Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?