In het artikel ‘Waterstof, klaterstof?’ in de rubriek Energie beschrijft Gertjan Cobelens de aard van het gas in aflevering 2. Waterstof (H2) is als het kleinste bestaande molecuul een niet-giftige, kleurloze, smaakloze, reukloze en uiterst brandbare gasvormige substantie, die 8 keer lichter is dan aardgas en 14 keer lichter dan lucht. Het heeft een hoge energiedichtheid en een hoge vlamtemperatuur die het zeer geschikt maakt voor industriële processen. Na verbranding resteren slechts water en zuurstof. Waterstof is een ware ontsnappingskunstenaar doordat het molecuul zo verduveld klein is. Zuurstof en waterstof zijn dol op elkaar, maar hun relatie is nogal explosief van aard. Eén vonk en er volgt een forse ontploffing.
In 1838 ontdekte de Duits-Zwitserse scheikundige Christian Friedrich Schönbein het brandstofceleffect door met platina, waterstof en zuurstof te experimenteren (aflevering 4). Uit de combinatie van waterstof- en zuurstofgas ontstonden water en elektrische stroom – precies het omgekeerde principe van elektrolyse. Een paar jaar later was de eerste brandstofcel een feit toen William Grove een gasbatterij ontwikkelde. Deze gasbatterij bestond uit twee platina elektrodes in zwavelzuur, waarbij de ene elektrode met waterstofgas in contact stond en de andere met zuurstof. De eerste auto, de hippomobiel uit 1863, reed op waterstofgas.
Momenteel wordt er 120 miljoen ton waterstof industrieel geproduceerd en gebruikt (aflevering 5). Er zijn verschillende productiemethoden van waterstof die met een kleuraanduiding uit elkaar worden gehouden. Onder andere grijs (geproduceerd met gas en olie met afval in de lucht – 69 procent), blauw (idem met ondergrondse opslag – 0 procent), het schadelijke bruin (met steen- of bruinkool, 27 procent) en het toekomstige groen (met elektrolyse met duurzaam opgewekte elektriciteit – nu 1 procent). Zie ook witte waterstof. Zie verder waterstoflekken, waterstofeconomie, verwarming met waterstof.