen krijgt de kwade invloed van de ring iedereen in zijn greep die hem in zijn of haar bezit heeft (al lijkt Frodo minder bevattelijk dan anderen), in Mordor stikte het van de orks en allerlei andere trawanten van Sauron, die doen wat hij met zijn boze oog ziet dat er moet gebeuren.

En dan, om alles nog erger te maken, ruziën de verschillende volken die de Midden-Aarde, buiten Mordor, bevolken al eeuwen met elkaar. En ook al zouden ze onderling op één lijn kunnen komen, dan leggen hun gezamenlijke legers het in een aanval op Mordor om de Doemberg te bereiken geheid af tegen de verdedigingswerken van Sauron. Het idee om stiekem, achter de rug van Saurons enorme leger, Mordor binnen te dringen en zonder dat zijn alziend oog het opmerkt de Doemberg te bereiken, lijkt al net zo belachelijk. De toestand is echt hopeloos.

Toch niet, zo komen we te weten. Om de ring naar de Doemberg te brengen en Sauron te verslaan is een flinke portie geluk nodig, heel wat tovenarij (het is tenslotte een fantasyboek), maar ook – iets wat de lezer minder opvalt – een enorme hoeveelheid slinksheid – emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen.

Al vroeg wordt er een groep geformeerd, het ‘Gezelschap van de Negen’, om het probleem op te lossen. (Dat gezelschap bestaat uit de hobbits Frodo, Sam, Merijn en Pepijn, de elf Legolas, de tovenaar Gandalf, de dwerg Gimli en de mensen Boromir en Aragorn.) Binnen deze groep wordt onderling volop geruzied, zodat het gezelschap meermalen uiteen dreigt te vallen. Maar er zit wel tenminste één vertegenwoordiger in van elk belangrijk ras dat door Sauron wordt bedreigd, ook al zijn sommigen als water en vuur. Ze leren elkaar op den duur, onder extreme druk, te respecteren en gaan zelfs van elkaar houden. Voor het welslagen van de onderneming is het ook belangrijk dat in het team allerlei talenten zijn samengebracht: elk lid levert een essentiële eigen bijdrage, die onontbeerlijk is voor het uiteindelijke welslagen van de onderneming.

Staan wij ook voor zo’n alomvattende strijd? Het lijkt er wel op (als we het tenminste voor onszelf kunnen toegeven).

Aan het begin heeft niemand enig benul hoe ze de ring naar de Doemberg moeten brengen: hoe dieper ze in de toekomst proberen te kijken, hoe groter de onzekerheden worden. Zoals de halfelf Elrond, heer van Rivendel, adviseert: ‘Niemand kan voorspellen wat er zal gebeuren, of we nu deze route kiezen of een andere.’ Daarom houden ze om te beginnen hun plan simpel en onderzoeken wat het eerst op hun weg komt – die zone van onzekerheid die net buiten de rand van het bekende ligt – door stap voor stap op weg naar Mordor te gaan.

Ze onderkennen dat ze al doende moeten uitvogelen hoe de zaken ervoor staan, onderweg wijzer wordend, terwijl ze hun plannen constant aanpassen en hun twijfels en angsten voortdurend proberen te beheersen. Onderweg vragen zij zich af of ze niet beter kunnen omkeren. Ze laten zich afleiden door kleinere, meer haalbare doelen. Sommigen splitsen zich af om naar huis te gaan teneinde de verdediging van hun eigen raciale groep tegenover de komende storm op zich te nemen. De flauwe hoop die ze nog hebben, ligt onder vuur.

Het gezelschap valt spoedig uiteen vanwege intern verraad en externe aanvallen. Later verenigen sommige leden zich weer, splitst het gezelschap zich opnieuw op, waarbij Frodo en zijn vriend Sam proberen hun bestemming alleen te bereiken. Tenminste, ze denken dat ze er alleen voor staan. In werkelijkheid overlegt elk ander lid van het team herhaaldelijk hoe ze Frodo kunnen helpen en ze handelen daar ook naar – zelfs zonder dat er communicatie tussen hen mogelijk is.

Het verhaal bereikt zijn hoogtepunt als de meesten van het team – uiteindelijk weer verenigd – de restanten van hun legers samenbrengen aan de verre grens van Mordor, om Sauron af te leiden, zodat Frodo en Sam ongezien naar de top van de Doemberg kunnen klimmen. Ze weten dat het een enorme gok is, dat het ervan afhangt dat ze Frodo’s fysieke en mentale gesteldheid goed inschatten, net als de plek waar hij zich bevindt op de flanken van de Doemberg.

Het hoeft ons niet te verbazen dat het goed afloopt. De ene ring wordt vernietigd, al gebeurt het een beetje per ongeluk, nadat Frodo zich toch door zijn macht laat inpalmen. De Midden-Aarde is min of meer gered, al gaat dat ten koste van een diepgaande en onomkeerbare verandering.

Dit verhaal van Tolkien is niet voor niets tijdloos. Het laat zien wat we nodig hebben, wil onze hoop tegelijk sluw en machtig zijn. We moeten een heldere, motiverende kijk hebben op waar we naartoe willen. We moeten ook weten uit te vinden welke route we daarvoor moeten volgen. En we hebben een bedachtzaam begrip nodig van de zienswijzen en motieven van de mensen die ons daarbij onderweg kunnen helpen – net zo goed als van degenen die ons misschien zullen proberen te stoppen. Het herinnert ons er ook aan dat we veel effectiever zullen zijn als we er (geestelijk en praktisch) klaar voor zijn om onze visie te hercalibreren, net als ons oordeel van de beste te volgen route en onze beoordeling van andermans kijk op de dingen.

Tolkien heeft een diepe kijk op hoop.

Hoop is absoluut een van de centrale thema’s in het boek In de ban van de ring. Het woord komt er driehonderd keer in voor. Tolkien verloor in de Eerste Wereldoorlog aan de Somme al zijn vrienden en schreef het boek tussen 1937 en 1949, ook een bijzonder sombere tijd. ‘Is daar niet een parallel te zien?’ vroegen literatuurcritici zich af. Stond het ‘kleine Engeland’ er niet helemaal alleen voor tegenover Hitlers enorme overmacht?

Tolkien zelf wees zulke pogingen tot duiding van de hand. Maar misschien hielpen ze hem wel om tot zijn verfijnde en subtiele begrip van hoop te komen, zoals dat naar voren kwam in de ongepubliceerde passages, die onder redactie van zijn zoon postuum gepubliceerd werden. Zo maakte Tolkien in een conversatie over hoop tussen een elvenkoning en een wijze vrouw een onderscheid tussen twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.

Veel christelijke commentatoren zagen in estel het geloof dat god ons niet zal verzaken, ook al wijst alles erop dat we gedoemd zijn. Andere fans bezweren ons dat Tolkien zich geheel afzijdig hield van hoop, omdat hij het als het sentiment van dwazen zag; zijn strijders houden vol door niets meer dan hun hartstochtelijke betrokkenheid en optimisme, wat de toekomst ook brengen zal.

Homer-Dixon gelooft niet dat dit klopt. Tolkien was zeer goed onderlegd in de Noorse, Germaanse en Keltische mythologie. De helden bezitten eerder de Finse deugd ‘sisu’, die zoiets is als ‘strijdbare volhardenheid’ of ‘taaie onverzettelijkheid’ en duidt op een innerlijke morele kracht als de zaken er hopeloos voor lijken te staan. Tolkiens helden uiten regelmatig iets wat veel weg heeft van amdir, een hoop gebaseerd op kennis (evidence) en logica (reason). Ze mogen geloven dat hun kans om er goed uit te komen heel erg klein is, maar ze jagen die kans toch na, zich volkomen bewust van de risico’s die zo’n keuze met zich meebrengt.

Maar Homer-Dixon gelooft vooral niet dat het klopt dat Tolkien zich afzijdig hield van hoop, omdat hij keer op keer een andere bron van hoop naar voren brengt. Dat komt het duidelijkst naar voren in de opmerkelijke woorden van Gandalf bij de vorming van het gezelschap bij het beraad van Elrond. Onder druk van de gedachte dat de taak om de ring naar de Doemberg te brengen een daad van wanhoop of gekkenwerk is, antwoordt de tovenaar: ‘Wanhoop of gekkenwerk? Het is geen wanhoop, want wanhoop is er alleen voor degenen die al zeker weten hoe het afloopt. En dat weten we niet. Het is wijsheid om, wanneer alle andere routes zijn afgewogen, te zien dat iets noodzakelijk is, al kan dat degenen die zich aan valse hoop vastklampen, als gekkenwerk voorkomen.’*

Zo komen we tot een beter begrip van de hoop die ons misschien kan redden.

Als we onze toekomst met enige kans op succes tegemoet willen treden, dan moeten we om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten met de beste beschikbare kennis de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien (de klimaatverandering, pandemieën, economische spanningen en politiek extremisme), mét alle beperkingen en onzekerheden die daarbij horen. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ door die gewenste toekomst zelf te realiseren.

‘Hopen op’ gebruiken we voortdurend, bijvoorbeeld als we hopen dat het beter weer wordt. Het is een hoop waarbij we slechts kunnen afwachten; we hebben er niets over te zeggen. Als we daarentegen zeggen ‘Ik hoop morgen in mijn moestuin te werken’, bedoelen we dat we dat van plan zijn, maar dat we nog even moeten afwachten of het ook zover komt. Hier hebben we bepaald invloed, want ook al regent het pijpenstelen, we kunnen het toch doen.

Met de psychologische stap van ‘hopen op’ naar ‘hopen om’ maken we onszelf actieve ‘agenten’ in het verhaal van die toekomst. We gaan over van toeschouwers naar voorvechters, die een rol te spelen hebben. Het zet ook het object van onze hoop – ons visioen van een gewenste toekomst – om in een stel duidelijke doelen waarvoor we ons kunnen inzetten om die te bereiken.

Bij de keuze voor ‘hopen om te’ moeten we wel enig vertrouwen hebben in onze agency. We zagen in aflevering 30 dat er een wisselwerking is tussen het doel dat we hopen te bereiken en onze agency om dat ook daadwerkelijk te doen – ons vermogen om vol te houden, zoals het gezelschap dat doet in het verhaal van In de ban van de ring. De agency is hier zowel input als output. Het kan bij wanhoop een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, of, bij hoop, een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig.

Eerlijke hoop is een morele houding, want het uitgangspunt is het morele belang om je bij de waarheid te houden. Slimme hoop is gebaseerd op een diep inzicht in onze fundamentele kijk op de wereld die we in aflevering 30 bespraken en hoe die ons motiveert. Machtige hoop is een psychologische houding. Daarbij motiveert een visioen van een positieve toekomst en een heldere routekaart van de strategie om daar te komen, de agency. Het gaat erom de drie componenten niet los van elkaar te zien, zoals in de verschillende wetenschappelijke vakgebieden gebeurt, maar in combinatie.*

Alles wat we op 4eco schrijven over ‘weten’, inclusief de bedenkingen bij het heersende paradigma, hoort om te beginnen bij de eerlijke hoop, het noodzakelijke realisme van de eerste alinea. Er hoort een expliciete, morele houding tegenover waarheid bij: we willen weten wat waar is en wat dat betekent voor moreel, goed gedrag.

Sluwe hoop is strategisch slim. Als we begrijpen wat de verschillende mensen waarmee we te maken krijgen ervan vinden, kennen we onze mede- en tegenstanders. We weten ook hoe ze over ons denken. En we kunnen onze beweging of aanpak hierop enten om tot een ‘gezelschap’ te komen zoals bij In de ban van de ring.

En onze hoop ontleent macht aan een pragmatisch visioen van een toekomst die ons echt ter harte gaat – en ons met morele passie vervult – en van prikkelende wegen naar die toekomst. Het is een visioen dat duidelijk omschreven waarden, doelen en identiteiten weerspiegelt die de mensheid verenigen rond een aansprekend gemeenschappelijk doel.

Dat is de hoop die we moeten oproepen, de hoop die ons kan sturen.

Zo eindigen we deze ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ toch nog hoopvol. Over dat visioen van de toekomst zal waarschijnlijk nog wel een artikel volgen, dat zich niet tot de klimaatproblematiek beperkt en daarom naast deze serie komt te staan.


Post scriptum

Tot nu toe hebben wij een kritische beschouwing van onze fundamentele kijk op de toekomst niet tot onze harten toegelaten. We leven met een toekomst in ons hoofd die in het verlengde ligt van het verleden. Of het nu om onszelf gaat, om de overheid of om het bedrijfsleven, een werkelijk besef van de wereld waarin we zijn aanbeland, is er nog niet; van een echt schuivend paradigma is nog geen sprake. Maar er zijn zaadjes gezaaid.

In 2021 zal in drie etappes het zesde rapport van het IPCC verschijnen, het eerste deel in april. En als de tekenen mij niet bedriegen, zou dit rapport alles wel eens vloeibaar kunnen maken, het nog bestaande vertrouwen op een ‘oude’ toekomst onderuit kunnen halen.

Ook al heeft wie zich serieus in het klimaat verdiept meestal wel door dat de tak waarop we zitten al bijna is doorgezaagd, de meesten van ons realiseren zich dat nog niet. Maar dit rapport zou dan dus tot bijna iedereen doordringen, het bij ons allen binnenbrengen.

Als dit zesde rapport onze zekerheden inderdaad onderuit haalt, komt er misschien ruimte voor het proces dat in de laatste aflevering, hierboven, beschreven wordt, ruimte om een nieuwe weg naar een nieuwe toekomst te verkennen. Een weg die van de route van het Lokale naar het Globale afbuigt naar het Aardse.

Ik hoop daarop.

Jan van Arkel