Is ‘piekolie’ nou een idee dat niet klopte, of is er toch iets aan de hand? En wat zijn de gevolgen? Dat is het thema van het artikel ‘Energie, piekolie en transitie’ van Gertjan Cobelens en Jan van Arkel in de rubriek Energie. Lees om te beginnen het artikel ‘Piekolie’ (uit 2018) nog eens door. De ‘paradox van de piekolie’ daaruit wordt nog eens opgehaald in aflevering 1. Daar vind je ook een inhoudsopgave van dit artikel. In aflevering 2 tot en met 4 wordt de zaak nog eens op een rijtje gezet.

Dat leidt tot de vraag of piekolie er nu echt aankomt. Daartoe wordt eerst een onderscheid gemaakt in soorten olie en in soorten reserves. Zie aflevering 5.

De vraag is: Hoe kom je te weten hoeveel olie er nog in de grond zit (en van welke soort)? Dat weet je door seismische gegevens, boorresultaten en de productiecijfers over de duur van de winning. Met de eerste twee wordt de omvang van olievelden bepaald; de laatste is de aftrekpost. Maar veel van die cijfers zijn onbetrouwbaar of ze zijn niet openbaar. We zijn hier aanbeland in de analyse van drie doorgewinterde analisten: Jean Laherrère, Charles A.S. Hall en Roger Bentley.

De gegevens van de Amerikaanse overheidsdienst EIA, de OPEC, de Statistical Review of World Energy Oil and Gas Journal van BP en ten slotte van World Oil zijn niet allemaal even betrouwbaar. Zie aflevering 6. Een accurater beeld van de bewezen oliereserves komt van een viertal consultancy-bedrijven: Rystad Energy, IHS Energy, Wood Mackenzie en Globalshift Ltd.

In drie grafieken worden: de wereldwijde bewezen reserves uit diverse bronnen – de vondsten van ruwe olie en de winning van 1900-2020, en de oliereserves die nog over zijn op basis van politiek-financiële bronnen – vergeleken met technische bronnen. De boodschap van de groene lijn in de grafiek in aflevering 7 over het laatste is feitelijk dramatisch. De politiek gaat uit van een totale wereldreserve van ruim 1.700 Gb, maar die moet volgens de drie auteurs bijgesteld worden naar zo’n 750 Gb. Deze resterende voorraad is – bij het huidige verbruik – slechts toereikend voor 25 jaar. Het oppompen kan nu nog prima lijken te gaan, terwijl we toch dicht tegen een limiet aan de aanbodzijde aanzitten.

Maar hiermee zijn we er nog niet. We moeten ook kijken naar het begrip ‘uiteindelijk winbare olie’ (‘ultimately recoverable oil’ of URR), vanwege de vondst van nieuwe olievelden; van extra onconventionele oliewinning; en van betere technologie en een hogere olieprijs die nieuwe klassen olie winbaar maakt. De resultaten daarvan staan in de grafiek in aflevering 8. We zien dat de winning van de conventionele olie het toppunt al bereikt heeft en sinds 2005 op een soort plateau is blijven hangen. De technologie om de schalie-olie te winnen bracht respijt, maar we naderen nu ook het eind van deze bescheiden bonanza. De winning van onconventionele olie gaat ons niet uit de brand halen, want die is te duur. Dit perspectief wordt verder uitgewerkt in aflevering 9, ook wat de gevolgen voor de klimaatverandering zijn.

Ondanks de duurzaamheidsrevolutie blijft de oliewinning op een hoog peil. Hoe kan dat en kloppen die cijfers wel? Dat is het onderwerp van aflevering 10. Doen wat echt nodig is – én een snelle transitie én het gereglementeerd afschalen van fossiele brandstoffen – leidt tot economische trammelant. Dat roept weerstand op. De hoge cijfers komen van de definitie van olie waarin allerlei minder gunstige substanties worden meegeteld: 30 procent is petroleumcondensaat, aardgascondensaat, biobrandstoffen en raffinage-proceswinsten. Die hebben een energiedichtheid van slechts 67 procent van conventionele olie en ook de energiedichtheid van ‘nieuwe’ olie is doorgaans lager is dan de Ghawar-olie, omdat die van grotere dieptes in de aardkorst komt waar de koolstofketens korter zijn. Dit levert minder diesel op, de brandstof waar de economie op draait (aflevering 11).

Aflevering 12 vraagt wat niet economisch, maar sociaal en ethisch wenselijk is. Wat doet die transitie met ons? De overgang naar een fundamenteel ander energiesysteem, van fossiele fondsen naar stromen van de zon en de wind, zal een rechtstreekse weerslag hebben op hoe onze samenlevingen en ons gedrag evolueren. Daarover gaat aflevering 13. Waar het grote zaken betreft lijkt het Gertjan nuttig om je eerst af te vragen voor welk probleem je een oplossing aandraagt, hoe dat probleem en die oplossing zich tot elkaar verhouden en waar in die oplossing mogelijk schadelijke effecten optreden die weer tot nieuwe problemen kunnen leiden. Dat heeft vergaande gevolgen voor de huidige aanpak.

In aflevering 14 komen de gevolgen voor het klimaat aan bod. Ook hier geldt weer welke bril je op hebt. Houd je vast aan een getal als ‘maximaal 2 graden opwarming’ dan mis je dat de opwarming intussen niet meer 0,18 graad per decennium is, maar al 0,27 graad en dat de modellen veel onderschat hebben. Aflevering 15 gaat over het afkoelend effect van de enorme hoeveelheid kunstmatige aerosolen die we in de atmosfeer brengen. We zullen moeten dealen met de extra opwarming die elektrificatie oplevert. Hoe? Daarvoor geeft de aflevering een aanzet.

Dat roept de volgende systeemvragen op: Hoeveel gaat de transitie kosten in termen van geld, energie en extra koolstofemissies? En hoe zit het met de economie, EROEI en materiaalschaarste? Dat is thema van aflevering 16.

Aflevering 17 en 18 ten slotte gaan over de IAM-modellen waarin het politiek gewenste of haalbare centraal staat, en de modellen uit de systeemdynamica waar de beste gegevens het verhaal vertellen. Van de laatste soort worden er twee behandeld. (Hierover gaat ook heel hoofdstuk 2 van het boek van Michael Albert.) Beide gaan over EROEI, dat beschouwd wordt als de sleutel tot het welslagen – of mislukken – van de energietransitie. Die zal de komende decennia enorm dalen, wat onze huidige levenswandel onhoudbaar maakt. Hoe meer we treuzelen, hoe meer pijn de transitie zal doen.