Kredietspeculaties bij opkopingen zijn een Amerikaanse uitvinding. De bankiers bedachten een manier om een bedrijf te laten betalen voor zijn eigen verandering van eigenaar of beheerder, dus het te laten betalen om zichzelf over te laten nemen. Aanvankelijk is er meestal een oorlog aan de gang tussen bieders op een deel van de aandelen dat beslissend is om het bedrijf te beheren. De winnaar brengt wat geld van zichzelf mee, maar steekt zich ook zwaar in de schulden om die aandelen en opties te bemachtigen. Dat is minder gewaagd dan het lijkt, want de aandelen en opties dienen als onderpand voor de lening, en de oorlog tussen bieders drijft op zichzelf de prijs op. Het verbazingwekkende is dat wie in deze strijd het beheer verwerft, dat als handvat kan gebruiken om het bedrijf dat hij heeft overgenomen, te verplichten de aandelen te kopen die hij voor de overname nodig had. Om dat te doen moet het bedrijf zich in de schulden steken – een grote schuldenlast. Als het voor dat doel niet genoeg geld bijeen kan brengen tegen gewone banktarieven, treft het een regeling met een bankiershuis dat gespecialiseerd is in zulke investeringsproblemen. Dat brengt een voorraad obligaties in omloop die feitelijk gedumpt worden: ze worden verkocht aan investeerders die meer dan het gewone risico willen lopen in ruil voor meer dan de gewone rente, zeg vijftig procent meer. Kortom, het bedrijf waarover het beheer zojuist is overgenomen, leent om voor de eigen overname te betalen.

Moet je dit oplichterij noemen? Vanuit het handelssyndroom wel. Maar voor wachters is het gewoon ‘gebied veroveren’. Voor een veldtocht moest geleend worden. En die lening moet het veroverde gebied betalen: het betaalt voor de eigen overname met de opbrengst van plunderingen, schattingen, belastingen en natuurlijke hulpbronnen.

Terugbetalingen zijn voor die zwaar gebukt gaande bedrijven op verschillende momenten verschuldigd. Voor de dringendste kunnen de nieuwe bestuurders goedlopende afdelingen of dochterondernemingen verkopen. Ze proberen gewoonlijk de minst winstgevende weg te doen. Als niemand die wil nemen, kunnen er afdelingen of dochterondernemingen gesloten worden om de bedrijfsmiddelen te verkopen: voorraden, machines, onroerend goed. Dat betekent dat de werknemers zonder werk komen te zitten. Maar banen gaan er in elk geval verloren. Om de rentelast te kunnen dragen, en op de lange duur het geleende geld terug te kunnen betalen, worden andere kosten beperkt. Het is een pijnlijk proces van uitmergeling.

Allerlei omstanders raken in deze netten verstrikt. Sommige onschuldig, andere uiteindelijk niet zo onschuldig. Bedrijven die een grote schuld aangaan, moeten de geldverstrekkers kunnen verzekeren dat ze in staat zullen zijn de last te dragen. Voldoende zekerheid kan geboden worden door een ‘solvabiliteitsverklaring’ van een accountantskantoor dat de boeken heeft nagezien en dat onderzocht heeft wat erachter zit. Dat volstaat alleen doordat accountantskantoren vertrouwd worden. Gewoonlijk voegen ze zich nauwgezet naar het handelssyndroom en stellen ze eerlijkheid boven alles. Dat is de rol die ze in het handelsleven spelen: het verzorgen en garanderen van eerlijke boekhoudingen. Maar bedrijven die wanhopig naar geldmiddelen zochten, boden hen extra veel geld voor niet te rechtvaardigen solvabiliteitsverklaringen.

Je zou verwachten dat een gerespecteerd accountantskantoor zijn goede naam niet voor extra geld te grabbel gooit (om nog maar te zwijgen van de rechtszaken die aangespannen kunnen worden door ten onrechte in slaap gesuste schuldeisers). Maar ze deden dat toch, onder de druk van die klant die dreigde zijn accountantszaken elders onder te brengen, dus uit een fout soort concurrentie-overweging. En onder druk begeven ook andere deugden het. Accountantskantoren stonden evenzo onder druk om nieuwe inkomstenbronnen aan te boren, want de bedrijven die klant waren, liepen door fusies sterk in aantal terug.

Bij de spelletjes met het dumpen van obligaties bij schulden door kredietspeculaties, raakte tenslotte de hele maatschappij min of meer betrokken, via verzekeringspolissen, pensioenfondsen en dergelijke, waar veel werknemers klant van zijn. Aan het eind van 1987 hadden verzekeringsmaatschappijen zo dertig procent van de gedumpte obligaties in handen. Beleggingsmaatschappijen en beheerders van geld, waaronder beheerders van institutionele fondsen, zoals het kapitaal van universiteiten, hadden ook dertig procent. Pensioenfondsen vijftien procent. Spaarbanken acht. Het dumpen van obligaties was erg Amerikaans. Buitenlandse investeerders hadden bij elkaar maar vijf procent in handen.

Het bovenstaande is een beetje gekleurd. De logica van waaruit concernvorming, vijandige overnames en kredietspeculaties bij opkopingen onschadelijk of zelfs heilzaam waren, is eruit weggelaten. Om eerlijk te blijven, moeten ook zulke gezichtspunten aandacht krijgen. Het kopen en verkopen van organisaties is in wezen niets anders dan het kopen en verkopen van wat ook. Op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om voor het eigen beheer te betalen, is in wezen niets anders dan op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om nieuwe machines te kopen. Zelfs vijandige overnames kunnen alleen maar slagen als er voldoende aandelen in handen vallen, en dat gebeurt gewoonlijk door vrijwillige afspraken, door overeenkomsten met verkopers van aandelen. De gesloten en ontmantelde fabrieken droegen, zelfs in gevallen waarin ze als producenten geen schulden maakten, te weinig bij aan de gezamenlijke winst en daarom ging de bijl erin. Volgens deze redenering wint het algemene economische belang erbij, wordt dit begunstigd als machines en andere bedrijfsmiddelen in handen van ondernemers komen die er beter in slagen winst te maken.