Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme

NATE HAGENS*

Vertaling en samenstelling door Gertjan Cobelens

‘Ecologische economie richt zich op de relaties tussen ecosystemen en economische systemen in de breedste zin van het woord.’ – Robert Costanza (de eerste zin in het eerste artikel in het eerste nummer van Ecological Economics)

‘Het echte probleem van de mensheid is het volgende: we hebben paleolithische emoties, middeleeuwse instellingen en goddelijke technologie.’ – E.O. Wilson

Ondanks decennia van waarschuwingen, activisme en akkoorden en overeenkomsten hebben ons energieverbruik, onze emissies en de atmosferische CO2-concentraties in 2018 allemaal nieuwe records gevestigd.* Blijft de wereldeconomie met ongeveer 3 procent per jaar groeien, dan zullen we de komende dertig jaar evenveel energie en materiaal verbruiken als we de afgelopen 10 duizend jaar hebben gedaan. Is een dergelijk scenario onvermijdelijk? Is een dergelijk scenario mogelijk?

Tegelijkertijd worden we er dagelijks aan herinnerd dat de wereldeconomie niet langer werkt zoals ze dat vroeger deed.* We worden geconfronteerd met een toenemende ongelijkheid qua welvaart en inkomen, met een almaar grotere afhankelijkheid van schulden en overheidsgaranties, met populistische politieke bewegingen, met toenemende apathie, spanningen en geweld, en met ecologische ontwrichting. Om de gevolgen van onze biofysische realiteit maar niet onder ogen te hoeven zien, creëren we nu economische groei op manieren die steeds minder duurzaam en houdbaar zijn. De ontwikkelde wereld wendt zich tot financialisatie om grondstoffen te winnen die we ons anders niet hadden kunnen veroorloven teneinde spullen te produceren die we ons anders niet hadden kunnen veroorloven te consumeren.

Wat voor soort toekomstige economische systemen zijn er haalbaar tegen deze achtergrond? Welke choreografie is er voorhanden om deze systemen tot stand te brengen? Wat kan een kritische blik op de relaties tussen ecosystemen en economische systemen in de breedste zin van het woord betekenen voor onze collectieve toekomst in het Antropoceen? De ecologische economie was haar tijd ver vooruit door het fundamentele belang van ‘ecosysteemdiensten‘ en de biofysische basis van de menselijke economie te onderkennen. Kan zij nu een blauwdruk bieden voor een ‘heropbouw’ die ons de toekomst in kan gidsen?

Alvorens recepten te formuleren, moeten we eerst een uitgebreide diagnose van de patiënt stellen. Anno 2019 komen we heel wat verder dan een fragmentarische opsomming van wat er allemaal mis is. Een coherente beschrijving van de wereldeconomie vereist een systeemvisie; die vereist een beschrijving van de onderdelen, van de processen, van hoe de onderdelen en processen op elkaar inwerken en wat deze interacties voor onze toekomstige mogelijkheden betekenen. Dit artikel biedt een beknopt overzicht van de relaties tussen menselijk gedrag, de economie en het milieu. Het beschrijft hoe een sociale soort, die zichzelf rond (energie-)overschotten organiseert, metabolisch is omgevormd tot een enkel, hersenloos, energieverslindend ‘superorganisme’.

Afsluitend brengt dit artikel onze beperkingen en mogelijkheden in kaart en geeft het aan hoe we een doordachter economisch systeem kunnen ontwikkelen.

Gedurende het grootste deel van de afgelopen 300 duizend jaar leefde de mens in duurzame, egalitaire, zwervende groepen, in een tijd waarin klimaatinstabiliteit en lage CO2-gehaltes succesvolle landbouw onwaarschijnlijk maakten.* Rond 11 duizend jaar geleden begon het klimaat op te warmen, om uiteindelijk op een niveau te stabiliseren dat warmer was dan de voorgaande 100 duizend jaar (zie Fig. 1). Deze stabiliteit maakte het mogelijk dat landbouw zich op ten minste zeven verschillende plaatsen op Aarde kon ontwikkelen. Voor het eerst begonnen groepen mensen zich te organiseren rond fysieke overschotten, rond een (landbouw)productie die de onmiddellijke calorische behoeften van de groep overtrof. Aangezien een deel van de bevolking niet langer tijd hoefde te besteden aan jagen en verzamelen, maakte dit surplus de ontwikkeling van nieuwe banen, hiërarchieën en complexiteit mogelijk.* Deze nieuwe dynamiek leidde de daaropvolgende paar duizend jaar tot wijdverspreide landbouw en de opkomst van grootschalige (stad)staten.

Figuur 1: 400 duizend jaar temperatuurgeschiedenis van het Groenlandse ijsoppervlak (C°).*

In de 19e eeuw raakte dit proces in een stroomversnelling door de ontdekking van enorme hoeveelheden fossiele koolstof en de uitvinding van technologieën om deze als brandstof te gebruiken. In tegenstelling tot de zeer diffuse en onveranderlijke energiestroom van de zon, verschafte deze fossiele koolstof de mens een uiterst geconcentreerde (maar ook eindige) energiebron die naar believen gewonnen kon worden.

Dankzij deze overvloed aan energie vormde de 20ste eeuw een unieke periode in de geschiedenis van de mensheid: 1) meer (en goedkopere) hulpbronnen leidden tot sterke productiviteitsstijgingen en een ongekende economische groei; 2) een op schulden gebaseerd en van zijn fysieke anker bevrijd financieel systeem faciliteerde zowel een forse toename van de kredietverstrekking als de daarmee samenhangende consumptie, 3) dit alles versterkte het ontstaan van grondstofoverschotten die diverse en rijkere samenlevingen mogelijk maakten.

De 21ste eeuw wijkt af van dit traject: 1) energie- en hulpbronnen stellen opnieuw grenzen aan de economische en maatschappelijke ontwikkeling; 2) fysieke expansie op basis van krediet wordt riskanter en zal uiteindelijk ook een grens bereiken; 3) samenlevingen raken gepolariseerd en verliezen hun vertrouwen in regeringen, media en wetenschap; en 4) ecosystemen raken ontwricht naarmate ze almaar grotere hoeveelheden kooldioxide en afval van menselijke systemen moeten absorberen.

Hoe gaan we nu verder?

Mensen zijn uniek, zij het op dezelfde manier dat boomkikkers of nijlpaarden uniek zijn. Wij zijn nog altijd zoogdieren, meer bepaald primaten. Onze fysieke kenmerken (oogwit, een kleine mond, het ontbreken van hoektanden enz.) zijn het product van ons sociale verleden in kleine groepen: dat heeft ons gevormd.* Maar ook onze hersenen en ons gedrag zijn producten van wat in ons verleden goed gewerkt heeft. Natuurlijk zijn we niet bewust bezig met het maximaliseren van ons biologische aanpassingsvermogen; in plaats daarvan handelen we als ‘aanpassingsuitvoerders’, waarbij we dagelijks de emotionele toestand van onze succesvolle voorouders trachten te herleven.* Mensen beschikken over een indrukwekkend vermogen om informatie te verwerken, samen te werken en zaken te ontdekken, hetgeen ons het niveau van organisatie en rijkdom heeft bezorgd dat we vandaag de dag genieten. Maar ons uit de oertijd overgeleverde verstand reageert op emergente wijze op onze moderne technologie, op de overvloed aan hulpbronnen en op de grote, immer wisselende sociale groepen waarin we leven. Deze gedragingen, die ik hieronder samenvat, liggen ten grondslag aan veel van onze huidige wereldomspannende en culturele problemen.*

Mensen vormen een sociale soort. Ieder van ons concurreert om status en middelen. Als biologische organismen hechten wij echter belang aan relatieve status. Historisch gezien was status gekoppeld aan het leveren van middelen voor de bandsamenleving, aan leiderschap en respect, aan verhalen vertellen, ethiek en aan giften en gemeenschap.* Maar in de moderne cultuur concurreren we om status met grondstoffenintensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt.* Hoewel de armste 20 procent van de bevolking in geavanceerde economieën in materieel opzicht vaak een rijker bestaan leidt dan de middenklasse in 1900, is het niet het absolute inkomen dat tevredenheid over je leven voorspelt, maar de hoogte van je inkomen ten opzichte van dat van je buren, familie en vrienden.* Voor degenen die niet ‘winnen’, leidt een gebrek aan status tot depressie, overmatig alcoholgebruik, het aanleggen van wapenvoorraden en ander schadelijk gedrag.* Zodra de basisbehoeften zijn bevredigd, zijn we zo geprogrammeerd dat we veel sterker op ‘beter versus slechter’ dan op ‘een beetje versus veel’ reageren.

In onze voorouderlijke omgeving waren de mesolimbische banen gekoppeld aan motivatie, actie en (calorierijke) beloning. Moderne technologie en materiële overvloed kunnen dit beloningscircuit kapen. De hersenen van een aandelenhandelaar die een winnende transactie sluit, lichten op dezelfde manier in een fMRI op als die van een chimpansee (en vermoedelijk ook die van onze verre voorouders) die een noot of bes vindt. Maar het handelen in aandelen, het spelen van videospelletjes of het bouwen van winkelcentra geeft in onze moderne hersenen geen instinctief ‘vol’-signaal af – dus raken we verslaafd aan de ‘onverwachte beloning’ van de volgende ontmoeting, aflevering of e-mail, en dat in een steeds hoger tempo.* Onze hersenen hebben stromen (gevoelens) nodig die we momenteel veelal bevredigen met behulp van niet-hernieuwbare fondsen.

In de moderne cultuur die zo rijk is aan hulpbronnen, wordt het ‘willen’, het verlangen, een sterkere emotie dan het ‘hebben’.

Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen.*  We denken in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Overtuigingen die uit deze virtuele interface voortkomen, krijgen een vorm in religie, nationalisme, of wereldvreemde doelen zoals de terravorming van Mars.*  Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door dergelijke sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren, en zijn dus veel krachtiger dan feiten.*

Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt. Tot deze biassen behoren: gemotiveerd redeneren, groepsdenken, autoriteitsbias, het omstandereffect, enz. Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen dat nog wordt gedomineerd door de primitievere, intuïtievere en emotionelere hersenstructuren van het limbisch systeem. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering. Evolutie selecteert op aanpassing, niet op waarheid.* We hechten doorgaans alleen waarde aan de waarheid als die ons op korte termijn voordeel oplevert. Rationaliteit is de uitzondering, niet de regel.

Om goede evolutionaire redenen (korte levensverwachting, risico op voedselonteigening, onstabiel milieu, enz.) geven we onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst, hetgeen door economen in de ‘discontovoet‘ wordt uitgedrukt.* Hoe steiler de discontovoet, hoe meer de persoon ‘aan het heden verslaafd is’.* Druggebruikers en zware drinkers, mensen die grote risico’s nemen, mensen met een laag IQ, mensen met een zware cognitieve werkbelasting, en mannen (in tegenstelling tot vrouwen) hebben de neiging om gebeurtenissen of problemen in de toekomst sterker te verdisconteren.*

Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Het besef dat er zoiets als een toekomst bestaat en dat wij daar deel van uitmaken, komt voort uit een relatief nieuwe hersenstructuur, de neocortex. Deze structuur heeft geen directe verbinding met de diepe motivatiecentra in de hersenen die urgentie aangeven. Wanneer mensen gevraagd wordt om voor een tussendoortje voor over een week te kiezen tussen chocola en fruit, kiest 75 procent voor fruit. Moeten we voor vandaag een snack uitkiezen, dan gaat 70 procent voor chocola. Kiezen we voor volgende week een film uit, dan wil 63 procent een educatieve documentaire zien, gaat het om een film voor vanavond, dan kiest 66 procent voor een komedie of sci-fi.* We hebben de beste voornemens voor de toekomst, totdat de toekomst aanbreekt. Onze neocortex kan zich er een voorstelling van maken, toch zijn we emotioneel blind voor lange-termijn-kwesties als klimaatverandering of de uitputting van energiefondsen. Emotioneel gezien is de toekomst niet echt.

Wij zijn evenzeer door groepsgedrag gevormd als door individueel gedrag.* Mensen zijn sterk ‘groepsgericht’*, en vóór de landbouw waren ze op het agressieve af egalitair. Die stammen uit het verre verleden die als een samenhangende eenheid konden optreden tegen een gemeenschappelijke bedreiging, hebben de stammen verdrongen die een dergelijke sociale cohesie ontbeerden. Als gevolg hiervan vormen we nu heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen.

Ik gaat boven wij, wij gaat boven zij.

‘Wat aan het begin van de zestiende eeuw plaatsvond, was werkelijk uitzonderlijk, iets wat nooit eerder was voorgekomen en ook nooit meer zal gebeuren. Twee culturele experimenten, die 15 duizend jaar of langer geïsoleerd van elkaar hadden bestaan, kwamen eindelijk oog in oog te staan. Verbijsterend genoeg konden beide groepen, ondanks de vele millennia van afzonderlijke ontwikkeling, elkaars instellingen herkennen. Toen Cortés in Mexico landde, trof hij er wegen, kanalen, steden, paleizen, scholen, rechtbanken, markten, irrigatiewerken, koningen, priesters, tempels, boeren, handwerkslieden, legers, astronomen, kooplieden, sport, theater, kunst, muziek en boeken aan. Twee hoogontwikkelde beschavingen, die slechts in detail van elkaar verschilden, maar in essentie gelijk waren, hadden zich aan beide zijden van de aardbol onafhankelijk van elkaar ontwikkeld.’
Ronald Wright, Korte geschiedenis van de vooruitgang (Cossee, 2006).

‘Ultra-socialiteit verwijst naar de meest sociale van alle dierlijke organisaties, met voltijds arbeidsdeling; specialisten die geen voedsel verzamelen maar door anderen gevoed worden; het effectief delen van informatie over voedselbronnen en gevaar; en zelfopoffering bij de collectieve verdediging.’*

De mens behoort tot een handvol soorten die extreem sociaal is. Qua fenotype zijn we primaten, maar gedragsmatig zijn we meer verwant aan sociale insecten.* Onze ultra-socialiteit stelt ons in staat om collectief op veel grotere schaal te opereren dan als individu. Op het niveau van de grootste schaal doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie.* Via die culturele evolutie die begon met de landbouw, zijn mensen geëvolueerd tot een wereldwijd onderling verbonden beschaving, die en passant andere menselijke economische modellen ‘overvleugeld’ heeft en de facto een ‘superorganisme‘ is geworden.* Een superorganisme kan worden gedefinieerd als ‘een verzameling actoren die in onderling overleg kunnen handelen om verschijnselen voort te brengen die door het collectief worden beheerst’.* Via samenwerking (en coördinatie) wordt de fitness – de geschiktheid om binnen een bepaalde omgeving de eigenschappen of genotype door te geven aan een volgende generatie – van lagere organisatieniveaus naar hogere overgedragen.* De behoeften van de entiteit op het hogere organisatieniveau (in het geval van de mens op dit moment de wereldeconomie) vormen het gedrag, de organisatie en de functies van entiteiten op een lager organisatieniveau (individueel menselijk gedrag).* Menselijk gedrag wordt dus ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is.*

Alle eerder geschetste ‘irrationaliteiten’ hebben onze soort gedurende 300 duizend jaar laten floreren. Het zijn niet ‘wij’ die veranderd zijn, het is de economische organisatie van onze samenlevingen, in combinatie met technologie, schaal en impact. Sinds het neolithicum is de menselijke samenleving georganiseerd rond de groei van surplussen. Aanvankelijk werden die fysiek gemeten (bijvoorbeeld in graan), nu gebeurt dat middels digitale claims op fysieke overschotten (oftewel geld).* Positieve menselijke eigenschappen, zoals samenwerking, zijn ingelijfd om te worden ingezet voor de productie van overschotten. In toenemende mate is het ‘doel’ van de moderne mens om binnen de ultra-sociale wereldeconomie bij te dragen aan marktoverschotten (bijvoorbeeld via de economische waarde van een mensenleven op basis van verdisconteerd levensinkomen, de marginale productiviteitstheorie van arbeidswaarde, etc.).

Samenvattend is ons gedragsrepertoire weliswaar breed, maar wordt het zowel ingeperkt door onze neurologische erfenis als door het hogere organisatieniveau, zoals dat in ons economisch systeem naar voren komt. We worden geboren met overerfbare vermogens die erop zijn toegesneden om op voorspelbare manieren op contexten te reageren.

Wie we zijn als soort is zeer relevant voor kwesties rond ecologische overshoot, duurzaamheid en onze culturele reacties hierop.

De ecologische economie onderkent dat reële economieën volledig afhankelijk zijn van energie. De orthodoxe economische theorie blijft echter blind voor deze realiteit. En als gevolg daarvan zijn onze instellingen en burgers dat ook. Deze onjuiste visie heeft enorme gevolgen voor onze toekomst. Dit inzicht is zo cruciaal dat het het verdient om keer op keer herhaald te worden.

Energie is de valuta van het leven, en dat zal niet veranderen. In biologische systemen staat de doeltreffendheid van de energiewinning en -inname centraal. Voor elke beweging, activiteit of gebeurtenis in de natuur is energie nodig. Organismen maken gebruik van foerageerstrategieën waarbij ze hun energie-inname, aangepast voor tijd en risico, optimaliseren ten opzichte van hun energieverbruik.* Op deze manier zijn biologische organismen ook investeerders. Hoe groter het energiesurplus, hoe groter het concurrentievoordeel dat een organisme heeft wanneer het gaat om groei, voortplanting, verdediging, onderhoud en reparatie.* Als zodanig is het de ‘netto-energie’, die na aftrek van de energie-investering overblijft, die de determinerende factor en drijvende kracht is voor natuurlijke – en menselijke – systemen.*

Biologische systemen maximaliseren hun energetisch vermogen. De stofwisseling geeft het tempo aan waarop organismen energie en materialen winnen, transformeren en verbruiken.* ‘Vermogen’ is de energie die per tijdseenheid wordt verkregen en verbruikt. Organismen en ecosystemen structureren zich van nature om hun vermogen te maximaliseren door toegang te krijgen tot energiegradiënten. Aan een eik groeit niet slechts één blad (maximale efficiëntie) en ook geen 100 duizend bladeren (maximale bruto energie), maar een hoeveelheid die daar tussenin ligt; bladeren die zo geplaatst zijn dat ze het oppervlak van de boom dat door de zon bestreken wordt maximaliseren, zodat de boom maximaal van de fotosynthese profiteert.*

Systemen die het nuttig vermogen maximaliseren, slagen er over het algemeen in om systemen die dat niet doen te verdringen.*

De grote transities in menselijke samenlevingen van de afgelopen 10 duizend jaar waren steeds verbonden met de voordelen van uiteenlopende energiebronnen en hun beschikbaarheid.* De industrialisatie veranderde de historische menselijke relatie tot energiewinning van dagelijkse natuurlijke stromen (zonlicht, wind, water) in het gebruik van technologie die aangedreven werd door grote, goedkope fondsen van fossiele energie.

Een vat ruwe olie kan ongeveer 1.700 kilowattuur aan arbeid verrichten. Een menselijke werknemer kan in een werkdag voor ongeveer 0,6 kilowattuur aan fysieke arbeid verzetten.* Een eenvoudige rekensom leert dat er meer dan 11 jaar menselijke arbeid nodig is om hetzelfde arbeidspotentieel in een vat olie te realiseren. Ook als we voor het feit corrigeren dat mensen 2,5 keer efficiënter zijn in het omzetten van energie in arbeid, dan vervangt de energie in een vat olie nog altijd ongeveer 4,5 jaar fysieke menselijke arbeid.

Figuur 2: Impact van technologie + dure/goedkope energie op lonen/winsten.

Deze verhouding tussen energie en arbeid lag aan de basis van de industriële revolutie. De meeste technologische processen vergen honderden tot duizenden calorieën fossiele energie, die worden ingezet om alle menselijke calorieën te vervangen die vroeger werden gebruikt om dezelfde taken handmatig uit te voeren. Neem het melken van een koe volgens drie methoden (zie Fig. 2): handmatig (alleen menselijke arbeidsenergie), halfautomatische elektrische melkmachines (1100 kWh per koe per jaar), en volautomatisch melken (3000 kWh per koe per jaar). De handmatige melker die alleen werkt, investeert 120 uur menselijke arbeid per jaar per koe; halfautomatische machines vereisen 27 uur arbeid; en volledig geautomatiseerde machines 12 uur. We schatten dat de menselijke melker die alleen werkt een economische waarde genereert van 5 dollar per uur. Met elektrische melkmachines tegen 0,05 dollar per kWh stijgt de productie aanzienlijk, naar 19 dollar per uur met halfautomatische melkmachines en naar 25 dollar per uur met de volledig geautomatiseerde technologieën. (Merk op: dit grote economische voordeel kan naar de eigenaar van het melkveebedrijf gaan, naar de werknemers of naar de consument in de vorm van goedkopere melk – of naar een combinatie van die drie).*

Ditzelfde principe kunnen we naar de meeste moderne industriële processen extrapoleren: we besparen menselijke arbeid en tijd door grote hoeveelheden goedkope fossiele arbeid aan het productieproces toe te voegen.*

Hoewel de moderne industriële productie weinig energie-efficiënt is, is zij uiterst kostenefficiënt omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Dit is de ‘fossiele subsidie’ die de moderne winsten, lonen en levensstandaard zo veel hoger maakt dan in vroegere beschavingen, die gebaseerd waren op diffuse hernieuwbare energiestromen. Een gemiddelde werknemer produceerde in 2015 14 keer meer bbp dan iemand in 1800 – en de gemiddelde Amerikaan maar liefst 49 keer meer!* Via deze energiesubisdie geniet de modern Amerikaan nu het fysieke metabolisme van dik 30 ton primaten.*

Deze meevallers kennen echter ook een keerzijde. De winstgevendheid van de industrie is sterk afhankelijk van lage energieprijzen. Zoals aangegeven in de oranje en grijze balken in Fig. 2, leidt een verdubbeling of verdrievoudiging van de energiekosten ertoe dat voorheen winstgevende industrieën met een grote energie-input onrendabel worden (denk aan luchtvaartmaatschappijen, cementproducenten, aluminiumsmelterijen, enzovoort). Bovendien kan de winstdaling bij deze bedrijfstakken als gevolg van een stijging van energieprijzen niet volledig worden gecompenseerd door efficiëntieverbeteringen, omdat het bedrijfsmodel zelf gebaseerd is op het verbruik grote hoeveelheden goedkope energie. Deze ‘winstverlagingen‘ als gevolg van stijgende energieprijzen zijn een wereldwijd fenomeen.*

Figuur 3: Mondiale energiemix 1800-2018.*

In 2018 draaide de wereldeconomie op een constante toevoer van 17 biljoen watt aan energie – genoeg om meer dan 170 miljard gloeilampen van 100 watt continu van stroom te voorzien. Ruim 80 procent van deze energie (zie Fig. 3) is afkomstig uit de 110 miljard vaten olie en olie-equivalenten die onze machines, transport en infrastructuur produceren en aandrijven. Gaan we ervan uit dat een vat olie grofweg 4,5 jaar aan (fysieke) menselijke arbeid bevat, dan komt dit neer op het arbeidsequivalent van dik 500 miljard menselijke werkkrachten (afgezet tegen de grofweg 4 miljard daadwerkelijke, menselijke werkenden). Het economische verhaal van de 20ste eeuw komt in essentie neer op het toevoegen van oeroud en uit diepe lagen opgepompt gefossiliseerd zonlicht aan de landbouwproductiviteit van de bodem. Deze fossiele ‘legers’ vormen de basis van de moderne wereldeconomie en werken onvermoeibaar in duizenden industriële processen en transportsectoren. Wij hebben niet voor de creatie van dit arbeidsleger betaald, alleen voor zijn bevrijding.

Zodra we afscheid nemen van dit leger, zal dat – hetzij via belastingen, hetzij via uitputting van onze energiefondsen – noodzakelijkerwijs tot afnemende ‘baten’ leiden.

Volgens de gangbare economische theorie zijn alle inputs in het economisch proces substitueerbaar. Wordt de prijs van een input te hoog, dan zal de markt er een alternatief voor ontwikkelen. Energie beantwoordt echter niet aan deze theorie omdat de verschillende energiebronnen cruciale verschillen vertonen op het gebied van kwaliteit, dichtheid, opslagcapaciteit, overschot, vervoerbaarheid, milieueffecten en andere factoren. Zo zijn er honderden industriële processen die middelhoge en hoge temperaturen vereisen (zoals voor textiel, chemicaliën, cement, staal, enzovoort) en die fossiele brandstoffen gebruiken, waarvoor momenteel geen CO2-arm alternatief voorhanden – of zelfs maar in ontwikkeling – is.* Energiebronnen kunnen alleen maar vervangen worden door energiebronnen van een vergelijkbare vorm/kwaliteit.

Energie is zo fundamenteel dat de beschikbaarheid ervan de fysieke grenzen van onze sociale schaal bepaalt. Alle leven, handel, werk of het scheppen van orde wordt mogelijk gemaakt en ingeperkt door de hoeveelheid beschikbare netto-energie.* Stijgt het mondiale bbp, dan moet het energieaanbod gelijke tred houden. Tot de jaren 70 van de vorige eeuw bestond er een vrijwel perfecte correlatie tussen energieverbruik en bbp-groei; een bbp-stijging van 5 procent ging gepaard met een stijging van 5 procent van het energieverbruik. Dit werd gevolgd door een korte periode waarin energie en bbp ontkoppeld raakten. Deze ontkoppeling was het gevolg van efficiëntieverbeteringen die doorgevoerd waren in reactie op de olieprijsschokken van de jaren zeventig. Die schokken leidden tot een overstap van olie naar kernenergie en aardgas voor de opwekking van elektriciteit. Tegen het midden van de jaren tachtig werden schuld en globalisering ingezet om de toegang te vergroten tot de energie die nodig was om het oude niveau van bbp-groei te herstellen. Er wordt veel ophef gemaakt over de daling van de energie-intensiteit die sinds de jaren zeventig is ingezet. Zo is het aantal verbruikte megajoules per dollar bbp tussen 1965 en 2012 wereldwijd van 11 naar 8 gedaald. Ogenschijnlijk duidt dit op ontkoppeling, maar gemiddeld genomen was de correlatie tussen energie en bbp in deze jaren met 99,4 nog altijd zeer nauw.*

Als gevolg van deze trends daalde de energie-intensiteit per eenheid bbp tijdens de laatste twee decennia van de 20ste eeuw sneller dan vóór de jaren tachtig het geval was geweest. Heterodoxe theorieën die productiviteit aan energie koppelen,* werden terzijde geschoven ten faveure van minder beperkende beschrijvingen van hoe de menselijke economische welvaart tot stand komt. Echter, tussen 2000 en 2012 slonk het jaarlijkse percentage van relatieve ontkoppeling weer naar 0,3 procent per jaar.* Door de vele veranderingen in de manier waarop het bbp berekend wordt, beschikken we sindsdien over minder betrouwbare gegevens, maar het algemene principe blijft overeind: voor extra economische activiteit hebben we meer energie nodig.

Vandaag de dag wordt energie nog steeds behandeld als slechts een van de vele inputs in ons economisch systeem. Tien dollar aan benzine wordt geacht dezelfde bijdrage aan de menselijke output te leveren als tien dollar aan Pokemon-kaarten.

Dit ondanks het feit dat: a) energie onmisbaar is voor het creëren en transformeren van al onze materiële inputs en b) energie alleen door andere energie kan worden vervangen.

De gangbare economische theorie schrijft alle economische productiviteit toe aan arbeid en kapitaal, en gaat er derhalve van uit dat het economisch belang van energie gelijk is aan haar kostprijs.* Uit een biofysische analyse van alle productiemiddelen blijkt echter dat het economisch belang van energie aanzienlijk groter is dan het aandeel van energie in de totale factorkosten, en dat voor arbeid het omgekeerde geldt. Dit betekent dat energie een aanzienlijk grotere rol speelt in onze welvaart en productiviteit dan haar nominale kostenaandeel doet vermoeden. In het geval van Japan en Duitsland wordt meer dan 60 procent van de economische productiviteit verklaard door de input van energie. * Deze relatie zou aanzienlijk sterker zijn als die op mondiaal niveau getest werd,* omdat we een flink deel van het energie- en grondstoffenverbruik middels de globalisering naar minder geavanceerde economieën hebben verplaatst.* Alternatieve rekenmethoden laten zien dat het primaire energieverbruik via een energieconstante van λ = 9.7 ± 0.3 milliwatts per dollar (berekend in dollars van 1990) aan de geaccumuleerde wereldwijde rijkdom gekoppeld is.* Energie is dus niet een of andere onbeduidende productiviteitsfactor – zoals de neoklassieke theorie ons wil doen geloven –, het is de belangrijkste.

Vóór het industriële tijdperk gebruikten alle vooraanstaande economen (onder wie Adam Smith en David Ricardo) land en de bodemproductiviteit om het menselijk ecosysteem te beschrijven. Naarmate de wereldeconomie zich, dankzij de riante energiesubsidie van fossiele brandstoffen, almaar verder uitbreidde, werden de landproductiviteit en grenzen aan de input van grondstoffen niet langer geldig geacht en verdwenen die uiteindelijk volledig uit de economische theorie. Toen in 1973 de eerste oliecrisis uitbrak, was de beschrijving van de macro-economie (via de Cobb-Douglas productiefunctie en het Solow-residu) gereduceerd tot arbeid en kapitaal, en dat is nu (in grote lijnen) nog steeds het geval.* We waren erin geslaagd om een oneindig groeimodel op een eindige planeet te creëren. Economen zien kapitaal, arbeid en menselijke creativiteit als primair en energie op zijn best als secundair. Het tegendeel is echter waar. We zijn blind voor de rol van energie.1

Dat blijkt ook uit de relatie tussen energie en technologie. De meeste moderne technologische ontwikkelingen functioneren niet autonoom, maar worden aangedreven door ofwel vloeibare brandstof of elektriciteit. Biofysisch gezien kunnen we grofweg twee typen technologie onderscheiden. Technologieën van het eerste type slagen erin om meer efficiënt met energie om te gaan (verbeteringen aan elektriciteitscentrales, zuinigere voertuigen) of vinden nieuwe energiebronnen uit (zonne-energie of geothermische energie). Technologieën van het tweede type bestaan uit apparaten die handmatige menselijke arbeid vervangen (kettingzagen, auto’s) of nieuwe manieren ontwikkelen om energie te gebruiken (Facebook, Candycrush).

Momenteel domineert het tweede type. Technologische uitvindingen van deze soort drijven de totale wereldwijde vraag naar energie op.* Een technologie als de ‘cloud’ is niet echt ‘virtueel’. Computers en mobiele telefoons (inclusief servers en netwerken) verbruiken wereldwijd ruim 15 procent van de elektriciteit, en met de komst van 5G zal dit percentage alleen maar verder stijgen.*

Technologie is een uitdrukking van de beschikbare energie die we kunnen exploiteren. Wat we ’technologische vooruitgang’ noemen, is doorgaans weinig anders dan de ontwikkeling van de kapitaalbasis om op een later moment een steeds grotere doorvoer van beschikbare energie mogelijk te maken.

Met bbp-groei als wereldwijd doel, maakt extra energie meer uitvindingen mogelijk, die onze economie op hun beurt weer complexer maken. Bovendien vereist een hogere sociale/technologische complexiteit zelf een hoger energieverbruik – hetgeen resulteert in de energiecomplexiteitsspiraal.

Met behulp van fotosynthese als druppellading werden honderden miljoenen jaren van levende biomassa als koolwaterstoffen in de batterij van de aarde opgeslagen. Wij putten deze koolstofbatterij nu 10 miljoen keer sneller uit dan hij werd opgeladen.* Schattingen van de resterende hoeveelheden olie en gas lopen sterk uiteen,* maar de grootse bronnen met goedkope olie van hoge kwaliteit zijn al gevonden en geëxploiteerd.*

Figuur 4: Amerikaanse oliewinning 1900-2018.

De linker grafiek van Fig. 4 geeft een misleidende maar gangbare interpretatie van de huidige oliewinning van de VS weer. Dankzij technologische verbeteringen is de VS ’s werelds grootste olieproducent geworden. Men krijgt de onjuiste indruk dat technologie het van uitputting gewonnen heeft, waardoor olie overvloedig voorhanden is en dus geen potentiële rem vormt op de toekomstige groei. De werkelijkheid wordt echter nauwkeuriger weergegeven in de rechter grafiek, waar te zien valt dat de niet uit schaliegesteente bestaande oliebronnen gezamenlijk een permanente daling vertonen. De stijging van de totale productie is het gevolg van de enorme toename van de ’tight oil’-winning (schalie-olie, in het rood), dat nu 52 procent van de totale winning uitmaakt. Schalie-olie huist in het brongesteente waar alle andere olie vandaan komt. Schalie-olie is in economisch en ecologisch opzicht kostbaar en schalieputten raken snel uitgeput (tot wel 90 procent in de eerste 3 jaar). Het slaan van een nieuwe put vergt complexe apparatuur, 1.200 vrachtwagenladingen water, 100 treinwagons zand en 8 tot 10 miljoen dollar aan boor- en afwerkingskosten. Dit verklaart waarom de US Drilling Oil and Gas Wells Producer Price Index van 2005 tot 2014 met 350 procent gestegen is.*

In deze periode heeft de marktprijs van olie geen gelijke tred gehouden met de kosten van de winning ervan. Sinds het derde kwartaal van 2014 lagen de kapitaalinvesteringen voor de schaliewinning 19 kwartalen op rij hoger dan de cashflow. Op grond van de hoge afnameratio’s van de bestaande (conventionele en schalie-) velden stelt het Internationaal Energieagentschap dat zonder nieuwe boringen de mondiale olieproductie in 2025 zal zijn gehalveerd en dat die in 2040 slechts 15 procent van het huidige productieniveau bedraagt. Uiteraard blijven we in nieuwe olievelden investeren – maar daarvoor is wel een hogere olieprijs nodig, wat weer tot een lagere economische groei leidt (zie de grijze kolommen in figuur 2).

Na vijf eeuwen van daling bereikte het kostenaandeel van energie in onze economie in 1999 een dieptepunt, om nu weer toe te nemen.* Wanneer de winning van energie meer energie, materialen en geld vereist, is dat nadelig voor de economie omdat het vrij besteedbare inkomen wordt weggesluisd en afneemt.* De geologische batterij van energiedichte koolwaterstof in de aarde is niet onbeperkt, en de goedkoopste en makkelijkst te vinden koolwaterstof hebben we al gevonden en opgebruikt. Sinds 2008 is het debat over olieschaarste en ‘piekolie’ omgevormd tot een ‘piek in de olievraag’, met de elektrificatie van het transport als oplossing.

De netto-energie van de resterende reserves, hun betaalbaarheid en het vermogen van de samenleving om voldoende kapitaal voor de winning ervan toe te wijzen, blijven echter centrale vragen.*

Barrières in termen van energie, tijd, materialen en complexiteit scheiden ons van de dingen die we willen en nodig hebben. Onze natuurlijke subsidie van geconcentreerde ertsen slinkt, evenals de natuurlijke subsidie die we aan fossiele koolwaterstoffen ontlenen. Dat wil niet zeggen dat we voor ‘het einde’ van olie, koper en water staan, maar wel dat we geconfronteerd worden met toenemende inspanningen en kosten om deze grondstoffen uit ertsen van almaar lagere kwaliteit te winnen. Dit zal een overeenkomstig effect hebben op de voordelen die ze de samenleving bieden.

Energie treedt de wereldeconomie binnen via exploratie, winning, de transformatie van grondstoffen, en vervoer. In onze economieën zit energie dus in elk industrieel proces, in elk mineraal en elk materiaal ingebed. Grondstoffen – zoals koper, fosfor of aluminium – zijn makkelijker te winnen en te raffineren wanneer ze in een hoge concentratie voorkomen. Naarmate energie duurder wordt en de makkelijk te winnen grondstoffen van een hoge concentratiegraad uitgeput raken, neemt ook de ‘afstand’ tot deze hulpbronnen toe, omdat het duurder wordt om ze te vinden en te winnen.

Koper is een belangrijke industriële grondstof voor het opschalen van op hernieuwbare energie gebaseerde technologieën zoals elektrische voertuigen.* Fig. 5 toont de jaarlijkse koperproductie in Chili ten opzichte van 2001 (in blauw). De totale hoeveelheid energie die wordt gebruikt om kopererts te winnen en te verwerken, wordt in rood weergegeven. Ertssoorten van een lagere kwaliteit vergen meer energie (en water), waardoor er de komende tien jaar naar verwachting minder koper beschikbaar zal zijn,* terwijl de vraag naar koper tegelijkertijd toeneemt.

Figuur 5: Winning en energieverbruik van de kopermijnbouw in Chili.

Deze zelfde ’toenemende afstand’ geldt voor veel belangrijke hulpbronnen, waaronder water, lithium en voedsel. In ons moderne landbouwsysteem gebruiken we grofweg twee calorieën fossiele brandstof om één voedselcalorie te verbouwen, maar we verbruiken ook nog eens 8 tot 12 extra fossiele calorieën om ons moderne voedsel te verwerken, te verpakken, te leveren, op te slaan en te koken.* In de natuurlijke wereld is dit onhoudbaar. Organismen die meer energie nodig hebben om voedsel te vinden dan het voedsel bevat, zullen sterven. We komen hier alleen mee weg omdat onze instellingen en ons beleid de energiesubsidie uit fossiele koolwaterstoffen als rente behandelen, niet als de hoofdsom.

Alles wat we doen zal duurder worden als we het energieverbruik van industriële processen niet sneller kunnen terugdringen dan de prijzen stijgen.

De samenleving draait op energie en materialen, toch denken de meeste mensen dat ze op geld draait. Daar zit wat in, aangezien geld het enige onderdeel van onze economieën is dat niet aan de wetten van de thermodynamica hoeft te gehoorzamen. Dat komt doordat het als schuld wordt gecreëerd en als zodanig onderhevig is aan de wiskundige wetten van samengestelde rente.* Commerciële banken zijn geen intermediairs die bestaand kapitaal uitlenen,* maar scheppen geld door het uit te lenen.* In tegenstelling tot wat economieboeken ons leren, wordt geld niet uitgeleend uit bestaand vermogen, maar wordt het gecreëerd.* Dit nieuwe geld wordt uiteindelijk uitgegeven aan goederen of diensten die ingebedde energie bevatten. Geld is een aanspraak op energie, toch is de schepping ervan niet gebonden aan de beschikbaarheid of de kosten van energie.

Aangezien geld een aanspraak op energie is,2 is schuld een aanspraak op toekomstige energie. Opleidingen commerciële economie leren dat schuld geen invloed heeft op de kapitaalstructuur, dat ze slechts een ‘intertemporele overdracht van consumptievoorkeur’ behelst. Dus of het bbp nu met schuld wordt gegenereerd of met contant geld, dat maakt in laatste instantie niets uit. In een economie met eeuwigdurende groeimogelijkheden kan deze invalshoek correct zijn. Ware het niet dat sinds 1965 de schuld van zowel de VS als de wereld als geheel elk jaar sneller is gegroeid dan het bbp. Nauwkeuriger verwoord, maakt dit schuld tot een ‘intertemporele overdracht van consumptie’.

Figuur 6: De hypothetische winning van een olieveld met en zonder gebruik van schuld.

Schuld is een sociaal construct met fysische gevolgen. Fig. 6 illustreert hoe schuld middelen naar voren trekt in de tijd. In dit hypothetische olieveld staan de verschillende gearceerde gebieden voor verschillende kostentranches van een olieveld.3 Middels toegang tot goedkope financiering kan een bedrijf de boringen uitbreiden naar minder rendabele gebieden. Dat wil zeggen, zolang nieuwe schuldeisers in de toekomstperspectieven van deze winning blijven geloven. Deze schuldfinanciering stelt de oliemaatschappij in staat om een groter ‘rietje’ te creëren, om nieuwe olie met hogere kosten te winnen (het inktzwarte deel in de rechter grafiek) teneinde de totale winning uit het veld te verhogen.* Dit resulteert echter in steilere toekomstige afnamecurves aangezien deze tijdelijke toename niet kan worden volgehouden: de volgende tranche die voor verdere ontwikkeling beschikbaar komt, levert nog minder olie en revenuen op en gaat vaak gepaard met nog hogere afnamepercentages en olie van lagere kwaliteit. In feite gaat dit fenomeen op voor alle onconventionele olie- en gasbronnen.*

Fig. 6 laat niet alleen zien hoe de olieproductie op schuldinjecties reageert, maar ook hoe dat voor de consumptie van complete economieën opgaat. Grondstoffen met een lage entropie (dus met een hoge concentratie, hoge kwaliteit) vormen de basis voor onze productiviteit. Schuld kan dus worden opgevat als een instrument dat mensen gebruiken om toegang te krijgen tot een energiegradiënt, en de daaruit voortvloeiende goederen en diensten. Schuld wordt wel eens ‘nepenergie’ genoemd.* Nauwkeuriger gezegd, schuld trekt echte energie en consumptie van de toekomst naar het heden op een manier die niet-duurzaam is. Tegelijk is die energie nep omdat wanneer we de schuld aflossen, we ook de energie moeten terugbetalen.

Je zou ook kunnen zeggen dat deze hoeveelheid energie (en de daarmee samenhangende consumptie) ‘geleende’ energie is.

Ondanks de alomtegenwoordige overtuiging dat meer geld en energie ons gelukkiger maken, blijkt uit bewijsmateriaal dat dit meestal niet het geval is. Nadat in de basisbehoeften is voorzien, resulteert extra energieverbruik in een almaar tragere stijging van de Human Development Index.* Hoewel Amerikanen per hoofd van de bevolking 20 keer meer energie gebruiken dan Filipino’s, is het percentage ‘zeer gelukkige’ burgers gelijk.* (Zie Fig. 7).

Figuur 7: Energieverbruik per hoofd van de bevolking afgezet tegen de Human Development Index.

Andere biofysische (en psychologische) indicatoren vormen betere maatstaven voor menselijk welzijn dan bbp en energieverbruik.* Beschikken we over goede sociale voorzieningen of structuren voor wederzijdse sociale ondersteuning, dan kunnen veel fysieke ongemakken overwonnen worden.* Nadat in de basisbehoeften is voorzien, zijn de mooiste dingen des levens gratis.

De samenleving mag dan energieblind blijven, we worden ons wel snel bewust van de schaduwzijden van het mondiale menselijk project.* Tot de negatieve gevolgen voor de mens behoren onder meer: verlies van de humuslaag, hormoonverstorende chemicaliën,* een afnemend aantal zaadcellen,* rap toenemende ongelijkheid, watertekorten,* dalende mediane inkomens (in de ontwikkelde wereld),* populisme, depressie,* zorgen over de toekomst en geopolitieke risico’s. Tot de negatieve gevolgen voor de natuurlijke wereld behoren onder meer: de risico’s van CO2-uitstoot voor het klimaat* en voor ecosystemen*, verzuring van de oceanen, verlies van koraal en andere gevolgen voor de oceanen,* ontbossing, achteruitgang van insectenpopulaties,* achteruitgang van vogelpopulaties,* uitsterven van primaten,* afname van (wilde) zoogdierpopulaties,* plastic in de oceanen,* microplastics en ftalaten in de lucht,* verlies van bossen en het algemene risico van een zesde massa-extinctie.* Alle lezers van dit artikel zijn zich ongetwijfeld bewust van de sociale en ecologische gevolgen van economische activiteiten die ‘buiten’ het systeem van de marktprijs worden geplaatst. De meeste daarvan worden mogelijk gemaakt en verergerd door goedkope energie, maar zijn op geen enkele manier ‘extern’ aan een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie.

Dit deel over energie kunnen we samenvatten met de inzichten dat de snelle stijging van het bbp in de 20ste eeuw nauw verbonden was met de al even snelle toename van de verbranding van fossiele koolwaterstoffen. Dat de samenleving tot nog toe weinig oog heeft gehad voor dit verband omdat we de (minieme) financiële kosten van de energiewinning verwarren met de (enorme) arbeidswaarde die deze energiebronnen ons leveren. Dat energie alleen gesubstitueerd kan worden door energie van vergelijkbare kwaliteit. Dat geavanceerde technologie in toenemende mate tot stand komt door energie en dat de meeste technologische vooruitgang toekomstige energiebehoeften opdrijft. Dat we (voorlopig) heel gemakkelijk geld kunnen drukken, maar niet de energie die dat geld zijn waarde geeft. Dat we nieuwe natuurlijke hulpbronnen alleen kunnen ontwikkelen door te leren deze efficiënter te winnen.

We hebben de al zichtbare afname van de groeisnelheid van de energiewinning en de daling van de grondstoffenkwaliteit aan het zicht onttrokken door adembenemende hoeveelheden schuld te creëren. De moderne economische theorie negeert of bagatelliseert de meeste van deze punten, en dat geldt ook voor onze instellingen, ons beleid en de plannen die we maken. In de toekomst zullen de schaal, kwaliteit en kosten van onze energievoorziening bepalend zijn voor wat voor menselijke systemen mogelijk is.

We blijven energieblind.

Fig. 8 is een conceptualisering van de afgelopen en komende paar honderd jaar (niet op schaal). De groene lijn representeert het niveau van de duurzame stromen waarover de mensheid beschikt en die in de 19de eeuw hun technologische en geografische grenzen bereikten. De rode lijn vertegenwoordigt de eenmalige puls van niet-hernieuwbare natuurlijke inputs in menselijke economieën (olie, gas, koper, enzovoort). De zwarte lijn staat voor de financiële markeringspunten (geld, krediet, enzovoort) van het onderliggende primaire kapitaal.

Figuur 8: De mens en onze toegang tot grondstoffen.

In het pre-industriële tijdperk tot punt A trok de mensheid rond de planeet en maakte ze gebruik van de energie van de zon door middel van betrekkelijk eenvoudige technologieën zoals landbouw, zeilschepen en dierlijke arbeid. Bij het begin van de industriële revolutie, punt B, voegde de mensheid gecondenseerde voorraden koolwaterstoffen toe aan de voorheen op stromen gebaseerde menselijke economieën. Een geldige beschrijving van het Solow-residu (dat wil zeggen, de economische groei die niet door arbeid of kapitaal wordt verklaard) ontbrak in deze periode omdat de zwarte lijn en de rode lijn samenvielen.

Tussen de punten B en C stuitten we in de jaren zeventig op een energiecrisis, die we ‘oplosten’ door schuld te gebruiken om consumptie naar voren te halen, en te globaliseren en de productie uit te besteden naar de lagelonenlanden. Dankzij deze veranderingen kon de economie blijven groeien, totdat deze in 2008 op de grenzen van conventionele financiering botste (punt C) – het moment waarop centrale banken en regeringen wereldwijd gedwongen werden om het hele financiële systeem in feite opnieuw vorm te geven. Dit nieuwe paradigma omvatte maatregelen als ‘too big to fail‘-garanties, kunstmatig lage rentetarieven (zelfs negatieve!),* kwantitatieve verruiming, verruiming van de balansen van centrale banken en diverse bbp-vriendelijke veranderingen in de regelgeving.* De voortdurende toename van de mondiale schuld maakte het mogelijk om toegang te krijgen tot duurdere grondstoffen-tranches, tot meer sociale programma’s, tot goedkope financiering voor hernieuwbare energie en, sinds 2009, tot een aanhoudende – zij het lauwe – terugkeer naar economische groei. We stevenen nu af op punt D, waar onze mondiale monetaire representaties van de werkelijkheid steeds verder ontkoppeld raken van hun onderliggende biofysische realiteit (de rode curve).

Sinds 2007 is de mondiale schuld 3,5 keer sneller gegroeid dan de wereldeconomie, waardoor de mondiale schuld/bbp-ratio nu ruim 300 procent bedraagt.* De meeste institutionele experts en deskundigen zijn zich weliswaar bewust van punt D, maar vanwege onze culturele energieblindheid zijn ze doorgaans niet bekend met hoe dit punt zich tot de rode lijn verhoudt, of dat er überhaupt een rode lijn is.

Uiteindelijk zullen we ontdekken dat de zwarte lijn (geld en krediet) ook grenzen heeft, die in laatste instantie gekoppeld zijn aan het gegeven dat de groei mogelijk gemaakt wordt door de beschikbaarheid en de kosten van energie en grondstoffen.

We verbruiken energie om arbeid te produceren. Dit doen we omdat onze hersenen een emotionele toestand nastreven die vergelijkbaar is met die van onze succesvolle voorouders – fysieke en emotionele homeostase, comfort, status, opwinding, ontspanning, enzovoort. Dit wordt allemaal gemoduleerd door hormonen, neurotransmitters en endocriene signalen. Voor een Tibetaanse monnik komt deze ‘staat van comfort’ misschien neer op de hele dag rustig op een houten bankje zitten, maar in de moderne consumptiecultuur betekent het bereiken van deze emotionele staat voor de meeste mensen dat we eten in een beter restaurant, een betere auto kopen, airconditioning, sneller internet, sneller vervoer, enzovoort. Bij de meeste mensen correleren deze voorkeuren sterk met apparaten en processen die energie vergen. Onze voorouders leefden niet met Instagram, Fortnight, Tesla’s, sushi of Netflix. Verslaving aan moderne prikkels en comfort is verbonden met een hoger grondstoffenverbruik.*

Daar komt bij dat we er zelden voor kiezen om consumptie en stimulerende ervaringen uit te stellen. Sterker, we beschikken over een diepgaande voorkeur om positieve ervaringen in het huidige moment te beleven. Zelfs wie ecologisch goed onderlegd is, zal ‘duurzame’ praktijken vermijden die eenzelfde doel bereiken maar meer tijd vergen.* Aangezien consumptie energie vereist en we (doorgaans) de voorkeur geven aan onmiddellijke behoeftebevrediging, is het niet lastig om in te zien hoe ons gedrag gekoppeld is aan vermogen (= energie gedeeld door tijd) in de echte wereld. De jacht van individuen op dit ‘vermogen’ verklaart – geaggregeerd op het niveau van de economie – ook de dwang die van schuld uitgaat om energie en materiële consumptie naar het heden te trekken.

Wat zo’n 11 duizend jaar geleden begon met jagers-verzamelaars die samenwerkten om fysieke overschotten van het land te verkrijgen, is uitgemond in een wereldwijd verbonden menselijke cultuur die financiële representaties van fysieke surplussen maximaliseert.* In haar streven naar economische groei neemt de moderne menselijke cultuur de vorm aan van een zelf-organiserend, hersenloos, energieslurpend superorganisme, dat functioneert op een manier die vergelijkbaar is met een hersenloze amoebe die eenvoudige tropieën – bewegingen opgewekt door uitwendige prikkels – gebruikt. Maar waarom? En hoe?

In de natuur volgt een individuele spreeuw drie eenvoudige regels:*

1) Doe wat je buur doet; 2) kom niet te dichtbij; 3) vlieg naar het centrum

Wanneer tienduizenden spreeuwen deze eenvoudige regels volgen, zien we ze in een prachtige, complexe zwerm door de lucht scheren. Dit is een emergent resultaat dat niet vanuit de biologie en het gedrag van de individuele vogels kan worden voorspeld.

Op soortgelijke wijze roepen de surplus creërende ‘vereisten’ van het mondiale economische superorganisme verenigbare gedragingen op als inhaligheid, een zucht naar bezittingen en vereenvoudigde individuele gedragingen. Vandaag de dag gehoorzamen de meeste moderne mensen – als individuen – aan iets als de volgende drie eenvoudige regels:

1) Voer optimale foerageeralgoritmes uit door samen te werken met andere mensen (in gezinnen, kleine bedrijven, grote firma’s, naties) om financiële overschotten te verwerven.
2) Streef cultureel geaccepteerd gedrag na
3) Geef het financiële surplus uit aan aangename, leuke dingen of ervaringen (zolang die cultureel geaccepteerd zijn)

In een wereldwijde cultuur die meerwaarde maximaliseert, zijn menselijke hersenen dus gekoppeld aan energieverbruik via het ‘nastreven van comfort’ en het ‘vermijden van pijn’. Opgeteld hebben menselijke economieën energie nodig, net zoals dieren voedsel moeten eten of eikenbomen bladeren laten groeien.*

Het emergente resultaat van 7,7 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 terawatt.4

Willen we als mensheid effectief als superorganisme kunnen functioneren, dan brengt dat een aantal belangrijke implicaties met zich mee. Om te beginnen dat het Bruto Binnenlands Product (bbp) overeenkomt met het Bruto Mondiaal Verbranden (bmv)

Biologische schaalwetten volgen de natuurlijke, emergente groei van netwerken – in het geval van dieren de bloedsomloop die hemoglobine door de hele ‘massa’ van het organisme transporteert. De Wet van Kleiber stelt dat het energiemetabolisme van dieren evenredig is aan hun massa, verheven tot de macht 0,75. De manier waarop olie door moderne economieën stroomt, is vergelijkbaar met hoe bloed door zoogdieren stroomt,* waarbij de aders en slagaders van de menselijke ‘sfeer’ de knooppunten van het mondiale lucht-, zee- en wegtransport vormen.* Vrijwel alle menselijke infrastructuur (benzinestations, het totale wegoppervlak, ziekenhuizen, enzovoort) schaalt op basis van vergelijkbare biologische allometrische relaties.* Verbindingen zoals aders in lichamen, sociale media, telefoons of snelwegen, schalen op grofweg half het aantal knooppunten in het kwadraat (.5n2). Elk van deze knooppunten heeft energie nodig om zich te onderhouden, en nieuwe knooppunten hebben energie nodig om zich aan het netwerk te verbinden. De moderne menselijke samenleving kan dus worden gezien als een macro-organisme, waarvan het energiemetabolisme toeneemt met de omvang van het mondiale bbp, verheven tot de macht 0,75.* Grotere dieren, evenals grotere economieën, zijn efficiënter, dus daarom schalen ze niet 1 op 1.

Economische groei kan alleen ‘absoluut’ ontkoppeld worden als we het bbp verhogen en tegelijkertijd het verbruik van primaire energie verlagen. Relatieve ontkoppeling doet zich voor wanneer het totale primaire energieverbruik stijgt, maar in een trager tempo dan het bbp. Sinds het begin van de dubbele statistiek in 1965 heeft er wereldwijd geen absolute ontkoppeling plaatsgevonden en slechts een verwaarloosbare relatieve ontkoppeling (0,5%).* Van 2012 tot 2017 leek er een toename van de relatieve ontkoppeling op te treden, maar dit werd grotendeels veroorzaakt doordat een groter deel van het bbp het product was van de prijsstijging van financiële (virtuele) activa, wat een nog nauwere koppeling tussen energie en economie impliceert zodra het financiële systeem gedwongen wordt zich te herijken.* Ook heeft de verschuiving naar een ‘diensteneconomie‘ weinig of niets veranderd aan de nauwe koppeling tussen bbp en energieverbruik.*

Elk goed en elke dienst in de mondiale economie begint ergens met een klein vuurtje. We kunnen deze basale relatie niet op een absolute basis ontkoppelen,* en relatieve ontkoppeling zal gering blijven zolang de groei van het bbp ons voornaamste culturele doel is.

Het bbp is een slechte maatstaf voor ons welzijn en onze culturele vooruitgang. Het is echter een behoorlijk goede maatstaf voor hoeveel energie mensen verbranden: bmv – Bruto Mondiaal Verbranden.

Er is geen reden om aan te nemen dat een superorganisme niet ook superintelligent kan zijn, maar het onze is dat niet. In de jaren dertig van de vorige eeuw kozen economen het bbp als standaard om economische activiteit mee te meten, maar de groei van die activiteit vormde daarbij niet het einddoel. Een kleine honderd jaar later echter, hengelen onze economieën even onbewust als onophoudelijk naar de wortel van een groeiend bbp, vaak met frivole ondernemingen die het hoogste financiële rendement in de kortste tijd beloven. Momenteel is er niemand die deze ‘bus’ bestuurt, niet de miljardairs, noch de politici en evenmin een of andere geheime kliek.* We zijn allemaal verstrikt in een wereldwijde groeidwang die immuun is voor zelfkritiek. Net zoals mieren individuele taken uitvoeren om de kolonie te laten groeien, hebben mensen hun individualiteit uitbesteed aan de ‘cloud’, die zelf verstoken is van een echt brein. Hoe meer mensen betrokken zijn bij een beslissing/proces, hoe meer onze beslissingen weg hebben van eenvoudige bacteriële tropieën, die onbewust een hoger energieverbruik teweegbrengen. Op de hoogste niveaus gedraagt de wereldeconomie zich als een zwerm spreeuwen die simpele emergente regels volgt. Anno nu is het resultaat van 7,7+ miljard hominiden die hun dagelijks leven leiden, een energieslurpend superorganisme dat alle controle verloren is, maar nog steeds hongerig is. Dit superorganisme is niet menselijk. Het is een ding-op-zichzelf (‘Ding an sich’) met een eigen overlevingsdrift die veel sterker is dan de individuele mensen waaruit het bestaat.*

Figuur 9: CO₂-concentraties versus menselijke sociale mijlpalen.

In fig. 9 is het verloop van de CO₂-concentraties afgezet tegen een aantal forse inspanningen om de uitstoot te verminderen. Ondanks al deze inzet was 2018 het jaar waarin de grootste hoeveelheid energie ooit verbrand is, waarin door de mens meer CO₂ werd uitgestoten dan ooit tevoren en we de hoogste atmosferische concentraties in meer dan drie miljoen jaar hebben bereikt.* Vanwege de rechtstreekse relatie tussen menselijke economieën en ‘vuur’, en tussen vuur en koolstof, zijn klimaatverandering en de verzuring van de oceanen rechtstreeks gekoppeld aan het metabolisme van menselijke economieën, en het ziet er niet naar uit dat dit snel zal veranderen. Een centrale bevinding uit het Vijfde Assessment Rapport van het IPCC was dat inkomensgroei wereldwijd de belangrijkste drijvende kracht achter de emissies is.* De hierboven beschreven nauwe machtswetrelatie leidt ertoe dat de huidige niveaus van economische consumptie niet haalbaar zijn zonder het verbruik van fossiele koolstof en koolwaterstoffen. In een economisch systeem dat voor zijn groei afhankelijk is van energie, komen pogingen om kiezers zover te krijgen koolstof in de grond te houden, grofweg neer op ruzie maken met een bosbrand.

Klimaatverandering en het tegengaan ervan behoren tot de ‘downstream’-kant van het superorganisme – wat zoveel wil zeggen dat ze er een ‘ingebakken’ uitvloeisel van zijn.5

Ook overbevolking is een ingebakken uitvloeisel van de groeidynamiek van dit superorganisme. De wereldeconomie en het monetaire systeem zijn gebaseerd op en vereisen groei. Groei vereist consumptie. Consumptie vereist consumenten. Meer consumenten betekent meer baby’s. In landen met een inzakkende bevolkingsgroei (bijvoorbeeld Denemarken) betalen overheden inmiddels voor reclame om stellen tot ‘sexy’ vakanties te verleiden.* Aangezien het huidige economische systeem groei vereist, hebben we mensen nodig die voor het speelgoed, de luiers, de leraren en de pensioenen betalen. Een voortplantingsstaking (wat onwaarschijnlijk is) houdt in dat de financiële aanspraken op toekomstige energie waardeloos worden. In termen van gedrag vormen klimaat en overbevolking een emergente eigenschap van menselijke culturen die bbp-groei najagen. We kunnen deze problemen wel ‘oplossen’, maar niet voordat het superorganisme a) krimpt b) van richting verandert of c) omver wordt geworpen.

Naast absolute of relatieve ontkoppeling op energiegebied kennen we ook ontkoppeling op koolstofgebied, wat wil zeggen dat we eenzelfde bbp-niveau met minder koolstof bereiken. Verschillende groene media propageren het idee dat we de economie volledig koolstofvrij kunnen maken. Voorstanders wijzen op het feit dat sinds 2003 meer dan 20 landen, waaronder de VS en het VK, de uitstoot van broeikasgassen hebben teruggedrongen terwijl hun economie is gegroeid.* Deze koolstofboekhouding ziet echter over het hoofd dat deze economieën hun koolstofintensieve productie aan lagelonenlanden hebben uitbesteed. Alleen al de industriële sector van China gebruikt bijna evenveel energie als de complete Amerikaanse economie,* en de VS importeert nu wat het vroeger zelf produceerde.

De ontkoppeling van koolstofemissies en economische activiteit vindt ook plaats wanneer we erin slagen de productie van niet-fossiele energie sneller op te voeren dan die van het totale energieverbruik (dat wil in wezen zeggen, sneller dan de economische groei). Dat is echter niet wat er op mondiale schaal gebeurt. Figuur 10 geeft een overzicht van de afgelopen twintig jaar van de toename van het verbruik van fossiele koolstof en koolwaterstoffen, en van hernieuwbare energiebronnen. Het enige jaar waarin het verbruik van fossiele brandstoffen daalde (of minder steeg dan dat van hernieuwbare energiebronnen) was tijdens de wereldwijde financiële crash van 2009. Alleen al in 2018 was de toename van de wereldwijde vraag naar elektriciteit groter dan die van alle zonnepanelen die ooit geïnstalleerd zijn.*

Figuur 10: Overzicht van het verbruik van fossiele en hernieuwbare energie.

Fig. 10 laat zien dat de enige echte oplossingen voor het overstijgen van de ecologische draagkracht en de toename van koolstofemissies in economische krimp moeten worden gezocht, niet in groei.

Het superorganisme groeit, het krimpt niet – althans niet vrijwillig. Volgen we deze logica, dan zullen we de economische systemen eerst moeten veranderen voordat we ze grotendeels koolstofvrij kunnen maken. Zelfs de omschakeling van hout naar steenkool was niet echt een ’transitie’, maar slechts een toevoeging van een nieuwe energiebron. Op dit moment verbruiken we wereldwijd meer biomassa uit bossen dan aan het begin van de industriële revolutie.* Op dezelfde manier voegen hernieuwbare energiebronnen slechts energie toe en vervangen ze geen koolwaterstoffen. Gaat dit proces ongehinderd door, dan zullen hernieuwbare energiebronnen6 weliswaar blijven opschalen, maar alleen als onderdeel van een grotere energie-dissiperende, CO2-uitstotende structuur.*

Daar komt bij dat tussen 1970 en 2010 de totale wereldwijde grondstoffenwinning (in de vorm van brandstoffen, ertsen, zouten, biomassa, enzovoort) met een factor van grofweg 3,2 is toegenomen, van 22 naar 70 miljard ton.* In diezelfde periode groeide de omvang van de wereldeconomie, gecorrigeerd voor inflatie, met een factor van 3,4 – van 18,9 biljoen dollar naar 65,6 biljoen dollar. Om één extra eenheid Bruto Mondiaal Product (bmp) te creëren, hadden we nagenoeg één extra eenheid aan grondstoffen nodig. Ook al stijgt ons energieverbruik niet verder dan de huidige 17 terawatt en ook al wekken we die geheel koolstofneutraal op, dan nog hebben we voor elke 2 dollar aan bpp ongeveer 1 kilo aan mineralen en materialen nodig. Fysisch gezien is dit op termijn onhoudbaar, wat betekent dat onze respons in de eerste plaats gezocht moet worden in sociale veranderingen die gekoppeld zijn aan krimp, niet in technische innovaties die op de lange termijn in groei resulteren.

Hoewel we ons tegenwoordig almaar meer bewust worden dat onrechtvaardigheid, ongelijk verdeelde welvaart en klimaatverandering reële en dringende problemen zijn, lijken we ons tegelijk weinig bewust van de beperkingen op het energetische en financiële vlak. Het moderne systeem heeft geld en schuld ingezet om te verdoezelen dat we de afgelopen 50 jaar boven onze stand hebben geconsumeerd. De dynamiek van energie, krediet en groei is de minst begrepen maar belangrijkste drijvende kracht achter de huidige wereldwijde economische en ecologische situatie.

Denk aan schuld als een toverstaf. Ze stelt ons in staat stelt meer uit te geven dan we verdienen – zij het met de verplichting dat we die schuld in de toekomst terugbetalen. Dit werkt alleen goed als onze economie groeit en er genoeg onaangeroerde grondstoffen zijn (zoals bijvoorbeeld in de jaren vijftig) die de groei in de toekomst mogelijk maken, die nodig is om de schulden af te lossen.

Figuur 11: Amerikaans bbp versus schuld, 1951-2014.

Fig. 11 toont de ontwikkeling in de VS van de schuld (zwart) ten opzichte van het bbp (groen). Voor de meeste andere ontwikkelde landen kunnen vergelijkbare schuld/bbp-grafieken worden opgesteld. Zonder de toename van (alleen) de overheidsschuld zou onze economie al meer dan een decennium terug gestopt zijn met groeien. Een groot deel van onze recente bbp-groei is niet meer dan het uitgeven van geleend geld geweest.* Wereldwijd is deze ‘schuldproductiviteit’ (economische groei ten opzichte van schuldgroei) nu gedaald tot ongeveer 30 cent per dollar. Zou deze ratio nul bereiken, dan maakt het niet uit hoeveel schuld we toevoegen, de economie blijft dan even groot. We hebben onze verplichtingen sneller laten groeien dan onze economieën, omdat we wel moesten.

Op mondiale schaal is het gevaarlijk en onhoudbaar om met ons magische schuldstafje te blijven zwaaien, toch eist het superorganisme dat we het proberen.

Neem nu de enorme schuldenberg die China sinds de Grote Financiële Crisis van 2008/09 gecreëerd heeft. Door die opeenstapeling van schulden is zowel de vraag naar als de prijs van grondstoffen wereldwijd gestegen. De Chinese economie is nu weliswaar zeer omvangrijk (om en nabij 13 biljoen dollar), maar om de huidige consumptie te handhaven, heeft ze voor grofweg 55 biljoen dollar aan nieuwe schuld gecreëerd. Wanneer de groei onvermijdelijk een keer stopt, zijn er alleen al in China biljoenen dollars aan niet langer invorderbare leningen, terwijl de totale schuld in China tijdens de wereldwijde financiële crisis nog maar 800 miljard dollar bedroeg.*

In 2018 trad er een vertraging in de wereldwijde schuldgroei op. Samen met de teruglopende economische groei zijn er tekenen van deflatoire gevolgen, aangezien veel mensen zich tal van basisvoorzieningen niet langer kunnen veroorloven (de inflatie blijft weliswaar, maar doet zich vooral voor in de gezondheidszorg, in het onderwijs en in reële en financiële activa).* De hoeveelheid obligaties met een negatieve rente (iets wat in het verleden ondenkbaar was) bedraagt wereldwijd inmiddels 14 biljoen dollar en neemt nog altijd toe. In Scandinavië kan je op een hypotheek nu geld toe krijgen.* Deze lage kapitaalkosten, die leningen voor huiseigenaren hebben gestimuleerd, pakken desastreus uit voor spaarders en vormen een aanzienlijk risico voor pensioenfondsen, die afhankelijk zijn van een rendement van 7 à 8 procent per jaar.

We horen steeds vaker over de risico’s die klimaatverandering voor verzekeraars en de termijnmarkten met zich meebrengt. Het hoofd van de Commodity Futures Trading Commission (CFTC) verklaarde onlangs: ‘Het is overduidelijk dat klimaatverandering een financieel risico vormt voor de stabiliteit van het financiële stelsel’.*

Wat de CFTC-commissaris er niet bij zei, is dat deze financiële risico’s een gevaar vormen voor de stabiliteit van het hele economische systeem. Ondanks massale kredietinjecties is de productiviteit per arbeidseenheid sinds 2011 op het laagste punt in 40 jaar aanbeland.* Tel je alle ongedekte financiële verplichtingen bij de totale uitstaande Amerikaanse overheids- en particuliere schuld op, dan bedraagt het geheel aan financiële verplichtingen momenteel 1200 procent van het bbp.* Naarmate de schuld ten opzichte van het bbp stijgt, neemt de ‘schuldproductiviteit’ van elke extra dollar af, waardoor uiteindelijk een grens wordt bereikt. Het resultaat van het bereiken van die grens bestaat uit afschrijvingen, gedwongen verkopen, deflatie en in het beste geval een kleinere economie, en in het slechtste valutahervormingen en systeemrisico’s.

In het hart van onze cultuur bevindt zich een ondeugdelijk macro-economisch model. We komen er langzaamaan achter wat de relatie is tussen energie, technologie en de economie. Het valt nog te bezien of er zoiets kan bestaan als ‘schuldontkoppeling’ (waarbij een groeiende economie samengaat met een dalende wereldwijde schuld), maar op basis van de correlatie van de afgelopen 50 jaar en het rechtstreekse verband tussen geldcreatie en de besteding ervan lijkt dit onwaarschijnlijk. De volgende grote vragen draaien om ‘wat is geld?‘ en, op een dieper niveau, ‘hebben we eigenlijk een doel?’ Wat intussen relevant is, is dat we een kredietcrisis niet kunnen oplossen met meer krediet. Bedenk dat schuld een aanspraak is op toekomstige energie. Willen we onze huidige schulden ooit aflossen, dan is daar een ongekende hoeveelheid energie voor nodig.

Als die energie niet goedkoop beschikbaar is, dan zullen die schulden nooit worden afbetaald, iets wat historisch gezien keer op keer is gebeurd.*

Fig. 12 keert terug naar het grote geheel. Na diverse problemen eindeloos voor ons uit te hebben geschoven om de groei voort te zetten, naderen we nu punt X, waarbij we de zwarte lijn (schuld) gebruiken om het tempo te verhogen waarop we toegang tot fossiele energie en niet-hernieuwbare hulpbronnen verkrijgen teneinde de mondiale bbp-groei te genereren. Alle regeringen en grote instellingen zijn ingesteld op groei (richting punt Y). We gebruiken de zwarte lijn (schuldfinanciering) en de verhalen die dit ondersteunen om de rode lijn tijdelijk in die richting te verlengen. Herinner je hoe in het olie-voorbeeld schuld middelen naar voren trekt. De economie als geheel werkt niet anders. We zullen ons moeten voorbereiden op een energieniveau rond punt F, waarbij we onze resterende laagentropische energie en hulpbronnen bewust inzetten voor de opbouw van een hernieuwbare infrastructuur en een samenleving die grotendeels is gebaseerd op ecosysteemstromen.7 De marktdynamiek van het superorganisme kan echter alleen punt Y ‘zien’ en die richting op bewegen. Het is niet in staat om het risico van punt Z te herkennen (een hardhandige landingsplek in het geval we stoppen met het gebruik van schuld om groei te stimuleren), noch hoe we een langetermijnplan kunnen maken voor een energiedoorvoer die zich in de buurt van punt F bevindt.

Figuur 12: De Grote Simplificatie (richting punt Z).

Op grond van deze analyse is een bbp-daling in de geavanceerde economieën nu waarschijnlijk: 1) wanneer we niet langer toegang hebben tot consumptie via het toevoegen van schuld, en 2) er een verschuiving optreedt naar duurdere energie en hulpbronnen van een lagere kwaliteit. De 20ste eeuw was een eeuw van stijgende energiekwaliteit en dalende energieprijzen. De 21ste eeuw zal het verhaal zijn van dalende energiekwaliteit en stijgende energiekosten. In combinatie met het beste deel van onze resterende fossiele energie zouden we zeker in staat zijn om met behulp van fluctuerende hernieuwbare energie een grootse menselijke beschaving van energie te voorzien – alleen zal die beschaving er heel anders uitzien dan die waarin we nu leven en waarop al onze plannen gericht zijn. Helaas kan het superorganisme niet plannen, het kan enkel voortmodderen op jacht naar meer energie en groei.

Deze situatie wordt verergerd door het verschijnsel dat veel van onze uitdagingen de vorm aannemen van klassieke sociale valkuilen, waarbij sociale druk op de korte termijn het individuele gedrag in een tegenovergestelde richting stuurt van wat de lange-termijn-belangen van het individu en de samenleving het beste dient.* Voor de meeste mensen die zich met deze problematiek bezighouden, zijn de implicaties die in dit artikel worden gepresenteerd cognitief goed te begrijpen, maar gedragsmatig steekt er in het menselijk brein een nagenoeg perfecte storm op die ze noopt te negeren of te ontkennen. De kwesties zijn complex, abstract, in de toekomst, bedreigend voor politici en bedrijfseigenaren, lastig aan te pakken, grotendeels genegeerd door leiders en deprimerend om over na te denken. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans dus beantwoord met of ontkenning of nihilisme.

Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie tegen te gaan. Als gevolg van onze ultra-socialiteit verkiezen we conformiteit boven wetenschap en de eerlijkheid van processen boven de kwaliteit van de resultaten. We proberen sociale sorteringsmechanismen (populariteit/status) te gebruiken om complexe problemen op te lossen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al deze energie en materiële zaken eigenlijk helemaal niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.

Geleid door de emergente drang van het superorganisme laten we ons niettemin door financiële maatstaven, sociale vergelijkingen en nieuwe technologieën meeslepen naar onnodige en verkwistende consumptie.

‘De grote problemen in de wereld zijn het gevolg van het verschil tussen hoe de natuur werkt en de manier waarop mensen denken.’
Gregory Bateson

‘Wanneer een systeem ver van evenwicht is, hebben kleine eilanden van samenhang het vermogen om het hele systeem te doen kantelen.’
Ilya Prigogine

We kunnen de toekomst niet precies voorspellen, maar we kunnen wel met een toenemende mate van zekerheid stellen wat er niet zal gebeuren. Gegeven de biologische en sociale grondslag van de economische groei, en gelet op het voor ons uit schuiven van problemen zoals eerder beschreven werd, hebben we een steeds beter vermoeden van welke scenario’s onwaarschijnlijk zijn:

• Dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien en tegelijkertijd klimaatverandering (afname van CO2) kunnen oplossen of een zesde massa-extinctie kunnen voorkomen.

• Dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien terwijl we koolwaterstoffen vervangen met koolstofvrije of -arme energie.

• Dat we massaal voor partijen zullen kiezen die de resterende koolstofverbindingen in de grond willen laten zitten.

• Dat leiders het einde van de groei omarmen of zich er in elk geval op voorbereiden voordat het plaatsvindt.

Om te voorkomen dat we de rekening moeten betalen die we de afgelopen decennia als samenleving hebben opgebouwd, zijn we geneigd om onze problemen steeds verder voor ons uit te schuiven, met meer financiële garanties, meer aanpassingen in de regelgeving en meer verhalen die dit goed moeten praten – en dat allemaal op manieren die allengs minder duurzaam zijn. Tegen de achtergrond van het superorganisme kunnen we ons nu aan een aantal voorspellingen wagen:

• Naarmate meer mensen in gaan zien dat energie aan de basis ligt van onze toekomst, zullen we meer initiatieven zien die zich op de hoeveelheid bruto energie richten in plaats van op de netto energiebijdrage aan de samenleving. En zullen er veel technologieën gepusht gaan worden die wellicht levensvatbaar zijn, maar niet relevant, betaalbaar of opschaalbaar.

• We zullen doorgaan met het creëren van geld en schuld in de verwachting dat als we dit maar op een schaal doen die groot genoeg is, we de biofysische problemen in de wereld zullen overwinnen, totdat ook deze op grenzen botsen (een gebrek aan kredietwaardige geldschieters, een rente die te hoog is in verhouding tot de groei, fiscale kliffen, enzovoort).

• Om sociale instabiliteit te vermijden, zullen we de inkomensongelijkheid aanpakken via programma’s als het universeel basisinkomen. Zijn dergelijke ‘inkomensoverdrachten’ rechtstreeks, dan zullen ze de samenleving allicht stabiliseren, maar tegelijk ook aanmerkelijk meer CO2 bevatten, omdat het om overdrachten gaat van digitale banktegoeden naar directe aanspraken op grondstoffen en energie (goed voor mensen met een laag inkomen, slecht voor dolfijnen). Deze overdrachten kunnen ook indirect zijn, bijvoorbeeld in de vorm van ecologische herstelprogramma’s, lokale publieke werken, enzovoort.

• Naarmate de economische vooruitzichten verslechteren, zullen mensen overal ter wereld de groepscohesie bevorderen door de schuld voor hun problemen bij out-groepen neer te leggen en op leiders te stemmen die een betere economische toekomst beloven, of een terugkeer naar hoe het vroeger was (gekoppeld aan meer economische groei, gekoppeld aan energie, gekoppeld aan CO2). Trump, Bolsonaro, Matteo, LePen, Morrison, enzovoort zijn slechts enkele recente namen. (Dit lijstje telt vooral conservatieven, maar de meeste vooruitstrevende leiders beloven eveneens ‘een betere economische toekomst’).

• Zoals de VS en Brazilië laten zien, behoren deregulatie en het afschaffen van milieubeschermende maatregelen tot de laatste manieren die ons nog resteren om problemen voor ons uit schuiven. Naarmate de economie verslechtert, zullen milieu-initiatieven (bijvoorbeeld klimaatmitigatie) aan populariteit inboeten – niet omdat mensen er niet in geloven of er minder om geven, maar omdat ze de financiële en emotionele bandbreedte ontberen om ervoor te kunnen pleiten.

• Als een mondiaal nauw verbonden economisch systeem zullen we waarschijnlijk alles doen wat in ons vermogen ligt om de problemen almaar verder voor ons uit te schuiven.

We zitten gevangen in een spiraal van groei, grenzen aan de groei, reacties op die grenzen, meer groei, meer grenzen, meer reacties.

Wij zijn leden van een sociale soort die op verschillende schaalniveaus samenwerkt om optimale foerageeralgoritmen uit te voeren in een nieuwe omgeving die rijk is aan natuurlijke hulpbronnen. Dit resulteert in een aanhoudend, collectief streven naar economische groei. Deze groeidwang neemt nu vooral de vorm aan van:

a) het creëren van valuta die niet gebonden zijn aan fysieke hulpbronnen

b) het scheppen van nieuw geld dat niet tegelijk ook de ‘rente’ creëert die verschuldigd is, en

c) het in toenemende mate gebruiken van financialisatie om de problemen op te lossen die door die financialisatie gecreëerd worden.

In ecologisch opzicht functioneert de mensheid als soort anno 2019 als een hersenloze, energiedissiperende structuur. We kunnen dit het hoofd bieden, maar zullen we dat ook? Gebeurtenissen in de komende decennia zullen nieuwe culturele mogelijkheden scheppen, maar dat zal stapsgewijs geschieden. Het is onwaarschijnlijk dat we onze milieuproblemen via nieuwe regels en prijsstructuren (in de vorm van heffingen) gaan oplossen, terwijl we tegelijk de risico’s van toenemende schuld, grenzen aan de groei, verbrokkelende sociale cohesie en populisme in bedwang kunnen houden. Waarschijnlijker is het dat we eerst onze sociale en financiële problemen zullen moeten oplossen, voordat we lange-termijn-kwesties rond ecosystemen en minder schadelijke culturele aspiraties kunnen aanpakken.

De mens is ongewild verstrikt geraakt in de koolstofval. We zijn gedwongen om oeroude fossiele brandstoffen te blijven verbranden om onze levensstijl en ons bestaan in stand te houden – dezelfde brandstoffen die de natuurlijke wereld onverbiddelijk vernietigen. Dat we in deze val verzeild zijn geraakt, valt niemand in het bijzonder aan te rekenen, wel zijn we er allemaal medeplichtig aan. We moeten ons arbeidsleger van 500 miljard fossiele werknemers met pensioen sturen, maar doen we dit echt, dan zal dat een impact op onze levensstijl met zich mee brengen waartegen we ons waarschijnlijk met hand en tand zullen verzetten.

Homo sapiens als een superorganisme framen, doet weinig flatteus aan. Toch biedt dit zowel helderheid als hoop. Inzicht in het feit dat mensen in grote aantallen voorspelbaar zelforganiserend gedrag vertonen aan de hand van simpele, op energie gebaseerde trofische relaties, geeft ons de kans om te visualiseren – en ons voor te bereiden op – wat er waarschijnlijk te gebeuren staat (namelijk, een financiële herafstelling, een geringere doorvoer van energie en materiaal, meer lokaal georiënteerde economieën, minder koolstof, enzovoort). Dit inzicht stelt individuen en kleine groepen in staat om creatieve paden te banen voor toekomstige mitigatie en planning, die buiten het geaggregeerde menselijke superorganisme vallen.

Tot slot, net zoals we ontdekt hebben dat we in een heliocentrische wereld leven en dat we geëvolueerd zijn, beginnen we nu in te zien dat we deel uitmaken van een biologisch emergent superorganisme dat de planeet de facto aan het verslinden is. Als we dat eenmaal doorhebben, welke nieuwe paden opent dat dan? Onze biologie zal niet veranderen – maar onze cultuur en ons economisch systeem kunnen dat wel.

Hoe zullen we de aanstaande financiële/energie herijking gebruiken om een weg naar een trager, verstandiger en minder schadelijk systeem in te slaan? Welke reacties zouden daarbij heilzaam zijn? Wat voor nieuwe verhalen hebben we nodig?

In de media die zich vooral met het milieu bezighouden, zien we de laatste tijd een trend om klimaatverandering als het voornaamste systeemrisico op te vatten waarvoor onze beschaving zich geplaatst ziet. Een van de kernpunten van dit artikel is om duidelijk te maken dat klimaatverandering eerder een symptoom is van een veel bredere verstoring. Verschillende onderling samenhangende risico’s wijzen er op dat de komende decennia een gedwongen reductie van de doorvoer van energie/materiaal te zien zullen geven. Dit heeft twee belangrijke gevolgen:

1) Samenlevingen zullen zich fysiek en psychologisch moeten instellen op een toekomst met minder krediet, minder complexiteit en een lagere energetische en materiële doorvoer. Daarbij zullen ze sociale ondersteuningsstructuren moeten creëren voor degenen die buiten de boot vallen.

2) We hebben een wetenschappelijk onderbouwde blauwdruk nodig die beschrijft hoe er een nieuw economisch systeem uit deze Grote Simplificatie voort kan komen, dat gebaseerd is op de biofysische realiteit – bijvoorbeeld door belasting te heffen op niet-hernieuwbare grondstoffen, door de rol van het casinokapitalisme terug te dringen, een plafond aan en bodem onder inkomens in te stellen, enzovoort. Dit is de scheur in het pantser van het superorganisme. Dit is de zwakke plek waar we de pijl van heterodoxe economische ideeën en de onderzoeksagenda van het vakgebied van de ecologische (systeem-)economie de komende 30 jaar op zullen moeten richten.

Het concept van maatschappelijke ‘ineenstorting’ is inmiddels tot de gevestigde media doorgedrongen.* Het woord ‘ineenstorting’ impliceert echter een finaliteit. Het klinkt ook binair – ja of nee. Onze situatie is daarentegen veel genuanceerder, regio-gebonden en corrigeerbaar. Maar door zoveel problemen steeds maar voor ons uit te schuiven om maar te blijven groeien, is het scenario dat resteert er een van buigen of barsten. We staan voor een complexe uitdaging om het ‘barsten’ te vermijden door te buigen. Dit buigen zal bestaan uit een ‘herkoppeling‘ met de natuur en met elkaar, terwijl we tegelijk minder niet-hernieuwbare hulpbronnen gaan gebruiken. Fysisch gezien is dit mogelijk. Een bbp-daling met 30 procent brengt de VS bijvoorbeeld terug naar het bbp-niveau per hoofd van de bevolking van 1990, en een daling met 50 procent naar het niveau van 1973.

De echte uitdaging begint wanneer de groei stopt. Uiteindelijk krijgen we hoogstwaarschijnlijk te maken met een wereldwijde depressie en met andere uitdagende manieren waarop we van ons recente traject af zullen wijken. Degenen die deze kwesties begrijpen en er belang aan hechten, die over een sociaal netwerk, een minimum aan middelen en psychische gezondheid beschikken, moeten in actie komen. Dit is niet het moment om onze individuele impact te minimaliseren, want dat verkleint slechts ons deel als 1/8 miljardste deel van het superorganisme.

Degenen die het snappen moeten hun effectiviteit naar een hoger niveau tillen. In deze overgangsperiode van onze soort moeten we onze impact zien te maximaliseren. De antwoorden waar het nu op aan komt zijn minstens evenzeer sociaal als technisch van aard.

‘We beschikken nu over de wetenschap om het verhaal te construeren van de reis die we op deze Aarde hebben gemaakt, het verhaal dat ons met alle andere wezens verbindt. Op dit moment moeten we ons dat verhaal herinneren – we moeten het oogsten, we moeten het proeven. Want we bevinden ons in een moeilijke tijd. En het is de kennis van het grotere verhaal dat ons er doorheen zal slepen.’ – Joanna Macy

Een stelletje redelijk pientere, uiterst sociale apen heeft zich toegang weten te verschaffen tot een wijnkelder vol fossiele energie en is daarmee 150 jaar lang aan de zwier geweest. De omstandigheden op het feest laten zich echter niet verenigen met de biofysische realiteit van de planeet. Dus loopt het feest zo’n beetje op zijn einde, en als de ochtend aanbreekt, zullen we met radicale veranderingen in onze levensstijl geconfronteerd worden. Een aantal van de apen zal tijdig nuchter moeten worden, voor de ochtend aanbreekt, en een plan moeten bedenken waarmee de rest van de feestgangers zal instemmen. Maar die redelijk slimme en uiterst sociale apen zullen niet gemakkelijk of vrijwillig radicale veranderen in hun levenswijze aanbrengen. En dus nemen we onze toevlucht tot koffie en andere stimulerende middelen (bijvoorbeeld meer krediet) tijdens het zoveelste uitgebreide ontbijt, al nuttigen we het nu met de gordijnen dicht. Het is al ochtend.

Het is waarschijnlijk dat in de niet al te verre toekomst, de omvang, complexiteit en (letterlijke) ‘verbrandingssnelheid’ van onze beschaving, door krachten die buiten de menselijke wil vallen, sterk zullen teruglopen. Dit artikel stelt dat we ons niet op deze uitkomst zullen voorbereiden – maar dat we er wel op kunnen reageren, met airbags zoals de versterking van de sociale cohesie en weldoordachte blauwdrukken gebaseerd op een intelligente (en wijze) vooruitziende blik.

Welke aspecten van onze huidige wereld kunnen en moeten behouden blijven? Wat kunnen we doen om de weg die voor ons ligt minder pijnlijk te maken? Hoe kunnen we zowel ecosystemen en soorten als het grote geheel van de menselijke cultuur en kennis zo bevorderen dat zij – voor zover mogelijk – de knelpunten van de 21ste eeuw kunnen overleven? Wat voor soort willen we eigenlijk zijn? Kunnen we wetenschappelijke inzichten inzetten om ons van redelijk slim naar gematigd verstandig te gidsen? Kunnen we onze ‘bedrading’ voor groepssamenwerking zo aanpassen dat ze zich op een ander doel richt dan het omzetten van biljoenen vaten fossiele energie in microliters dopamine? Welk type economisch denken zal ons helpen om deze vragen te stellen, te onderzoeken en te beantwoorden?

Dertig jaar geleden pionierde de ecologische economie met een systeembenadering van de economie, maar helaas werd ze al snel gedomineerd door een enge focus op ecosysteemdiensten, monetaire waardering van het natuurlijk kapitaal en conventioneel economisch denken.* Hoe we het ook gaan noemen, waar we dringend behoefte aan hebben is een set van wegwijzers en principes die niet alleen de ecologie omvatten, maar ook de biologie, psychologie, fysica en emergente gedragingen. Deze discipline zal zich minstens evenzeer moeten richten op wat we ‘moeten doen’ als op wat we ‘zouden moeten doen’.

Oorspronkelijk was de ecologische economie bedoeld als een stap die logisch op de klassieke ideologieën volgde en die rekening hield met het opnemen van zowel (natuurlijke hulp-)bronnen als (koolstof- en andere) putten. In de komende 30 jaar moet de ecologische economie zowel de vaandeldrager zijn voor een systeemeconomie als vroedvrouw voor een kleinere ‘vlam’.

‘We leven in een wereld waarin steeds meer informatie is, en steeds minder betekenis.’ -Jean Baudrillard

‘Niet alles wat onder ogen wordt gezien kan worden veranderd, maar niets kan worden veranderd totdat het onder ogen wordt gezien.’ – James Baldwin