De verhouding van het kapitaal tot de natuur
DAVID HARVEY
Vertaling door Gertjan Cobelens van hoofdstuk 16 van Seventeen Contradictions and the End of Capitalism.
.
Het idee dat het kapitalisme oploopt tegen een fatale contradictie in de vorm van een aanzwellende milieucrisis, is in bepaalde kringen gemeengoed. Ik zie dit als een plausibele doch controversiële aanname. De aannemelijkheid ervan schuilt voornamelijk in de voortdurend toenemende druk op het milieu ten gevolge van de noodgedwongen exponentiële groei van het kapitaal.
Er zijn echter vier goede redenen om vraagtekens te plaatsen bij dit idee. Ze komen respectievelijk hieronder (1), in aflevering 2 en 3 (2), in aflevering 4 en 5 (3), en in aflevering 5 (4) aan bod.
Ten eerste is het kapitaal er in zijn lange geschiedenis steeds in geslaagd om milieuproblemen met succes aan te pakken, ongeacht of die betrekking hebben op het gebruik van ‘natuurlijke’ hulpbronnen, of op het vermogen om vervuilende stoffen te verwerken, of op het opvangen van de teloorgang van leefomgevingen, het verlies aan biodiversiteit en de aantasting van de kwaliteit van lucht, bodem en water.
Achteraf bezien doen de vele voorspellingen uit het verleden over een apocalyptische ineenstorting van de beschaving en het kapitalisme door toedoen van grondstoffenschaarste en milieurampen nogal dwaas aan. Tijdens de geschiedenis van het kapitaal hebben veel te veel doemdenkers veel te snel en veel te vaak (loos) alarm geslagen.
Zoals we in het artikel Eindeloze exponentiële groei gezien hebben, kondigde Malthus in 1798 ten onrechte een sociale catastrofe aan (van hongersnoden, epidemieën en oorlogen), omdat hij meende dat de voedselproductie onmogelijk in staat zou zijn om de exponentiële bevolkingsgroei bij te benen.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw stelde de vooraanstaande bioloog en demograaf Paul Ehrlich dat aan het eind van dat decennium grootscheepse hongersnoden plaats zouden vinden, hetgeen nooit gebeurd is. Ook wedde hij met econoom Julian Simon dat de grondstoffenprijzen als gevolg van schaarste snel de pan uit zouden rijzen: hij verloor de weddenschap.*
Dat dergelijke voorspellingen – en er zijn er talloze geweest – in het verleden nooit zijn uitgekomen, biedt natuurlijk geen garantie dat er deze keer geen ramp op til is. Maar het vormt wel een gegronde reden voor scepsis.
Foto: Het kapitaal is er in zijn lange geschiedenis steeds in geslaagd om milieuproblemen met succes aan te pakken.
.
Ten tweede is de ‘natuur’ die we zogenaamd zouden exploiteren en uit zouden putten, en die ons vervolgens met grenzen zou opzadelen en zelfs ‘wraak’ op ons zou willen nemen, in feite geïnternaliseerd binnen de circulatie en accumulatie van het kapitaal.
Het groeivermogen van een plant is bijvoorbeeld ingelijfd in het winststreven van de agro-industrie, en het is te danken aan de herbelegging van die winst dat de plant het jaar daarop weer groeit. Natuurlijke eigenschappen en elementen fungeren als werkzame ‘bestanddelen’ binnen alle fasen van het proces van kapitaalaccumulatie. De geldstroom is een ecologische variabele en de doorstroom van voedingsstoffen binnen een ecosysteem kan tevens als een waardestroom worden opgevat.
Hoewel materie nooit geschapen of vernietigd kan worden, is het wel mogelijk haar samenstelling ingrijpend te veranderen. Genetische manipulatie en het creëren van nieuwe chemische verbindingen, om maar te zwijgen van grootscheepse ingrepen in de natuurlijke omgeving (het construeren van geheel nieuwe ecosystemen door middel van verstedelijking en de investering van vast kapitaal in de boerderijen, velden en fabrieken op het land) – al die zaken reiken inmiddels veel verder dan de lange geschiedenis van menselijke ingrepen in hun natuurlijke leefomgeving. Ingrepen die de aarde alles bij elkaar niet alleen tot een veel gastvrijere plek voor de mens hebben omgevormd, maar – met name de afgelopen driehonderd jaar – ook tot een plek voor winstgevende activiteiten.
De meeste organismen zijn druk bezig de natuur te herscheppen zodat die de eigen reproductiekansen maximaliseert, en de mens vormt daarop geen uitzondering. Kapitaal als specifieke vorm van menselijke activiteit doet hetzelfde, maar dan wel in toenemende mate uit naam van het kapitaal en niet van de mensheid.
In dit conceptuele model is geen plaats voor de these van ‘de dominantie van de natuur’ die sinds de Verlichting zowel in wetenschappelijke geschriften (vanaf Descartes) als in de populaire beeldvorming de boventoon voert. Dit veroorzaakt enkele problemen voor het doordenken van de relatie tussen kapitaal en natuur.
Het Cartesiaanse denken concipieert kapitaal en natuur ten onrechte als twee gescheiden entiteiten die in een causale relatie met elkaar staan en verergert die fout door zich vervolgens voor te stellen dat de ene entiteit over de andere heerst (of, in het geval de natuur, ‘wraak neemt’ op). Meer verfijnde versies hiervan bevatten terugkoppelingslussen.
Het groeivermogen van een plant is ingelijfd in het winststreven van de agro-industrie.
.
De alternatieve manier van denken die ik hier wil poneren, valt in eerste instantie niet zo makkelijk te doorgronden. Kapitaal ís een werkend en evoluerend ecologisch systeem waarbinnen zowel natuur als kapitaal voortdurend geproduceerd en gereproduceerd worden. Dit is de juiste manier om er naar te kijken.*
De enige interessante vragen zijn dan: wat voor type ecologisch systeem is kapitaal, hoe evolueert het en waarom zou het vatbaar zijn voor crises?
Net zoals de koopwaar een tegenstrijdige eenheid is tussen gebruikswaarde (haar materiële en ‘natuurlijke’ vorm) en ruilwaarde (haar sociale waardering), is ook het ecosysteem geconstrueerd uit de tegenstrijdige eenheid van kapitaal en natuur. Denk hierbij aan een definitie van technologie als een menselijke toe-eigening van natuurlijke dingen en processen teneinde de productie te vergemakkelijken. De natuur die hieruit voortkomt is iets wat weliswaar grillig en eigenmachtig evolueert (vanwege de autonome, willekeurige mutaties en dynamische interacties die in het algemene evolutionaire proces zitten ingebouwd), maar vooral ook iets wat actief en onophoudelijk door de acties van het kapitaal herschapen en gereorganiseerd wordt.
Neil Smith noemde dit ‘de productie van natuur’, en tegenwoordig gaat deze productie helemaal terug tot op het niveau van de moleculaire biologie en DNA-sequentiëring.* Welke richting deze productie van natuur in zal slaan, is een open vraag, geen voldongen feit.
Daarnaast is het allang duidelijk dat dit proces met vele onbedoelde gevolgen gepaard gaat. Van de ijskasten die onbedorven voedsel in de immer uitdijende steden mogelijk maakten, werd pas vele jaren later vastgesteld dat zij de bron waren van chloorfluorkoolwaterstoffen (cfk’s), die de stratosferische ozonlaag vernietigden die ons tegen overtollige ultraviolette straling uit zonlicht beschermt!
‘De productie van natuur’ gaat tegenwoordig helemaal terug tot op het niveau van de moleculaire biologie.
.
Het derde hoofdpunt is dat kapitaal milieuproblemen in big business heeft veranderd. Bedrijven die milieutechnologieën produceren staan inmiddels aan de grote beurzen van de wereld genoteerd.
Net als bij technologie in het algemeen geldt dat zodra deze stap gezet is, de constructie van de metabolische verhouding tot de natuur een activiteit wordt die in een autonome relatie tot de feitelijk bestaande behoeften staat. Opnieuw in de woorden van Neil Smith: ‘De natuur verandert in een accumulatiestrategie.’
Heeft een bedrijf een nieuw medicijn ontwikkeld of een nieuwe manier gevonden om de CO2-uitstoot terug te dringen, dan moeten daar gebruikers voor worden gevonden. Dit gaat eerder gepaard met het schéppen van behoeften dan met het vervúllen ervan. Voor een medicijn als Prozac was aanvankelijk geen ziekte beschikbaar; die moest eerst uitgevonden worden – met de ‘Prozac-generatie’ als gevolg.
Hier treedt dezelfde ‘combinatorische evolutie’ in werking als bij technologische verandering in het algemeen. Nieuwe medicijnen hebben bijwerkingen die weer door andere medicijnen bestreden moeten worden, en nieuwe milieutechnologieën creëren nieuwe milieuproblemen waarvoor andere technologieën in het leven geroepen moeten worden.
Ten behoeve van het eigen gewin tracht het kapitaal zich de dialectiek toe te eigenen van hoe we onszelf slechts kunnen veranderen door de wereld te veranderen (en vice versa). Alle ecologische en milieutechnische projecten zijn sociaaleconomische projecten (en vice versa). En dus hangt alles af van het doel van die sociaaleconomische of ecologische projecten – draaien die om het welzijn van mensen of om de winstmarge?
Op terreinen als volksgezondheid en schoon drinkwater heeft deze dialectiek in het voordeel van mensen uitgepakt, soms ten koste van de winst. Verder is de brede steun van de grote corporaties voor de milieuagenda niet alleen het kapitaal maar ook de milieupolitiek ten goede gekomen. Al is een deel van deze politiek helaas eerder symbolisch dan inhoudelijk van aard. Zoals wanneer een project met winstoogmerk zich voordoet als een project dat louter op het bevorderen van het menselijk welzijn gericht is, wat ook wel ‘greenwashing’* wordt genoemd.
Zo is het belangrijkste dat Al Gore de milieubeweging heeft geschonken om iets tegen klimaatverandering te ondernemen, het optuigen van een nieuwe markt voor de handel in koolstofemissies – die zich al snel ontpopte tot een rijke bron voor speculatieve winsten van hedgefondsen, maar weinig heeft gedaan om de mondiale uitstoot in te dammen. En het vermoeden is niet geheel ongewettigd dat dit van meet af aan de bedoeling is geweest. Ook brengen nieuwe organisatievormen, die ontwikkeld zijn om de visstand te beschermen, een vorm van privatisering met zich mee waarin grootschalig bedrijfskapitaal bevoordeeld wordt ten koste van kleinschalige visserij.
Greenwashing is het presenteren van op winst gerichte projecten als sociale projecten.
.
Ten vierde – en dit is misschien wel het ongemakkelijkste punt van allemaal – is het voor het kapitaal wellicht geen enkel probleem om zijn accumulatie en omloop op peil te houden te midden van milieurampen. Dergelijke rampen creëren juist talloze kansen waaraan een ‘rampenkapitalisme‘ fors kan verdienen.
Kapitaal hoeft niet per se hinder te ondervinden van kwetsbare bevolkingsgroepen die de hongerdood sterven of van de grootscheepse vernietiging van de leefomgeving (tenzij die tot opstanden en revolutie leiden), om de simpele reden dat een groot deel van de wereldbevolking toch al een overbodig wegwerpartikel is geworden.
Kapitaal is in zijn jacht op winst nooit teruggeschrokken voor de vernietiging van mensen. Zoals eens te meer bleek bij de gruwelijke tragedies met de afgebrande en ingestorte textielfabrieken in Bangladesh, waarbij zeker duizend werknemers zijn omgekomen. Zo is de verwerking van giftig afval met name geconcentreerd in arme en kwetsbare gemeenschappen (enkele van de meest verontreinigde plekken in de Verenigde Staten bevinden zich in indianenreservaten) of in verarmde delen van de wereld (giftige batterijen worden onder erbarmelijke omstandigheden in China verwerkt, terwijl oude schepen met al even kwalijke gevolgen voor de plaatselijke bevolking aan de kusten van India en Bangladesh ontmanteld worden).
De rap verslechterende luchtkwaliteit in het noorden van China heeft er naar verluidt toe geleid dat de levensverwachting er sinds 1980 met vijf jaar is teruggelopen. De oneerlijke verdeling van dit soort milieuschade kan extra munitie leveren voor een militante milieubeweging. Maar de sociale protesten die daar het gevolg van zijn, vormen – op dit moment althans – geen enkele bedreiging voor het voortbestaan van het kapitaal.
Het ontmantelen van oude schepen aan de kust van India is een mooie tak aan de boom van het afbraakkapitalisme.
.
De grote onderliggende vraag is: onder welke omstandigheden leveren deze interne problemen mogelijkerwijs een groot, zo niet fataal gevaar op voor de reproductie van het kapitaal?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst een preciezer inzicht krijgen in hoe de tegenstrijdige eenheid van kapitaal en natuur functioneert.
Natuur wordt door het kapitaal noodzakelijkerwijs – en ik moet benadrukken dat hier door het kapitalisme als geheel heel anders tegenaan gekeken kan worden en wordt – opgevat als niets meer dan een gigantische voorraad van potentiële gebruikswaarden – van processen en dingen – die met behulp van technologieën direct of indirect voor de productie en verwezenlijking van de waarde van een goed wordt ingezet.
De natuur is ‘één kolossaal pompstation’ (om Heidegger aan te halen) en de natuurlijke gebruikswaarden worden gemonetariseerd, gekapitaliseerd en gecommercialiseerd om uiteindelijk als koopwaar geruild te worden. Slechts dan kan de economische rationaliteit van het kapitaal aan de wereld worden opgelegd.
De natuur wordt ‘verkaveld’ en opgesplitst in private eigendomsrechten die door de staat worden gegarandeerd. Privé-eigendom vereist het afpalen van gezamenlijke natuurlijke eigendommen (het omheinen voor particulier gebruik van de natuurlijke commons). Hoewel sommige delen van de natuur zich lastig laten omheinen (zoals de lucht die we inademen en de oceanen die we bevissen), kan er (meestal met behulp van de staat) een hele reeks omtrekkende manieren worden bedacht om alle aspecten van het gemeenschappelijke natuurbezit te monetariseren en verhandelbaar te maken.
Ook worden vaak staatsinterventies ingezet om voor marktfalen te corrigeren. Hoewel deze interventies vaak een aura van progressiviteit hebben, komen ze doorgaans neer op een verdere begunstiging van de penetratie van marktprocessen en marktwaardering in alle facetten van onze leefwereld.
Dit is het geval bij de handel in emissierechten en de groeiende markt voor vervuilingsrechten en milieucompensatie. Wanneer het gezamenlijk beheer van natuurlijke eigendommen geprivatiseerd wordt, krijgen alle zaken, objecten en processen binnen die commons een (soms op willekeurige wijze bureaucratisch vastgestelde) waarde toebedeeld, ongeacht of er wel of geen sociale arbeid in geïnvesteerd is. Op deze manier schept het kapitaal zijn eigen kenmerkende ecosysteem.
De natuur wordt ‘verkaveld’ en opgesplitst in private eigendomsrechten.
.
In het ecosysteem van het kapitaal staat het privépersonen vrij om sociale waarde te onttrekken aan hun eigenaarschap van de gecommodificeerde natuur. Ze kunnen die zelfs te gelde maken in de vorm van monetaire rijkdom. Dit schept een basis voor de totstandkoming van een potentieel machtige klasse van (onder meer grootgrondbezittende) renteniers. Die klasse bedisselt vervolgens de toegang tot de voorraad aan gebruikswaarden door gebruik te maken van haar monopoliemacht en de pacht die ze aan de grond onttrekken.
Deze klasse van renteniers ‘bezit’ de natuur die we voor ons voortbestaan nodig hebben en ze vormt een potentiële bedreiging voor de verdere exponentiële groei van het kapitaal door alle rijkdom voor zichzelf te monopoliseren. Zoals we in aflevering 24 van het artikel Eindeloze exponentiële groei zagen, meende Ricardo in navolging van Malthus dat het kapitaal uiteindelijk gedoemd is ten onder te gaan, omdat de winstmarges onvermijdelijk zullen teruglopen naarmate de kosten van pacht en de voedselprijzen verder stijgen.
De macht van de renteniers wordt nog eens vergroot door het feit dat de grondstoffen onderworpen zijn aan monopolistische concurrentie en dus openstaan voor de onttrekking van monopolistische rente. Niet alleen grond, maar ook de vastgoedmarkt en de wereld van de ‘natuurlijke’ hulpbronnen vormen voor de bloeiende renteniersklasse een vruchtbare voedingsbodem voor het vergaren van almaar meer rijkdom en macht. Deze macht van de renteniersklasse slaat over naar dat deel van de natuur dat binnen de circulatie van het kapitaal als technologie geïnternaliseerd is. Patenten en eigendomsrechten zijn vastgelegd op aandringen van hen die de nieuwe natuur (in de vorm van nieuwe technologieën) produceren. Particulier eigendom van genetisch materiaal (bijvoorbeeld zaden), nieuwe methoden en zelfs nieuwe organisatiesystemen worden tegen monopolistische royalty’s aan private personen of instellingen in licentie gegeven. En dus zijn intellectuele eigendomsrechten de afgelopen decennia van vitaal belang geworden voor de kapitaalaccumulatie.
Een bloeiende renteniersklasse vergaart almaar meer rijkdom en macht.
.
De wurggreep waarin de klasse van renteniers (zoals grootgrondbezitters en eigenaren van minerale, agrarische en intellectuele eigendomsrechten) de ‘natuurlijke’ hulpbronnen en activa gevangen houdt, stelt haar in staat schaarste te creëren en op de waarde van de activa te speculeren waarover zij de controle uitoefent.
Deze macht speelt al lange tijd onmiskenbaar een belangrijke rol. Momenteel wordt bijvoorbeeld algemeen aangenomen dat vrijwel alle hongersnoden van de afgelopen tweehonderd jaar geen kwaadaardige grillen van de natuur zijn geweest, maar het gevolg van sociale verhoudingen. En elke keer wanneer stijgende olieprijzen een keur aan commentaren ontlokken over de natuurlijke grenzen van ‘piekolie’, worden die steevast gevolgd door een periode van nederig berouw, wanneer blijkt dat het weer eens de speculanten en het oliekartel zijn geweest die de olieprijs eendrachtig hebben opgedreven.
De ‘landroof’ die nu overal ter wereld plaatsvindt (met name in Afrika), heeft meer te maken met de escalerende concurrentie over het monopoliseren van de voedselketen en de grondstoffenwinning teneinde de baten te maximaliseren, dan met een angst voor naderende natuurlijke grenzen aan die voedselproductie en grondstoffenwinning. De stijgende voedselprijzen die in de laatste jaren zoveel onrust hebben veroorzaakt (waaronder de revoluties in Noord-Afrika), kunnen voor een groot deel op het conto worden geschreven van de manieren waarop het systeem van ruilwaarde uit winstbejag gemanipuleerd wordt.
Het door het kapitaal beleden idee van de natuur als geobjectiveerde koopwaar blijft niet onweersproken. Het vormt de opmaat tot een niet-aflatend gevecht tussen enerzijds de manier waarop het kapitaal zijn metabolische relatie tot de natuur conceptualiseert en gebruikt om zijn eigen ecosysteem te construeren en anderzijds de verschillende concepten van en houdingen ten opzichte van de natuur zoals die in grote delen van de maatschappij en zelfs het staatsapparaat gehuldigd worden.
Maar het kapitaal is helaas niet in staat om de manier te veranderen waarop het de natuur tot warenvormen en private eigendomsrechten in partjes hakt. Door dit aspect aan te vechten, vecht je in feite de economische motor van het kapitalisme zelf aan en ontken je dat de economische rationaliteit van het kapitaal ook op het sociale leven van toepassing is.
Winstbejag.
.
Wil een milieubeweging meer bereiken dan louter cosmetische of corrigerende beleidsvorming, dan moet ze zich tegen het kapitaal zelf richten. De natuuropvatting waarop de uiteenlopende milieubewegingen berusten, staat volkomen haaks op wat het regime van het kapitaal moet afdwingen teneinde zichzelf te kunnen reproduceren. De milieubeweging zou, in samenwerking met anderen, een serieuze bedreiging kunnen vormen voor de reproductie van het kapitaal. Maar om uiteenlopende redenen heeft ze tot dusver weinig aanstalten in die richting gemaakt. Doorgaans kiest de milieubeweging ervoor om de ecologie die het kapitaal construeert volledig te negeren en aan kwesties te knibbelen die ver verwijderd zijn van de kerndynamiek van waar het bij het kapitaal om draait. Het aanvechten van een vuilstortplaats hier of het redden van een bedreigde diersoort of waardevol natuurgebied daar zal op geen enkele manier de doodssteek voor de kapitaalreproductie betekenen.
Nu kunnen we twee zaken beter begrijpen.
Ten eerste hoe belangrijk het is dat het kapitaal zich in de mantel van milieubescherming hult om zo een legitieme basis te leggen voor het ‘milieuactivisme’ van het grootkapitaal van de toekomst. Op deze manier kan het kapitaal het milieudebat domineren, de natuur op zijn eigen (meestal met behulp van kosten-baten-analyses gemonetariseerde) voorwaarden definiëren en proberen de contradictie tussen kapitaal en natuur ten bate van de eigen klassenbelangen aan te wenden.
Ten tweede, hoe dominanter de economische motor van het kapitaal wordt binnen de uiteenlopende sociale groeperingen die samen het wereldkapitalisme vormen, hoe meer de regels van de metabolische relatie tussen kapitaal en natuur het publieke debat, de politiek en de beleidsvorming beheersen.
De milieubeweging negeert de ecologie die het kapitaal construeert volledig en blijft zo voor altijd in de verdediging.
.
Welke basis is er nu om deze vraag naar de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur naar het plan te tillen van een gevaarlijke, zo niet fatale contradictie?
Dat het kapitaal dit probleem in het verleden steeds met succes in goede banen heeft weten te leiden, wil niet zeggen dat het deze keer net zo zal aflopen. ‘Succes’ moet hier uiteraard begrepen worden vanuit het oogpunt van het kapitaal en dus vanuit blijvende winstgevendheid. Deze nadere bepaling is belangrijk omdat de opeenstapeling van de negatieve milieuaspecten van voorgaande aanpassingen van het kapitaal, waaronder de erfenis van in het verleden aangerichte milieuschade, zich niet ongedaan laat maken.
Bij elke historische stap vertrekt het ecosysteem van het kapitaal steeds vanuit een andere uitgangswaarde. Veel van het tropisch regenwoud is bijvoorbeeld al verdwenen en de concentratie van koolstofdioxide in de atmosfeer loopt al jaren fors op.
De ‘vinexificatie’ en de levensstijl van de buitenwijk nemen steeds meer toe (uitgerekend in China). Deze manier van leven is diep ingebed in de menselijke psyche en onze culturele voorkeuren, en in een fysiek landschap dat slechts mogelijk is bij gratie van de verspilling van grote hoeveelheden energie, land, lucht en water.
Wat deze keer anders is, is dat we nu bij een cruciaal omslagpunt zijn aanbeland in het exponentiële groeitempo van de kapitalistische bedrijvigheid. En dit heeft een exponentiële impact op het niveau van de milieubelasting en -aantasting binnen de ecologie van het kapitaal.
Om te beginnen legt dit een grote druk op een toenemende commodificatie, privatisering en incorporering van almaar meer facetten van onze leefwereld (en zelfs van levensvormen) in de kapitaalcircuits. Zelfs genetische identificaties worden al als privébezit geclaimd.
Ook resulteert dit in het steeds verder opvoeren van de milieudruk, die het meest wordt gevoeld op terreinen als klimaatverandering en diversiteitsverlies van soorten en habitats. Èn het resulteert in het instabiele en haperende vermogen om voedselzekerheid en een adequate bescherming tegen nieuwe ziektes te garanderen.
Naar mijn mening zijn er sterke aanwijzingen van toenemende kankerachtige en degeneratieve uitzaaiingen binnen het kapitaalecosysteem. Dit houdt goeddeels ook verband met de snelle verstedelijking en de aanleg van gebouwde omgevingen (ook wel de ’tweede natuur’ genoemd) van een belabberde kwaliteit (wat met name het geval is bij de snelle verstedelijking in Azië).
De ‘vinexificatie’ en de levensstijl van de buitenwijk is slechts mogelijk bij gratie van heel veel verspilling.
.
De strijd binnen het kapitaal over hoe de eigen ecologische omstandigheden te verbeteren, is er een van lange adem en gaat er fel aan toe. Deze milieueffecten treden bij kapitalistische bedrijven vaak op in de vorm ‘kostenverschuiving’ of wat economen ‘externaliteiten‘ noemen – echte kosten waarvoor het kapitaal niet hoeft te betalen (bijvoorbeeld de vervuiling die kosteloos op het milieu of op anderen wordt afgewenteld). Zelfs conservatieve economen erkennen dat hier sprake is van marktfalen en dat er gegronde redenen zijn voor staatsingrijpen, regelgeving en compenserende belastingmaatregelen. Maar zoals altijd bij dergelijke kwesties zijn aan handelen en niet-handelen onzekerheden en onbedoelde gevolgen verbonden.
Het grootste gevaar is dat noodzakelijke ingrepen door onwillige politici en de macht van het grootbedrijf op de lange baan worden geschoven, en dat we al een onomkeerbaar kantelpunt gepasseerd zijn voordat we het probleem onderkend, laat staan opgelost hebben.
In de jaren dertig van de vorige eeuw was men bijvoorbeeld niet bekend met de voortplantingscyclus van de sardinepopulatie voor de Californische kust en vond er grootscheepse en onbezonnen overbevissing plaats. Voordat iemand doorhad dat er überhaupt een probleem was, kon de visstand zich al niet meer herstellen. De sardines zijn nooit meer teruggekeerd.*
Een ander voorbeeld was van het Montrealprotocol (over de cfk-terugdringing). Bij dat probleem was er een lange tijdshorizon omdat het jaren duurt voordat de cfk’s die de ozonlaag in de stratosfeer afbreken, vervliegen. Kapitaal is begrijpelijkerwijs niet goed toegerust voor dergelijke tijdshorizonten. En dat is een van de grote problemen bij het bestrijden van de langetermijngevolgen van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies.
Onder druk van een niet-aflatende exponentiële groei zullen deze kankerachtige en degeneratieve uitzaaiingen allicht in aantal toenemen. Ik sluit niet uit dat er zich in dit proces momenten zullen voordoen die aan een apocalyps doen denken. Extreme weersomstandigheden komen bijvoorbeeld steeds vaker voor. Dit neemt niet weg dat het kapitaal prima in kan spelen op rampen op lokaal niveau en een roofzuchtig ‘rampenkapitalisme’ al staat te trappelen om hierop in te haken. Sterker nog, het kapitaal gedijt bij en ontwikkelt zich via de instabiliteit die het gevolg is van lokale milieurampen. Niet alleen scheppen die nieuwe kansen voor bedrijven. Ook bieden ze een handig masker om de tekortkomingen van het kapitaal achter te verbergen: het komt allemaal door die grillige, onvoorspelbare en weerspannige helleveeg, beter bekend als ‘Moeder Natuur‘. Die krijgt de schuld voor de rampspoed die goeddeels op het conto van het kapitaal geschreven moet worden.
Wat daarentegen het echte probleem vormt en waartegen het kapitaal slecht is opgewassen, is een langzame, kankerachtige onttakeling. De nieuwe instrumenten en instituties die nodig zijn om dit proces te beheersen, zijn echter nog niet opgetuigd.
Onder druk van een niet-aflatende exponentiële groei zullen kankerachtige en degeneratieve uitzaaiingen allicht in aantal toenemen.
.
In reactie op de exponentiële groei zijn de tijds- en geografische schalen van het kapitaalecosysteem al enige tijd aan het verschuiven. Waar milieuproblemen zich in het verleden meestal op een lokale schaal voordeden – een verontreinigde rivier hier, rampzalige smog daar – voltrekken ze zich nu vaak op regionaal (zure neerslag, lage ozonconcentraties en gaten in de ozonlaag) of mondiaal niveau (klimaatverandering, wereldwijde urbanisatie, vernietiging van leefgebieden, het uitsterven van soorten en verlies aan biodiversiteit, de afbraak van ecosystemen in de oceanen en op het land, en de ongecontroleerde introductie van kunstmatige chemische verbindingen – kunstmest en bestrijdingsmiddelen – waarvan de neveneffecten onbekend zijn en we niet weten wat voor impact ze zullen hebben op de bodemgesteldheid en het leven op de planeet).
In veel gevallen is de toestand op lokaal niveau verbeterd, terwijl die op regionaal en vooral mondiaal niveau juist verslechterd is. Het gevolg hiervan is dat de contradictie tussen kapitaal en natuur het traditionele management- en handelingsinstrumentarium te boven gaat. In het verleden was dit gebaseerd op een combinatie van marktmechanismen en staatsmacht, zoals bij de rampzalige smog van 1952 in Londen, die uiteindelijk tot de bouw van het Battersea Power Station leidde dat de vervuilende zwaveldeeltjes rechtstreeks naar de hogere lagen van de atmosfeer afvoerde (en die later in de vorm van zure regen in Scandinavië tot een regionaal probleem leidden dat slechts beheerst kon worden via complexe supranationale overeenkomsten).
Milieuproblemen verplaatsen zich niet alleen, ze worden ook opgelost door ze naar een andere niveau op te schalen en te verspreiden. Dat is precies wat Larry Summers, de toenmalig hoofdeconoom van de Wereldbank, in 1981 beoogde met zijn opmerking dat Afrika ‘ondervervuild’ was en het dus niet meer dan logisch zou zijn dat de rijke landen daar hun afval dumpten.
Aangezien zoveel van de contradicties de afgelopen decennia al wereldomspannend zijn geworden, blijven er almaar minder lege plekken over (behalve de ruimte dan om ons afval in te lozen). Dit kan een ernstig probleem worden naarmate de exponentiële groei verder aantrekt.
Almaar minder lege plekken over om ons afval in te lozen.
.
Wie neemt nu het voortouw bij een effectieve aanpak van complexe, interactieve problemen van een mondiale schaal? Internationale bijeenkomsten om deze milieuproblemen te bespreken lopen doorgaans op weinig of niets uit. Nu en dan, zoals in het geval van zure regen en cfk’s, komt men tot supranationale overeenkomsten, dus actie is niet onmogelijk. Maar dit zijn slechts druppels in een emmer vol met grootschalige problemen die in het mondiale kapitaalecosysteem geleidelijk aan de kop opsteken.
Slaagt het kapitaal er niet in om deze contradicties met succes onder controle te krijgen, dan is dat niet vanwege barrières of limieten in de natuur, maar omwille van zijn eigen economische, politieke, institutionele en ideologische tekortkomingen. In het geval van bijvoorbeeld klimaatverandering is het probleem niet dat we niet weten wat er aan de hand is of wat er in grote lijnen (hoe ingewikkeld dat ook is) aan gedaan moet worden. Maar draait het om overmoed (hybris) en de gevestigde belangen van zekere kapitaalfacties (en van zekere kapitalistische overheden en staatsapparaten) die de macht hebben om ingrepen aan te vechten, te ontregelen en te voorkomen dat deze ingrepen hun winstgevendheid, concurrentiepositie en economische macht bedreigen.
Het kapitaalecosysteem is uiteraard van meet af aan wereldomspannend geweest. De internationale goederenhandel gaat ofwel gepaard met een echte of met een virtuele doorvoer van inputs (zowel water, energie, mineralen, biomassa en nutriënten als de effecten van menselijke arbeid) van het ene deel van de wereld naar het andere. Deze handel is de lijm die het kapitaalecosysteem bij elkaar houdt, en het is de toename van deze handel die de activiteiten binnen dat ecosysteem opschaalt en uitbreidt.
Vooral de virtuele doorvoer is hierbij van belang. Anders dan bij de rechtstreekse doorvoer van bijvoorbeeld energie van Canada naar de Verenigde Staten via elektriciteitskabels of een oliepijpleiding, heeft die virtuele doorvoer betrekking op hoe de energie, die in Canada gebruikt wordt om bijvoorbeeld aluminium te smelten, in de Verenigde Staten terechtkomt in de warenvorm van het eindproduct aluminium.
Het ongelijke patroon van deze handel zorgt ervoor dat het ecosysteem van het kapitaal bol staat van ongelijkheid en ongelijkmatige geografische ontwikkeling. De voordelen van dit systeem stapelen zich aan de ene kant van de wereld op, de nadelen aan de andere kant. En deze overdracht van ecologische voordelen van de ene kant van de wereld naar de andere, vormt vaak ook het fundament voor geopolitieke spanningen. Dit verklaart mede waarom de Boliviaanse benadering van het gebruik van ‘hun’ natuur zo radicaal verschilt van die in de Verenigde Staten. De Bolivianen willen hun olie in de grond houden. Waarom zouden ze die immers willen winnen als die olie toch maar voor een appel en een ei in de Verenigde Staten belandt? Waarom zouden mijn grondstoffen jouw levensstijl moeten subsidiëren?
Het is de doorvoer van inputs die als lijm het kapitaalecosysteem bij elkaar houdt en de toename ervan die dat ecosysteem opschaalt en uitbreidt.
.
De waarde die aan de natuur wordt gehecht of, in de terminologie van ecologisch economen, de monetaire waarde die wordt toegekend aan de stroom van diensten die de natuur aan het kapitaal levert, is willekeurig. Die willekeur leidt af en toe tot zo’n lukrake exploitatie van beschikbare gebruikswaarden dat een ecologische ramp onvermijdelijk is.
Kapitaal heeft de natuurlijke hulpbronnen die op bepaalde plekken in de natuur latent aanwezig zijn vaak al uitgeput en soms zelfs vernietigd. Dat is met name het geval wanneer kapitaal zich gemakkelijk laat verplaatsen.
Toen de katoentelers in het zuiden van de Verenigde Staten of de koffietelers in Brazilië de bodem hadden uitgeput, trokken ze simpelweg verder naar andere vruchtbare grond, waar de oogsten minstens even rijk waren. Koloniale machten struinden hun koloniën af en pleegden roofbouw op hun grondstoffen zonder veel oog te hebben voor het welzijn van de lokale (doorgaans inheemse) bevolking.
De ontginning van mineralen, bossen en energiebronnen volgt vaak een soortgelijke logica. Maar de ecologische effecten zijn gelokaliseerd en laten een geografische landschap achter van verlaten mijnsteden, uitgeputte bodems, giftig afval en aangetaste vermogenswaarden. De ecologische voordelen zijn elders gesitueerd.
Deze praktijken van winning en uitbuiting zijn onder systemen van imperialistische en koloniale heerschappij nog eens dubbel zo gewelddadig en roofzuchtig. Bodemerosie en -uitputting en een ongereguleerde grondstoffenexploitatie hebben overal ter wereld enorme littekens in het landschap achtergelaten, wat in sommige gevallen heeft geleid tot een onomkeerbare vernietiging van gebruikswaarden die voor het voortbestaan van de mens noodzakelijk zijn.
Op sommige plaatsen heeft zich soms ook een meer goedaardige kapitalistische logica voorgedaan, waarin principes van verstandig milieubeheer samengaan met duurzame winstgevendheid. De Dust Bowl, de enorme stofstormen in het Amerika van de jaren dertig, vormde bijvoorbeeld de aanleiding tot een meer ecologisch verantwoord grondbeheer (wat door de staat ondersteund werd) en de ontwikkeling van duurzamere landbouwpraktijken, hoewel nog altijd gebaseerd op de enorme inputs van kapitaal, energie, chemicaliën en bestrijdingsmiddelen die kenmerkend zijn voor de moderne, op winst gerichte agro-industrie.
Ongereguleerde grondstoffenexploitatie (zoals met goud) laten overal ter wereld enorme littekens (en gif) in het landschap achter.
.
Dat er op de ene plek sprake is van verwoestende ecosysteempraktijken, wil niet zeggen dat dergelijke praktijken automatisch ook elders plaatsvinden – en vice versa. Doemdenkers richten de schijnwerpers met name op funeste, roofzuchtige verrichtingen, terwijl de ‘positivo’s’ vooral oog hebben voor evenwichtige ecosysteempraktijken. Binnen de dynamiek van het kapitaalecosysteem bestaan beide praktijken naast elkaar.
Helaas ontbreekt het ons aan de kennis en de instrumenten om de planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde (of zelfs maar de monetaire waarde) in een volledig boekhoudkundig overzicht inzichtelijk te maken (al kunnen satellietbeelden behulpzaam zijn bij het vaststellen van sommige van die gebruikswaarden).
Ook is het extreem lastig een beeld te krijgen van de omvang van de echte en virtuele ecologische doorvoer die binnen de mondiale goederenhandel plaatsvindt. De staalfabrieken in Sheffield en Pittsburgh sluiten en de luchtkwaliteit verbetert als bij toverslag, zij het met werkeloosheid als gevolg. Staalfabrieken openen in China en dragen daar bij aan een grootscheepse toename van de luchtvervuiling, met een lagere levensverwachting als gevolg.
Opnieuw, problemen met vervuiling worden niet opgelost, ze worden verplaatst. De ongelijke baten en lasten pakken echter vrijwel altijd in het voordeel uit van wie rijk en machtig is, terwijl de kwetsbaren en armen veel slechter af zijn dan daarvoor. Precies waar het bij een uitputtend imperialisme altijd al om gedraaid heeft.
Bij gebrek aan precieze kennis over hoe het kapitaalecosysteem als geheel nu eigenlijk functioneert, is het lastig om duidelijke uitspraken te doen over hoe fataal de ecologische aftakeling zal uitpakken voor een verdere onafgebroken expansie van het kapitaal. Deze situatie wijst op zich al op een mogelijk cruciaal gevaar: niet alleen ontberen we de broodnodige instrumentele voorwaarden om het kapitaalecosysteem goed te beheren, ook is er veel onzekerheid over het gehele gamma aan socio-ecologische kwesties die aangepakt moeten worden.
Wat we wel weten is dat zowel de tijd- als ruimteschalen waarop milieukwesties zich momenteel voordoen, radicaal verschoven zijn en dat het institutionele kader om het beheer op deze nieuwe schalen in goede banen te leiden duidelijk achterblijft.
Ook weten we dat de maatregelen die noodzakelijk zijn om catastrofale veranderingen te voorkomen misschien niet op tijd ontwikkeld en ingevoerd zullen worden, zelfs wanneer we er voor het gemak van uitgaan dat de gevestigde belangen de politieke wil zullen opbrengen om voorzorgsmaatregelen te nemen.
Problemen met vervuiling worden niet opgelost, ze worden verplaatst.
.
In het licht van deze voorbehouden is de algemene houding die we hiertegen het best kunnen aannemen: er is niets natuurlijks aan zogenaamde natuurrampen en de mensheid heeft misschien net genoeg kennis om de dreiging van de meeste (zij het nooit alle) milieurampen in te dammen of te beheersen. Maar het is onwaarschijnlijk dat het kapitaal de noodzakelijke stappen zonder de nodige strijd zal zetten – zowel tussen de elkaar bevechtende facties onderling als met degenen die zo handig zijn opgezadeld met de kosten. De redenen waarom deze problemen maar blijven voortwoekeren zijn van politieke, institutionele en ideologische aard en kunnen niet aan natuurlijke grenzen worden toegeschreven.
Zijn er ernstige problemen binnen de relatie tussen kapitaal en natuur, dan is dat een interne contradictie binnen en niet buiten het kapitaal. We kunnen niet volhouden dat het kapitaal de macht heeft om het eigen ecosysteem te vernietigen en tegelijk lukraak ontkennen dat het niet ook een zelfreinigend vermogen bezit om zijn interne contradicties op te lossen of in elk geval in balans te brengen.
Meestal op aandrang of in opdracht van staatsmachten (die in hun milieubeleid alles bij elkaar genomen vaak uiterst inconsistent zijn), of onder invloed van druk vanuit de kapitalistische samenleving zelf, heeft het kapitaal in veel gevallen een vruchtbaar antwoord op deze contradicties geformuleerd.
De rivieren en de lucht in Noord-Europa en Noord-Amerika zijn nu veel schoner dan een generatie terug en de levensverwachting neemt er grosso modo toe en niet af, zoals in het noorden van China het geval is. Het Montrealprotocol heeft een ernstige milieudreiging ingetoomd (maar zeker niet geheel afgewend) door het gebruik van cfk’s via een internationale overeenkomst aan banden te leggen. De schadelijke gevolgen van DDT zijn op soortgelijke wijze teruggedrongen, om nog één voorbeeld uit vele te noemen.
In het geval van het Montrealprotocol was het de bekering van de conservatieve politica en verstokte vrijemarktapologeet Margaret Thatcher tot voorvechter van de intergouvernementele overeenkomst die het verschil maakte. (Dat ze voorvechter werd, kwam deels omdat ze een opleiding tot chemicus had genoten en de technische nuances begreep.)
Maar in het geval van klimaatverandering zijn er te veel ‘ontkenners’ op machtige posities om tot grote verbeteringen te komen, en is er tot dusver nog geen Margaret Thatcher-achtige figuur opgestaan om ons uit de brand te helpen. Het wordt aan enkele van de armere en direct bedreigde landen als Bolivia en de Malediven overgelaten om voor klimaatgerechtigheid op te komen. Dus is het momenteel onduidelijk of het kapitaal in staat zal zijn om de grootscheepse aanpassingen te implementeren die nodig zijn om dit probleem effectief aan te pakken.*
De schadelijke gevolgen van DDT zijn ingetoomd (maar niet totaal afgewend, want hier wordt in 2016 in Bangkok nog DDT ingezet tegen muggen).
.
Het merendeel van de cijfers waarover we momenteel beschikken, biedt geen steun aan de overtuiging dat het kapitalisme de milieugevaren niet zal overleven. Ondanks ‘piekolie‘ zal onze energievoorziening op peil blijven; ondanks de noodzaak tot exponentiële groei is er genoeg land en water om een groeiende bevolking nog jaren te kunnen blijven voeden. Mocht er een specifieke schaarste aan deze of gene grondstof optreden, dan zijn we slim genoeg om substituten te vinden.
Natuurlijke hulpbronnen zijn technologische, economische en culturele beoordelingen van de gebruikswaarden die de natuur biedt. Dreigen er natuurlijke grenzen op te treden, dan kunnen we onze technologie, economie en culturele waarden daar simpelweg op aanpassen. Zelfs problemen als de opwarming van de aarde, afnemende biodiversiteit en nieuwe virale ziektes – die momenteel als de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van de mens gelden – kunnen afdoende aangepakt worden zodra we onze kortzichtigheid en politieke tekortkomingen weten te overwinnen.
Maar adequaat op deze problemen reageren, is uiteraard een forse kluif voor onze politieke instituties. En dus zullen er ongetwijfeld oorlogen gevoerd gaan worden om natuurlijke hulpbronnen, en zullen er op de ene plek hongersnoden optreden en op de andere enorme vluchtelingenstromen op gang komen, wat de handel geregeld zal verstoren. Maar geen van deze zaken wordt ingegeven door natuurlijke grenzen. We kunnen alleen onszelf de schuld geven wanneer een groot deel van de mensheid in diepe armoede en honger verkommert.
Mocht het zover komen, dan is dat eerder een indicatie van menselijke stompzinnigheid en corruptie dan van welke natuurgrens ook. Helaas wijst alles erop dat we hier in ruime mate over beschikken, en dat het kapitaal hier niet alleen bij gedijt, maar het zelfs aanwakkert. Dit betekent echter niet het einde van het kapitaal.
Adequaat op deze problemen reageren is een forse kluif voor onze politieke instituties.
.
Dit brengt ons bij de kern van wat wél een bedreiging vormt voor de toekomst van het kapitaal binnen de tegenstrijdige metabolische eenheid van kapitaal en natuur.
De twee antwoorden zijn nogal verrassend.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Zoals we gezien hebben, past dit in het bredere concept van de rentenier, dat de traditionele grootgrondbezitter koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn, maar die de toe-eigening van rijkdom en inkomen vergemakkelijken. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid.
Bij de agro-industrie neigt dit ecosysteem naar monoculturen en is het, gedreven door de druk van exponentiële groei, sterk exploitatief en expansief van aard.
Bij de verstedelijking zijn de voorsteden al even monocultureel, met een levensstijl die een overmatige en ontstellend verspillende consumptie van materiële goederen maximaliseert, met als sociale neveneffecten individualisering en isolement.
De monoculturele consumptieve levensstijl heeft als sociale neveneffecten individualisering en isolement.
.
Het kapitaal domineert de praktijken aan de hand waarvan we ons collectief en zelfs individueel tot de natuur verhouden. Het heeft geen oog voor alles wat buiten een beperkt aantal functionalistische esthetische waarden valt. In zijn rampzalige omgang met de pure schoonheid en eindeloze diversiteit van een natuurlijke wereld (waarvan we allemaal deel uitmaken) geeft het de eigen, hopeloos steriele eigenschappen bloot. Waar de natuur vruchtbaar is en zich overgeeft aan een eeuwigdurende creatie van het nieuwe, hakt het kapitaal dat nieuwe in partjes en smeedt de restanten tot pure technologie samen.
Het kapitaal heeft niet alleen een dorre, onvruchtbare definitie geïnternaliseerd van de van leven vergeven diversiteit van de natuurlijke wereld, maar ook van het enorme potentieel van de menselijke natuur om de eigen capaciteiten en krachten vrijelijk tot ontwikkeling te brengen. De manier waarop kapitaal zich tot de natuur en de menselijke natuur verhoudt is extreem vervreemdend.
Het ligt in de aard van het kapitaal besloten om zo veel mogelijk aspecten van de natuur te privatiseren, te commodificeren en te monetariseren. Alleen op deze manier kan het de natuur almaar meer opslorpen teneinde haar, tot op ons dna, tot een vorm van kapitaal – een accumulatiestrategie – om te vormen.
Vanwege de exponentiële groei van het kapitaal is deze metabolische relatie gedwongen om voortdurend uit te dijen en te verdiepen. Het kapitaal dringt zich aan terreinen op die almaar problematischer zijn. Levensvormen, genetische materialen, biologische processen en kennis van de natuur en intelligentie van hoe haar eigenschappen, gaven en vermogens te benutten (en of die nu artificieel of typisch menselijk van aard zijn maakt hoegenaamd niets uit), zijn allemaal ondergeschikt gemaakt aan de logica van de commercialisering. De kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
De manier waarop kapitaal zich tot de natuur en de menselijke natuur verhoudt is extreem vervreemdend.
.
Dit roept reacties, afkeer en weerstand op. Het genot dat een zonsondergang, de geur van verse regen of het wonder van een spectaculaire storm – ja, zelfs de gewelddadigheid van een tornado – ons verschaft, kan niet herleid worden tot een ordinaire monetaire maatstaf.
De klacht van Polanyi dat het opleggen van de warenvorm aan de natuurlijke wereld niet alleen ‘raar’ is maar inherent destructief, reikt veel verder dan het inzicht dat natuurkrachten verstoord en vernietigd worden tot het punt waarop ze voor het kapitaal niet langer bruikbaar zijn. Want wat hier vernietigd wordt is het vermogen om op enige andere manier mens te zijn dan zoals door het kapitaal vereist en voorgeschreven wordt. Velen zien dit als een vergrijp tegen de ‘ware’ natuur en, in het verlengde hiervan, tegen de mogelijkheid van een andere en betere menselijke natuur.
Het idee dat het kapitaal de vernietiging van een fatsoenlijke en gevoelige menselijke natuur vereist, wordt al heel lang onderkend.
Dat ontlokte al vroeg een esthetische revolte, waarin men zich onder aanvoering van de romantische beweging verzette tegen een puur wetenschappelijke benadering van de kapitalistische moderniteit.
Binnen de diepe ecologie leidde dit tot een non-antropocentrische visie op hoe we ons tot de wereld om ons heen moeten verhouden.
In de socialistische en politieke ecologie gaf dit munitie aan radicaal kritische vormen van anti-kapitalistisch onderzoek.
En in het kritische werk van de Frankfurter Schule werd de kiem gelegd voor een meer milieubewust Marxisme, waarin de dialectiek en de ‘opstand van de natuur’ een prominente rol speelden.*
Wat hier de ‘opstand van de natuur’ wordt genoemd, verwijst echter niet naar een nukkige, furieuze Moeder Natuur (zoals het inheemse denken het soms conceptualiseert en de weermannen en -vrouwen op tv het graag voorstellen). In werkelijkheid gaat het om een opstand van onze eigen natuur tegen wie we moeten worden om te kunnen overleven in het ecosysteem dat het kapitaal noodzakelijkerwijs construeert. Deze opstand snijdt dwars door het hele politieke spectrum – conservatieven op het platteland zijn al even verontwaardigd over de commodificatie, monetarisatie en commercialisatie van alle facetten van de natuur als de progressieven en anarchisten in de grote stad.
De kiem is gelegd voor een humanistische opstand tegen de onmenselijkheid die gelegen is in de reductie van de natuur en de menselijke natuur tot de pure warenvorm.
Vervreemding van de natuur is vervreemding van het potentieel van onze eigen soort. Dit ontketent een geest van verzet waarin woorden als waardigheid, respect, compassie, zorg en liefde tot revolutionaire slogans uitgroeien, terwijl waarden als waarheid en schoonheid de plaats innemen van de kille rekensommen van de sociale arbeid.
Een opstand van onze eigen natuur tegen wie we moeten worden om te kunnen overleven in het ecosysteem van het kapitaal.
Gerelateerd
Economie:
• De sociale waarde van het kapitaal en haar representatie door geld
• Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen
Ethiek:
• Natuur: kapitalisme/animisme
Complexiteit:
• De natuur van de economie
Ontwrichting:
• Eindeloze exponentiële groei