Onvolwassen en authentieke vooruitgang II:
Vooruitgang als holistische verbetering

DANIEL SCHMACHTENBERGER*

Deel II van dit artikel gaat over hoe we een echte, authentieke verbetering van de beschaving kunnen bewerkstelligen. Het gaat over een aanpak waarbij de veranderingen die we in de wereld aanbrengen er niet alleen voor zorgen dat we als mensheid op de korte termijn overleven, maar dat die er ook toe leiden dat mensen en de aarde op de (hele) lange termijn kunnen floreren. Dit deel laat eerst zien hoe het concept van vooruitgang zich vanaf de vroegste fasen van de beschaving ontwikkeld heeft, om vervolgens de fundamentele tekortkomingen van onze huidige definitie te onderzoeken en tot slot dieper in te gaan op hoe we de ontwikkeling van het vooruitgangsconcept in de richting van bredere positieve resultaten voor iedereen kunnen sturen.

Negatieve externaliteiten zijn geen incidentele tekortkomingen van het vooruitgangsproces, maar een fundamenteel kenmerk van onze huidige benadering van technologie-ontwikkeling. Een wereld die de risico’s onderkent en ze van tevoren probeert in te dammen is een veel gezondere en veiligere plek voor onze kinderen, dus zullen we heel wat beter ons best moeten doen om die risico’s in te schatten en te ramen. Met een fractie van de inspanningen en het geld dat we nu aan technologische innovatie besteden, kunnen we het proces verbeteren door vooruit te denken en die resultaten te vermijden of terug te dringen die tot ellende, vernietiging en dood leiden. Maar daarvoor moeten we eerst onze ogen openen voor het grotere geheel en eerlijk kijken naar de dynamiek waardoor de technologische innovatie momenteel wordt aangestuurd. De race om marktdominantie stimuleert namelijk niet bepaald het soort respect voor risico’s dat nodig is om toekomstige generaties te beschermen en te laten gedijen.

Voorzichtigheid betrachten met krachtige nieuwe technologieën is niet tegen de vooruitgang maar vóór de mens. Daarbij vergt het inperken van negatieve externaliteiten niet alleen een verbeterde benadering van hoe we problemen opvatten en oplossen, maar ook een systematische terughoudendheid bij het ontketenen van nieuwe technologische krachten. Het proces om én de kosten te internaliseren én de levensvatbaarheid van de essentiële onderdelen van onze mondiale beschaving te behouden, vormt een buitengewoon grote maar daarom niet minder noodzakelijke uitdaging.

In de volgende afleveringen komen een paar voorbeelden aan de orde van hoe dit in de praktijk zou kunnen werken.

De sociale media vormen een goed voorbeeld van hoe we technologieën kunnen ontwerpen die betere uitkomsten kunnen opleveren. In de meeste gevallen zijn sociale media gebaseerd op een inkomstenmodel dat van advertenties afhankelijk is. Platformen teren op de aandacht van gebruikers; experimenteren met benaderingen om hun gedrag te veranderen ten behoeve van adverteerders; en in hun niet-aflatende pogingen om ze betrokken te houden, brengen deze platformen stapsgewijs fundamentele veranderingen aan in de gedachten en keuzes van hun gebruikers.[1] Van meet af aan hebben sociale mediabedrijven een pad gekozen dat hen in staat stelde om de winsten van dit model te privatiseren en de verliezen te socialiseren. De negatieve externaliteiten worden op de gebruikers afgewenteld, wat geleid heeft tot toenemende problemen op het vlak van de geestelijke gezondheid in de vorm van verslaving en een verminderde aandachtsspanne, zowel als tot een ingrijpend privacyverlies en een uitholling van een authentieke sociale ontwikkeling en interacties.[2] Daarbij dragen sociale mediaplatformen niet alleen bij aan de manipulatie van meningen door statelijke en niet-statelijke actoren, maar ook aan een verheviging van de politieke polarisatie, epistemische verwarring via toenemende desinformatie en de escalatie van de oorlogvoering rond informatie.[3]

De meeste mensen willen hun tijd helemaal niet doorbrengen met eindeloos op Instagram of TikTok te scrollen, en toch vinden velen het moeilijk om te stoppen, zelfs als ze zichzelf ten doel gesteld hebben om hun gebruik te verminderen. Het algoritme wint het doorgaans omdat weinig gebruikers opgewassen zijn tegen de miljarden kostende machinerie die AI-gegenereerde splittesten gebruikt om de technieken te verfijnen die een steeds grotere betrokkenheid bij de inhoud garandeert. Voorafgaand aan het massale gebruik van deze technologieën, werd er al gewaarschuwd dat ze verslaving in de hand zouden werken en de samenleving op schadelijke manieren zouden beïnvloeden.[4] In de race om het verwerven van netwerkdominantie dikten platformen de potentiële voordelen van hun technologieën echter fors aan en wisten zo hun plannen door te drukken. De markten voor nieuwe technologieën hebben sowieso al de neiging om in monopolistische ‘winner takes all‘-uitkomsten te resulteren, vanwege de gigantische voordelen die het de vroegste aanbieders (first movers) oplevert om als eersten toegang tot hun klanten en hun data te verkrijgen. Dankzij de terugkoppelingslussen die deze data genereren, kan het algoritme snel verbeterd worden, waardoor de first mover aanmerkelijk meer kans maakt om nieuwe investeringen en gunstige financieringsvoorwaarden in de wacht te slepen. Het resultaat hiervan is dat de eerste aanbieder zo in staat wordt gesteld om steeds meer klanten aan zich te binden, waardoor eventuele concurrenten direct op een achterstand worden geplaatst.[5] Zodra de schadelijke neveneffecten onmiskenbaar aan het licht komen, kunnen de sociale mediabedrijven die dankzij deze monopolistische dynamiek groot zijn geworden, zich verschuilen achter het ‘feit’ dat deze externaliteiten onmogelijk te voorspellen waren en voeren ze een paar cosmetische operationele aanpassingen door om de critici te sussen.[6]

Momenteel kennen sociale mediabedrijven alleen een fiduciaire verantwoordelijkheid tegenover hun aandeelhouders, maar stel nu eens dat ze in plaats daarvan een fiduciaire verantwoordelijkheid zouden hebben tegenover de gebruikers wier data ze verzamelen en wier gedrag ze veranderen?

Door slechts een paar cruciale ontwerpkenmerken te veranderen, kunnen sociale mediabedrijven het vermogen van gebruikers om de wereld te begrijpen juist vergroten.


1. Eli Pariser, The Filter Bubble: What The Internet Is Hiding from You (New York: Penguin Books, 2011).
2. Tot de geestelijke gezondheidsproblemen die door sociale media veroorzaakt worden behoren onder meer angst, depressie, een laag gevoel van eigenwaarde en kwesties als lichaamsdysmorfie, die stuk voor stuk een onevenredig grote impact op jonge mensen hebben. Zie voor meer informatie het werk van het Center for Human Technology: www.humanetech.com/.
Belangrijke artikelen die de invloed van ‘sociale media’-technologieën op de geestelijke gezondheid, verslaving en de aandachtsspanne hebben aan getoond zijn onder andere: Skye Bouffard, Deanna Giglio en Zane Zheng, ‘Social Media and Romantic Relationship: Excessive Social Media Use Leads to Relationship Conflicts, Negative Outcomes, and Addiction via Mediated Pathways’ (Social Science Computer Review 40, no. 6, 2021). Pag. 1523-1541. https://doi.org/10.1177/08944393211013566; Aleksandra, ‘TikTok is Killing Your Brain, One Short-Form Video at a Time’ (Social Media Psychology, 18 augustus 2022). https://socialmediapsychology.eu/2022/08/18/tiktok-is-killing-your-brain-right-now/; Aviad Hadar et al., ‘Answering the Missed Call: Initial Exploration of Cognitive and Electrophysiological Changes Associated with Smartphone Use and Abuse’ (PLOS ONE 12 no. 7 , 5 juli 5 2017). https://doi.org/10.1371/journal.pone.0180094. Voor het gebruik van sociale media voor onrechtmatige surveillance-praktijken door de staat zie: Lee Rainie, Weixu Lu en Inyoung Shun, ‘Social Media and the Spiral of Silence’ (Pew Research Center, 26 augustus 2014). www.pewresearch.org/internet/2014/08/26/social-media-and-the-spiral-of-silence/; Shaiba Rather en Layl Al, ‘Is the Government Tracking Your Social Media Activity?’ (ACLU, 24 augustus 2023). www.aclu.org/news/national-security/is-the-government-tracking-your-social-media-activity; Barton Gellman, ‘Inside the NSA’s Secret Tool for Mapping Your Social Network’ (Wired, 20 mei 2020). www.wired.com/story/inside-the-nsas-secret-tool-for-mapping-your-social-network/.
3. ‘Social Media Enables Undue Influence’ (The Consilience Project, 5 december 2021). https://consilienceproject.org/social-media-enables-undue-influence/; ‘Making Sense of the 21st Century’ (The Consilience Project, 30 mei 2021). https://consilienceproject.org/challenges-to-making-sense-of-the-21st-century/.
Voor een uitgebreidere analyse zie: P.W. Singer en Emerson T. Brooking, LikeWar: The Weaponization of Social Media (New York: Houghton Mifflin Harcourt, 2018).
4. Al in 2008 betoogde Jaron Lanier dat ‘sociale media’-technologieën aanzienlijke risico’s met zich meebrachten op zowel individueel als maatschappelijk niveau. Anderen, onder wie Nicholas Carr en Sherry Turkle, lieten in die periode vergelijkbare waarschuwingen horen. Zie bijvoorbeeld: Nicholas Carr, The Shallows: What the Internet Is Doing to Our Brains (New York: W. W. Norton & Company, 2010); Sherry Turkle, Alone Together: Why We Expect More from Technology and Less from Each Other (New York: Basic Books, 2011); Jaron Lanier, Ten Arguments For Deleting Your Social Media Accounts Right Now (New York: Henry Holt and Company, 2018).
5. Om Malik, ‘In Silicon Valley Now, It’s Almost Always Winner Takes All’ (The New Yorker, 3 december 2015). https://www.newyorker.com/tech/annals-of-technology/in-silicon-valley-now-its-almost-always-winner-takes-all.
6. Julia Carrie Wong, ‘Facebook Overhauls News Feed in Favor of Meaningful Social Interactions’ (The Guardian, 11 januari 2018). www.theguardian.com/technology/2018/jan/11/facebook-news-feed-algorithm-overhaul-mark-zuckerberg.

Allerlei moderne media houden ons in de greep door te appelleren aan het limbische systeem van de hersenen, dat primair verantwoordelijk is voor de verwerking van emoties. De inhoud die we op onze sociale media feeds zien, doet een beroep op het onbewuste beloningssysteem, wat zowel positief als negatief kan uitpakken: aan de ene kant is er inhoud die we grappig of aantrekkelijk vinden of die onze huidige overtuigingen bevestigt, aan de andere kant is er inhoud die we schokkend vinden, die ons verontwaardigt of van streek maakt. Door ons in een emotioneel geladen toestand te houden, waarin we losgeweekt zijn van bewuste keuzeprocessen, zijn we eerder geneigd om in te gaan op advertenties en producten te kopen. Sociale media schotelen ons een inhoud voor die speciaal is samengesteld om ons als individu ‘geboeid’ te houden en die die delen van onze rationele geest het ‘zwijgen’ oplegt die meer weloverwogen intenties voor onze dagbesteding in petto hebben. De algoritmes die bepalen wat we zien zijn ontworpen om onze limbische systemen te ‘kapen’, vaak ten koste van die delen van de hersenen die belast zijn met functies van een hogere orde, zoals ons cognitieve beoordelingsvermogen, de evaluatie van meerdere perspectieven en kritische analyse.[7]

Het huidige ontwerp van sociale media-algoritmen is erop gericht om mensen berichten te laten delen, te liken en te becommentariëren, en om het engagement van de gebruikers uiteindelijk om te zetten in ‘advertentiekliks’, waartoe ze stimuli selecteren die onze hogere vormen van cognitie actief tegenwerken en onze diepst ingesleten en instinctieve reacties actief bevorderen. Hoe zouden we die algoritmes zo kunnen ontwerpen dat ze juist de – in holistisch opzicht – meest waardevolle inhoud actief bevorderen? Een mogelijkheid is om de sociale media-algoritmen zo te ontwikkelen (of aan te passen) dat ze inhoud stimuleren die juist over ideologische scheidslijnen heen reikt. Door inhoud te genereren die dit type reacties oproept bij groepen die over het algemeen recht tegenover elkaar staan, zijn we mogelijk in staat om goodwill en een gevoel van gemeenschappelijkheid te kweken bij mensen van wie voorheen gedacht werd dat hun ideologische verschillen onoverbrugbaar waren. Naast een groeiend engagement zouden we zo positieve terugkoppelingslussen kunnen ontwikkelen. Door inhoud te promoten die voorheen vijandig gezinde groepen allemaal als positief ervaren, zullen de sociale media minder verdeeldheid zaaien en zelfs een aanzet kunnen geven tot synergie.

Dit voorbeeld is indicatief voor een type ontwerpbenadering dat een begin kan maken met het genereren van positieve externaliteiten (in plaats van negatieve). Maar er zijn nog meer benaderingen aan de hand waarvan we het bevorderen van verdeeldheid, dat momenteel zo kenmerkend is voor onze sociale mediatechnologieën, tegen kunnen gaan. Daartoe behoren het aanbevelen van potentiële vrienden of contacten van buiten je netwerk om zo aan een grotere verscheidenheid aan wereldbeelden te worden blootgesteld; het promoten van inhoud die haaks staat op je eigen huidige opvattingen; het steeds verder vertragen van de laadsnelheid van de ‘infinite scroll’ naarmate je langer op de site bent; en het gebruik van software om inhoud te detecteren en te ontmoedigen die met AI-filters is bewerkt.[8] Dergelijke benaderingen kunnen een aanzet geven tot de ontwikkeling van een type sociale media dat de negatieve impact op onze geestelijke gezondheid terugdringt en uiteenlopende perspectieven dichter bij elkaar brengt. Ook zouden ze eraan kunnen bijdragen dat mensen meer worden blootgesteld aan verschillende wereldbeelden; dat vooroordelen worden bijgesteld; dat mensen in de positie worden gesteld om meer betekenis te geven aan de wereld om hen heen en hun begrip ervan te verbeteren; dat de polarisatie verminderd wordt; dat een eerlijke en respectvolle dialoog over ideologische scheidslijnen heen wordt bevorderd; en dat de impact van propaganda en de oorlogvoering rond informatie wordt teruggedrongen. Dit zijn positieve externaliteiten waarvoor we nu onmiddellijk kunnen kiezen. Maar in plaats daarvan geven we vrij baan aan korte-termijn-winsten die ten koste gaan van de algehele geestelijke gezondheid en een stabiele en functionele samenleving.[9]

Het voorbeeld van de sociale media laat zien dat niet alle verandering in de samenleving noodzakelijkerwijs ook vooruitgang is, zelfs niet als daarover tijdens het ontwerp of de implementatie ervan hoog wordt opgegeven. Hoewel sommige veranderingen een waardevolle verbetering vormen van ons begrip en onze ervaring van het leven in de wereld, geven veel andere veranderingen voorrang aan beperkte ‘eerste orde-‘ of ‘korte termijn’-resultaten die ten koste gaan van authentieke, holistische verbetering op de lange termijn. De vraag is dus waarom ons idee van vooruitgang zo sterk verbonden is met het nauw begrensde concept van technologische vooruitgang en of dat altijd al zo geweest is? Het antwoord ligt in hoe we het moderne concept van vooruitgang overgeërfd hebben gekregen.

Onze tekortschietende benadering wordt op zijn minst ten dele bepaald door de manier waarop mensen van meet af aan de wereld om zich heen veranderd hebben en de basis voor onze beschaving hebben gelegd.


7. Steve Rathje, J. van Bavel en Sander van der Linden, ‘Outgroup Animosity Drives Engagement on Social Media’ (PNAS 118, no. 26, 23 juni 2021). www.pnas.org/doi/10.1073/pnas.2024292118.
8. Het Center for Humane Technology heeft enkele belangrijke bijdragen geleverd aan het denken over potentiële oplossingen en mechanismen om de schade tegen te gaan die de sociale media berokkenen. Zie: www.humanetech.com/solutions.
9. Voor een breed overzicht van de maatschappelijke impact van de sociale media zie: Samuel Woolley, The Reality Game: How The Next Wave of Technology Will Break the Truth and What We Can Do about It (New York: Hachette Book Group, 2020).

Er zijn redelijke argumenten voorhanden om aan te dragen dat ons concept van vooruitgang voortgekomen is uit een aantal welbekende prehistorische ontwikkelingen, zoals het maken van gereedschappen, de beheersing van vuur of vroege vormen van sociale organisatie. Om het er allemaal niet al te ingewikkeld op te maken, is de aanpak hier gefocust op een gebied dat van oudsher met beschavingsstudies geassocieerd wordt: de ontwikkeling van vroege vormen van landbouw. Het ontstaan van een aanzienlijk voedselsurplus, voor het eerst mogelijk gemaakt door de vroegste landbouwpraktijken, vormde een bepalend moment in de relatie van de mens met de natuur en de tijd. Deze voedseloverschotten vertegenwoordigden een kritieke stap die ons in staat stelde om systematisch na te denken over de lineaire vooruitgang van een groep of ideologie.

Vóór de ontwikkeling van de gevestigde landbouw genereerden mensen zelden voedseloverschotten van enige noemenswaardige omvang. Een van de voordelen van deze meer precaire natuurtoestand was dat er geen voedsel opgeslagen was waar rivalen een begerig oog op konden laten vallen. Zodra groepen meer begonnen te produceren dan ze op de korte termijn konden consumeren, ontstond er een prikkel om die surplussen met geweld in beslag te nemen, en zo groeide het bestaan van voedseloverschotten uit tot een van de primaire beweegredenen voor oorlogvoering op grotere schaal.[10] Wanneer pre-agrarische samenlevingen onderling oorlog voerden, konden conflicten vanwege de beperkte voedselvoorraden simpelweg niet in langdurige militaire campagnes uitmonden. Dus vergrootte de gevestigde landbouw zowel de capaciteit van als de drijfveer voor oorlogvoering. Daarbij is ook de praktijk van militair expansionisme afhankelijk van voedseloverschotten, aangezien die niet alleen grotere bevolkingen mogelijk maken, maar ook het ontstaan van militaire klassen binnen samenlevingen.[11] Veroveringen en veldtochten vereisen zowel een geavanceerde logistiek als de langdurige opslag en distributie van voedsel. Om die reden vormen voedseloverschotten een noodzakelijke stap in de ontwikkeling van een expansionistische, materieel geavanceerde beschaving.

Een andere cruciale component van het vroege idee van vooruitgang was de uitvinding van het geschreven woord. Boekhouding en de wetgeving daaromtrent vormde een belangrijke drijfveer voor het ontstaan van het schrift, aangezien boekhouding uitwisseling mogelijk maakte die op de een of andere manier bijgehouden moest worden.[12] Toen papyrus uiteindelijk tot de basis voor gedistribueerde communicatie uitgroeide, vormde het de drager van ideeën die coördinatie faciliteerde en, minstens zo belangrijk, de uitkomsten van oorlogen rechtvaardigde. Naarmate het expansionisme de overwinnaar meer overschotten bezorgde, zorgde de technologie van het schrift ervoor dat de grote verhalen over strijd en succes in de folklore van de in-groep gegrift werden. Het schrift maakte een collectief geheugen mogelijk en gaf samenlevingen het vermogen om gedecontextualiseerde ideeën op te slaan over het verleden en de reis die naar het heden afgelegd is, wat uiteindelijk de structuur verschafte voor het ontstaan van het vooruitgangsnarratief. Sommige van de vroegste schrijvende culturen, waaronder de Egyptische, Soemerische en Hebreeuwse, behoorden tot de eerste die verhalen vastlegden die naar een hoogtepunt toe werkten – een toekomstige gebeurtenis die het culminatiepunt vormde voor de collectieve inspanningen.[13]

Door de geschiedenis heen is het idee van vooruitgang nauw verbonden geweest met verbeteringen op het vlak van fysieke en sociale technologieën, die zich beide in belangrijke mate ontwikkeld hebben binnen de competitieve dynamiek van de oorlogvoering.[14]


10. Patrick D. Nolan, ‘Toward an Ecological-Evolutionary Theory of the Incidence of Warfare in Preindustrial Societies’ (Sociological Theory 21, no. 1, 2003). https://doi.org/10.1111/1467-9558.00172.
11. Ernesto Dal Bó, Pablo Hernández-Lagos en Sebastián Mazzuca, ‘The Paradox of Civilization: Preinstitutional Sources of Security and Prosperity’ (American Political Science Review, 116, no. 1, 2021). https://doi.org/10.1017/S000305542100071X. Voor veel vroege samenlevingen gold het behouden van een overschot bijna als een zonde. Het afzien ervan heeft namelijk praktische voordelen. Zo hielden stammen in het noordwesten van de Stille Oceaan potlatch-ceremonies, waarbij overschotten doelbewust vernietigd werden waardoor diegenen die het overschot hadden opgebouwd geen extra macht konden verwerven of bij konden dragen aan het ontstaan van klassenhiërarchieën. Een gebrek aan overschotten betekende dat rivaliserende groepen minder gemotiveerd waren om elkaar aan te vallen aangezien er niets te halen viel. Het zorgde ook voor een natuurlijke beperking van de bevolkingsgroei, die anders tot druk op het milieu zou kunnen leiden en de kans op hongersnood zou vergroten.
12. James C Scott, Against the Grain: A Deep History of the Earliest States (New Haven: Yale University Press, 2017).
13. Zie bijvoorbeeld: Gerald J. Whitrow, Time in History: Views of Time from Prehistory to the Present Day (Oxford: Oxford University Press, 1989); Robert Nisbet, History of the Idea of Progress (New York: Taylor & Francis, 2017).
14. James P. Carse, Finite and Infinite Games (New York: The Free Press, 1986). Carse definieert een eindig spel als ‘een spel dat gespeeld wordt om te winnen’, zoals in het geval van oorlogvoering of marktconcurrentie; een oneindig spel daarentegen ‘wordt gespeeld om het spel voort te zetten’.

Al zolang er oorlogen zijn, voelen overwinnaars zich geroepen om verhalen te vertellen die hun overwinningen rechtvaardigen.[15] Hier in het heden vernemen we zelden de perspectieven van de mensen en de culturen die het niet overleefd hebben. Onder deze zich almaar herhalende dynamiek van de geschiedenis liggen talloze alternatieve verhalen over de wereld begraven, alsmede complete waardesystemen, talen en vormen van cultuur en kunst die doelbewust vernietigd en uit het collectieve geheugen gewist zijn (of waarin de doden als de Vijand opgevoerd worden). Een ongekende hoeveelheid menselijke creativiteit en schoonheid is in dit proces van verovering en heerschappij onherroepelijk en onnodig verloren gegaan. Wapenwedlopen bestaan al zolang als groepen mensen de wapens hebben opgenomen, met als gevolg dat het creatieve streven naar nieuwe en geavanceerdere wapens steeds een drijvende kracht is geweest achter de technologische ontwikkeling. De ontwikkeling van de militair slagkracht was (en is nog steeds) een andere belangrijke factor in hoe technologie en het idee van vooruitgang diep met elkaar verweven zijn geraakt.

De uiteindelijke komst van de industriële revolutie, een product van de wetenschappelijke revolutie, markeerde een grote stap in het gebruik van energie om de fabricage van producten, het transport en de landbouw te mechaniseren en te automatiseren, en ze vormde de aanzet tot een fase van exponentiële technologische ontwikkeling die nog altijd voortduurt. In de tweehonderd jaar sinds de eerste industriële processen de veranderingen in de samenleving begonnen te versnellen, is ons idee van vooruitgang steeds nauwer verbonden geraakt met de geavanceerde technologieën die onze dagelijkse levenservaring domineren. Velen kunnen uit eigen ervaring getuigen van deze ingrijpende veranderingen (neem bijvoorbeeld onze immer aanwezige smartphones, die via netwerken van satellieten communiceren die stuk voor stuk met internet verbonden zijn). Al deze technologieën zijn voortgekomen uit het wetenschappelijk onderzoek naar de wereld dat sindsdien de kern is geworden van het vooruitgangsnarratief.[16]

Toen we voor het eerst wetenschap gingen gebruiken om de wereld te begrijpen, kregen we de mogelijkheid om sommige van onze ideeën en overtuigingen te testen om te bepalen of ze waar waren of niet. Dit verschafte ons een proces, in plaats van een autoriteit, om iets zinnigs over de wereld te kunnen zeggen. Het verenigende en universele karakter van het wetenschappelijke proces stond centraal in de latere ontwikkeling van de democratie en de instellingen van de moderniteit die ons huidige wereld-systeem vormen.

Het moderne vooruitgangsnarratief vertelt ons dat we aan de hand van dit proces van observeren en experimenteren én steeds dichter bij een volledig begrip van de werkelijkheid komen én technologieën kunnen voortbrengen en nieuwe ideeën kunnen genereren teneinde het leven van een ieder te verbeteren en het lijden te verminderen. De implicatie hiervan is dat we middels dit proces een toekomst van toenemende overvloed voor iedereen zullen bereiken. De recente opkomst van AI en andere vormen van geavanceerde technologie gaat in sommige gevallen vergezeld van de veronderstelling dat het eind- en hoogtepunt van deze ‘reis’ de mens als godheid is – toegerust met een goddelijke controle over de natuur.[17]

Tijdens de eerste fasen van de wetenschappelijke revolutie werd nog algemeen aanvaard dat de toepassing van wetenschap om de wereld te begrijpen noodzakelijkerwijs tot bepaalde domeinen beperkt bleef. Wetenschap werd niet gezien als een manier om alles te weten te kunnen komen, en sommige aspecten van de menselijke ervaring – zoals religie en de geest – werden als fenomenen beschouwd die niet volledig door wetenschappelijke methoden alleen verklaard konden worden.[18] In plaats daarvan werd wetenschap opgevat als een middel om die delen van de wereld te interpreteren die zowel meetbaar als herhaalbaar waren, wat twee duidelijke vormen van waarde opleverde: de toepassing ervan in de vorm van technologie en de mogelijkheid om uitkomsten op basis van inputs te voorspellen. De wetenschappelijke bestudering van de fysieke wereld bracht ons technologieën die ons in de oorlogvoering en in de markten een concurrentievoordeel opleverden, en als gevolg daarvan nam het belang ervan toe ten opzichte van wereldbeelden die deze voordelen niet boden. Zowel technologie als het vermogen om te voorspellen verschaft macht en macht stelt je in staat om competitieve situaties of ‘spelen’ te winnen, en daarbij telt het niet wat de gevolgen van die overwinning zijn voor diegenen voor wie de uitkomst gevolgen heeft. Dit toegenomen vermogen om competitieve situaties te winnen, vertaalde zich in een groeiende dominantie van het wetenschappelijke wereldbeeld als hét raamwerk voor het begrijpen van de werkelijkheid als geheel.

De vermeerdering van kennis door middel van empirische experimenten is tot de ruggengraat uitgegroeid van de menselijke benadering van het interpreteren van de wereld, en de toenemende centraliteit hiervan heeft aanzienlijk bijgedragen aan de vorming van de hedendaagse samenleving.[19]


15. Zie bijvoorbeeld: Walter Benjamin, ‘On the Concept of History’ in: Hannah Arendt (red.), Illuminations: Essays and Reflections (New York: Schocken Books, 1968).
16. Het het tempo van de veranderingen in de afgelopen twee eeuwen laat zich makkelijk uit het oog verliezen, maar in de tijd sinds de industriële revolutie is de wereldbevolking van een half miljard naar acht miljard gegroeid, is het gebruik van grondstoffen per hoofd van de bevolking verhonderdvoudigd en voor de wereldbevolking als geheel verzestienhonderdvoudigd. Een paar korte voorbeelden zijn nuttig om een idee te krijgen van hoe snel veranderingen plaatsgrijpen: er zat bijvoorbeeld maar zesenzestig jaar tussen de eerste succesvolle vliegdemonstratie en de maanlanding; denk ook aan hoe sterk de wereld veranderd is tussen de grieppandemie van 1918 en de coronapandemie van 2019. In 1918 was er weinig internationaal verkeer, waren er nauwelijks internationale toeleveringsketens en woonden er veel minder mensen in steden.
17. Zie bijvoorbeeld: ‘The Transhumanist Declaration’ (Humanity+, 2024). www.humanityplus.org/the-transhumanist-declaration.
18. Veel filosofen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van het idee dat er aspecten van de werkelijkheid zijn die ontoegankelijk blijven voor de wetenschappelijke methode. Hoewel elke beknopte behandeling van de geschiedenis van het menselijk denken over de grenzen van het empirisme veel van deze filosofen onvermeld zal laten, zijn sommige van hun weken, met name in de context van het vooruitgangsdenken, wel vermeldenswaard. De wortels van dit filosofische perspectief zijn wellicht te vinden in Plato’s vormentheorie, die later verder uitgewerkt is Kants Kritiek van de zuivere rede. Alfred North Whiteheads kritiek op het wetenschappelijk materialisme is misschien wel de duidelijkste moderne verwoording van dit wereldbeeld; Martin Heidegger biedt een vergelijkbaar perspectief in zijn essay ‘The Question Concerning Technology’ uit 1954.
Alfred North Whitehead, Science and the Modern World: Lowell Lectures, 1925 (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 1926); Isabella Schlehaider, ‘Apart from the Experiences of Subjects There Is Nothing, Nothing, Nothing, Bare Nothingness—Nature and Subjectivity in Alfred North Whitehead’ (Histories 3, no. 2: 176-188, june 2023). https://doi.org/10.3390/histories3020012; Thomas N. Hart, ‘Whitehead’s Critique of Scientific Materialism’ (The New Scholasticism 43, no. 2: 229-251, 1969). https://doi.org/10.5840/newscholas196943219; Martin Heidegger, The Question Concerning Technology, and Other Essays (New York: Harper Torchbooks, 1977).
19. Voor een beknopt overzicht van de Verlichting zie: Brian Duignan, ‘European History: Enlightenment’ (Encyclopedia Britannica Online). https://www.britannica.com/event/Enlightenment-European-history. Over de kosten van de verlichting zie: Max Horkheimer en Theodor W. Adorno, Dialectic of Enlightenment (Stanford: Stanford University Press, 2002).

De wetenschap ziet zich vaak voor de vraag gesteld naar hoe complexe fenomenen te bestuderen. In veel gevallen luidt het antwoord dat we eerst de delen van complexe systemen moeten onderzoeken. Aan de basis van het wetenschappelijk wereldbeeld ligt het reductionisme: een opvatting van het universum waarin complexe fenomenen verklaard worden door ze in hun fundamentele componenten op te delen. In een aantal belangrijke opzichten is het reductionisme uitermate nuttig. Willen we bijvoorbeeld de overweldigende complexiteit van het universum proberen te begrijpen, dan biedt deze benadering een beginpunt. Daarnaast is het onmogelijk om alles tegelijk te bestuderen en dus helpt een reductionistische aanpak om te bepalen met welke deelverzameling van het hele universum we het beste kunnen beginnen. Vanuit dit vertrekpunt stelt het reductionisme ons in staat om complexe systemen in hun uiteenlopende aspecten op te delen en daarin in te grijpen om zo de gewenste resultaten te bereiken (op terreinen als de geneeskunde en de techniek zijn we daar behoorlijk bedreven geraakt). Enkele van de meest briljante wetenschappelijke en filosofische denkers van de afgelopen paar honderd jaar hebben echter op de beperkingen van het reductionisme gewezen (een compleet overzicht van hun argumenten valt buiten het bestek van dit artikel).[20] Toch zijn deze beperkingen cruciaal voor een beter begrip van het probleem van hoe we momenteel over vooruitgang denken.

De wetenschap bestudeert de wereld vanuit het perspectief van de derde persoon: ze gebruikt observatie en experimenten om de werking van het universum te onderzoeken op een manier die aan onze ‘eerste persoon’-ervaring voorbij gaat en ze bepaalt de nauwkeurigheid van onze hypotheses door middel van herhaalde metingen en testen. De wetenschap bestudeert de wereld niet vanuit een ‘eerste persoon’-perspectief: ze kan niet precies verklaren hoe het is om jou te zijn, of hoe het voelt om je kind vast te houden. Deze kenmerken van de werkelijkheid kunnen immers niet gemeten worden; je kan ze alleen ervaren of afleiden. Een behulpzame analogie is die van een mediteerder wiens hersenactiviteit wordt gevolgd met een elektro-encefalogram (EEG). Een wetenschapper kan veranderingen in de frequentie of golflengte van de hersengolven van de mediteerder meten en aantonen dat meditatie de EEG-metingen op een herhaalbare en voorspelbare manier beïnvloedt. Maar de EEG-meting is een ‘derde persoon’-weergave van de ‘eerste persoon’-ervaring van de mediteerder; ze is een representatie die je uiteindelijk niets kan vertellen over hoe het voelt om in diepe meditatie te zijn. Waar metingen significante veranderingen in de hersenactiviteit kunnen vaststellen, vertellen ze ons niets over het gevoel van innerlijke verstilling, of de toenemende vertrouwdheid met jezelf, of het verdiepende ontzag voor de mysteries van het universum.

Dit is een kernprobleem van het wetenschappelijke wereldbeeld. Het vormt een belangrijke maar onvolledige kijk op de wereld. Het ontbeert een deel van de cruciale informatie over de werkelijkheid, waaronder het overgrote deel van de meest betekenisvolle ‘eerste persoon’-eigenschappen van de menselijke ervaring, zoals het bewustzijn zelf en de meeste andere subjectieve en emotionele fenomenen.[21] Hiertoe behoren ook veel van de ervaringen die mensen, terugkijkend op hun sterfbed, als de meest waardevolle aanmerken.[22]

De wetenschap kijkt niet naar hoe het is om mij te zijn (de eerste persoon), en ze kijkt ook niet naar hoe het is om een gevoel van relationele betekenis met anderen te delen (de tweede persoon). Het zou geen controversiële bewering moeten zijn om te opperen dat dit belangrijke aspecten zijn die in de wetenschapsfilosofie ontbreken.


20. Voor een diepgaande bespreking van dit perspectief zie: Fritjof Capra, The Turning Point: Science, Society, and the Rising Culture (London: Flamingo, 1983); Stuart A. Kauffman, Reinventing the Sacred (New York: Basic Books, 2008).
21. Grace Bluerock, ‘The 9 Most Common Regrets People Have At The End Of Life’ (MindBodyGreen, 7 juli 2023). www.mindbodygreen.com/articles/the-most-common-regrets-people-have-at-the-end-of-life.
22. Tegelijkertijd vertelt een typische aanpak ons vaak niets over de omvang en de reikwijdte van de neveneffecten van onze interventies, tenzij we ons van tevoren specifiek inspannen om deze op te sporen.

Een ander onmiskenbaar probleem van het reductionisme is dat bepaalde fysische fenomenen, ook binnen het perspectief van de derde persoon, niet beschreven kunnen worden vanuit een volmaakt begrip van hun samenstellende delen. In de biologie worden complexe organismen bijvoorbeeld vanuit een breed scala aan perspectieven bestudeerd. Je kunt hun dna, eiwitten, organellen, cellen, weefsels of organen onderzoeken, en het ontleden van deze niveaus van het organisme zal waardevolle inzichten in hun structuur en functie (en in hoe ze samen functioneren) opleveren. Maar het enige mogelijke onderzoekspad dat een reductionistische methodologie tot zijn beschikking heeft, reduceert de kenmerken van deze systemen op een hoger niveau noodzakelijkerwijs tot de som van hun delen. Geen enkel individueel onderdeel van een cel kan ons vertellen dat de celademhaling en het onttrekken van energie aan voedsel alleen plaats kunnen vinden wanneer die componenten als cel gerangschikt zijn. Binnen complexe organismen kan ditzelfde fenomeen op alle niveaus worden waargenomen; inzicht in het dna alleen vertelt ons heel weinig over het totale gedrag van het neuro-endocrien systeem en hoe dit de genetische transcriptie beïnvloedt; inzicht in de celkern alleen levert een onvolledig verhaal op over haar rol in de celsignalering en de manier waarop ze op veranderingen in de omgeving van de cel reageert; inzicht in alle soorten cellen in het lichaam alleen vertelt ons niets over de complexe motorische patronen die in de beweging van het hele lichaam worden waargenomen.

Onze gebruikelijke benadering van het bestuderen van de onderdelen van complexe organismen kan ons helpen om bepaalde elementen van hun functie te begrijpen en specifieke interventies te ontwerpen, maar ze kan het bewegende, reproducerende, voelende ding dat we voor ons zien niet volledig verklaren.[23] Evenmin slaagt deze benadering erin om causaliteit van bovenaf te incorporeren: dat wil zeggen, de processen aan de hand waarvan onderdelen van een systeem op een hoger niveau het gedrag van onderdelen op een lager niveau beïnvloeden en bepalen, zoals hoe dezelfde cellen zich in de ene context (bijvoorbeeld een witte bloedcel in de lever) compleet anders gedragen dan in een andere context (zoals bijvoorbeeld in de hersenen) en compleet andere uitkomsten of eigenschappen te zien geven.[24] In essentie kan onze reductie van het organisme tot een entiteit die uit cellen of moleculen of orgaansystemen – of welk willekeurig onderdeel ook – bestaat, geen verklaring bieden voor meetbare ‘derde persoon’-fenomenen die op hogere (of lagere) niveaus emergeren.[25] Naast de celademhaling valt te denken aan fenomenen als replicatie binnen systemen die uit niet-replicerende subonderdelen bestaan; de dynamiek van ecosystemen die voortkomt uit de wisselwerkingen tussen een reeks individuele organismen en soorten; en structuren zoals ledematen en organen die zich tijdens de zwangerschap uit een reeks embryonale cellen ontwikkelen.

Hoewel dergelijke verschijnselen op een hoger niveau meestal ‘emergente’ eigenschappen van hele systemen worden genoemd, is dit een onjuiste benaming. In het concept van emergentie ligt in deze gevallen de veronderstelling besloten dat de oorzakelijkheid – de fundamentele oorsprong van de verschijnselen in kwestie – bottom-up verloopt, in de zin dat ze een product is van de samenstelling van de lagere delen van het systeem en pas ‘emergeert’ of opdoemt zodra de delen tezamen een geheel vormen. Dit onjuiste perspectief komt voort uit een wereldbeeld dat systemen in hun componenten opdeelt en die vervolgens probeert te definiëren als echte, afzonderlijke, individuele dingen – terwijl deze dingen in de natuur niet als echte en onafhankelijke objecten voorkomen. De richting van de oorzakelijkheid is zowel verkeerd als (opnieuw) te beperkt: die verloopt niet alleen van onderaf, maar ook van bovenaf (bottom-down) en vanuit het midden (middle-out). Het menselijk hart kan bijvoorbeeld niet als een op zichzelf staand reëel en scheidbaar object worden beschouwd. De natuur brengt geen menselijke harten als onafhankelijke objecten voort; de natuur brengt menselijke lichamen voort, waaruit we menselijke harten ontleden die we vervolgens automatisch als onafhankelijke objecten definiëren. De kenmerken van de werkelijkheid die we ‘emergent’ noemen, zijn alleen maar emergent omdat we een geheel kunstmatig uit elkaar hebben gehaald door het te bestuderen; ze zijn alleen maar emergent vanuit een reductionistisch perspectief. Het is de deconstructie die ons in staat stelt om het hele systeem als een assemblage van onderdelen te definiëren. Dit reductieve proces onttrekt kenmerken van de werkelijkheid aan het zicht die we, zodra we alles weer zo’n beetje in elkaar te passen, het label ‘emergent’ meegeven.

Wat we doorgaans als emergentie bestempelen, kan in veel gevallen wellicht beter worden opgevat als een vorm van synergie: natuurlijk voorkomende eigenschappen van complexe systemen die zich alleen manifesteren in een toestand van systemische heelheid.[26]


23. In de lever spelen witte bloedcellen (in de vorm van Kupffercellen) een rol bij het verwijderen van gifstoffen uit het bloed en de regeneratie van de lever; in de hersenen bewaken en interveniëren witte bloedcellen (in de vorm van microglia) de neurale homeostase, beteugelen ze ontstekingen, ruimen ze ziekteverwekkers en afval op en verwijderen ze overtollige synapsen. Voor een breed overzicht van de functies van witte bloedcellen zie: ‘White Blood Cell’ (Encyclopedia Britannica Online) www.britannica.com/science/white-blood-cell.
24. Natuurlijk heeft de wetenschap de afgelopen decennia zelf emergente eigenschappen herkend die niet begrepen kunnen worden via puur reductionistische processen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe ‘anti-reductionistische’ studiegebieden, zoals complexiteitswetenschap, systeemtheorie, cybernetica, niet-lineaire dynamica, chaostheorie, psychologie en sociologie die (interessant genoeg) allemaal neigen naar een breder ecologisch denken. In zekere zin is ecologie het breedste anti-reductionistische studiegebied. Deze vakgebieden vertegenwoordigen leer- en kennisdomeinen die de wereld proberen te begrijpen vanuit het perspectief van de relatie tussen het geheel en de delen. Op deze manier zijn dergelijke benaderingen toepassingen van de filosofie van het holisme: het idee dat systemen en hun eigenschappen zinvoller bestudeerd kunnen worden als gehelen die uit hun delen en de relaties tussen die relaties zijn opgemaakt, waarbij die gehelen zelf ook weer delen die zijn van grotere gehelen, die bepaald worden door de relaties waarvan ze deel uitmaken. In wezen is dit hetzelfde filosofische perspectief dat nu moet worden toegepast op het concept van vooruitgang.
25. Zie bijvoorbeeld: Stuart A. Kauffman, A World Beyond Physics: The Emergence and Evolution of Life (New York: Oxford University Press, 2019).
26. R. Buckminster Fuller, Synergetics: Explorations in the Geometry of Thinking (New York: Macmillan, 1975).

Een andere beperking van het reductionisme is te vinden in de menselijke bestudering van de wiskunde. Wiskunde is een hulpmiddel om de werkelijkheid te voorspellen, en in ons streven om de wereld te begrijpen en te voorspellen levert datgene wat we meten soms een getal op dat correleert met wat we in de natuur waarnemen. De conclusies die we trekken uit de metingen die we doen, zijn gebaseerd op correlaties tussen getallen en de werkelijkheid, wat betekent dat we de onderliggende ontologie van de wereld gewoonlijk tot een numerieke output reduceren. Goed beschouwd produceren wiskundige modellen een simulatie van de natuur – ze zijn niet de werkelijkheid zelf, maar een poging om een kaart van die werkelijkheid te maken – en de mate waarin die simulatie van de natuur overeenkomt met onze waarneming leidt vaak tot een beperkt begrip van het mechanisme van de werkelijkheid. Bij de vorming van bellen rekent de natuur bijvoorbeeld niet met een oneindige pi om tot een perfecte bol te komen. De natuur gehoorzaamt simpelweg aan mechanistische wetten en volmaakte bollen zijn een abstract wiskundig concept. In de natuur bestaan ze niet.[27]

Ook is het belangrijk om erop bedacht te zijn hoe bestaande waarden en vooringenomenheden ons naar bepaalde vertrekpunten ‘sturen’ wanneer we de wereld door de lens van de wetenschap proberen te begrijpen. Voordat we vragen formuleren of experimenten ontwerpen, hebben we vaak al ‘voorgekookte’ ideeën over wat we denken dat de belangrijkste aspecten van de vraag zijn die we moeten beantwoorden. Dit stuurt onze aandacht naar bepaalde deelverzamelingen van het universum, waarop we ons zonder deze vooringenomenheid misschien niet gericht zouden hebben. Dit valt grofweg onder noemer van selectieve onoplettendheid, self-fulfilling prophecy, blinde vlekken of bekrachtiging. Waar het om draait is dat zodra de route waarnaar we onszelf gestuurd hebben juiste voorspellende resultaten oplevert, dit ons vertrouwen vergroot in hoezeer we het bij het ‘rechte eind’ hebben over hoe de dingen werken en we dus minder gemotiveerd zijn om voor een andere route te kiezen die die werking even goed zou kunnen verklaren. Dit proces leidt tot overmoed en een gebrek aan aandacht voor alle relevante zaken die op deze manier onbekend blijven.[28]

Is de lens waardoor we naar de wereld kijken geoptimaliseerd voor de derde persoon en heeft die geen oog voor de ‘eerste persoon’- en ’tweede persoon’-aspecten van de wereld, dan maken we wellicht keuzes en handelen we op manieren die de dingen die we het meest waarderen niet ten goede komen of beschermen. De veranderingen in de wereld die we graag als ‘vooruitgang’ willen betitelen, zijn dan waarschijnlijk geen authentieke verbeteringen van de dingen die voor ons het meest betekenisvol en waardevol zijn.[29] Hoewel je vervulling of betekenis niet kunt kwantificeren, zijn er bepaalde subcomponenten of proxies – meetbare grootheden die gebruikt kunnen worden om niet direct meetbare grootheden te reconstrueren – van deze ‘eerste persoon’-ervaringen die wel meetbaar zijn. Denk aan comfort (dat wil zeggen, veiligheid, toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, enzovoort) of de hoeveelheid dopamine die vrijkomt in de hersenen. Maar deze benadering leidt onvermijdelijk tot een wereld die gericht is op het verbeteren van beperkte en onvolledige proxy-metrieken.[30]

De wetenschap kan ons iets vertellen over wat er in de wereld is, maar niet over wat er zou moeten zijn. Dit onderscheid tussen is en zou kan niet door wetenschappelijk onderzoek overbrugd worden; datgene wat is valt binnen het domein van de derde persoon, terwijl dat wat zou moeten zijn binnen het domein van de tweede persoon valt (dat wil zeggen, tussen en in wisselwerking met andere personen).[31] Bij gebrek aan richtinggevende waarden om ons te helpen de ‘goedheid’ van een bepaalde uitkomst te bepalen, worden beslissingen dikwijls genomen op een manier die voorrang geeft aan winnen (en, uiteraard, aan hedonisme); met andere woorden, ingrijpen in de wereld op basis van wat is en niet op wat zou moeten zijn, resulteert veelal in keuzes die bepaald worden door de logica van de speltheorie – dat wat nodig is om te winnen (of om je goed te voelen), en dat in de engst mogelijke zin, ongeacht de kosten. Met andere woorden, de wetenschap kan wel inzicht verschaffen in hoe we onze doelen effectiever kunnen bereiken, maar ze kan ons niets vertellen over de goedheid van die doelen. Die kennis komt ergens anders vandaan.

Bepalen welke doelen goede doelen zijn, is iets wat we doorgaans met wijsheid associëren, hetgeen iets anders is dan louter kennis. Wijsheid in relatie tot het stellen van doelen houdt rekening met hoe het bereiken van deze doelen de wereld in de breedst mogelijke zin zal beïnvloeden, en hoe de totstandkoming van die doelen ons op hun beurt kan beïnvloeden op manieren die we vooraf niet bevroed hadden. Als gevolg daarvan neigt wijsheid ertoe om uitkomsten te vermijden die tot het verwerven en concentreren van macht leiden, aangezien die vaak in scenario’s uitmonden die in ongelijkheid, uitbuiting en blijvende schade resulteren, omdat wie eenmaal macht heeft verworven die macht – doorgaans ten koste van de machtelozen – zal willen behouden. Ook legt wijsheid dikwijls de neiging aan de dag om terughoudendheid te betrachten, omdat de dingen die we op de korte termijn willen soms nadelig zijn voor onze langetermijndoelen of onderliggende waarden. Daarnaast zal wijsheid erop gericht zijn om de ontwikkeling van ‘sociale valkuilen’ te vermijden, zoals (wapen)wedlopen, waarbij individuen of groepen, gedreven door hun eigenbelang om een wedloop te winnen, handelingen verrichten die gunstig zijn op de korte termijn, terwijl ze iedereen, inclusief henzelf, op de lange termijn schade berokkenen (ook wel ‘multipolaire valkuilen’ genoemd).

Het vertrouwen op speltheoretische beslissingen in een wereld die door wetenschap gedomineerd wordt, mondt uiteindelijk uit in wereldomspannende multipolaire valkuilen, met escalerende technologische en militaire wedlopen, alles vernietigend wapentuig en de verwoesting van het milieu. Dit spel kan niet eeuwig zo doorgaan.


27. Zie bijvoorbeeld: John Vervaeke en Leonardo Ferraro, ‘Relevance Realization and the Neurodynamics and Neuroconnectivity of General Intelligence’ (Phenomenology and the Cognitive Sciences, 2013). DOI:10.1007/s11097-022-09732-4.
28. Het wereldbeeld dat voor de derde persoon is geoptimaliseerd, is de beschaving ten goede gekomen wanneer de veranderingen die dit wereldbeeld mogelijk maakte toevallig op één lijn lagen met ‘goede’ of netto positieve uitkomsten. Betreft het echter de verbetering van zaken in het domein van de eerste of tweede persoon, of in complexe systemen met emergente eigenschappen, dan heeft dit wereldbeeld vooral schade geëxternaliseerd en de kosten van zijn aanpak genegeerd.
29. Er spelen hier twee problemen: het ene is dat we vaak de verkeerde onderdelen van systemen optimaliseren, terwijl de optimalisatie van andere onderdelen holistisch gezien veel gunstiger zou uitpakken; het andere is dat we, omdat we niet voor het hele systeem optimaliseren, de manieren missen waarop onze optimalisatie van bepaalde onderdelen het geheel kan schaden. Wetenschap en metingen zouden ons enorm vooruit kunnen helpen, maar helaas is het vaak zo dat we niet gemotiveerd zijn om de juiste dingen te meten (we kijken bijvoorbeeld wel naar de kwaliteit en duurzaamheid van de nieuwe actieve stoffen die we produceren, maar nemen niet de tijd om na te denken over de manier waarop deze stoffen het endocriene systeem verstoren, of welke invloed ze bijvoorbeeld op algen hebben, of hoeveel ervan zich langs dichtbevolkte kustlijnen ophoopt, enz.)
30. Zie: David Hume, A Treatise of Human Nature (Oxford: Clarendon Press, 1896); G.E. Moore, Principia Ethica (Cambridge: Cambridge University Press, 1903); A.J. Ayer, Language, Truth and Logic (London: Gollancz, 1936).
31. Deze definitie is ontleend aan: John Danaher, ‘Techno-Optimism: An Analysis, an Evaluation and a Modest Defence’ (Philosophy & Technology 35, no. 54, juni 2022). https://doi.org/10.1007/s13347-022-00550-2. Voor een kritische bespreking zie: ‘The Case Against Naive Technocapitalist Optimism’ (The Consilience Project, 1 augustus 2021). https://consilienceproject.org/the-case-against-naive-technocapitalist-optimism/.