Syndromen, het onderwerp van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek, kunnen als stelsel zo makkelijk worden aangetast of tot zelfontregelend systeem vervallen, dat er als breuk in sommige gevallen niet meer nodig is dan een werkwijze die aan het verkeerde syndroom ontleend is.

Zo is, schrijft Jane Jacobs over de hoogtijdagen van de Verenigde Staten, de bewapeningsindustrie aan onzakelijke verspilling gaan doen, en aan vervalsing van tijdopgaves om stilstand te verbergen, en bovenal aan bedrog bij ramingen van de kosten. Een wonderbaarlijke machine, dat militair- industrieel complex: het produceert als bulkgoed hardnekkige aantasting van hele stelsels.

Denk aan de contracten tussen het Pentagon en producenten van zaken als tanks, vliegtuigen, raketten en andere verfijnde wapens waaraan veel technici werken. Let op dat ‘veel technici’ omdat er – behalve een aantasting van de zuiverheid van de handel tussen bedrijven en overheid – nog eens een aantasting bovenop komt bij degenen die fabrieken draaiend houden.

Eén zo’n contract is het inkoopcontract. Een fabrikant van militaire uitrusting of een hoofdaannemer die het werk van vele fabrikanten op elkaar afstemt, komt met een misleidende offerte voor ontwikkelings- en productiewerk: een bod dat met opzet onder de kosten van het werk ligt. Dit gebeurt in geheime samenwerking met de klant, het Pentagon. Als de werkelijk te verwachten kosten direct bekend werden, zou het Congres de onderneming af kunnen keuren of de order in omvang beperken. Maar als een misleidend contract eenmaal aanbesteed is, rekent de fabrikant of hoofdaannemer op een hogere betaling. Het geld dat er bovenop komt, kan het Pentagon later loskrijgen door tegenover het Congres te redeneren dat het al toegekende en bestede bedrag verspild is als er geen geld bij komt.

Sommige leden van het Congres hebben dat goed door maar malen er niet om, vooral vertegenwoordigers van districten waar een inkoopcontract banen oplevert. Voor hen is het vrijgevigheid. Maar als de kostenvermeerdering de pan uit rijst weigert het Congres als geheel keer op keer het spelletje mee te spelen. De geldkraan wordt dichtgedraaid, en enkele ondernemingen lopen door hun eigen misleidende inkoopbod in de val. Lockheed Aircraft raakte op een gegeven moment in zoveel inkoopcontracten verstrikt, dat het niet meer in staat was zijn schulden te dragen. Het moest toen gered worden door het Congres. Een van de gevolgen van de reddingsoperatie was trouwens een onderzoek van het Congres naar wat Lockheed met zijn inkomsten gedaan had. Daardoor werden de betalingen bekend waarmee het bedrijf ambtenaars had omgekocht die over de aankoop van vliegtuigen gingen, en andere hoge omes van buitenlandse overheden (waaronder Prins Bernhard!; zie ook de noot bij aflevering 31).

Industriële technici zijn er de grote bewakers van dat het fabriekswerk iets oplevert. Het zijn grote tegenstanders van verspilling en ondoelmatigheid, gauw geneigd om tegen oude gewoontes in te gaan als een nieuwe aanpak beter is. Hun inzet is de doelmatigheid zo groot mogelijk te maken en de kosten zo laag mogelijk. Gewoonlijk blijven ze in vorm door de behoefte van de handel om kosten te beheersen en concurrerend te zijn.

Maar wat dacht je van de waarnemingen van Seymour Melman, gepensioneerd hoogleraar in de industriële techniek aan de universiteit van Columbia? Technici die in het militair-industrieel complex werken zijn knap in het ontwerpen van vernuftige producten, maar Melman wijst erop dat ze er niet in slagen deze vaardigheid te verbinden met zuinigheid in de middelen. Hij noemt deze toestand ‘aangeleerd onvermogen’ en zegt dat dit in de loop van de tijd van de Tweede Wereldoorlog de vermogens heeft aangetast van de beste en knapste technici van het land.

Bovendien heeft een gebrekkige kostenbeheersing, of zo je wilt doelmatigheids- en productiviteitsbeheersing, bijwerkingen buiten het militair-industrieel complex. Want als de kosten voor een fabrikant van weinig of geen belang zijn, wordt hij ook slordig met de kosten van zijn benodigdheden, met inbegrip van techniek die van anderen betrokken wordt. Die zorgeloosheid gaat over op mensen als ontwerpers en bouwers van werktuigmachines. Melman denkt dat het verval van de Amerikaanse werktuigmachine-industrie, dat samenvalt met de opkomst van het militair-industrieel complex, geen toeval is.

In de economie als geheel hebben de contracten met het Pentagon een enorm aandeel. Melman zegt dat ze tussen 1948 en 1988 opliepen tot meer dan de gezamenlijke waarde van de bedrijven, machines en diensten in de nationale industrie, de militaire en niet-militaire bij elkaar opgeteld. Natuurlijk zijn alle mogelijke militaire aankopen en personeelskosten meegerekend, maar onder deze gigantische kosten vallen zoveel technische werkzaamheden en zoveel technici dat ze, aldus Melman, voor het hele gebied bepalend zijn. Melman denkt dat technici die uit het militaire werk afkomstig zijn, door hun eenzijdige ervaring met het negeren van de kosten een ‘fatale uitwerking’ op de gewone industrie hebben.

Dus dit is weer een geval van wachtersvrijgevigheid die het handelssyndroom binnenglipt. In dit geval staan de handelsorganisaties, de fabrieken met hun technici, aan de ontvangende kant van de militaire vrijgevigheid. O, natuurlijk worden ze betaald voor wat ze doen, maar het geld wordt als vrijgevigheid niet onderworpen aan kostenbeheersing, evenmin als de contracten waarvoor betaald wordt. Het wordt gegeven door wachters die erg weinig belang stellen in de kosten van wat ze kopen. In het spoor van die contracten kwijnen de gewone handelsdeugden weg: zuinigheid, doelmatigheid, concurrentie en investeren voor de winst. En het is toch het waarmerk van goede technologie dat daarmee zuinigheid in de middelen wordt bereikt. Zo worden hele stelsels hardnekkig aangetast.