Ons geld, @nder geld 4: Een booster voor de lokale economie
JAN VAN ARKEL*
Stadsbesturen maken eigenlijk nooit werk van de bestaande lokale economie. De Engelse stad Preston is een leerzame uitzondering. Deze oude* stad ligt even ten noorden van Liverpool en Manchester. Zij heeft zelf 120.000 inwoners,* maar met haar omgeving komt het aantal beduidend hoger uit. De hoogtijdagen van de textielindustrie liggen in een ver verleden.* Voor de Tweede Wereldoorlog kwam er andere industrie voor in de plaats. Maar ook die vertrok weer en vanaf 1970 kwam langzaam de klad in de lokale economie.* De maatregelen die men aanvankelijk nam waren typisch van de soort die Jane Jacobs beschrijft bij een stad als Detroit: achterbuurten slopen, snelwegen aanleggen en winkelcentra bouwen (ook buiten de stad!).*
Na de financiële crisis van 2007-2008 ging het extra slecht met Preston. In 2012 was de werkeloosheid 15 procent. In datzelfde jaar sneed de regering in Londen zeer fors in de gemeentelijke financiering. De nieuwe Labourmeerderheid in de gemeenteraad vroeg zich toen af: hoe krijgen we een nieuwe impuls?*
Er werd een drastisch besluit genomen. Vanaf 2013 richtte Preston zich op het stimuleren van de lokale economie door het lokaal inkopen te bevorderen.* Dit gebeurt met de campagne Community Wealth Project.* De eerste fase hierbij is het overtuigen van inkopende instellingen om mee te doen. En dan nagaan waar ze hun geld besteden en of dat niet vaker lokaal kan. Dit lukte in Preston wonderwel. Zes semipublieke en non-profit-instellingen meldden zich aan: het politiebureau, het ziekenhuis, twee scholen, natuurlijk de gemeente zelf en ook een buurgemeente. Manager Derek Whyte zegt daarover: ‘Ik denk dat we geholpen zijn door het feit dat al onze instellingen zeer sterk bij de gemeenschap betrokken zijn.’ Er werd nagegaan hoe het tijdens het boekjaar 2012/13 zat met de top-300-leveranciers van deze zes deelnemers: hoeveel geld is er uitgegeven en waaraan, hoeveel is er weggelekt, hoe is de verhouding tussen de uitgaven aan grote, middelgrote en kleine ondernemingen?
Het valt best te begrijpen dat instellingen hun geld buiten de regio besteden: Grote leveranciers zijn beter vindbaar dan kleine lokale die niet aan gelikte marketing doen en omvang wekt bovendien vertrouwen. En de grote zitten nu eenmaal vaker buiten de regio. Als een instelling er voor iets anders al een relatie heeft met één afdeling van een groot bedrijf, stapt deze als klant makkelijk over naar een andere afdeling van datzelfde bedrijf en onderzoekt lang niet altijd hoe het zit met het lokale aanbod.*
De deelnemers bleken samen 750 miljoen pond per jaar uit te geven. Slechts 5 procent werd in Preston besteed en zelfs als je keek naar wat er in heel Lancashire County werd ingekocht kwam dat niet boven de 34 procent. 458 miljoen pond lekte dus helemaal weg. Ook de gemeente zelf besteedde slechts 14 procent lokaal. Vijf procent meer zou de lokale economie jaarlijks dus al met 37 miljoen pond oppeppen.*
Door zoveel mogelijk lokaal te besteden namen de deelnemers duidelijk hun verantwoordelijkheid voor de positieve langere-termijn-effecten op hun gemeenschap. Dit geldt voor het directe versterken van de lokale economie en van de lokale kennisontwikkeling, maar duidelijk ook voor het meer en langer laten circuleren van het geld binnen de lokale gemeenschap.
Als onderdeel van de campagne werd een programma gestart om lokale bedrijven te helpen om in te schrijven op projecten. Ook werd de bevolking erbij betrokken met een publiciteitscampagne.
In dit eerste voorbeeld is er nog geen sprake van @nder geld. Iedere stad kan dit zo gaan doen.
Preston deed zoveel mogelijk dingen om het lokaal inkopen gemakkelijk te maken. Zo kwam er een database van lokale bedrijven waar je kon zien wat er lokaal leverbaar is. Steeds bleken er weer nieuwe mogelijkheden te zijn om lokaal in te kopen. En die werden ook benut. De gemeentelijke uitgaven aan lokale leveranciers stegen flink, zoals blijkt uit figuur 1.
Het succes bracht vervolgens andere instellingen aan, waarvan met name de universiteit belangrijk is. De University of Central Lancashire (UCLan) heeft 36.000 studenten en 3.300 medewerkers.* Ook twee ziekenhuizen, meerdere woningbouwcorporaties en andere onderwijsinstellingen toonden belangstelling. Al deze instellingen samen hebben een geschatte totale koopkracht van meer dan 1,2 miljard pond per jaar. Het gaat dus echt ergens over.
De deelnemers ontwikkelen ook ’progressieve aankoopstrategieën’ die naast de conventionele criteria van kosten en kwaliteit ook rekening houden met maatschappelijke waarden.* De Lancashire County Council heeft begin 2016 een kader voor maatschappelijk verantwoord inkopen vastgesteld. De doelen daarbij zijn het bevorderen van lokale opleidings- en werkgelegenheidskansen, het aanpakken van de werkloosheid, het ondersteunen van het verenigingsleven, het terugdringen van ongelijkheid en armoede, en het bevorderen van duurzaamheid, bijvoorbeeld door het energieverbruik terug te dringen en gebruik te maken van grondstoffen en materialen uit duurzame bronnen.
Ook al zijn sommige lokale aanschaffen wat duurder, ze betalen zich terug in de vorm van meer duurzaamheid en minder armoede (dus minder kosten door schulden, ziekte en misdaad). En bovenal door extra verdiensten door lokale ondernemers, die daardoor ook weer meer uit te geven hebben.
Veel inkopers wordt nu voor het eerst gevraagd om verantwoording af te leggen over de maatschappelijke impact van hun keuzes en zijn via de ‘Practitioners Group’ ook enthousiast geworden.*
Ook de pensioengelden van ambtenaren kregen aandacht. Er werd onderzocht of ze binnen de gemeenschap geïnvesteerd kunnen worden. Het Lancashire Pension Fund bleek meer dan 5,5 miljard pond aan beleggingen te hebben uitstaan. Dat geld was vooral belegd in buitenlandse aandelen. Zulke investeringen presteren vaak ondermaats, vooral in combinatie met de hoge beheerkosten. Binnen het pensioenfonds is er nu een groeiende belangstelling om een deel hiervan lokaal te investeren met de bedoeling om een blijvend rendement voor de leden van het fonds te bereiken èn een positieve impact op de gemeenschappen waarin de leden wonen.*
Dit lijkt allemaal zo eenvoudig, maar er is een revolutionaire verandering voor nodig in het denken van politici en bestuurders, een echte paradigmawisseling.
En heeft het effect? Dat willen we weten. Het antwoord is een volmondig ja. Was de werkloosheid in 2012 nog 15 procent, in 2014 daalde hij naar 6,5 procent en eind 2018 was de werkloosheid gezakt naar 3,1 procent!
Preston blijkt inmiddels een inspirerend voorbeeld van een gemeenschap die haar lange-termijn-belang op een lokale wijze behartigt. Met praktische middelen daagt het iedereen uit om het paradigma te herzien dat de economie sowieso al naar beste kunnen draait. Het effect dat de lokale bestedingen op allerlei manieren op de gemeenschap hebben, wordt in hun nieuwe paradigma beter meegewogen. De gemeente en grote instellingen van een stad kunnen, als ze hun bestedingen meer lokaal gaan doen, met weinig moeite een grote impact op de lokale economie hebben: een aanpak die door beleidsmakers vaak over het hoofd wordt gezien.
Want de verandering zit feitelijk dieper.
De stap lijkt zo eenvoudig, maar er is een revolutionaire andere kijk op de stad voor nodig,* zowel bij de politiek en het bestuur als bij het bedrijfsleven. Die van de kant van het bestuur is het belangrijkst. Het is nodig om je stad te gaan zien als een geïntegreerd economisch verschijnsel, niet als een verzameling losse dingen. Je moet je afvragen: Wat vormt die lokale economie nu eigenlijk? Welke verbanden zijn er; welke rollen worden er gespeeld? Wat behelst de productie voor eigen, lokale consumptie? Wat wordt er voor de export (vanuit de stad, niet vanuit het land) geproduceerd? Hoe zitten bedrijven in langere productieketens?
Dan moet ook gekeken worden naar de positie van de publieke instellingen in die lokale economie. Wat is hun functie, hun roeping? Hebben ze iets met elkaar te maken? Welke bestedingen doen ze en waarom juist die?
Dit betreft allemaal het drastische besluit van de gemeenteraad in aflevering 1. Daarop volgt het overtuigen van de instellingen. Dat is al bijna een transitieproces op de manier van Jan Rotmans.* In Preston gebeurde dat feitelijk in een razend tempo, zonder terugslag. Laten we vooral begrijpen dat dat heel bijzonder is, want zo’n wezenlijke verandering vergt gewoonlijk minstens een decennium.
Vervolgens moet er praktisch werk verricht worden, zoals het patroon van de top-300-leveranciers in kaart brengen en een database bouwen. Daarvoor is een capabele dienst nodig, die al of niet tot de gemeente behoort. En dan moet het contact met de inkopers van de instellingen en de verkopers van de bedrijven nog komen. Ook wordt de publiciteitscampagne naar de lokale bevolking genoemd.
Er zijn bovendien nog tal van andere deskundigen nodig: op het gebied van ict, herscholing, armoedebestrijding, duurzaamheid en nog veel meer. Het is alles bij elkaar een enorme operatie, ook al lijkt het uitgangspunt om veel meer lokaal in te kopen nog zo eenvoudig.
De resultaten spreken boekdelen, maar het is nog maar de eerste stap. Nu over naar de volgende stap: de ervaringen in het stadje Wörgl.
Niet de kredietcrisis van 2007-2008, maar de grote depressie van 1929 bracht een andere plaats in beweging, namelijk het Oostenrijkse stadje Wörgl, dat met amper 15.000 inwoners niet zo heel ver van Innsbrück ligt. Die grote depressie bracht er werkloosheid, honger en wanhoop. Niemand kocht nog iets, zodat ondernemingen failliet gingen en de belastinginkomsten voor de gemeente kelderden, waardoor steeds minder geld in omloop kwam. Het was een vicieuze cirkel.
En toen koos de bevolking van Wörgl in 1931 Michael Unterguggenberger als nieuwe burgemeester. Deze socialist, die beloofde dat hij de werkloze mensen zou helpen, werd ook gerespecteerd door de lokale ondernemers. Dit kwam mede doordat zijn echtgenote, Rosa Schnaiter, er een bekende ondernemer was. De crisis was intussen al een paar jaar aan de gang en de situatie verslechterde nog met de dag. Iedereen begreep dat het probleem niet door de stad werd veroorzaakt, maar wereldwijd was. Hoe kon deze man dan zijn beloften waarmaken?
Voor Unterguggenberger was het duidelijk dat er geen hulp van buitenaf zou komen. Ze moesten zelf iets doen. De ellende maakte dat bijna iedereen openstond voor het alternatief dat hij voorstelde: samen ervoor zorgen dat het geld dat de gemeente lokaal besteedde, lokaal zou blijven en zo vaak mogelijk zou rondgaan tussen lokale ondernemingen en bewoners. Immers elke keer dat het geld gebruikt werd was dat een teken dat iemand iets verdiende en iemand anders er iets voor terugkreeg. Zo zouden winkels en bedrijven betere kansen krijgen en zouden meer mensen in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Om dit doel te bereiken kwam Unterguggenberger met een briljant idee. Hij besloot het geld van de gemeente tijdelijk apart te zetten op een geblokkeerde rekening bij de plaatselijke Raiffeisenbank. Vervolgens drukte hij vouchers als claims op dat geld. Daarna werd een deel van de uitgaven van de stad niet meer in gewone Oostenrijkse schillingen betaald, maar in die vouchers. De ontvangers van de vouchers konden deze besteden als een lokale munt. Het was bonnengeld.
Omdat de vouchers een vordering waren op dat vastgezette geld, was iedereen gerechtigd de bonnen bij de Raiffeisenbank om te ruilen voor schillingen. Maar dat werd wel ontmoedigd door 5 procent kosten voor het terugwisselen in rekening te brengen. Zo had de lokale munt feitelijk een soort pseudo-wisselkoers met de schilling.
Daarnaast werd er nog een voorwaarde aan dit lokale geld gekoppeld. Er stonden vakjes op de bonnen gedrukt, waarin elke eerste dag van elke volgende maand een zegel geplakt moest worden. Zonder zo’n zegel verloor de bon haar waarde. De Raiffeisenbank verkocht de zegels tegen één procent van de waarde van de bon. Alleen als er op alle twaalf vakjes van de bonnen een zegel zat, kon je ze kosteloos inwisselen voor de schillingen uit de kluis van de bank. Het lokale geld had daarmee een looptijd van een jaar.
Zo kreeg dit lokaal betalingssysteem eigenschappen mee die het gedrag van dat geld stuurden; regels waardoor het lokale geld langer en sneller binnen Wörgl circuleerde dan de schillingen deden.
Burgemeester Unterguggenberger creëerde feitelijk een lokaal betalingsnetwerk op basis van de Oostenrijkse schilling. Dat klinkt erg ambitieus en dat was het ook. Het belangrijkste was om ervoor te zorgen dat de bonnen door de gemeenschap geaccepteerd zouden worden. Allereerst moesten de inwoners ervan doordrongen zijn dat de bonnen goed gedekt waren door de schillingen in de kluis van de bank. Èn ze moesten het gemeenschappelijke belang inzien van een snelle circulatie van de koopkracht. Immers als de vouchers steeds weer uitgegeven werden, konden veel mensen aan het gemeentegeld verdienen.
Unterguggenberger vroeg en kreeg eerst de steun van de gemeenteraad. Vervolgens organiseerde hij bijeenkomsten met het bedrijfsleven en met vertegenwoordigers van de bevolking. Toen voldoende mensen zich van de aanpak hadden laten overtuigen, begon de gemeente met het storten van overheidsgeld op de lokale Raiffeisenbankrekening en het drukken van de bonnen. Zodra die er waren, begon de gemeente ze te gebruiken om lokale uitgaven mee te betalen.
Natuurlijk waren veel mensen vooraf terughoudend en sommigen noemden het zelfs nepgeld. Maar toen het bedrijf van Unterguggenbergers vrouw publiceerde dat het de bonnen als betaling ging accepteren, verstomde dat geluid. Het signaal aan andere bedrijven was helder: Rosa Schnaiter vertrouwde het lokale geld gewoon. Zulk vertrouwen moest alom verspreid worden. De gemeente deed dan ook haar uiterste best om het idee naar de bevolking over te brengen. De bankdirecteur bevestigde dat de tegenwaarde beschikbaar was en de plaatselijke priester steunde het initiatief van de socialistische burgemeester ook.
Dat was allemaal heel belangrijk. Maar uiteindelijk was de mogelijkheid om weer te kunnen verdienen, al was het maar een beetje, waarschijnlijk de belangrijkste reden dat de bonnen als betaalmiddel geaccepteerd werden. Bovendien zouden winkels en bedrijven die de bonnen níet accepteerden, simpelweg niets verkopen en blijven zitten met de last van onverkochte voorraden. Ze hadden weinig te verliezen. Het feit dat de tegenwaarde van de bonnen bij de lokale bank was opgeslagen, gaf uiteindelijk zelfs de grootste twijfelaars vertrouwen in de waarde van de bonnen.
Dit nieuwe geld kon alleen gebruikt worden om lokaal te besteden en om gemeentelijke belastingen te voldoen: het bleef dus lokaal. Iedereen wist ook dat je het geld nadat je het ontvangen had, vanwege de zegelkosten zo snel mogelijk weer moest uitgeven. Het was een gezamenlijke inspanning om de lokale economie te stimuleren en iedereen werd verondersteld daar zijn uiterste best voor te doen. Dit zou de lokale winkels en bedrijven helpen om inkomsten te verdienen en uiteindelijk hun personeel te betalen.
De zegels die elke maand geplakt moesten worden introduceerden feitelijk wel een soort extra inflatie, een negatieve rente (demurrage). Oppotten van bonnen was onaantrekkelijk, want niemand had zin om kosten te moeten maken voor zegels. Zo gebeurde wat Unterguggenberger wilde: het bonnengeld werd zo snel mogelijk uitgegeven, zodat veel meer opeenvolgende lokale winkels en bedrijven de mogelijkheid kregen om ook te verkopen en te verdienen, en die verdiensten weer snel te besteden.
Voor de ondernemers in Wörgl voelden de zegels als een provisie die geheven werd over het verdiende geld dat je niet snel genoeg bij een ander besteedde. Maar ‘nee’ zeggen tegen klanten die met de bonnen wilden betalen was geen optie in een markt waar je maar wat blij was als iemand überhaupt bij jou wilde besteden.
Iedereen in de gemeenschap leek zich ervan bewust dat het lokaal besteden een manier was om samen uit de crisis te komen. Bedrijven en particulieren gaven de door hen verdiende bonnen dus snel weer uit. Ze betaalden schulden en openstaande facturen en deden nieuwe aankopen. Veel lokale ondernemers kregen extra inkomsten omdat ze nu een deel van hun ongebruikte capaciteit konden verkopen. Vervolgens gebruikten ze die inkomsten weer om bij andere bedrijven te kopen en daarmee de omzet toch iets in de richting van de situatie van vóór de depressie op te stuwen.
Doordat in andere plaatsen geen bedrijf geïnteresseerd was in een betaling met bonnen die alleen in Wörgl gebruikt werden, bleef de koopkracht in de stad. Dat leidde al snel tot een opmerkelijke verbetering van de economische situatie. De burgers zelf besteedden de verdiende extra’s onder meer aan het onderhoud van hun huizen. Terwijl de werkloosheid overal in Oostenrijk verder steeg, nam in Wörgl tijdens de tweejarige periode* van het ‘bonprogramma’ de werkloosheid met maar liefst 25 procent af!*
Ook de gemeente profiteerde van de heropleving van de lokale economie. Oude belastingschulden werden afbetaald en de belastinginkomsten als geheel namen toe. Ook het bonprogramma zelf leverde extra inkomsten op: de verkoop van de zegels en de vijf procent omwisselkosten konden worden toegevoegd aan het gemeentelijke budget. Al dat geld werd door de gemeente vrijwel onmiddellijk weer uitgegeven. Binnen twee jaar na het in omloop brengen van de bonnen was de stad in staat om alle huizen aan te sluiten op het drinkwaternet, om het nodige straatonderhoud te doen, een nieuwe brug te bouwen. Er werd zelfs een skischans aangelegd.
De internationale pers begon erover te schrijven als ‘das Wunder von Wörgl’. Maar kwam dat wonder nu vanwege zegels of gemeenschapszin?
Wat te denken van het gegeven dat de eerste duizend bonnen op de eerste dag maar liefst vijf keer door de gemeente werden uitgegeven! De gemeente gaf ’s morgens vroeg voor het eerst bonnen uit en kennelijk loste degene die de bonnen ontving daarmee direct een schuld bij de gemeente af. Of misschien kocht diegene iets bij een bedrijf dat op zijn beurt die inkomsten gebruikte om de gemeente te betalen. In elk geval gebeurde dat op die eerste dag dus minstens vier keer achter elkaar!
Dat is bijna onvoorstelbaar! Het gevolg was ondertussen wel dat de gemeente al op dag één voor 1.000 ‘schilling’ aan bonnen maar liefst 5.000 ‘schilling’ aan bestedingsruimte voor de gemeente genereerde en dat burgers, winkels en bedrijven ook minstens 4.000 ‘schilling’ aan extra inkomsten ontvingen. Het geeft een idee van de motivatie van de bevolking om van de gezamenlijke inspanning een succes te maken! Blijkbaar deed iedereen mee om het geld zo snel mogelijk te besteden en kennelijk was dit goed voorbereid. De gemeente gaf de inkomsten uit de bonnen uit om werklozen aan het werk te krijgen. Openstaande rekeningen werden vereffend en extra goederen en diensten werden gekocht en betaald. Heel veel inwoners omarmden het idee en gaven het lokale geld snel uit nadat ze het hadden verdiend.
Het experiment van Wörgl werd door de Centrale Bank na twee jaar verboden. Een moderne versie ervan is intussen niet meer in strijd met de regels van de centrale banken, zolang een of andere bank de tegenwaarde van de vouchers op een geblokkeerde rekening heeft staan.
Henk schrijft in het boek De koop-lokaal-booster: ‘Aanvankelijk meende ik dat de snelle circulatie in Wörgl vooral te danken was aan de kosten van de zegels van 1 procent per maand. Later, toen ik me realiseerde hoe snel dit geld al direct van hand tot hand ging, begreep ik hoe groot het gemeenschapsgevoel moet zijn geweest om zich samen in te zetten om de crisis te overwinnen. In een tijd waarin de samenleving sterk gepolariseerd was, lukte het Unterguggenberger om vrijwel alle burgers, winkels en bedrijven enthousiast te maken. Het ontwerp zelf en het betrekken van de bevolking bij de invoering van het lokale betaalmiddel waren daarbij onmisbare stappen.’
‘Dat drong dus pas later tot me door,’ zegt Henk, ‘op grond van eigen ervaringen met de introductie van lokale munten. En dat was – moet ik toegeven – jaren nadat ik in Wörgl was geweest om voor STRO de Unterguggenbergerprijs in ontvangst te nemen, en ik het Wonder van Wörgl nog helemaal toeschreef aan Silvio Gesell. Tegenwoordig is Unterguggenberger voor mij de man die een manier heeft ontwikkeld om een lokaal betaalmiddel betrouwbaar te maken, door een betaalnetwerk te bouwen met claims op geld. Daarmee verankerde hij de waarde van het nieuwe betaalmiddel in het bestaande nationale geld. Een nieuw betaalmiddel kan zo slimme, eigen regels meekrijgen om de impact van dat geld te vergroten.’
De cruciale factoren in het Wonder van Wörgl waren aldus:
• De diepte van de depressie en het gemeenschapsgevoel dat dat opriep (‘samen kunnen wij hier de crisis de baas’).
• De aard van de crisis: lokale bedrijven verkochten veel minder dan een paar jaar eerder, doordat het geld niet rouleerde maar werd opgepot. De crisis had de natuurlijke cyclus van productie en verkoop doorbroken en het bonneninitiatief brak op zijn beurt die ban.
• Het briljante idee van de burgemeester om een eigen afgeschermde lokale betalingsomgeving te creëren, gebaseerd op de nationale munt, waarbij andere regels golden, zoals de invoering van een soort pseudowisselkoers (de 5 procent kosten bij voortijdige inwisseling) en de kosten van de maandzegels die dit geld deden rollen.
Dit idee was afkomstig van de econoom Sylvio Gesell. Lees over zijn benadering vooral de pagina’s 87-91 van het paradigmaboek Over een ander soort geld, waar het gaat over ‘Het wondereiland Barataria’ (en natuurlijk wat er verder allemaal in dit boek staat).
Wat behalve Gesell de econoom Irving Fisher erover te zeggen had, valt te lezen op Ecopedia. Zijn ‘verkeersvergelijking’ laat zien hoe er met het verhogen van de snelheid van de circulatie meer verdiend kan worden. Zijn ‘verkeersvergelijking’ laat zien hoe er met het verhogen van de snelheid van de circulatie meer verdiend kan worden.
Laten we om dit goed te begrijpen de functie van de wisselkoers nog wat verder uitdiepen. Dan kunnen we daarna het moderne digitale tijdperk van de flexibele software betreden, de tijd van Cyclos.
Het lokale geld in Wörgl kreeg dingen voor elkaar dankzij twee eigenschappen: 1) Het geld werd sneller en dus vaker besteed (want men wilde geen zegels hoeven te kopen) en 2) het geld bleef langer actief (want men wilde de 5 procent inwisselkosten niet betalen).
Die zegels hadden ongeveer hetzelfde effect als een stevige inflatie: je bent beter af als je je geld snel besteedt dan wanneer je je geld bij je houdt.* Alleen is het hier een kunstmatige inflatie waarvan de opbrengst naar de gemeenschap gaat.
Er bestaat hier een hele trits termen voor: negatieve rente, circulatieheffing en omloop- of circulatieversneller. Het wordt ook wel roestend, smeltend of natuurlijk geld genoemd (‘natuurlijk’ omdat geld, dat steeds minder waard wordt, zich gedraagt als vrijwel alle zaken in de natuur die in de loop van de tijd verouderen). In het Duits heet het ook wel Freigeld, om aan te duiden dat deze geldinnovatie de mensheid kan bevrijden van de macht van rente-eisend geld. Maar misschien is de term ‘vermijdbare provisie op verdiensten’ preciezer, omdat het woord ‘provisie’* duidelijk maakt dat je alleen iets afdraagt van je verdiensten. Het woord ‘vermijdbaar’ geeft aan dat wie het verdiende geld snel weer besteedt, nauwelijks provisie betaalt. Door zo snel mogelijk het geld te besteden, vermijd je niet alleen kosten maar geef je ook een ander de kans om geld te verdienen. Die ander neemt dan jouw rol over als betaler van de provisie en heeft dus ook haast om het te besteden. Wanneer iedereen probeert de provisiekosten zoveel mogelijk te vermijden door bij elkaar te besteden, verdienen we allemaal meer. Toch blijft de opbrengst van de provisie precies gelijk aan wat die zou zijn als de eerste ontvanger van het geld niet geprobeerd had de provisie te vermijden.
Zo’n instrument om koopkracht sneller en vaker te laten circuleren kan in economieën waar veel potenties ongebruikt blijven, voor meer lokale productie en extra inkomsten zorgen. Dan compenseren de extra inkomsten ruimschoots de nadelen van de beperkte besteedbaarheid van het lokale geld.
Die inwisselkosten – het tweede punt – gaven de gemeente Wörgl niet alleen een budget voor extra publieke werken, ze creëerden ook een ‘lokale wisselkoers’. Voor de inwoners en bedrijven met bonnen waren producten van buiten Wörgl in feite vijf procent duurder en daarmee werd lokaal besteden vaker de goedkopere keus.
Als er, andersom, ergens een economie is met een munt waarvan de wisselkoers feitelijk te hoog is, krijgt deze weinig klanten van buiten de gemeenschap. En ook voor de eigen mensen is de lokale productie duurder dan het aanbod van buiten. Dus niet alleen klanten van buiten, maar ook lokale klanten kopen liever producten van buiten de gemeenschap. En zo verlaat het geld, de koopkracht, de gemeenschap snel en wordt de productieve basis van de gemeenschap zwakker. Er wordt steeds minder lokaal geproduceerd en de gemeenschap wordt steeds afhankelijker van producten en diensten van buiten.
En dat is een toestand die we dus met zijn allen kunnen vermijden.
Je ziet gemakkelijk over het hoofd dat als het geld te snel wegvliegt ook de verdiensten van de lokale productie voor lokale consumenten gaan verdampen (een categorie die vaak in het geheel niet onderscheiden wordt). Zo ontstaat er een neerwaartse spiraal van minder verdiensten en dus ook weer minder potentie om de lokale productie te kopen. Dan wordt er dus ook nog minder verkocht en weer opnieuw nog minder verdiend. Van die neerwaartse spiraal wordt iedereen slechter: lokale ondernemers, werknemers en potentiële klanten en vooral ook de lokale overheid, die steeds minder belastinggeld binnenkrijgt om het voorzieningenniveau op peil te houden.*
Onderlinge economische activiteiten brengen een positieve verbondenheid. Als die verbondenheid afkalft wordt overleven een individuele zaak. Het gezamenlijke zit ’m alleen nog in het gevoel slachtoffer te zijn van een boze buitenwereld.*
Een ander punt is dat veel bedrijven met onverkochte voorraden en overcapaciteit komen te zitten als het met de economie minder goed gaat. Een extra verkoop uit een showroom waar de producten alleen maar staan te verpieteren, levert dan bijna 100% extra inkomen. Ook voor de adviseur die maar voor de helft van de tijd klanten heeft zijn de inkomsten van een extra klant bijna 100% extra winst. Dat geldt ook voor de fabriek waar de machines slechts een deel van de dag gebruikt worden.*
Gezien vanuit het oogpunt van het organiserende medium geld gaat het er om te bereiken dat er voldoende geld in de gemeenschap circuleert en dat dat geld lang en actief genoeg gebruikt blijft worden binnen de gemeenschap. Lokaal geld met een passende wisselkoers kan daarvoor zorgen, doordat het langer en effectiever circuleert. Dat geld pept de economische activiteit op en versterkt de economische en sociale cohesie. Vervolgens vormt de versterkte lokale productie een steviger basis voor de handel met andere steden of regio’s.* De STRO-software Cyclos wordt al sinds 2011 met veel succes gebruikt door het lokaal-geldnetwerk Sardex op Sardinië. In het begin vroegen alle bedrijven die door de initiatiefnemers benaderd werden: ’what’s in it for me?’ Maar dat veranderde toen ondernemers binnen het netwerk al snel jaarlijks meer dan €10.000 extra gingen omzetten. Dat schiep een band. Toen een deelnemer getroffen werd door brand, werd dat bedrijf er via donaties weer bovenop geholpen. De deelnemers hadden intussen geleerd dat het eigen belang en dat van de gemeenschap in elkaars verlengde liggen. Ze hadden de kans gekregen te ontdekken hoeveel voordelen het biedt als je met lokaal geld elkaar de bal toeschuift – dat je daarbij elkaar nodig hebt en het zo samen beter krijgt. (Lees verder in aflevering 15.)*
Een kaalslag bij bedrijven die voor lokale klanten werken, zoals die Griekenland heeft plaatsgevonden, zou met een goede inzet van de mogelijkheden van IT tot het verleden kunnen behoren. En omgekeerd biedt dit perspectief voor regio’s waar die kaalslag al heeft plaatsgevonden of bezig is. Deze aanpak kan dankzij de software van Cyclos overal worden toegepast.
Het voorbeeld van Sardex op Sardinië toont aan dat een lokaal bedrijfsnetwerk in combinatie met een lokaal-geld-systeem ook vandaag de dag gebruikt kan worden om een falende economie vlot te trekken.* We snappen inmiddels hoe dat werkt, maar zetten het hier toch nog even op een rijtje.
Een gemeente die met zoiets wil beginnen moet allereerst werken aan een goede communicatie. Het moet aan ondernemers volkomen duidelijk zijn dat de gemeente binnenkort zoveel mogelijk bij lokale bedrijven gaat inkopen en met lokale euro’s gaat betalen. En dat ook de gemeentelijke belastingen met dit lokale geld betaald kunnen worden. Het is essentieel om ook de bevolking erbij te betrekken. Iederéén moet snappen hoe belangrijk het is om elkaar lokaal te steunen en opdrachten te gunnen.
Het lokale bedrijfsleven moet leren dat de kost voor de baat uitgaat. Extra inkomsten zijn namelijk pas mogelijk als er meer lokaal gekocht wordt – pas als het op gang is dus. Daarbij zullen bedrijven, die lokaal geld verdienen, moeten accepteren dat lokale inkopen soms iets duurder zijn, want die acceptatie opent, zoals bij Sardex, wel de weg naar extra verkopen, extra verdiensten.
De ervaring leert dat het een paar jaar duurt voordat deelnemers bij lokaal geld echt door hebben dat iedereen beter af is als je elkaar meer gunt. De communicatie vooraf moet daarom heel goed zijn en ook doorgaan na de invoering. Het moet bovendien duidelijk zijn dat het bij een versterking van de lokale economie niet alleen gaat om koopkracht en werkgelegenheid, maar evengoed om de overgang naar een milieuvriendelijker leven en meer sociaal plezier en het versterken van de middelen voor investeringen in het algemeen belang.
De gemeente zelf stuurt een deel van haar budget naar haar lokale rekening en betaalt haar leveranciers vanaf die rekening naar hún lokale rekeningen. Dat gebeurt via computer of betaalapp. Wie meedoet heeft er gewoon een rekening bij. De mensen en bedrijven die op hun lokale rekening lokaal geld hebben ontvangen, gebruiken de betaalapp om op hun beurt hun eigen leveranciers te betalen. In principe kan elke bank dit voor de gemeente doen. Het is technisch geen probleem.*
Het ligt voor de hand om binnen de gemeente een eigen coöperatie op te richten. Daarin zijn de gemeente en de lokale bedrijven dan samen eigenaar van het betaalnetwerk, eventueel weer samenwerkend in een landelijke coöperatie van lokale coöperaties. De inkomsten die het lokale netwerk genereert, vloeien dus direct terug naar de gemeenschap. Dit levert de overheid een nieuw instrument waarmee zij betere voorwaarden kan creëren voor het gezond maken en houden van de lokale economie. Per gemeente moet je ervoor zorgen dat een competente groep partners het netwerk opzet.* We zagen het bij Sardex en bij Preston: een goed team en een doordachte aanpak zijn essentieel.
Het lokale geld biedt een belangrijk en nieuw beleidsinstrument.
Decennia lang al werkt een dozijn programmeurs voor Social Trade Organisation (STRO) aan de betaalsoftware Cyclos. Toen er nog geen mobiele telefoons waren, werd Cyclos al gebruikt door banken in het mondiale Zuiden, zoals in Indonesië, om de transacties van miljoenen klanten te verwerken. Het is dus al lange tijd een zeer robuust programma, waar een eenvoudige ngo als STRO heel trots op mag zijn. Cyclos is in het tijdperk van mobiele betalen steeds verder verfijnd en houdt alle ontwikkelingen bij. Intussen is het geen gewone slimme software want de software dient allereerst de ideeën over een eerlijker, sterkere en duurzamere economie. Want je kunt over dat laatste wel theorieën bouwen, maar als het luchtkastelen blijven heb je er niet veel aan. Cyclos maakt het juist mogelijk om een betere economie ook echt te organiseren.
Er kan van alles met zulke software. Hier zijn we geïnteresseerd in hoe de digitale versie van de zegels op de geldbonnen in Wörgl er uit kan zien. Nou, die versie is veel verfijnder: wie lokaal geld verdiend heeft, betaalt elke dág – dat het nog niet besteed is bij een andere deelnemer in het circuit – provisie (van bijvoorbeeld 0,033 procent) over het saldo op de rekening. Die bijdrage wordt maandelijks van de rekening afgeschreven. Wie er dertig dagen over doet om het verdiende geld te besteden, is (in dit voorbeeld) dus 1 procent van het bedrag aan provisie kwijt (net als in Wörgl).
Daar zullen de meeste bedrijven niet veel moeite mee hebben, want bijvoorbeeld in de bouw kan je soms 3 procent korting krijgen door binnen 30 dagen te betalen. En de transactiekosten van elektronisch betalen, zoals bij Mollie, bedragen toch al gauw 1 à 1,5 procent (als het niet meer is).
Voor de kosten van het terugwisselen naar schillingen zoals dat in Wörgl gebeurde, is uit de R&D van STRO ook een mooie oplossing voortgekomen: er worden geen kosten voor het omwisselen gevraagd maar in plaats daarvan wordt het geld elektronisch verplicht om een minimale periode binnen de gemeenschap te blijven.
Voor deze oplossing was nieuwe technologie nodig, want om dit laten werken moet je weten hoe lang het geld dat op iemands lokale rekening staat al het in het netwerk gebruikt wordt. Dat is gelukt: de algoritmes in de software zorgen ervoor dat geld dat het lokale betaalnetwerk binnenkomt, daar ook een bepaalde tijd beschikbaar blijft. Zodra geld overgemaakt wordt van een nationale/gewone rekening naar een lokale-geldrekening, wordt er een klok aan gehangen die de tijd aftelt: de tijdteller. Deze tijdteller houdt, net als een zandloper, de afgesproken looptijd binnen de coöperatie bij. Pas als deze omlooptijd van het geld op iemands rekening naar nul dagen is teruggelopen, mag dat saldo aangeboden worden voor gratis omwisseling in euro’s. Je ziet het allemaal op je telefoon.
Een netwerk van lokale rekeningen met een eigen tijdteller kan zelfs per wijk ingesteld worden om ervoor te zorgen dat de potenties van de bewoners van die wijk beter benut worden.
We zagen in het vijfde artikel over steden van Jane Jacobs hoe de nationale wisselkoers een lokale economie, zoals die van een bepaalde stad, in de weg kan zitten. Dat kan slecht zijn voor de plaatselijke economie.* Een lokaal betaalnetwerk geeft hier nieuwe mogelijkheden, zeker als een tijdteller ervoor zorgt dat de koopkracht een tijdlang wordt vastgehouden. Een netwerk van lokale rekeningen waar geld een verplichte omlooptijd meekrijgt, voorkomt dat het geld al de gemeenschap heeft verlaten voordat lokale mensen en bedrijven de kans hebben gekregen om de eigen en gezamenlijke mogelijkheden te ontplooien.*
Deze oplossing tackelt ook het psychologische probleem van de ‘omwisselboete’ dat bij veel bedrijven speelt die bovenlokaal opereren, namelijk dat ze niet kijken naar hoeveel geld ze lokaal zouden kunnen besteden, maar naar de post waar ze het meeste geld aan uitgeven, en dat zijn hun inkopen die meestal van elders zullen komen. Die inkopen zijn vanuit de stad gezien importen en die bedrijven zou je dus importeurs kunnen noemen. Dat ze ook best veel uitgeven aan lokale leveranciers en dienstverleners is voor die bedrijven een blinde vlek.
Elk bedrijf, ook importeurs of de klanten van importeurs, verdient in het begin niet meer dan een paar procent van de omzet in lokaal geld. Zolang de lokale verdiensten klein zijn, kunnen zij makkelijk lokale bestedingsmogelijkheden vinden. Dat kan de garage voor de bedrijfsauto zijn, de boekhouder of de websitebouwer. Bijna altijd wordt er ook nog het nodige aan arbeidskosten betaald en is er de mogelijkheid het lokale geld als consument uit te geven.*
Doordat importerende bedrijven vaak aan het eind van de keten zitten, verdienen zij meestal geld dat al een tijd binnen de gemeenschap is rondgegaan en waarvan de omlooptijd dus dichter bij nul zit. Zij kunnen met dat lokale geld (of een deel daarvan) dan al snel zonder omwisselkosten gewone euro’s kopen. Zo kunnen met deze oplossing ook importerende bedrijven meedoen en zo kunnen de lokale ketens langer worden.
Hoe het allemaal werkt als het verbonden wordt met bedrijfskrediet lezen we vanaf aflevering 16.
Het lokale geld heeft als voordeel dat het de lokale economie stimuleert. Maar elk voordeel heeft zijn nadeel, zo ook hier. Want de beperkte besteedbaarheid maakt het natuurlijk ook lástig voor bedrijven die moeite hebben hun inkomsten lokaal te besteden. Daarom is in Cyclos de mogelijkheid ingebouwd waarbij de lokale rekeningen van meerdere steden over en weer kunnen samenwerken.
Het gaat dan om aparte lokale netwerken van meerdere gemeenschappen die allemaal gebruik maken van dezelfde administratie, zodat er ook onderlinge handel tussen bedrijven uit verschillende netwerken mogelijk is. Cyclos biedt vervolgens de mogelijkheid, waar nodig, aan die handel voorwaarden te verbinden. De koopkracht moet bijvoorbeeld niet te snel buiten de gemeenschap worden besteed. Dan kunnen in Cyclos mini-wisselkoersen ingesteld worden die de handel in evenwicht houden, terwijl toch de voordelen van de onderlinge handel blijven bestaan.
Zo’n samenwerking verkleint voor elk van de deelnemende steden/gemeenten de hoeveelheid werk om de lokale rekeningen aan te bieden en in de lucht te houden. Ze kunnen dan met één technische en bancaire organisatie toe. In Nederland werken een aantal lokale netwerken samen in het nationale betaalnetwerk van de Coöperatie Circulair Geld Nederland. Daar kunnen makkelijk andere lokale initiatieven aan toegevoegd worden. Omdat Circulair Geld Cyclos-software gebruikt kan elk van die initiatieven eigen regels vaststellen.
In Griekenland is er interesse voor deze aanpak. Daar zijn de verschillen tussen de regio’s die overwegen lokaal geld te gaan gebruiken, vrij groot. Tegelijk zijn ze ieder voor zich te klein om aan deelnemende bedrijven brede bestedingsmogelijkheden te bieden. Het samenwerkingsverband van Griekse euro’s gaat dan lokale netwerken de kans geven de eigen behoeften van de lokale economieën te combineren met de samenwerking. Ook kleinere regio’s krijgen zo voldoende bestedingsmogelijkheden en de onderlinge uitwisseling tussen de verschillende netwerken is dan voor iedereen gunstig.
Met wisselkoersen tussen de kleine netwerken voorkomt de software dat de handel uit balans raakt en dat er onnodig gesleept gaat worden met producten. Gebruikers merken daar weinig van, omdat zij in hun app de prijzen zien zoals die voor hen gelden. Vanuit de gebruiker gezien is de ervaring precies hetzelfde als wat er gebeurt in een internationale webshop. Daarin zie je in je eigen taal de prijzen in de munteenheid van jouw land.
Het zal interessant zijn om te zien of Nederlandse gemeenten ook zullen kiezen voor zo’n eenheid in verscheidenheid.
We zagen al in aflevering 8 dat de inwisselkosten in Wörgl in feite een gunstige lokale wisselkoers creëerden. Zo’n lokale wisselkoers houdt niet alleen klanten vast, maar maakt het voor lokale bedrijven ook goedkoper om koopkracht van buiten aan te trekken. Een tijdteller doet dat niet, want er zijn wel ‘zegelkosten’ maar geen inwisselkosten. De tijdteller kan alleen koopkracht die al binnen is beter benutten.
Die ‘digitale zegelkosten’ zorgen er wel voor dat het lokale geld de volle periode blijft werken. Omdat de software de omlooptijd aan het geld koppelt zal het lokaal gemaakte geld de hele omlooptijd gegarandeerd altijd bij iemand op de rekening staan. Dat heeft twee gevolgen.
Er wordt door de deelnemers extra omzet behaald en dus extra verdiend. En de provisie van de ‘zegelkosten’ komt in een gezamenlijke pot, waarmee iets nuttigs gedaan kan worden. In Wörgl waren dat investeringen in publieke werken. Hier kan het ook renteloos krediet opleveren. Dat is een veelbelovende optie.
Wat die extra omzet betreft is Sardex op Sardinië een leerzaam voorbeeld. Dit is een onderling business-to-business-vereffeningsnetwerk (zie ook aflevering 10). Het stelt de deelnemende bedrijven in de gelegenheid hun onderlinge handel op te schroeven. Sardex helpt nu jaarlijks ruim 5.000 kleine bedrijven aan een extra omzet die intussen is opgelopen tot gemiddeld 25.000 euro per bedrijf. De totale omzet van Sardex is inmiddels de half miljard euro gepasseerd. Dit bewijst dat een eigen munt deelnemende bedrijven extra omzet oplevert. Maar het maakt dus ook een nieuwe vorm van krediet mogelijk.*
Nederland telt nu ruim twee miljoen bedrijven.* Er kwamen er in een jaar 163.000 bij en er zijn nu bijna 80.000 webwinkels! Alleen al om te starten moeten die nieuwe bedrijven investeren.* Er zijn onder die twee miljoen tal van bedrijven die hun bestaansrecht al lang en breed bewezen hebben. En daar zijn altijd wel bedrijven bij die krediet nodig hebben. Die kloppen aan bij hun bank.
Bij die bank krijgt een bedrijf dat geld nodig heeft met twee problemen te maken. Het eerste probleem is dat de bank het krediet vaak niet wil verlenen. Ook daar zijn weer twee redenen voor. Als het bedrag klein is, heeft de bank er geen zin in; het kost teveel moeite zich in het bewuste bedrijf te verdiepen. Zo’n bedrijf zit dus vast. Dit is de eerste reden van probleem nummer één. De tweede reden is dat banken amper krediet verstrekken op het moment dat bedrijven er het meeste behoefte aan hebben.* Ze zijn royaal met bedrijfskrediet als de economie bloeit. Dat heet procyclisch krediet, want het jaagt de economie verder aan. In minder goede tijden knijpen banken de kredietkraan juist toe. Net als kleine bedrijven er om vragen, is er sprake van contra-cyclisch krediet, waarbij de economie verder in de verdrukking komt.
Wordt er wel krediet verleend, dan is probleem nummer twee dat een gewone bank het risico op niet-terugbetalen in rekening brengt bij het bedrijf dat die lening afsluit. Dit maakt het krediet duur. En dat is het paard achter de wagen spannen. De bank haalt extra geld weg bij bedrijven die al geld tekortkomen en daarom krediet nodig hebben. Door deze bedrijven nog eens op extra kosten te jagen kan deze werkwijze ook de óórzaak van problemen worden, in plaats van de oplossing ervoor.
Zo worden we dus heel benieuwd naar dat rentevrije krediet dat door lokaal geld mogelijk wordt gemaakt.
Van de 12 procent die de zegelkosten (in ons voorbeeld) de coöperatie opleveren, is slechts een gedeelte nodig om de organisatiekosten van het netwerk te dragen. Afhankelijk van de omstandigheden kan er zo best 7,5 van de 12 procent overblijven. (En als er krediet wordt verleend, komt over dat krediet ook weer 7,5 procent beschikbaar.) Deze pot met geld geeft het netwerk de armslag om op een hele nieuwe manier met kredietverlening om te gaan. Laten we dit stap voor stap doornemen. Allereerst maakt het een basiskrediet mogelijk. Dit kan in de vorm van een uitdaging.*
Juist kleine kredieten voor kleine ondernemers geven de lokale economie veerkracht, helemaal als het zonder rentelasten kan. Het kernprobleem is dat sommige kredieten verloren gaan. Niet alles lukt. Dat verlies moet op de een of andere manier gedekt worden uit de totale winst die de kredieten de bewuste lokale economie opleveren.
De basis onder het nieuwe model is dat niet het lenende bedrijf de kosten van het risico gaat dragen, maar de leveranciers van dat bedrijf.* De logica daarachter is dat krediet extra koopkracht in omloop brengt, waardoor de leveranciers (en hún leveranciers) extra omzet gaan maken! Ze verdienen als hun klant krediet krijgt en zijn of haar bedrijf bloeit.* En dan is de vermijdbare provisie het instrument bij uitstek om de kosten die bij het krediet komen kijken op te halen bij die leveranciers. Daardoor blijft dat krediet rentevrij!*
Deze vorm van financiering van de kredietrisico’s is ook heel bruikbaar om een beperkt basiskrediet te geven aan álle deelnemende bedrijven die al langer bestaan. Ze mogen dan een beetje rood staan.
Totale omzet = aantal deelnemers x gemiddeld krediet x hoe vaak het geld rondgaat: 10.000 x € 3.000 x 3 = € 90 miljoen
Er wordt op deze manier alleen krediet verstrekt als dat voor klanten én leveranciers de moeite waard is. Als de leveranciers ruim in hun klanten zitten, zijn ze niet geïnteresseerd in lokaal geld; dan vult zich ook geen pot om krediet mee te verzekeren en gaat het krediet niet door. Maar meestal zijn er genoeg bedrijven die wel extra klandizie kunnen gebruiken. Voor hen kan het kredietgeld een bron van koopkracht zijn. Over die verdiensten wordt dan provisie betaald en uit die provisie komt 7,5 procent beschikbaar om het risico van wanbetaling af te dekken. In normale tijden is die 7,5 procent voldoende dekking, maar in tijden van crisis niet. Maar ook dan werkt dit systeem goed, zoals in de noot wordt uitgelegd.*
Alleen bedrijven die al drie jaar bestaan krijgen de mogelijkheid een basiskredietovereenkomst te tekenen. Die drie jaar is om te voorkomen dat dubieuze lieden snel even een bedrijf oprichten om er met het kredietgeld vandoor te gaan. Het bedrijf krijgt een bestedingsruimte waarvan de omvang afhankelijk is van de grootte van het bedrijf.*
De software biedt de ondernemer de kans om via een marktplaats bij de andere bedrijven zijn/haar aanbod bekend te maken en om leveranciers te vinden.
Laten we proberen het voorgaande nog wat concreter te maken. Stel, het is crisis en jij bent ondernemer en je maakt een product dat een verkoopprijs heeft van €100 per stuk. De opbouw van die prijs zag er voor de crisis als volgt uit: €35 was nodig voor de variabele kosten (materiaal of halffabricaat dat per producteenheid wordt ingekocht, lonen van tijdelijke arbeidskrachten, enzovoort), €40 was nodig voor de vaste kosten (machines, gebouwen, administratie en vaste loonkosten) en zo maakte je dus €25 winst. Dat ‘plaatje’ is weergegeven in kolom 1 van de figuur.
Als gevolg van de recessie verkoop je minder en minder. De variabele kosten per product blijven weliswaar gelijk, maar de vaste kosten moeten over veel minder verkopen verdeeld worden. Die vaste kosten kunnen nog net worden opgebracht, maar de winst zakt en bedraagt uiteindelijk slechts €5,- (kolom 2).
Dan komt er een nieuwe klant die €85,- biedt voor jouw product. Moet je op dat aanbod ingaan? Het extra product maken kost je slechts €35,- (alleen de variabele kosten, want de vaste kosten zijn al betaald). Je zou dus €85 – €35 = €50 winst overhouden. Toch ga je deze klant die korting niet geven, want zodra de bestaande klanten horen dat je met €85,- genoegen neemt, zullen zij de volle €100 niet meer willen betalen. Dat zou je snel in de rode cijfers brengen.
Maar… stel nu eens dat een nieuwe klant je vertelt dat hij graag bij je afneemt en bereid is €100 te betalen, maar dat er wel een probleem is. Hij heeft die €100 niet en moet een deel lenen. Omdat het slecht gaat in de economie willen banken hem geen lening geven. Je bespreekt in dat geval met die klant wat Social-Trade-Krediet te bieden heeft: dat hij wel in het netwerk kan lenen, maar alleen op voorwaarde dat hij bij jou besteedt en dat jij dan toetreedt tot het netwerk en €15 (aan lokaal geld) bijdraagt aan de risicodekking van die lening.
Je gaat dus rekenen: als je €15 minder overhoudt, is die extra klant nog steeds winstgevend, je voegt dan maar liefst €50 aan je winst toe. Doordat de klant wel gewoon €100 betaalt, vragen je bestaande klanten niet ook om een korting. Voor jou is het dus prima om €15 bij te dragen aan de risicodekking, want je hebt dan nog steeds een winstgevende verkoop! (kolom 4). Bovendien is die klant waarschijnlijk een goede relatie geworden: hij is immers door jou geholpen.
Met de nieuwe kredietvorm van het lokale betaalnetwerk krijg je dus de kans om de lening aan jouw klant mogelijk te maken (onder het beding dat het geld van die lening ook daadwerkelijk bij jou besteed wordt). Je moet daarvoor toetreden tot het lokale netwerk en betaalt dus de provisie (van 12 procent op jaarbasis, maar betaald per dag). Je weet ook dat die bijdrage grotendeels vermijdbaar is door het verdiende geld snel uit te geven. Dan zullen anderen verderop in de keten feitelijk het grootste deel van de risicodekking betalen. En die doen dat graag want ook hen levert het extra omzet. Jij verdient aan die klant dus je marginale winst minus het aantal dagen dat je het verdiende geld niet besteedt maal de 0,033 procent provisiekosten. Ook voor jouw klant is dit een mooie kans, want het krediet is rentevrij.
Er is op dit punt nog meer mogelijk. Lees daarover in het boek De koop-lokaal-booster.
Alles wat we hiervoor bespraken noemt de Social Trade Organisation (STRO) de Koop-Lokaal-Booster. In grote lijnen houdt die dus het volgende in:
Het basisidee is dat door hetzelfde geld vaker lokaal te laten circuleren – dus te verdienen en weer uit te geven – het lokale midden- en kleinbedrijf extra omzet en dus extra inkomsten krijgt. Dit maakt de economie circulairder en is goed voor de werkgelegenheid. Als bedrijven bereid zijn elkaar wat te gunnen en vaker samenwerken, en als ze meer lokale klanten en leveranciers hebben, wordt de sociale samenhang in de gemeenschap sterker. Samenwerking in de keten maakt goedkoop krediet mogelijk voor lokale bedrijven, starters en innovatieve bedrijven. Startende bedrijven krijgen sowieso meer kansen, doordat lokale koopkracht op zoek is naar lokale producten. En dan krijgt de overheid extra inkomsten vanwege de premie bij het omzetten van gewone euro’s naar lokale koopkracht.
De Koop-Lokaal-Booster combineert de aanpak van Preston (aflevering 1-3) en Wörgl (aflevering 4-7) met state-of-the-art-fintech en nieuwe ideeën over bedrijfskrediet. Samengevat is dit de methode:
Een goed begin is de aankondiging door een gemeente, samen met andere ankerinstellingen, dat ze het lokaal inkopen en betalen via het lokale netwerk op grote schaal gaan oppakken. Er wordt een netwerk van lokale rekeningen ingericht met regels om die koopkracht lokaal beter te benutten voordat deze weer uit de gemeenschap verdwijnt.* De ankerinstellingen geven een zo groot mogelijk deel van hun koopkracht lokaal uit en betalen via de lokale rekeningen. Vervolgens wordt dat geld extra vaak gebruikt omdat deelnemers, zodra ze het geld lokaal weer hebben uitgegeven, geen provisie meer hoeven te betalen op verdiensten.
De aanwezigheid van het lokale betaal-netwerk biedt vervolgens de kans om Social-Trade-krediet te organiseren. De koopkracht die door deze kredieten in omloop komt, stimuleert de lokale productie voor lokale consumptie verder. Dit krediet kan rentevrij blijven doordat de ondernemers die dankzij het krediet extra gaan verdienen, de kosten ervan financieren. Extra voordeel is dat er gedurende de omlooptijd geen geld van buiten nodig is. De omzetten via het lokale netwerk lopen door totdat er geen onbenutte capaciteit meer is in de plaats of regio.
En ten slotte: wat kan er allemaal met de betaalsoftware van Cyclos? Daar kan nog veel meer mee, maar in deze opzet zijn het de volgende aspecten:
De lokale rekeningen maken gebruik van één grote administratie. Daarbij is een lokale wisselkoers mogelijk met kosten voor overboekingen tussen de plaatsen als de handel uit balans zou raken.* Geld kent alleen de digitale vorm.* In de software wordt een tijdteller ingesteld om zeker te stellen dat het geld, de koopkracht, voor een minimale periode voor de plaats of regio beschikbaar blijft. Daardoor blijft de koopkracht van het geld actief binnen het netwerk van lokale rekeningen. Een vermijdbare provisie die je alleen betaalt zolang verdiensten nog niet besteed zijn, zorgt ervoor dat lokaal geld vaker uitgegeven wordt. Omdat het geld altijd bij iemand op de rekening staat, is er toch zekerheid over de inkomsten uit de provisie. Dat is de zekerheid dat er genoeg inkomsten zijn om: a) de kosten van de organisatie van het netwerk en de lokale rekeningen te dekken; b) geld dat lokaal wordt gemaakt te belonen*, en c) de risico’s van kredieten af te dekken of daar minstens een grote bijdrage aan te leveren.
Laten we ten slotte nog kijken onder welke voorwaarden dit succesvol kan zijn.
Iedereen snapt wel dat het nodig is dat naast de gemeente ook flink wat andere ankerinstellingen de booster echt serieus gaan gebruiken. Hoe steviger het netwerk is, des te beter het zijn nut bewijst. Meer specifiek kunnen we vijf zaken aanwijzen die de Koop-Lokaal-Booster tot een succes kunnen maken. Ze betreffen:
- Het aantal bedrijven dat meedoet en de diversiteit van hun aanbod.
- De hoeveelheid ‘euro’s’ die via dit netwerk van lokale rekeningen worden besteed.
- Hoe vaak de koopkracht lokaal verdiend en ook weer besteed wordt.
- Het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers.
- Het bewustzijn van het belang van lokaal besteden onder de lokale bevolking.
Laten we ze stuk voor stuk langs lopen. In deze aflevering bespreken we punt 1.
Lokale koopkracht kan ook alleen versterkt worden als er voldoende bedrijven meedoen en het scala aan deelnemers breed is.* Het is uiteraard geen ramp als er een hoop bedrijven in zitten die hetzelfde doen, maar dat mag niet ten koste gaan van een breed aanbod.
Bij dit punt speelt psychologie een hoofdrol. Bedrijven worden immers geleid door mensen en het is bekend dat vernieuwing slechts gedragen wordt door hooguit 20 procent van de mensen: de zogenaamde voorlopers.* Vooral die groep moet dus door krijgen wat de mogelijkheden zijn.
Uiteindelijk stellen veel bedrijven slechts twee vragen: ‘hoeveel gaat het kosten?’ en ‘wat levert het op?’
Bij de kostenvraag moet de organisator van het lokale betaalnetwerk de keuze maken of er kosten gevraagd zullen worden voor aanmelding en lidmaatschap. Gratis kan de indruk geven dat het netwerk niks waard is. Inschrijfgeld zou vervolgens wel teruggegeven kunnen worden als startbedrag op de lokale rekening. Of het kan gebruikt worden om risico’s af te dekken en zo het basiskrediet iets groter te maken. Het voordeel daarvan is dat er al snel redelijk wat geld kan rondgaan in het lokale betaalnetwerk.
Wat betreft de batenkant spreekt het vanzelf dat de verdiensten van een bedrijf binnen het lokale netwerk alleen uitgegeven kunnen worden bij andere bedrijven in datzelfde netwerk. Maar lokale bedrijven verdienen natuurlijk liever euro’s, omdat ze die overál kunnen uitgeven. De beperking tot lokale aankopen is een reëel nadeel, al verdwijnt dat nadeel als de omloop van de tijdteller de nul nadert. Als die is ingesteld op een jaar, is de resterende omlooptijd van het geld op alle rekeningen samen gemiddeld een half jaar.
Tegenover dat nadeel staat dat geld dat circuleert binnen de Koop-Lokaal-Booster resulteert in extra verkopen, omdat zonder het lokale netwerk het geld de gemeenschap snel verlaat. Zonder het netwerk worden de euro’s veel minder vaak besteed en verdiend. Het kost enige tijd voordat bedrijven zullen gaan ervaren dat tegenover het ongemak van beperkte bestedingsmogelijkheden het voordeel van extra omzet staat. Daarbij kunnen ze meer van hun (over)capaciteit te gelde maken en dus meer gaan verdienen!
Nu naar punt 2: Hoeveel ‘euro’s’ kunnen via het netwerk van lokale rekeningen besteed worden?
Nu punt 2: de hoeveelheid ‘euro’s’. De Koop-Lokaal-Booster kan de lokale economie alleen helpen als er voldoende geld het netwerk instroomt. In het begin zijn de ankerinstellingen, met de gemeentes als aanjager, daarbij cruciaal. Alleen al de aankondiging van grote lokale organisaties dat zij een deel van hun budget via het lokale betaalnetwerk gaan besteden, zal veel potentiële leveranciers motiveren om zich bij dit netwerk aan te sluiten. Bovendien zal een deel van de bedrijven die dan daadwerkelijk op een lokale rekening betaald krijgen, zijn eigen leveranciers vragen om ook toe te treden tot het netwerk (zodat ze hun lokale geld kunnen besteden). Dit zal het netwerk verder versterken, waardoor het lokale geld steeds makkelijker zal gaan circuleren.
Ook consumenten kunnen helpen door hun koopkracht lokaal te maken. Ze openen dan zelf een lokale rekening en maken daar een deel van hun geld naar over. Zij worden voor het lokaal maken van hun koopkracht beloond vanuit de vermijdbare provisie die het door hen ingebrachte geld gaat opbrengen. Het blijkt het beste te werken als die beloning naar een gezamenlijk doel gaat, bijvoorbeeld het bouwen van een sportaccommodatie voor een school.* Dit kan een grote betrokkenheid opleveren van de leden van lokale clubs of deelnemers aan sociale projecten.
Lokaal geld werkt vooral als participerende bedrijven nog capaciteit over hebben (zie aflevering 16) en/of als er veel ondernemende mensen zijn die nog met een bedrijf willen beginnen. Krediet helpt daarbij want het kan lokaal veel geld in omloop brengen. Bovendien zal ook de mogelijkheid om aan krediet te komen voor bedrijven een reden kunnen zijn om een lokale rekening te openen. De omstandigheden in Nederland zijn vooralsnog voor veel bedrijven gunstiger dan in bijvoorbeeld Griekenland, waar bedrijven vaak zitten te springen om klanten. Zolang de Nederlandse economie goed draait is de behoefte hier dus kleiner. Dat verandert uiteraard als de economie in een recessie beland. Het is daarom slim om het netwerk alvast klaar te hebben, zodat het alvast proef kan draaien voordat het heel hard nodig is (zie noot 1 van aflevering 10). Om een goede start te maken zullen de bestedingen van gemeentelijke en andere ankerinstellingen naast de kredieten dus echt voldoende geld in lokale circulatie moeten brengen.
We komen daarmee bij punt 3, of de koopkracht lokaal vaak genoeg verdiend en ook weer besteed wordt. Het spreekt voor zich dat hoe meer bedrijven deelnemen, des te gemakkelijker het lokale geld ook besteed kan worden. Er hangt dus veel af van het aantal bedrijven dat een lokale rekening heeft geopend en lokale betalingen accepteert. In het uiterste geval dat alle bedrijven in de regio lokaal geld accepteren en dat die regio heel groot is, is het zeker dat het verdiende geld direct weer besteed kan worden.
Hoe meer lokaal geld er verdiend wordt, hoe meer deelnemers lokaal gaan besteden en des te meer aankopen ze lokaal moeten gaan doen die ze voorheen elders deden. Dan groeit de impact van de Koop-Lokaal-Booster vanzelf en helpt de vermijdbare provisie om het geld, de koopkracht, veel vaker lokaal te doen gebruiken.
Nog twee succesfactoren te gaan.
We zijn aangekomen bij succesvoorwaarde nummer 4: het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers. Op het eiland Sardinië heerst een sterk gemeenschapsgevoel en het is dan ook geen toeval dat één van de beste voorbeelden van een succesvol lokaal betaalnetwerk daar te vinden is. Dan wordt zo’n middel omarmt om er samen tegenaan te kunnen gaan, om onafhankelijk te worden van de luimen van de globalisering of van de bemoeizucht van de regering in Rome.
Symbolen zijn daar heel handig bij. Zo heeft Utrecht in de Dom een sterk symbool waarmee niet alleen de inwoners maar veel ondernemers zich verbonden kunnen voelen. Als zij zich onder zo’n vlag willen verenigen en ze andere groepsleden als medestanders omzet gunnen en van hen omzet gegund krijgen, is er een veel betere basis voor een lokaal netwerk dan wanneer die band er niet is.
Gemeenschapsgevoel is natuurlijk niet per se geografisch bepaald. Mensen kunnen zich ook met elkaar verbonden voelen omdat ze in dezelfde omstandigheden leven, of omdat ze hetzelfde doel nastreven. Neem mensen die een duurzamer samenleving willen opbouwen. Die vormen nu nog geen hechte groep, maar dat zou wel kunnen komen, misschien zelfs wel moeten komen als ze invloed willen uitoefenen. Zo hebben veel mensen uit ideële overwegingen zonnepanelen of zitten in een energiecoöperatie. Lokaal geld kan dit soort groepen bij elkaar brengen met een gezamenlijke focus op een brede transitie. Het lokale geld kan dankzij de provisie de transitie ook een meer robuuste economische basis geven.
Zo komen we bij factor 5: Het bewustzijn van het belang om lokaal te besteden. Bij het ‘Wonder van Wörgl’ was er een grote betrokkenheid omdat alle deelnemers de voordelen goed in beeld hadden en de lokale mkb-bedrijven al snel begrepen dat er meer verdiend kan worden als het geld in de lokale economie vaker rondgaat.
Dat is stap één. Daarna komt een moeilijke stap: de bedrijven moeten ook in de gaten krijgen dat er extra inkomsten gaan ontstaan als geld niet elders besteed kan worden. Dat daarmee de nadelen van lokaal te moeten besteden en het betalen van provisie worden gecompenseerd. Beide aspecten zijn een nadeel, maar zijn nodig om een groter collectief voordeel te behalen. Het is een kwestie van goed kijken.
Dat is duidelijk geen doorsneeverhaal en een lokaal betaalnetwerk heeft daarom een heel goede marketing nodig. Die marketing moet niet alleen de voordelen van het lokale netwerk zichtbaar maken, maar ook laten zien hoe de spelregels van het huidige geld een globale economie creëren met flinke nadelen, waarbij veel kosten onzichtbaar blijven. Er moet een bewustzijn groeien dat er (ook) lokaal gerichte koopkracht nodig is om de lokale economie gezond te houden of te maken, en dat een gezonde wereldeconomie alleen kan gedijen bij heel veel gezonde lokale economieën. Als dat geen aandacht krijgt, zullen heel veel lokale kansen onbenut blijven.
Misschien moet daarom die marketing zelfs nog een stap verder gaan: door er ook expliciet op te wijzen dat te weinig aandacht voor de lokale economie het risico in zich draagt dat die lokale gemeenschap uiteindelijk amper iets te bieden heeft in de handel met anderen. Als deelnemers zich daarvan bewust zijn, kijken ze anders naar het heffen van provisie en het tijdelijk beperken van de besteedbaarheid tot ‘slechts’ de andere deelnemers.
We hebben in dit artikel een innovatief idee beschreven dat toch betrekkelijk eenvoudig gerealiseerd kan worden. Alle benodigde ingrediënten zijn er al. De eigenlijke hordes zijn van psychologische aard: dat we inzien dat niet alles bij het oude zal blijven, dat we ons open moeten stellen voor andere ideeën en een beetje durf gaan tonen.
Hier eindigt deze serie over geld. Ik hoop dat we er een paar dingen anders door hebben leren zien.
Gerelateerd
Economie:
• Waar komt de economische groei vandaan? Inleiding
• Vriendelijk geld werkt aan welvaart