De 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – van scenario’s tot de realiteit die zich nu ontvouwt

RICHARD HEINBERG*

Een halve eeuw geleden werden de wereld van de wetenschap, het overheidsbeleid en de economie opgeschrikt door een gedenkwaardige publicatie, Grenzen aan de groei, geschreven door vier systeemwetenschappers (Donella Meadows, Dennis Meadows, Jørgen Randers en William Behrens III) van het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Het team stelde een reeks op de systeemdynamica gebaseerde computerscenario’s op, waaruit bleek dat een niet-aflatende toename van de bevolking en de industriële productie op de lange duur onhoudbaar zou blijken, en dat een stabiele toekomst alleen bereikt kon worden wanneer zowel de bevolkings- als de industriële productieniveaus doelbewust door overheidsbeleid zouden worden beperkt. Zou die groei toch onverwijld aanhouden, dan zou de crisis die daarvan het gevolg is niet onmiddellijk plaatsgrijpen; in het ‘standaard’- (of ‘business as usual’-)scenario van het team bleken grote verstoringen van de wereldsystemen pas in de eerste helft van de 21e eeuw te gaan beginnen.

Van Grenzen aan de groei werden 12 miljoen exemplaren verkocht. Het boek werd vertaald in 37 talen en blijft het best verkochte milieuboek ooit gepubliceerd. Prominente economen (waaronder Robert Solow, Milton Friedman en Julian Simon) gruwden echter van het idee dat er grenzen aan de groei zouden kunnen zitten, en ze publiceerden weerleggingen die weliswaar niet op de kernargumenten van het boek ingingen, maar in de daaropvolgende jaren desalniettemin herhaaldelijk werden aangehaald als gezaghebbende kritiek (een uitstekend overzicht en geschiedenis van het debat is te vinden in Ugo Bardi’s The Limits to Growth Revisited. The New York Times Book Review deed Grenzen aan de groei af als ‘een leeg en misleidend werk … garbage in, garbage out.’ Newsweek (toen een veel invloedrijker blad dan nu) noemde het ‘een berg onverantwoordelijke nonsens’. Beleidsmakers waren blij verlost te zijn van de verplichting om zich met het boek en zijn implicaties bezig te moeten houden en hebben het sindsdien goeddeels genegeerd.

Figuur 1: World model, standaardscenario. Deze grafiek, van bladzijde 124 van de eerste editie van het boek van 2 maart 1972, veroorzaakte paniek en woede.

Was Grenzen aan de groei echt een verzameling ‘lege … misleidende … onverantwoordelijke nonsens’? Zoals we zullen zien, zijn deze oordelen veeleer van toepassing op de negatieve kwalificaties van het boek.

Met behulp van een simulatieprogramma, World3, produceerde het MIT-modelonderzoek een reeks van 12 scenario’s, die lieten zien hoe de uitputting van hulpbronnen, de bevolkingsgroei, de industriële productie per hoofd van de bevolking (hvdb), de vervuiling en de voedselproductie per hvdb onder verschillende beleidsvoorwaarden op elkaar inwerkten. Hoewel het ‘business as usual‘-scenario (zonder beleidsinterventies) de verontrustende eigenschap vertoonde om ergens voor of rond het midden van de 21ste eeuw te pieken en een daaropvolgende substantiële daling in het niveau van de wereldbevolking en de industriële productie te genereren, was het team er bepaald niet op uit om een dergelijk scenario werkelijkheid te laten worden. Alle andere scenario’s waren namelijk gebaseerd op pogingen om andere en wenselijkere resultaten te bereiken. Wat als de voorraden (met inbegrip van mineralen en metalen) in werkelijkheid twee keer zo groot zouden zijn als toen werd aangenomen? Wat als de groei van de bevolking en/of de industriële productie door overheidsbeleid zou worden ingeperkt? In het beste geval zou de economie een stabiele toestand kunnen bereiken, althans voor de komende eeuw, al zou dat wel aanzienlijke beleidsinterventies vereisen.

Nu beschikken we over het voordeel dat we een halve eeuw kunnen terugblikken. Helaas hebben we ook de grote pech dat we leven in een wereld die het standaardscenario uit de studie dicht benadert. In dit artikel zal ik de scenario’s in grote lijnen met de werkelijkheid vergelijken, bespreken welke factoren in de studie over grenzen aan de groei niet werden gemodelleerd, een overzicht geven van latere herbeoordelingen van de studie uit 1972, en onderzoeken wat er nog kan worden gedaan om het aantal slachtoffers tot een minimum te beperken nu de expansieve drang van de mensheid in real-time op de grenzen van onze planeet botst.

De scenario’s uit 1972

1. Standaardscenario

2. Dubbele hoeveelheid grondstoffen

3. ‘Onbeperkte’ grondstoffen in combinatie met maximale recycling

4. ‘Onbeperkte’ grondstoffen in combinatie met inperking van vervuiling

5. ‘Onbeperkte’ grondstoffen in combinatie met inperking van vervuiling en verhoogde landbouwproductiviteit

6. ‘Onbeperkte’ grondstoffen in combinatie met inperking van vervuiling en ‘perfecte’ geboortebeperking

7. ‘Onbeperkte’ grondstoffen in combinatie met inperking van vervuiling, verhoogde productiviteit van de landbouw en ‘perfecte’ geboortebeperking

8. Gestabiliseerde bevolking (het geboortecijfer staat vanaf 1975 gelijk aan het sterftecijfer)

9. Gestabiliseerde bevolking en kapitaal (kapitaalinvesteringen zijn gelijk aan de afschrijvingen)

10. Gestabiliseerd wereldmodel 1: technologisch beleid (verlenging van de levensduur van industrieel kapitaal) toegevoegd aan scenario 9, plus bodemherstel

11. Gestabiliseerd wereldmodel 2: beperkingen van de groei van bevolking en kapitaal worden gefaseerd ingevoerd, om zo rekening te houden met waarschijnlijke vertragingen bij de tenuitvoerlegging

12. Het stabilisatiebeleid wordt uitgesteld tot het jaar 2000

In de volgende aflevering bekijken we hoe de huidige ontwikkeling van de bevolkingsgroei zich tot de modelverwachtingen uit 1972 verhoudt.

In plaats van de toekomstige bevolkingsniveaus simpelweg te ramen op basis van het toenmalige groeipercentage, gingen de auteurs juist diep in op de factoren en terugkoppelingen die tot bevolkingsgroei of -afname leiden. In 1972 telde de wereldbevolking 3,8 miljard mensen en dat aantal nam met 2,1 procent per jaar toe. In de daaropvolgende decennia hebben sommige landen (met name China) ingegrepen om de groei af te remmen, waardoor de mondiale bevolkingsgroei tot het huidige niveau van 1 procent per jaar is gedaald en de wereldbevolking nu een kleine 8 miljard zielen telt. In een groeiende lijst van landen, waaronder Japan, Italië, Cuba en verschillende Oost-Europese landen, krimpen de bevolkingsaantallen momenteel zelfs.

Figuur 2: Wereldbevolking en bevolkingsgroei van 1700 tot heden, met raming tot 2100 – uitsluitend gebaseerd op de huidige demografische trends (d.w.z. geen terugkoppeling van veranderingen in vervuiling, voedselproductie per hvdb*).

Waar in het standaardscenario de wereldbevolking rond het midden van de huidige eeuw een piek bereikte om daarna snel af te nemen, lijkt de wereld de piek nu iets geleidelijker te naderen dan zonder nationale interventies het geval zou zijn geweest. Dit betekent dat de piek op een iets lager bevolkingsniveau zal liggen – hoewel niet zo laag als in scenario’s 6, 7 en 8, waarin werd aangenomen dat de wereld vanaf 1975 een ‘perfect’ niveau van vrijwillige geboortebeperking zou bereiken, of in de scenario’s 9, 10 en 11, waarin de bevolking wordt gestabiliseerd door vanaf datzelfde jaar het wereldwijde geboortecijfer gelijk te trekken met het sterftecijfer. Sommige demografen voorspellen nu een bevolkingspiek kort na het midden van de eeuw, gevolgd door een geleidelijke daling, hetgeen zou overeenkomen met het standaardscenario.

Indien de trends die ik hieronder bespreek echter niet op de een of andere manier worden omgebogen, zou de daling wel eens eerder kunnen inzetten en veel sneller kunnen verlopen dan nu algemeen wordt verwacht.

De auteurs van Grenzen aan de groei hebben zich niet aan pogingen gewaagd om te voorspellen of en wanneer de mondiale energievoorziening een piek zou bereiken. Wat ze wel bespraken was de centrale rol van energie in de industriële productie, de onhoudbaarheid van onze sociaaleconomische afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de grenzen aan de alternatieve energiebron die in 1972 het vaakst ter sprake kwam: kernenergie. Op het moment van publicatie nam het mondiale energieverbruik snel toe: van 1960 tot 1972 steeg dat met gemiddeld 5,4 procent per jaar. Sinds 1973 is dat groeitempo vertraagd naar een gemiddelde stijging van iets meer dan 2 procent in de afgelopen halve eeuw. Die afname is gedeeltelijk een gevolg van de teruglopende vraag, die te wijten is aan het feit dat ook het tempo van de economische groei in de wereld is afgenomen (zie hieronder). Maar het is ook belangrijk te begrijpen dat, naarmate fossiele brandstoffen (die ongeveer 85 procent van de totale energievoorziening uitmaken) uitgeput raken, er meer inspanningen nodig zijn om de resterende steenkool-, olie- en gasvoorraden op te sporen en te ontginnen. Aangezien goedkope energie een sleutelfactor is die economische groei mogelijk maakt, is het moeilijk te zeggen welke trend de drijvende kracht is – of de vertragende economische groei de vraag naar energie doet afnemen, of dat moeilijker te verkrijgen energie die groei afremt.

Tot dusver worden alternatieve energiebronnen niet uitgerold in een tempo dat hoger ligt dan de groei van het totale mondiale energieverbruik, en dus blijft de wereld voor het overgrote deel afhankelijk van fossiele brandstoffen. De steeds snellere verbranding van deze fossiele energiebronnen leidt tot steeds meer broeikasgassen in de atmosfeer, ook al zijn er uiteenlopende maatregelen genomen om de emissies terug te dringen (zie de aflevering over vervuiling).

Aangezien fossiele brandstoffen in toenemende mate uitgeput raken, en regeringen en investeerders hun vingers steeds minder willen branden aan steenkool, olie en gas vanwege de koolstofemissies en de gevolgen voor het klimaat, is een ‘energiepiek’ ergens in de komende 20 jaar, mogelijk zelfs dit decennium, een realistisch vooruitzicht.

Gezien de cruciale rol van energie in de samenleving zou een piek in de energieopwekking waarschijnlijk het einde betekenen van de economische groei zoals we die de afgelopen decennia hebben gekend.

De mensheid verbruikt momenteel een kleine 100 miljard ton grondstoffen per jaar, tegen ongeveer 30 miljard ton in 1972 (aldus het UNEP). In Grenzen aan de groei werd uitvoerig ingegaan op de snelheid waarmee verschillende minerale hulpbronnen uitgeput raken en de te verwachten grenzen aan de winning van deze grondstoffen.

Ook hernieuwbare hulpbronnen kunnen sneller worden opgebruikt dan ze zich kunnen aanvullen, wat de afgelopen decennia het geval is geweest bij bijvoorbeeld vissen en bossen. Niet-hernieuwbare hulpbronnen kunnen zich überhaupt niet aanvullen en raken mettertijd gewoon op. In alle scenario’s van het boek nemen de beschikbare niet-hernieuwbare hulpbronnen af, hoewel ze in het standaardscenario sneller afnemen dan in scenario’s waarin de bevolkingsomvang en/of de consumptie door beleidsinterventies wordt ingeperkt.

Criticasters van het boek grepen de grondstoffenramingen op pagina 56-60 aan (die overigens voornamelijk afkomstig waren uit publicaties van het US Bureau of Mines) om te beweren dat er ongetwijfeld nog grote hoeveelheden tot dusver onontdekte grondstoffen moeten bestaan. De auteurs hadden echter op deze kritiek geanticipeerd door een scenario op te nemen waarin de beschikbare voorraden twee keer groter waren dan hun toenmalige ramingen. In dit scenario bereikte de industriële productie weliswaar een hoger niveau, maar werd de ineenstorting slechts met een decennium of twee vertraagd als gevolg van het hogere vervuilingsniveau. De auteurs namen zelfs een derde scenario op, waarin energie onbeperkt was en alle grondstoffen gerecycleerd werden. Maar ook in dit scenario bleek de toegenomen milieuverontreiniging de grote boosdoener en werd een ineenstorting slechts iets vertraagd.

Beleidsmakers besteden tegenwoordig relatief weinig aandacht aan het dilemma van de grondstoffenuitputting. In het eerste decennium van deze eeuw bestond er een levendig debat over piekolie, maar nieuwe, intensieve en invasieve methoden van oliewinning (fracking en horizontaal boren) alsmede een sterke toename van de investeringen vertraagden de piek in de mondiale oliewinning met ongeveer een decennium, wat ruim baan gaf aan de wijdverbreide, zij het ongegronde opvatting dat het piekolieprobleem was opgelost of geen serieuze belangstelling meer waard was.

Een andere kritieke niet-hernieuwbare hulpbron baart echter eveneens grote zorgen. Dat is fosfor, een essentiële grondstof voor de industriële landbouw (later deze eeuw behoren tekorten zeker tot de mogelijkheden, en voor zover we weten bestaat er geen substituut voor). Ook goud en uranium zullen later deze eeuw waarschijnlijk schaars worden, aangezien de bekende voorraden snel uitgeput raken. Sommige analisten hebben ook alarm geslagen over de toekomstige grondstoffenvraag als gevolg van de geplande overschakeling op hernieuwbare energiebronnen als zonne- en windenergie. Hernieuwbare energie en batterijtechnologieën vergen enorme hoeveelheden koper, zilverzand, cadmium, gallium, germanium, lithium en zeldzame aardmetalen.

Ook als we hoge recyclingpercentages incalculeren, is het waarschijnlijk dat we ergens later deze eeuw met schaarste van enkele of al deze materialen te kampen zullen krijgen.

Een frequent en voorspelbaar gevolg van de uitputting van hulpbronnen is de noodzaak tot hogere investeringen per eenheid product. Dit is een onvermijdelijk dilemma dat slechts gedeeltelijk of enkel zo nu en dan kan worden opgelost door de recyclingpercentages op te voeren of nieuwe technologieën te ontwikkelen. Doorgaans worden de effecten van uitputting (met inbegrip van de noodzaak om voortdurend op almaar lagere ertskwaliteiten over te moeten stappen) tegengegaan door meer energie in de mijnbouw te steken. Maar naarmate ook onze belangrijkste energiebronnen verder uitgeput raken, is dit een strategie die weleens uitermate problematisch uit kan pakken.

Van al onze natuurlijke hulpbronnen is zoet water wellicht de meest cruciale voor de instandhouding van menselijk leven, laat staan voor een geavanceerde beschaving. Er is echter een gerede kans dat er de komende decennia op vele plekken waterschaarste op zal treden. Aquifers raken uitgeput, meestal als gevolg van irrigatie, en de gletsjers die zo’n 2 miljard mensen in hun zoetwaterbehoefte voorzien, zijn aan het smelten. Ook wordt de bodem uitgeput en aangetast door versnelde erosie en verzilting, vooral als gevolg van de moderne industriële landbouw. Het verlies van zoet water en de vernietiging van de bodem vormen samen een bedreiging voor de toekomstige voedselproductie (zie de aflevering over de voedselvoorziening).

Naast het probleem van grondstoffenuitputting speelt ook dat van afval en vervuiling een cruciale rol in de ‘grenzen aan de groei’-analyse. De auteurs zagen vervuiling namelijk als een belangrijke beperking van de economische expansie. Al in 1972 was duidelijk dat pesticiden als DDT, kunstmest en een hele reeks aan industriële chemicaliën een zeer nadelige milieu-impact hadden. Sindsdien is er enig succes geboekt met het verbieden of uitfaseren van enkele giftige chemische stoffen, waaronder DDT (althans in de meeste landen), waardoor enige milieuschade is voorkomen. Nieuwere neonicotinoïde bestrijdingsmiddelen blijken echter de populaties van bijen en andere nuttige insecten te decimeren, en hormoonontregelende chemicaliën resulteren in een alarmerende afname van het aantal zaadcellen bij mensen en andere diersoorten.

Tegenwoordig wordt de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen als het belangrijkste milieuprobleem gezien. Wat Grenzen aan de groei daar in 1972 over te zeggen had, lees je in de volgende aflevering.

Zoals in de vorige aflevering al werd aangestipt, is het meest besproken vervuilingsprobleem van onze tijd de uitstoot van broeikasgassen bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Er zijn de nodige inspanningen geleverd om deze uitstoot te beperken, met name in rijke landen. Toch zijn deze inspanningen bij lange na niet voldoende, aangezien de totale uitstoot nog altijd toeneemt. In Grenzen aan de groei worden CO2-emissies op bladzijde 72-73 besproken. De auteurs stellen dat bij voortzetting van de toenmalige trends de concentratie van kooldioxide in de atmosfeer in het jaar 2000 380 deeltjes per miljoen zou bereiken.

Figuur 3: Broeikasgasemissies wereldwijd. Bron: Our World in Data; gegevens van Global Carbon Project.

Als gevolg van de tragere groei van het energieverbruik in de jaren na 1973 bereikte de CO2-concentratie in 2000 in werkelijkheid slechts ongeveer 370 ppm; het huidige niveau nadert 420 ppm. Dus al is de situatie met betrekking tot koolstofemissies niet zo slecht als ze had kunnen zijn, toch is ze niettemin penibel. De laatste keer dat de atmosferische CO-concentratie een dergelijke hoogte bereikte, was ruim 3 miljoen jaar geleden, tijdens de warme periode in het midden-Plioceen, toen de temperatuur 2°-3°C hoger lag dan in het pre-industriële tijdperk, en de zeespiegel 15-25 meter hoger was dan nu.

Die daling van het energieverbruik heeft ook gevolgen voor de industriële productie.

Figuur 4: Bbp per hoofd van de bevolking, 1950-2018 voor de wereld en per regio. Bron: Our World in Data.

Het standaardscenario toonde een piek en daaropvolgende daling van de mondiale industriële productie per hoofd van de bevolking die ongeveer gelijktijdig optrad met een piek in de voedselproductie. De industriële productie houdt nauw verband met het voor inflatie gecorrigeerde bbp, waarvan de gegevens rijkelijk voorhanden zijn, zodat het niet al te lastig is om de recente trends te vergelijken met de scenario’s van 1972. Vanaf grofweg 1999 begon de groei in de oudere industrielanden te vertragen, terwijl de economieën van China en India juist een sprong voorwaarts hebben gemaakt. De groei van het energieverbruik en dus van de uitstoot van broeikasgassen is eveneens grotendeels van Europa en Amerika naar Azië verschoven.

De toekomstige toename van de industriële productie zal afhangen van de prijs en beschikbaarheid van energie en grondstoffen, en van de effecten van broeikasgassen en andere vervuiling.

In de jaren zeventig maakte ecoloog Paul Ehrlich gewag van zijn vrees dat de bevolkingsgroei nog voor het begin van de 21ste eeuw tot hongersnood zou leiden. Dat is niet gebeurd. In plaats daarvan nam de hoeveelheid akkerland toe en leidden intensievere landbouwmethoden (gebaseerd op een toenemend gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, alsmede op meer irrigatie en productievere rassen van tarwe en andere granen) tot snel groeiende oogsten en een voedselaanbod per hoofd van de bevolking dat meer dan gelijke tred hield met de bevolkingsgroei. Aan deze strategieën zijn echter wel blijvende kosten verbonden, waaronder bodemaantasting, habitatverlies en vervuiling. In vele delen van de wereld leidt een verdere intensivering van het gebruik van kunstmest tot afnemende meeropbrengsten. Bovendien zijn er grenzen aan een voortdurende uitbreiding van landbouwgrond, en als gevolg van het smelten van sneeuwmassa’s en gletsjers, die noodzakelijk zijn voor de toevoer van irrigatiewater aan verscheidene dichtbevolkte gebieden op aarde, heeft ook klimaatverandering een grote negatieve impact op de industriële landbouw.

Figuur 5: Voedselaanbod in kilocalorieën per persoon, 1961-2013. Bron: Our World in Data, gegevens van UNFAO.

Sinds het begin van 2022 liggen de wereldvoedselprijzen op het hoogste niveau in twee decennia als gevolg van problemen in de aanvoerketens, die gedeeltelijk verband houden met de Covid-19-pandemie. Dit feit legt de vinger op het probleem van op elkaar inwerkende trends. Niet alleen maken die voorspellingen problematischer, ze zorgen er ook voor dat systemen brozer worden dan anders het geval zou zijn. Een financiële crisis kan de investeringen in de opwekking van energie bijvoorbeeld terugdringen; grondstoffenuitputting kan de industriële landbouw belemmeren; hogere energieprijzen kunnen de kosten van het voedsel- en grondstoffentransport laten oplopen. Als ook maar één van de belangrijkste onderdelen van het wereldvoedselsysteem ernstig faalt, kan het hele systeem worden lamgelegd.

Zoals we gezien hebben worden alle sleutelparameters uit Grenzen aan de groei – bevolking, grondstoffen, vervuiling en industriële en voedselproductie – inmiddels geconfronteerd met een duurzaamheidscrisis.

De auteurs van Grenzen aan de groei konden niet alle mogelijke toekomstige beperkingen van het vermogen van de samenleving om te blijven groeien in hun model opnemen. Aan het begin van de jaren zeventig was het bijvoorbeeld maar al te duidelijk dat een grote oorlog, met name een kernoorlog, nefaste gevolgen zou hebben voor de groei van de bevolking en de industriële productie. De auteurs van het rapport merkten echter op dat ‘wij […] geen rekening hebben gehouden met diep ingrijpende, ontregelende gebeurtenissen als oorlogen of epidemieën, die de groei nog eerder tot stilstand zouden kunnen brengen dan ons model impliceert.’ Met andere woorden, het model is vertekend ten faveure van groei, zodat die langer aanhoudt dan in de echte wereld waarschijnlijk het geval is.

Onder meer om deze reden benadrukten de auteurs dat hun ‘standaardscenario’ niet als een voorspelling mocht worden beschouwd van toekomstige gebeurtenissen. Veel commentatoren zien die ‘standard run‘ misschien als een worst-casescenario, in de zin dat die geen rekening houdt met beleidsmaatregelen die de bevolkingsgroei, de vervuiling of de grondstoffenuitputting afremmen. Maar in werkelijkheid viel het standaardscenario beter uit dan het slechtste scenario, omdat het geen rekening hield met de gevolgen van moeilijk te voorspellen gebeurtenissen als oorlogen of de Covid-pandemie.

Begrijpelijkerwijs onthield het team zich in 1972 van pogingen om de mogelijke interacties tussen financiën en schuld enerzijds en trends in materiële factoren als grondstoffen, industriële productie en bevolkingsgroei anderzijds te modelleren. In de jaren na de publicatie van het boek begon de industriële wereld met het creëren van een schuldenzeepbel, gebaseerd op verwachtingen van eeuwigdurende groei, die in 2008 bijna uiteenspatte; sindsdien is die zeepbel opnieuw tot ongekende proporties opgepompt. Voor veel economen is het duidelijk dat een ongecontroleerde deflatoire schuldencrisis de fysieke economie enorme schade kan toebrengen, maar niemand weet of en wanneer de zeepbel zal barsten.

Elders heb ik (net als vele anderen) geschreven over het verlies aan sociale cohesie dat zich in veel landen lijkt voor te doen, met name in de Verenigde Staten. Hoewel sociale cohesie niet in het ‘Grenzen aan de groei’-model is opgenomen, is ze wel essentieel om samenlevingen in staat te stellen om proactief te reageren op bedreigingen zoals klimaatverandering. Het is echter lastig om sociale cohesie te kwantificeren of de ontwikkeling ervan te voorspellen – hoewel de ecoloog Peter Turchin pogingen in die zin heeft ondernomen, met behulp van gegevens en methoden die in 1972 nog niet beschikbaar waren. Volgens Turchin hangt de afnemende sociale cohesie onder meer samen met de toenemende economische ongelijkheid.

Andere factoren, zoals de toenemende ongelijkheid, het verlies aan biodiversiteit en de klimaatontwrichting, komen in de volgende aflevering aan de orde.

De auteurs van Grenzen aan de groei gingen op de bladzijden 147 en 178-180 van de oorspronkelijke uitgave van het boek op het probleem van ongelijkheid in en wezen erop dat ‘de huidige patronen van bevolkings- en kapitaalgroei de kloof tussen arm en rijk op wereldbasis feitelijk vergroten.’ De spectaculaire groei van zowel de Chinese als de Indiase economie heeft de armoede en ongelijkheid in de wereld volgens sommige maatstaven teruggedrongen, maar volgens andere maatstaven is de ongelijkheid in de laatste twee decennia juist aanzienlijk toegenomen. Hoe de toenemende ongelijkheid op andere trends inwerkt, werd in het boek niet onderzocht.

Hoewel het boek diep ingaat op de gevolgen van de toenemende vervuiling voor de natuur, werd niet getracht de omvang van het toekomstige verlies aan wilde natuur te modelleren (termen als wildlife en biodiversiteit, wat als begrip nog niet in zwang was, kwamen in het boek niet voor). In werkelijkheid behoren het verlies aan wilde natuur en biodiversiteit juist tot de belangrijkste mondiale trends van de afgelopen decennia. Uit recente evaluaties blijkt dat sinds 1970 ruwweg twee derde van de in het wild levende zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en insecten is verdwenen. Het tempo waarin soorten uitsterven ligt ruwweg 10 duizend maal hoger dan in het pre-industriële tijdperk. De volledige impact van deze biologische holocaust op de menselijke samenleving moet nog landen.

Hoewel de auteurs klimaatverandering waarschijnlijk achtten, werd in Grenzen aan de groei niet getracht om de specifieke gevolgen ervan te voorspellen. Op pagina 81 staat te lezen: ‘Het is niet bekend hoeveel C02 of thermische vervuiling er moet vrijkomen voordat ze onomkeerbare veranderingen in het klimaat van de aarde veroorzaken.’ Nu hebben we daar een veel beter idee van. Er bestaat nu een brede wetenschappelijke consensus dat de temperatuur wereldwijd stijgt, dat weersextremen verergeren, gletsjers verdwijnen en de zeespiegel stijgt. Ook wordt er voorspeld dat er tegen het einde van de eeuw honderden miljoenen klimaatvluchtelingen zullen zijn en dat voedselsystemen diepgaand geraakt kunnen worden. Jammer genoeg spitsen discussies over de bedreigingen voor onze toekomst zich vooral toe op koolstofemissies, waarbij alle andere grenzen aan de groei buiten beschouwing worden gelaten.

Enkele critici van Grenzen aan de groei hekelden het gebrek aan kritisch commentaar op politieke en economische ontwikkelingen. Johan Galtung, de Noorse vader van de vredesstudies, schreef daar in 1984 over: ‘Het boek levert zijn boodschap in een “niet-politieke” vorm af: het gaat op geen enkel punt in op politieke constanten en variabelen. Het presenteert de wereld – met rijke en arme landen, met onderdrukkers en onderdrukten, met ons allemaal – alsof ze een ecologisch systeem is met slechts enkele dierlijke en enkele niet-dierlijke componenten, als een thermodynamisch systeem.’ Toen interviewer Christian Parenti Dennis Meadows hier in 2012 naar vroeg, gaf hij het ruiterlijk toe: ‘Dat viel buiten het bereik van ons werk. We hadden het niet over de politieke en economische aspecten van het probleem, omdat de politiek – de uiteenlopende staten – te divers is. Het is niet aannemelijk om alle staten in één variabele onder te brengen.’

Zo bezien staan we er nu dus nog slechter voor dan in 1972 werd aangenomen.

Het ‘Grenzen aan de groei‘-team produceerde later nog twee boeken, Beyond the Limits (1992) en Limits to Growth: The 30-Year Update (2004), beide geschreven door Donella Meadows, Dennis Meadows en Jørgen Randers. In elk van deze boeken besprak het team de vooruitgang in de systeemwetenschap en actualiseerde het de gegevenstrends die in 1972 door World3 gemodelleerd waren. In beide vervolgboeken kwamen de auteurs tot de conclusie dat de mensheid de grenzen heeft overschreden van wat fysisch en biologisch duurzaam is, en dat die overschrijding tot een industriële ineenstorting zal leiden tenzij we snel en doeltreffend ingrijpen om de grondstoffenwinning, de vervuiling en de bevolkingsgroei terug te dringen.

Na het vroegtijdig overlijden van Donella Meadows in 2001 heeft het oorspronkelijke team helaas geen nieuw werk meer uitgegeven, waarin het de methodologie en de gegevens geactualiseerd heeft. Een titel die later dit jaar (2022) uitkomt, Limits and Beyond: 50 Years on from The Limits to Growth, What Did We Learn and What’s Next? (Exapt Press, april 2022), zal twee van de oorspronkelijke auteurs van het boek uit 1972, Dennis Meadows en Jørgen Randers, samenbrengen met een reeks andere denkers, wetenschappers, analisten en economen van wereldfaam om veel dieper in te gaan op de kwesties die in dit artikel aan bod komen.

Intussen hebben verschillende onderzoekers onafhankelijk van elkaar pogingen ondernomen om de methodologie en de resultaten van de studie uit 1972 te beoordelen. Twee daarvan zijn in het bijzonder vermeldenswaard.

In 2008 publiceerde Graham Turner van de Australische Commonwealth Scientific and Industrial Research Organisation (CSIRO) een artikel onder de titel ‘A Comparison of “The Limits to Growth” with Thirty Years of Reality‘. Daarin beoordeelde hij de scenario’s in het licht van drie decennia aan nieuwe data en kwam hij tot de conclusie dat de veranderingen op het gebied van zowel de voedsel- en de industriële productie als de vervuiling stuk voor stuk ruwweg met het standaardscenario overeenkwamen. ‘De data matchen niet,’ zo concludeerde Turner, ‘met andere scenario’s die op grote schaal […] stabiliserend gedrag en beleid impliceren.’

In 2020 publiceerde Gaya Herrington, hoofd Sustainability and Dynamic System Analysis bij KPMG, op persoonlijke titel een studie in Yale’s Journal of Industrial Ecology. In haar analyse, waarin ze de modellen uit The Limits to Growth: The 30-Year Update aan een nader onderzoek onderwierp, richtte ze zich op de data rond bevolking, vruchtbaarheidscijfers, sterftecijfers, de industriële productie, de voedselproductie, diensten, niet-hernieuwbare hulpbronnen, vervuiling, het menselijk welzijn en de ecologische voetafdruk. Ze kwam tot de conclusie dat deze data nauw aansluiten op het ‘business as usual’-scenario, hoewel enkele andere scenario’s ook met de data verenigbaar zijn.

Ze besloot met de constatering dat, tenzij er ingrijpende veranderingen in het grondstoffenverbruik worden doorgevoerd, de economische groei rond 2040 een omslagpunt bereikt waarna de krimp inzet.

De auteurs van De grenzen aan de groei hebben geprobeerd om de resultaten van die beleidsmaatregelen van overheden te modelleren, die van invloed kunnen zijn op de op elkaar inwerkende parameters van World3 (bevolkingsgroei, uitputting van hulpbronnen, vervuiling en industriële productie). De beleidsmaatregelen die de auteurs opperden om de trends richting een piek en onvermijdelijke krimp te keren – althans voor deze eeuw – waren de volgende:

* Stabilisering van de bevolking door vanaf 1975 het geboortecijfer gelijk te trekken met het sterftecijfer, met een gemiddelde gezinsgrootte van twee kinderen. Afgezien van het stimuleren van een volledige toegang tot voorbehoedsmiddelen, ging het boek nauwelijks in op methoden en strategieën om de bevolkingsgroei terug te dringen.

* Het implementeren van radicale efficiëntiestrategieën in het grondstoffenverbruik teneinde de hoeveelheid grondstoffen per eenheid industriële output tot een kwart van de hoeveelheid in 1970 terug te brengen. Dit zou vooral moeten worden bereikt door de recycling van grondstoffen maximaal op te schroeven.

* Een verschuiving van het aanmoedigen van consumptie naar het bevorderen van menselijke ontwikkeling. In plaats van de vervaardiging en verkoop van producten te maximaliseren, zouden de economische prioriteiten en het beleid zich toe moeten spitsen op onderwijs, gezondheidszorg en culturele activiteiten.

* Het terugdringen van de vervuiling per eenheid industriële en agrarische productie. Dit vereist de ontwikkeling en toepassing van minder vervuilende technologieën, methoden en materialen.

* Het ombuigen van de kapitaalstroom naar het betaalbaar maken van voedsel voor iedereen. Bij afwezigheid van beleid om voedsel betaalbaarder te maken, zo vreesden de auteurs, zouden bovengenoemde maatregelen tot veranderingen in het voedselsysteem kunnen leiden, die in verhoogde niveaus van ondervoeding resulteren.

* Prioriteit verlenen aan duurzame landbouw. Wordt er meer kapitaal geïnvesteerd in de voedselproductie, dan leidt dat wellicht tot meer bodemerosie en vervuiling, tenzij er stappen worden ondernomen om de landbouwpraktijk te hervormen.

* Verlenging van de levensduur van industriële kapitaalgoederen. De auteurs merken hierover op: ‘De druk op het industrieel kapitaal om zowel de hoeveelheid diensten als de voedselproductie, de recycling van grondstoffen en de bestrijding van verontreiniging te intensiveren, zou onder de bovengenoemde zes voorwaarden kunnen leiden tot een laag eindniveau van het industriële kapitaalfonds. Om dit effect tegen te gaan, moet de gemiddelde levensduur van de industriële kapitaalgoederen worden verlengd, wat inhoudt dat die beter en met het oog op duurzaamheid ontworpen worden, minder reparatie vergen en minder snel wegens veroudering worden afgedankt. Dit beleid resulteert ook in het terugdringen van de grondstoffenuitputting en de vervuiling.’

Dit zijn sindsdien de belangrijkste beleidsaanbevelingen van milieuorganisaties geweest – naast de bescherming en het herstel van ecosystemen en de omschakeling op andere energiebronnen.

Het draait echter allemaal om timing. Het laatste ‘Grenzen aan de groei’-scenario uit 1972 ging ervan uit dat de stabiliserende beleidsmaatregelen niet al in 1975, maar pas later (in het jaar 2000) worden ingevoerd. In dat scenario ‘bereikt zowel de groei van de bevolking als van het industrieel kapitaal niveaus die hoog genoeg zijn om vóór het jaar 2100 voedsel- en grondstoffentekorten te veroorzaken.’ Helaas is dat stabiliserende beleid in 2022 nog steeds niet volledig uitgerold.

Op dit moment zijn de beleidsopties echter zeer beperkt: om pieken en een daaropvolgende substantiële terugloop van de voedsel- en de industriële productie later deze eeuw af te wenden, moet er zo veel gedaan worden dat dit beleid zeer ontwrichtend voor de samenleving uit zou pakken. In het afgelopen decennium zijn de wereldwijde inspanningen om milieuschade tegen te gaan vooral gericht op klimaatverandering; overbevolking en de uitputting van grondstoffen worden nu goeddeels genegeerd. En de strijd tegen de opwarming van de aarde verloopt niet bepaald goed.

Maar terwijl beleidsmakers er niet in zijn geslaagd om de duurzaamheidscrises – die al begonnen zijn en die de rest van de eeuw vrijwel zeker erger zullen worden – te voorkomen, verzekert een verder nalaten van ingrijpen ons er alleen maar van dat we de slechtst mogelijke uitkomst over onszelf afroepen. Al kunnen we nog altijd dingen doen om het aantal slachtoffers te minimaliseren en de overlevenden meer opties te geven. Zoals Dennis Meadows me in een recente e-mail schreef:

‘De uitdaging bij elke terugblik op Grenzen aan de groei is om het meer te laten zijn dan een “Ik heb het nog zo gezegd, en nu zitten we met de gebakken peren.” De laatste keer dat de broeikasgasconcentraties in de atmosfeer zo hoog waren als nu, was de zeespiegel twintig meter hoger. Er liepen toen nog geen Homo sapiens rond, en ik vrees dat ze er over een paar eeuwen ook niet meer zullen zijn. Maar laten we in de tussentijd proberen constructieve actie te stimuleren. Voor mij betekent dat het onderzoeken van de mogelijkheden en middelen voor een vreedzame en rechtvaardige krimp en het versterken van de veerkracht van al onze kritieke systemen.’

Voor suggesties die ons kunnen leiden naar zo’n vreedzame en rechtvaardige krimp, zie Howard en Elisabeth Odum’s A Prosperous Way Down (2001), mijn eigen boek Einde aan de groei (2011), en de talloze artikelen die op www.resilience.org gepubliceerd zijn. In de afwezigheid van toereikende overheidsinspanningen om stabiliserend beleid te implementeren, stimuleren organisaties als het Transition Network veranderingen op het gebied van duurzaamheid die gebaseerd zijn op een menselijke en een gemeenschapsschaal. Ondertussen beginnen regeringen en de mainstream denktanks die hen adviseren in strategieën te investeren die bedoeld zijn om (economische) veerkracht te bevorderen, omdat het zelfs voor hen duidelijk is dat er zware tijden aankomen.

Meer informatie over Dennis Meadows’ visie op vijftig jaar grenzen aan de groei kunt u lezen in het interview dat ik onlangs met hem had.