Paradigmaschimmel of elementen van een toekomstanalyse 1: Diagnose – die klimaatcrisis komt er gewoon

JAN VAN ARKEL

Dit wordt een serie van zes artikelen. De rode lijn is zeer kort samengevat: Bij het heersende economische paradigma wordt heel Gaia onvermijdelijk uit haar evenwicht gebracht. Dat zal leiden tot maatschappelijk verval waarna de mensheid het op een veel lager energieniveau moet zien te rooien in een van slag zijnde natuur. Het is van belang hier nú over na te denken, al lijkt dat nog overdreven. In een zoektocht komen we dan tegen: ons huidige systeem, wederzijdse steun, een ecologische klasse, organisatiemodellen die van onderop werken, de onderstroom die nu al bestaat en hoe verval er uit zal zien.

Steeds stuiten we hierbij op paradigma’s in de klassieke betekenis van een algemeen aanvaarde wetenschappelijke discipline. Een voorbeeld hiervan is de neoklassieke economische wetenschap. Die hoort bij wat wel de ‘kapitalistische moderniteit’ wordt genoemd, of kortweg het ‘neoliberalisme’. Bij de meeste mensen gaat het bij het begrip paradigma eerder om een gedeeld wereldbeeld: zoals dat ze geloven dat economische groei ‘gewoon’ goed is. Dat komen we ook tegen. Aan beide wordt geknaagd, beide raken ‘beschimmeld’.

De klimatologie kent ook een eigen paradigma en dat blijkt niet te verenigen met dat van de economie. Dit eerste artikel van deze serie beantwoordt de vraag ‘Gaan we de klimaatverandering nog tegenhouden?’ met een volmondig: nee. In het heersende systeem streven de drie grote actoren – industrie, overheid en consumenten – nu eenmaal gezamenlijk economische groei na. Zij kunnen niet anders en daarbij is het klimaat het slachtoffer. Ik bekijk dit – met speciale aandacht voor Big Oil en Big Tech – aan de hand van het boek How We Sold Our Future – The Failure to Fight Climate Change van de Duitse socioloog Jens Beckert.

Dan de boodschap van artikel twee. Lang is het Darwinisme verengt tot survival of the fittest in de betekenis van het recht van de sterkste. Maar er is de afgelopen tijd in de wetenschap aandacht gekomen voor een tweede evolutionaire factor: die van wederzijdse steun (met ook een bijdrage van de breinwetenschap). Samengevat komt het hier op neer: ‘Binnen groepen verslaat zelfzuchtigheid altruïsme. Tussen groepen verslaat altruïsme zelfzuchtigheid.’ Hier valt heel veel over te vertellen en dat doe ik aan de hand van het boek Mutual Aid – The Other Law of the Jungle geschreven door de Franse biologen Pablo Servigne en Gauthier Chapelle. Zo ligt het heersende economische paradigma ook vanuit dit nieuwe biologische paradigma in wording onder vuur.

Maar wat kan er voor in de plaats komen? Het werk van Kate Raworth en George Monbiot licht een tipje van de sluier op, evenals de thematiek van degrowth/ontgroei. Maar hun denkwerk gaat eigenlijk nog niet ver genoeg vooruit. Twee al overleden auteurs, de Franse filosoof Bruno Latour en de Engelse ecosoof David Fleming, gaan een stap verder met het aandragen van bouwstenen voor zo’n ander paradigma.

In artikel drie meent Latour dat, wil het nog wat worden, er een ecologische klasse moet opkomen die de heersende klasse kan verslaan. Daar komt veel meer bij kijken dan je op het eerste gezicht denkt. Het vereist het verwerven van macht op basis van een splinternieuw paradigma. Maar er is nog geen brede, krachtige beweging en het paradigma staat nog in de kinderschoenen. Die combinatie van nieuwe beweging én nieuw wereldbeeld moet om en om groeien.

In artikel vier is er eerst aandacht voor het werk van Rob Hopkins en de principes van de Transition towns en hoe daar onderlinge samenwerking centraal staat bij de aanpassing aan een economie die afdaalt naar een eenvoudiger niveau. Ook David Fleming heeft de stap naar een veel eenvoudiger, duurzame samenleving in gedachten al gemaakt en probeert na te gaan welke eigenschappen zo’n samenleving moet hebben om levensvatbaar te zijn. Alles draait daarbij om de gemeenschap in nieuwe omstandigheden van mensen met een nieuwe visie.

In artikel vijf probeer ik mij voor te stellen hoe bestaande coöperaties en bedrijven die nu de zogenaamde onderstroom vormen zich zouden kunnen ontwikkelen in tijden van crisis. Ik probeer daar verschillend invalshoeken bij uit. Artikel zes moet dan gaan over verval concreet gestalte kan krijgen, maar daar moet ik op het moment dat dit eerste artikel op 4eco begint nog helemaal aan beginnen.

Nu over naar artikel 1, wat in feite een diagnose van het heersende paradigma is. Waarbij eerst wat over het klimaat zelf.

De jaartallen 1995, 2005, 2015 en 2025 kunnen volgens mij dienen als ijkjaren in de ontwikkeling van onze beleving van het klimaatvraagstuk.

In 1992 vond de VN-conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED) plaats, ook wel bekend als de Rio-Conferentie. Deze bijeenkomst, waaraan 172 regeringen deelnamen, opende de ogen van de wereld voor de mondiale milieucrisis. Eén van de resultaten was het Klimaatverdrag, dat weer uitmondde in het Kyoto-protocol. Dit was het verdrag waarmee de industrielanden overeenkwamen om hun broeikasgassenuitstoot per 2008-2012 met 5,2 procent te verminderen ten opzichte van 1992.* De start van het Kyoto-protocol was eind 1997, vandaar dat ik 1995 – wat tussen 1992 en 1997 ligt – als het eerste ijkjaar beschouw. Van de reductie kwam in de praktijk weinig terecht.

Rond 2005 had de wetenschap inzake de werking van het klimaat een reuzestap gemaakt. Wetenschapsjournalist Fred Pearce deed er verslag van in het boek De laatste generatie.* Zo nam hij begin 2005 deel aan een conferentie bij het Britse KNMI. Het ging over ‘gevaarlijke klimaatverandering’ en hoe die te voorkomen. De wetenschappers kwamen uit alle delen van de wereld. Het was verbazingwekkend ze te horen, schrijft Pearce. ‘In plaats van neutrale wetenschappelijke taal te bezigen, begonnen ze te praten over kantelpunten, versterkende terugkoppeling en “snelle nietlineaire verandering”.’ Deze wetenschappers stelden: ‘Klimaatverandering zal ons overvallen en overdonderen. Oude ideeën over geleidelijke verandering gaan in de praktijk eenvoudigweg niet op. Klimaatverandering gebeurt bijna altijd bruut en furieus.’ Zo maakte het diepere inzicht van 2005 het tweede ijkjaar.

Toen dit langzaamaan tot de wereld was doorgedrongen, volgde er op de Klimaattop in 2015 een ferme reactie met het Akkoord van Parijs.* De 159 verdragsluitende partijen legden vast dat de acceptabele bovengrens van de opwarming ten opzichte van het pre-industriële tijdperk op 2 graden lag, terwijl ze ernaar zouden streven om de opwarming beperkt te houden tot 1,5 graad. Daartoe zouden alle landen nationale klimaatplannen opstellen (de zogenaamde nationaal vastgestelde bijdragen) en de rijke landen zouden het mondiale Zuiden financieel steunen bij het terugdringen van haar uitstoot. IJkjaar nummer drie. Er gloorde hoop.

Zo komen we, dertig jaar later, bij het jaar 2025. Het lijkt mij verstandig hier eigenlijk naar 2024 te kijken, want het aantreden van Trump vertroebelt de blik op wat er zonder hem toch ook aan de hand is.* Namelijk dat alles bij mooie beloften en goede bedoelingen is gebleven. Dat geldt zeker ook voor ons. Zo meldde het Planbureau voor de Leefomgeving dat de kans om het klimaatdoel voor 2030 te halen nog slechts 5 procent is, terwijl Europa de klimaatdoelen ook laat vieren. De NRC van 18 september 2025 verwoordt dat zo ‘Klimaatdopelen van de EU sneuvelen’.

We hebben één keiharde norm om te bepalen hoe we er voor staan en dat is de Keeling-curve. (En dat is nota bene de meetserie die Trump de nek om wil draaien.).

Figuur 1: De Keeling-curve met de metingen vanaf de onbesmette top van de berg Mauna Loa op Hawaii, een meting die Donald Trump wil stoppen.*

We zien dat de concentratiegraad van CO₂ zonder onderbreking blijft stijgen, welke informatie er over het klimaat ook maar bijkomt. Hoe komt dit? Dat is het thema van dit eerste artikel.

Maar laten we eerst nog in één aflevering bekijken waar we, bij onze huidige kennis, klimatologisch op aansturen.

In zijn boek Alledaags activisme – van onrust naar daadkracht in het klimaattijdperk signaleert auteur Chris Julien dat we een ‘nieuw normaal’ zijn binnengetreden.* Hij schrijft onder andere: ‘In februari 2024 werden in 220 landen en regio’s temperatuurrecords gebroken, terwijl het mondiale record sneuvelde met een gemiddelde opwarming van 1,56 graad Celsius. … ook de omvang van de uitschieters was schrikbarend. … We zitten midden in klimaatontwrichting en ecologische instorting, die bovendien op elkaar inwerken. Elke maand worden oude records alweer voorbijgestreefd door nieuwe verontrustende ontwikkelingen en bevindingen. De gevolgen van 1,5 graad opwarming zijn al rampzalig, die van 2 graden zullen echt ontwrichtend zijn. En omdat we met maatregelen zo verzaakt hebben tot nu toe, moeten we in Nederland inmiddels 10 procent van onze CO2-uitstoot per jaar terugdringen voor een 50-50-kans om de opwarming in 2100 tot 1,5 graad Celsius te beperken. Als we inzetten op een afbouw van ‘slechts’ 5 procent, dan gokken we op een kans van 60 procent dat de opwarming beperkt blijft tot 2 graden Celsius, wat desastreus is.’

Julien introduceert de begrippen ‘threat multiplier’, ‘stapelrisico’ en ‘cascades’. Neem natuurbranden, die worden steeds energieker: ze ontvlammen gemakkelijker, branden beter, duren langer, zijn moeilijker te blussen en verspreiden zich sneller en verder, net als de rook die bij hete branden hoger de atmosfeer in wordt gestuwd: een voorbeeld van een threat multiplier (dreigingsvermenigvuldiger). In het nieuwe normaal worden allerlei bestaande problemen dus veel erger. Ook hebben daarin risico’s nieuwe risico’s tot gevolg. Neem extreme hitte en luchtvervuiling. Die leiden samen tot een grotere gezondheidsschade en sterfte: een voorbeeld van een stapelrisico. In de zomer van 2023 legden na lange droogte in Griekenland branden grote gebieden in de as. Enkele dagen later kwam storm Daniel. ‘Doordat het vuur de vegetatie had weggevaagd en de grond had geblakerd, kon de regen veel minder goed worden opgevangen en waren er des te meer modderstromen en overstromingen en was er meer erosie. Toeristen werden stante pede klimaatvluchtelingen. Zulke domino-effecten heten in de wetenschap cascades. Als planten bij grote hitte hun fotosynthese stop zetten waaiert de impact daarvan naar alle kanten uit, ook naar naastgelegen systemen. Zodra een klein element in een ecosysteem buiten zijn gebaande paden wordt geduwd, kan dit een keten van effecten op gang brengen met onvoorspelbare en verstrekkende maatschappelijk gevolgen. Stapelrisico’s en cascades beperken zich niet tot één systeem, maar slaan van het ene systeem over op het volgende. Tot zover Julien.

In de NRC van 8 maart 2025 werd Eelco Rohling geïnterviewd, die zojuist was aangetreden als hoogleraar oceaan- en klimaatverandering aan de Universiteit van Utrecht.* Hij vertelt dat het klimaatsysteem snelle en trage processen kent. Julien noemde een stel snelle processen, Rohling is juist geïnteresseerd in die trage processen. Trage processen – zoals het smelten van ijskappen – houden nog duizenden jaren aan, ook als we vandaag acuut compleet zouden stoppen met onze uitstoot van broeikasgassen. Rohling bestudeert hoe de diepzee de opwarming van de bovenlaag in trage processen in zich opneemt. Het IPCC houdt in haar voorspellingen met zulke processen nog helemaal geen rekening. Kijken we naar de zogeheten klimaatgevoeligheid, die weergeeft hoeveel de temperatuur op aarde stijgt bij een verdubbeling van de CO₂-concentratie in de atmosfeer, dan hanteert het IPCC een bandbreedte van tussen de 2,3 en 4,5 graad Celsius opwarming over een periode van 150 jaar. Maar nieuwe analyses voor langere tijdschalen komen op ongeveer het dubbele uit, op 4,5 tot 9 graden Celsius. Er blijkt slechts één CO₂-niveau te zijn dat het ergste van de klimaatschok kan beperken, namelijk 350 ppm (het niveau van 1988). We moeten er dus alles aan doen om de concentratie naar 350 ppm terug te brengen. Aldus Eelco Rohling.

Het valt echt nooit eens mee bij de klimaatvoorspellingen. En dit klimaatprobleem staat bovendien model voor de hele polycrisis.

Het klimaatsysteem komt op gespannen voet te staan met het economisch systeem. Dat draait als een tierelier, maar hoe lang nog? Die wegwerpmaatschappij in niet houdbaar.

‘Wat me heeft verbijsterd is hoe verschrikkelijk hoog de bergen afval zijn. Goh, van hoeveel weken is dit, vroeg ik de eerste keer op een overslaglocatie in Heerlen. Ze keken mij aan. Dit is van gisteren, zeiden ze. Vrij snel vallen in deze branche de schellen van je ogen,’ vertelt Wendy de Wild, afzwaaiend NVRD-directeur aan de NRC.* Bij deze club van gemeentelijke afvaldiensten wordt de wegwerpeconomie tastbaar. Zij zien de immense hoeveelheid afval die huishoudens produceren. Ze zien dat spullen die ze verwerken van steeds slechtere kwaliteit zijn, dus minder geschikt voor hergebruik of recycling. ‘We draaien ons steeds verder vast in een systeem van opruimen’, zegt De Wild. ‘Afval dat we beter aan de voorkant kunnen voorkomen. Maar producenten van meubels, elektronica en verpakkingen missen de ‘intrinsieke motivatie om echt iets anders te doen’.’

‘Tegelijkertijd ben ik eigenlijk niet van mening dat je de consument dit kwalijk moet nemen. Want het is te groot. We worden murw van alle crises in de wereld. Dat er overal oorlog is, dat er klimaatissues zijn. Om alles op individuele schouders te nemen, dat is best veel. Wat ik eerder kwalijk vind, is dat fabrikanten alle ruimte hebben om bewust te zorgen dat we veel nieuwe spullen kopen. En om dingen te produceren op een manier dat ze snel kapot gaan. En vervolgens de route van hergebruik en reparatie af te sluiten.’

Neem meubels, ‘dat is een aanzienlijk deel van wat er nu verbrand wordt. De levensduur van zitmeubels is sinds 1985 meer dan gehalveerd, van 14 naar 6 jaar. Dat komt mede door een slechtere kwaliteit en omdat de huidige banken en stoelen niet zijn ontworpen voor eenvoudige reparaties. Fast furniture, heet dat. Trendgevoelige meubels van lage kwaliteit, voor een lage prijs. Het blijkt moeilijk de huidige meubels op een circulaire manier te demonteren. Onderdelen zijn verlijmd, of aan elkaar geniet. Het blijft niet heel als je het uit elkaar wil halen. Dat zorgt er mede voor dat er geen droog brood mee te verdienen valt. Verbranden is goedkoper.’

‘Ook bij textiel is de kwaliteit ontzettend hard achteruitgegaan. Dat zorgt ervoor dat consumenten het sneller afdanken, maar ook dat wij afvalverwerkers er daarna minder mee kunnen. Er zit minder kwalitatief spul bij voor de tweedehandsmarkt, maar ook recyclen is lastig.’

‘Ik vind dat de overheid best mag normeren dat er in Europa geproduceerd, gerecycled materiaal verwerkt moet worden in nieuwe producten die bij ons op de markt komen. Of dat nou bij textiel is, of plastic, of meubels, dat maakt eigenlijk niet uit. Zo zorg je dat de recyclers van Europa daadwerkelijk een afzetmarkt hebben. Ik gun ons een overheid die een rechte rug heeft en durft door te pakken.’ Dat is nu niet het geval. ‘We hebben het Nationale Programma Circulaire Economie dat in 2023 uitkwam. Hoofdstuk 1 is fantastisch, daar staat in waar we heen moeten. Maar dan had hoofdstuk 2 moeten zijn: en wat gaat de Rijksoverheid organiseren om dat ook echt te regelen?’ Wendy de Wild ziet totaal niet gebeuren dat het Nederland gaat lukken om in 2030 de helft minder grondstoffen te gebruiken.

‘Er wordt onvoldoende op gestuurd dat producenten bij hun ontwerp al nadenken over de levensduur. Dat hun product demonteerbaar is. Dat wat ze erin stoppen weer herbruikbaar is. Sommige producenten zijn echt koplopers en proberen duurzaamheid onderdeel van hun businesscase te maken. Maar de meeste producenten staan anders in de wedstrijd. Want uiteindelijk als het geld kost, stagneert het al vrij snel.’ Zo zijn er in de elektronica ‘veel fabrikanten die de reparatie van hun producten bewust, heel bewust ontmoedigen. Niet alleen richting consumenten, maar ook juist richting installateurs en reparateurs. Dat echt wordt aangegeven: wij willen niet dat je deze spullen repareert. Dan ben je niet eens onbewust onbekwaam. Dan ben je zeer bewust bezig te zorgen dat je spullen minder lang meegaan. Daar schrik ik van.’

‘We zien al kabinetten lang dat de lobby van producenten heel sterk is, ongeacht over welke stroom afval het gaat. Ik heb me als directeur heel vaak kleinduimpje gevoeld. Wij zijn een kleine branchevereniging. Bij ons klotst het geld niet over de plinten. Ik trek niet zomaar even een paar advocatenkantoren van de Zuidas erbij. Ik kan niet wapperen met allemaal dure rapporten. En ja, dat kunnen producenten wel.’

‘Ook bij de vorige kabinetten zei onze branche al: roep nou niet alleen dat je minder grondstoffen wil verspillen, zorg nou ook dat we dat doen. Ik ben ervan overtuigd dat het in ieders voordeel is. Want achter de schermen zijn er óók producenten die zeggen: als er maar een gelijk speelveld is, als er maar regels komen die voor iedereen hetzelfde zijn. Dan willen we best wel. Alsjeblieft, dwing ons.’

Het lijkt wel of het bedrijfsleven, de politiek en de consumenten samenspannen om juist een fatale klimaatcrisis op te roepen. In de rest van dit artikel gaan we onderzoeken hoe het daarmee zit.

We hebben allerlei veilige en effectieve technologieën ontwikkeld om de uitstoot van broeikasgassen mee terug te dringen. We weten wat we politiek, economisch en gedragsmatig moeten doen. Als dat allemaal zo is, waarom doen samenlevingen dat dan niet? Die vraag probeert Jens Beckert te beantwoorden in zijn boek How We Sold Our Future – The Failure to Fight Climate Change.* Ik ga delen van dit boek hier samenvatten, al is het natuurlijk beter om dit rijke boek in zijn geheel zelf te lezen.

Het antwoord vereist begrip van de sleutelprocessen in de maatschappij, de politiek en de economie. Beckert concentreert zich daarbij vooral op de logica van groei en winst achter het kapitalistische economisch systeem, in combinatie met de machtsverdeling en de problemen van politieke legitimiteit in democratische politieke systemen. Ook de culturele identiteit en de onderlinge wedijver om status tussen consumenten spelen een belangrijke rol. Het vereiste antwoord moet volgens hem dus uit de hoek van de sociale wetenschappen komen en niet uit de hoek van de exacte wetenschappen. Daarmee geeft hij dus een analyse van het heersende paradigma. Hij weerlegt de populaire gedachte dat we best in staat zijn de klimaatverandering een halt toe te roepen. Intussen zet wat we zien van de Aardse werkelijkheid ons wereldbeeld wel onder druk.*

Maar zolang verliezen vanwege klimaatverandering voor het heersende systeem in de toekomst liggen (al zijn die nu niet meer zo heel veraf), is er volop reden om nog even niks te doen. Het gemeenschappelijk goed – de commons – waaruit ons natuurlijke milieu bestaat, blijft dan een exploiteerbare grondstof die met winst op de markt verkocht kan worden. Dat resulteert in de vernietiging ervan. Daar slaat de titel ‘Hoe we onze toekomst verkocht hebben’ op. De klimaattoekomst is, zoals we in de Inleiding bij onze website stellen, niet onderhandelbaar, maar er wordt gedaan alsof het wel zo is.

Het is in de maatschappelijke discussie altijd: ‘we’ hoeven alleen dit te doen, of: laten ‘we’ dat doen, de techniek is er, en dan lossen ‘we’ het toch gewoon op! Maar die ‘we’ moeten de wil hebben om op te treden en die ‘we’ moeten de macht en de middelen hebben om verandering aan te brengen op een terrein waar het barst van andere ‘we’s’ met heel andere belangen en doeleinden; een terrein ook ‘vol regelgeving, staande praktijken, instituties en ook waarden en gewoonten,’ die allemaal handenbinders zijn. En daarmee komen we uit, schrijft Beckert, bij de werking van de kapitalistische moderniteit. De aanpassing daarvan is in de verste verte nog niet in zicht.

Onze kans op het behoud van het klimaat dat we kennen van het Holoceen is intussen verkeken. Toch hoeft een opwarming tot 2 graden of meer niet ‘het einde van het kapitalisme’ te betekenen, want het betreft geen crisis van het economisch systeem.* Die opwarming biedt, integendeel, grote kansen voor het bedrijfsleven.* In een massale overgang naar hernieuwbare energie, elektrische auto’s, air-conditioning en dergelijke, staan noch het winstmotief noch het groeigebod ter discussie. En ook overconsumptie en mondiale ongelijkheid vormen hier geen sta in de weg. De hele boel verschuift gewoon van de ene markt naar een andere. Al zal het leven bij een dergelijke opwarming ook heel hard te verduren worden. Laat daarover geen misverstand bestaan. Er is alleen economisch gezien nog helemaal geen reden om iets aan de huidige praktijk te veranderen.

Over nu naar de analyse van de economische, politieke en culturele processen die een adequate aanpak van de klimaatverandering verhinderen.

Als ik het over de kapitalistische moderniteit heb, schrijft Jens Beckert, dan bedoel ik het maatschappijmodel dat zich kenmerkt door economische marktstructuren die gericht zijn op winst, en de nauw ermee verbonden politieke en culturele ontwikkelingen van individualisering en het geloof in vooruitgang.* Hij gaat verder: ‘Kapitalisme komt met een specifieke set van mechanismen die de economische activiteit bepalen. Privé-eigendomsrechten stellen individuen in staat om zich winsten toe te eigenen en ze structureren samenlevingen in klassen. Vennootschapsrecht beperkt de aansprakelijkheid van investeerders en daarmee de risico’s die individuen lopen. Samen met standaardisatie en nieuwe vormen van bedrijfsorganisatie moedigt dit de uitbreiding van economische activiteiten aan.’

Tegelijkertijd moeten ondernemers voortdurend blijven innoveren om niet achterop te raken bij hun concurrenten.* Hierbij speelt ondernemen met krediet een belangrijke rol. Krediet maakt de uitbreiding van economische activiteiten mogelijk door toekomstige winsten naar het heden te halen. Maar dat brengt tegelijkertijd een strategische oriëntatie op ononderbroken groei met zich mee. Er moet immers rente betaald worden over het geleende kapitaal. De voortdurende uitbreiding van markten introduceert aldus een ongenadige dynamiek van innovatie en expansie in het economische systeem.

Beckert benoemt vervolgens dat de staat hierbij nodig is om de orde te bewaren (o.a. met universele maten, financiële regulering, en zo nodig met geweld) en dat wetenschap in dienst gesteld werd van dat kapitalisme.

De institutionele structuren van kapitalistische economieën zijn ontworpen voor oneindige groei. Het economische model creëert een dynamiek voor het genereren van winsten door voortdurende acquisities en uitvindingen – de opneming van steeds weer nieuwe gebieden, nieuwe voorwerpen, extra deelnemers, en zelfs van de toekomst zelf in het proces van produceren en verkopen. Het resultaat is een historisch ongeëvenaard systeem van oneindige groei, dat slechts zo nu en dan onderbroken wordt door een economische crisis. De drijvende kracht achter het systeem is de onderwerping van economische activiteit aan de logica van kapitaalaccumulatie.* In het kapitalisme gaat het bij economische activiteiten niet om het voorzien in specifieke menselijke behoeften – zoals kleding, vakantie of vervoer – maar om de toename van hun rijkdom die de eigenaars van kapitaal ervan verwachten. Deze ondernemers zijn voortdurend gespitst op nieuwe investeringsmogelijkheden die winst gaan opleveren. Vinden ze die niet, dan vallen ze immers buiten de boot.

Dit groeisysteem is ongelooflijk succesvol gebleken. Zo is het verbruik van olie (als maatstaf van economische activiteit) sinds het jaar 1900 verveertienvoudigd. In de laatste dertig jaar werd evenveel CO₂ uitgestoten als in de tweehonderd jaar ervoor. Dat succes komt dus met een prijs in de vorm van klimaatverandering en natuurverlies. Maar de kosten daarvan zitten niet in de verlies- en winstrekening van de ondernemingen. Vandaar dat er ook geen economische reactie op komt. Klimaatverandering is ‘het grootste marktfalen ooit’.*

Maatregelen die van CO₂-uitstoot een kostenpost maken zal het bedrijfsleven proberen te omzeilen en moeten (dus) internationaal genomen worden. Dit ontwijken doet het bedrijfsleven niet uit onwil of boosaardigheid. Het gedrag zit ingebakken in het systeem.

De staat en de politiek aan de ene kant en de burgers en consumenten aan de andere kant vestigen in het economisch systeem elk hun eigen terrein waarop ze activiteiten ontplooien. Die terreinen staan in wisselwerking met het economisch systeem, maar ze zijn er niet identiek aan en ze kunnen weerstand oproepen. Sociologen, schrijft Beckert, hebben het dan over functioneel gedifferentieerde samenlevingen waarin zich subsystemen ontwikkelen, elk volgens hun eigen principes, die toch alle met elkaar verbonden zijn en met elkaar in conflict kunnen komen. Deze subsystemen zijn afhankelijk van die andere systemen en kunnen daardoor wederzijds invloed op elkaar uitoefenen.

Hoe gaat dat in zijn werk?* Zowel de staat als de private consumenten hebben de goederen en diensten nodig die in de economie geproduceerd worden, èn geld, dat bij ze binnenkomt in de vorm van belastingopbrengsten en verdiend inkomen. Tegelijkertijd hebben ondernemingen burgers nodig die bereid zijn te werken en te consumeren, en die bereid zijn het principe van privé-eigendom en de heersende economische machtsverhoudingen te aanvaarden. (Meer hierover in aflevering 21.) Ondernemingen hebben kortom sociale legitimiteit nodig. Daarbovenop hebben ze het juridische kader nodig waar de staat voor zorgt. Dat helpt ze hun handelwijzen te coördineren en het bepaalt hoe de gegenereerde rijkdom daadwerkelijk verdeeld wordt. Andersom is ook het politieke systeem afhankelijk van de goedkeuring van de burgers voor de stabiele uitvoering van overheersing. In democratische samenlevingen is die legitimiteit geborgd door macht te koppelen aan het mandaat dat bij verkiezingen verleend wordt en doordat het publiek breed meeprofiteert van het (stijgende) nationale inkomen. Politicologen gebruiken hier de termen ‘input legitimatie’ en ‘output legitimatie’ voor. De economie en de staat vergen allebei sociale goedkeuring; was die er niet, dan zou dat volgens de socioloog Émile Durkheim tot (de sociale stoornis) ‘anomie’ leiden, of tot wat de economisch historicus Karl Polanyi ‘tegenbewegingen’ noemde.* Om de inadequate aanpak van de uitstoot van de broeikasgassen te snappen, is het dan ook nodig om niet alleen de modus operandi van het eigenlijke economisch systeem te beschouwen, maar ook de verhoudingen tussen de economie, de staat en het publiek.

Als ik het over de kapitalistische moderniteit heb, schrijft Beckert, dat heb ik het over een wereld waarin het economisch systeem overheersend is. Die overheersing is zowel gebaseerd op haar rol om te zorgen voor materiële welvaart (die we allemaal dolgraag hebben) als op haar mondiale reikwijdte. De staat kan niet zonder belastingen en de verdiensten van de burgers zorgen ervoor dat ze hun levensstandaard overeind kunnen houden. Tegelijkertijd gaan de eigenaars van het kapitaal en de financiële markten over de investeringen die de economische productie voortbrengen. Die kunnen ze overal ter wereld inzetten. Dat geeft hen een flexibiliteit en bereik waar geen enkel ander sociaal systeem aan kan tippen. In een markteconomie accumuleert macht in het economische en financiële systeem. Dat wil niet zeggen dat het een absolute en ongenaakbare macht is. Er kan kritiek op geleverd worden, en in principe kan de staat beperkingen aan haar opleggen.

Maar de netelige positie waarin we zitten toont aan hoe moeilijk economische macht ten behoeve van het algemeen welzijn te sturen en te controleren is.

Met dit onderscheid tussen de economie, de politieke sfeer en het publiek (zowel als burgers en als consumenten) kunnen we een kader schetsen van het netwerk van macht en verleidingsstructuren in de kapitalistische moderniteit dat aan de basis ligt van de inadequate reactie op de klimaatverandering.

Figuur 2: De driehoek van economie, staat en bevolking.

Op het eerste gezicht zou je in je onschuld denken dat de staat, die er toch is om het algemeen welzijn te bewaken, ondernemingen eenvoudig zou opdragen om óf op te houden met het aanbrengen van milieuschade, óf er anders voor te betalen – zeker als het om niets minder gaat dan het natuurlijke levensbehoud voor toekomstige generaties. Het falen van de marktwerking rechtvaardigt in zo’n situatie toch zeker overheidsingrijpen?

De ervaring met de in aflevering 2 besproken decennia van opwarming leert ons echter dat politiek ingrijpen in de markt nooit afdoende is geweest. Het was zelfs nooit echt de bedoeling om klimaatverandering een halt toe te roepen, maar eerder om de zaak voor zich uit te schuiven in de hoop dat de voorspellingen van rampen overdreven waren, of dat iemand in de toekomst met een pijnloze oplossing zou komen.

Hierom spreken we over de klimaatcrisis ook als ‘het grootste staatsfalen ooit’, een gebrek dat kalmpjes en stilletjes zijn gang ging, niettegenstaande alles waar de milieuwetgeving in voorziet. (…) De oorzaak hiervan ligt in alle drie de sferen: in de macht van het bedrijfsleven, in de manier waarop (democratische) politieke processen werken, maar ook in het gedrag van burgers en consumenten.*

Met betrekking tot de macht van de corporaties betekent dit bijvoorbeeld dat ondernemingen lobbyen tegen regulering die kosten met zich meebrengt. Om hun winsten te beschermen zullen ze hun invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat ze niet gedwongen worden om de kosten die voortvloeien uit de milieuschade die zij veroorzaken in hun prijzen te verwerken. Lukt dat tegenhouden niet, dan zullen ze proberen die kosten zo laag mogelijk te houden, of ze uit te stellen. Dat kunnen ze doen omdat ze in staat zijn om politieke besluiten te beïnvloeden, en ook doordat de staat en de bevolking structureel afhankelijk zijn van economische groei. Bedrijven die zich door overheidsregulering te veel in een keurslijf gedwongen voelen, kunnen geloofwaardig dreigen om investeringen uit te stellen, of om te verhuizen naar een ander land. Hierbij is de mondiale aard van het economisch systeem een waardevolle steun. Bedrijven kiezen ervoor daar aan de slag te gaan waar het juridische kader hen het beste uitkomt. In een geglobaliseerde en geliberaliseerde wereld, zoals die in de afgelopen decennia is opgebouwd, hebben de grote ondernemingen deze strategie met veel aplomb kunnen toepassen.

Trump tast deze globale structuur nu aan, maar we zitten nog te veel in de actualiteit om al een afgewogen analyse van de gevolgen van zijn beleid te bieden. Vandaar dat ik het houd bij de analyse van Beckert die deze precies afrondde voordat Trump aan de slag ging. Wel komt vanaf aflevering 18 nog de bijzondere positie van de techbedrijven aan de orde.

De staat en de burgers zijn hierbij nou ook niet bepaald milieuactivisten.

Meestal zijn zulke directe dreigementen van het bedrijfsleven helemaal niet nodig, omdat de actoren bij de staat, maar ook de burgers zich allemaal maar al te bewust zijn van het belang van de concurrentiekracht van economische structuren en de macht die ondernemingen uitoefenen. Grotere concurrentiekracht leidt tot hogere belastinginkomsten die het de staat gemakkelijker maken om haar taken te vervullen en het leidt tot hogere werkgelegenheid die de huishoudens hogere inkomsten oplevert. ‘Bedrijven moeten een gelijk speelveld hebben,’ zegt VNO maar al te graag en dan telt dus de laagste norm.

Bovendien heeft de staat private investeerders nodig om geld van te lenen en daarvoor moet ze ‘betrouwbaar’ zijn. Politici zijn afhankelijk van verkiezingen en dat brengt ze ertoe om ondernemingen niet te dwingen om de kosten van milieubederf mee te nemen in hun bedrijfsvoering. Want dat zal de bedrijven tegen ze in het harnas jagen en kiezers uiteindelijk in hun portemonnee raken – tenminste zolang de schade van het klimaat zich niet duidelijk manifesteert als een afname van het bbp.

Zolang de catastrofes van klimaatschade worden ervaren als problemen van een verre toekomst of voor andere mensen, zijn er geen materiële prikkels voor een effectieve klimaatbescherming: niet voor het bedrijfsleven, niet voor de staat, noch voor burgers. Dit onderscheidt klimaatbescherming van, bijvoorbeeld, de strijd van de arbeidersbeweging. Het conflict tussen kapitaal en arbeid leidt tot onderhandelingen waarin ondernemingen concessies moeten doen op, bijvoorbeeld, het gebied van lonen of arbeidstijden. In het geval van klimaatbescherming is er niet zo’n materieel verschil in belangen tussen ondernemingen, staat en burgers. Alle partijen kunnen ‘pijnloos’ overeenstemming bereiken over het negeren van de kosten van milieuschade of om de afhandeling ervan tot in het oneindige uit te stellen. De natuur heeft zelf geen stem in het wetgevend proces, noch kan ze haar stem kracht bijzetten door te gaan staken.

Tot hier de min of meer letterlijke vertaling. Beckert noemt dan nog drie culturele elementen die hierin meespelen. Ze worden, zoals aangegeven in noot 1 van aflevering 6, alle drie al uitgebreid behandeld op 4eco. Ik geef ze hier weer in mijn woorden.

Het eerste element is het feit dat we de natuur als een externe factor zijn gaan zien, zodat sociale onrechtvaardigheid in onze samenleving wel veel aandacht krijgt maar ecocide niet. Ten tweede is er het idee van vooruitgang. Dat is best recent opgekomen. Het is het beeld dat de geschiedenis zichzelf niet steeds herhaalt, maar zich lineair ontwikkelt. De toekomst is in alle opzichten open. Deze visie opende de deur om te vertrouwen op wetenschap en techniek, ook voor het oplossen van problemen. Het Antropoceen, met alles erop en eraan (zoals massaproductie/consumptie met de bijbehorende ecologische vernietiging) is hiervan het resultaat. Het derde element is het individuele gedragspatroon. We ontlenen onze identiteit en sociale status aan onze consumptie; dus streven we die na.

Het eindresultaat van dit alles is echter fnuikend voor onze toekomst, want de groei kan niet eeuwig doorgaan. Maar wie hier ook maar een beetje aan wil tornen, kan weerstand verwachten, want het is tegen de kernbelofte van de kapitalistische moderniteit.

Het geloof in de markteconomie als een zelfregelend systeem dat de beste resultaten oplevert is een krachtige ideologie, niet alleen voor het economisch systeem, maar ook als rechtvaardiging van ons zelfzuchtig gedrag. Zo omvat het alles en iedereen. En als je het niet kunt zien als een tamelijk recent en beperkt verschijnsel, is het verheven boven kritiek en moeilijk weer af te breken.

We kunnen concluderen dat individueel rationeel gedrag het gemeenschappelijke goed, dat het natuurlijke fundament van het leven is, niet gaat redden van de vernietigende kracht van klimaatverandering.

Laten we dit nu nog verder verfijnen, te beginnen met te kijken naar ‘big oil’.

In een onderzoek uit 2021 stelde het Internationaal Energie-Agentschap (IEA) dat het klimaatdoel van het Akkoord van Parijs alleen gehaald kon worden als er geen nieuwe olie- en gasvelden meer aangeboord worden.* Van de al ontwikkelde reserves, zou 40 procent in de grond moeten blijven, wil het bereiken van het ‘1,5 graad’-doel niet totaal onhaalbaar worden.

De olie-industrie wil daarentegen juist zo veel mogelijk van deze reserves winnen en verkopen. De opbrengst ervan is immers fabelachtig groot. En Big Oil heeft de invloed om dat door te zetten. Zijn omzet zit rond de 5 biljoen dollar per jaar, oftewel 4 procent van de mondiale waardeschepping, en zijn gemiddelde jaarwinst bedraagt maar liefst 1 biljoen dollar (met een veelvoud in 2022). De bedrijfstak is bovendien zeer geconcentreerd (met een toegewijd en hoog beloond management) en heeft daardoor een enorme politieke invloed. Veel energie-ondernemingen staan ook nog eens onder staatsbeheer.

Kunnen die hoge winsten niet eenvoudigweg gebruikt worden om hernieuwbare energie een boost te geven? Het antwoord hierop is: nee. Investeringen die gedaan zijn voor de ontginning van olie- en gasvelden en voor pijpleidingen zouden dan waardeloze bezittingen worden (stranded assets). Trouwens, de winsten zijn bij olie- en gaswinning beduidend hoger dan wat hernieuwbare energie oplevert. Er is dus economisch gezien geen enkele aanleiding om met de winning op te houden, en dat is wat telt.

Al eind jaren ’70 van de vorige eeuw wist ExxonMobil uit eigen onderzoek heel precies hoe het zou gaan met de klimaatverandering, al beweerden ze in de jaren erna glashard het tegenovergestelde. In 2023 bevestigde wetenschappelijk onderzoek dat het bedrijf het al vroeg bij het rechte eind had.* De lobby om een valse voorstelling van zaken te geven en de schuld af te schuiven op de consument, gaat tot op de dag van vandaag door.* Tegengas moet vooral van de milieubeweging komen, hoewel claims van lagere (Amerikaanse) overheden ook een gevaar vorm(d)en voor de bedrijfswinsten.*

Een paar jaar terug, toen ceo Ben van Beurden Shell nog leidde, kondigde hij aan de olie- en gaswinning tot 2030 met 1 à 2 procent te minderen. Een belachelijk klein beetje, vindt Beckert. Maar Wael Sawan, die hem in 2023 opvolgde, stelde onmiddellijk dat hij de kernactiviteit met het hoogste rendement voorrang ging geven – want de wereld heeft ‘nog dringend behoefte aan olie en gas’. En zo gaat het bij alle concerns. En de banken blijven hen met de hoge verwachtingen graag financieren, met 5,5 biljoen dollar tussen 2016 en 2022. En voor de chemische industrie, de luchtvaart, de hoogovens, de cruiseschepen en de auto-industrie geldt dat ook. Ontworstel je daar maar eens aan. Hoewel, de nieuwe groene industrieën zitten niet vastgeroest in gevestigde belangen en patronen. Zij dagen de oude economie uit. Over deze onderstroom gaat het in het vijfde artikel van deze serie.

Het economisch systeem verstaat alleen de ‘taal van de prijzen, de hele rest is slechts ruis.’ Dus in een notendop: Zolang er enorme winsten te behalen zijn met de winning van fossiele brandstoffen en het produceren van verbrandingsmotoren en dergelijke, zullen de betreffende ondernemingen er alles aan doen om die winsten te verdedigen. Zij hebben de structurele en instrumentele macht om maatregelen die het klimaat moeten beschermen te ontregelen, te vertragen en te verwateren. Om hun legitimiteit niet te verliezen ontplooien ze strategieën om de fnuikende gevolgen van hun ondernemingspraktijken te verdoezelen en hun verantwoordelijkheid af te schuiven.

Beckert wrijft het nog maar eens in: Een kapitalistische economie is doof voor ethische smeekbedes om ecologische schade te vermijden zolang die geen pijn doet. Een prijskaartje kan echt alleen van buiten komen – van de staat of van de burgermaatschappij.