Paradigmaschimmel of elementen van een toekomstanalyse 1: Diagnose – die klimaatcrisis komt er gewoon

JAN VAN ARKEL

Dit wordt een serie van zes artikelen. De rode lijn is zeer kort samengevat: Bij het heersende economische paradigma wordt heel Gaia onvermijdelijk uit haar evenwicht gebracht. Dat zal leiden tot maatschappelijk verval waarna de mensheid het op een veel lager energieniveau moet zien te rooien in een van slag zijnde natuur. Het is van belang hier nú over na te denken, al lijkt dat nog overdreven. In een zoektocht komen we dan tegen: ons huidige systeem, wederzijdse steun, een ecologische klasse, organisatiemodellen die van onderop werken, de onderstroom die nu al bestaat en hoe verval er uit zal zien.

Steeds stuiten we hierbij op paradigma’s in de klassieke betekenis van een algemeen aanvaarde wetenschappelijke discipline. Een voorbeeld hiervan is de neoklassieke economische wetenschap. Die hoort bij wat wel de ‘kapitalistische moderniteit’ wordt genoemd, of kortweg het ‘neoliberalisme’. Bij de meeste mensen gaat het bij het begrip paradigma eerder om een gedeeld wereldbeeld: zoals dat ze geloven dat economische groei ‘gewoon’ goed is. Dat komen we ook tegen. Aan beide wordt geknaagd, beide raken ‘beschimmeld’.

De klimatologie kent ook een eigen paradigma en dat blijkt niet te verenigen met dat van de economie. Dit eerste artikel van deze serie beantwoordt de vraag ‘Gaan we de klimaatverandering nog tegenhouden?’ met een volmondig: nee. In het heersende systeem streven de drie grote actoren – industrie, overheid en consumenten – nu eenmaal gezamenlijk economische groei na. Zij kunnen niet anders en daarbij is het klimaat het slachtoffer. Ik bekijk dit – met speciale aandacht voor Big Oil en Big Tech – aan de hand van het boek How We Sold Our Future – The Failure to Fight Climate Change van de Duitse socioloog Jens Beckert.

Dan de boodschap van artikel twee. Lang is het Darwinisme verengt tot survival of the fittest in de betekenis van het recht van de sterkste. Maar er is de afgelopen tijd in de wetenschap aandacht gekomen voor een tweede evolutionaire factor: die van wederzijdse steun (met ook een bijdrage van de breinwetenschap). Samengevat komt het hier op neer: ‘Binnen groepen verslaat zelfzuchtigheid altruïsme. Tussen groepen verslaat altruïsme zelfzuchtigheid.’ Hier valt heel veel over te vertellen en dat doe ik aan de hand van het boek Mutual Aid – The Other Law of the Jungle geschreven door de Franse biologen Pablo Servigne en Gauthier Chapelle. Zo ligt het heersende economische paradigma ook vanuit dit nieuwe biologische paradigma in wording onder vuur.

Maar wat kan er voor in de plaats komen? Het werk van Kate Raworth en George Monbiot licht een tipje van de sluier op, evenals de thematiek van degrowth/ontgroei. Maar hun denkwerk gaat eigenlijk nog niet ver genoeg vooruit. Twee al overleden auteurs, de Franse filosoof Bruno Latour en de Engelse ecosoof David Fleming, gaan een stap verder met het aandragen van bouwstenen voor zo’n ander paradigma.

In artikel drie meent Latour dat, wil het nog wat worden, er een ecologische klasse moet opkomen die de heersende klasse kan verslaan. Daar komt veel meer bij kijken dan je op het eerste gezicht denkt. Het vereist het verwerven van macht op basis van een splinternieuw paradigma. Maar er is nog geen brede, krachtige beweging en het paradigma staat nog in de kinderschoenen. Die combinatie van nieuwe beweging én nieuw wereldbeeld moet om en om groeien.

In artikel vier is er eerst aandacht voor het werk van Rob Hopkins en de principes van de Transition towns en hoe daar onderlinge samenwerking centraal staat bij de aanpassing aan een economie die afdaalt naar een eenvoudiger niveau. Ook David Fleming heeft de stap naar een veel eenvoudiger, duurzame samenleving in gedachten al gemaakt en probeert na te gaan welke eigenschappen zo’n samenleving moet hebben om levensvatbaar te zijn. Alles draait daarbij om de gemeenschap in nieuwe omstandigheden van mensen met een nieuwe visie.

In artikel vijf probeer ik mij voor te stellen hoe bestaande coöperaties en bedrijven die nu de zogenaamde onderstroom vormen zich zouden kunnen ontwikkelen in tijden van crisis. Ik probeer daar verschillend invalshoeken bij uit. Artikel zes moet dan gaan over verval concreet gestalte kan krijgen, maar daar moet ik op het moment dat dit eerste artikel op 4eco begint nog helemaal aan beginnen.

Nu over naar artikel 1, wat in feite een diagnose van het heersende paradigma is. Waarbij eerst wat over het klimaat zelf.

De jaartallen 1995, 2005, 2015 en 2025 kunnen volgens mij dienen als ijkjaren in de ontwikkeling van onze beleving van het klimaatvraagstuk.

In 1992 vond de VN-conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED) plaats, ook wel bekend als de Rio-Conferentie. Deze bijeenkomst, waaraan 172 regeringen deelnamen, opende de ogen van de wereld voor de mondiale milieucrisis. Eén van de resultaten was het Klimaatverdrag, dat weer uitmondde in het Kyoto-protocol. Dit was het verdrag waarmee de industrielanden overeenkwamen om hun broeikasgassenuitstoot per 2008-2012 met 5,2 procent te verminderen ten opzichte van 1992.* De start van het Kyoto-protocol was eind 1997, vandaar dat ik 1995 – wat tussen 1992 en 1997 ligt – als het eerste ijkjaar beschouw. Van de reductie kwam in de praktijk weinig terecht.

Rond 2005 had de wetenschap inzake de werking van het klimaat een reuzestap gemaakt. Wetenschapsjournalist Fred Pearce deed er verslag van in het boek De laatste generatie.* Zo nam hij begin 2005 deel aan een conferentie bij het Britse KNMI. Het ging over ‘gevaarlijke klimaatverandering’ en hoe die te voorkomen. De wetenschappers kwamen uit alle delen van de wereld. Het was verbazingwekkend ze te horen, schrijft Pearce. ‘In plaats van neutrale wetenschappelijke taal te bezigen, begonnen ze te praten over kantelpunten, versterkende terugkoppeling en “snelle nietlineaire verandering”.’ Deze wetenschappers stelden: ‘Klimaatverandering zal ons overvallen en overdonderen. Oude ideeën over geleidelijke verandering gaan in de praktijk eenvoudigweg niet op. Klimaatverandering gebeurt bijna altijd bruut en furieus.’ Zo maakte het diepere inzicht van 2005 het tweede ijkjaar.

Toen dit langzaamaan tot de wereld was doorgedrongen, volgde er op de Klimaattop in 2015 een ferme reactie met het Akkoord van Parijs.* De 159 verdragsluitende partijen legden vast dat de acceptabele bovengrens van de opwarming ten opzichte van het pre-industriële tijdperk op 2 graden lag, terwijl ze ernaar zouden streven om de opwarming beperkt te houden tot 1,5 graad. Daartoe zouden alle landen nationale klimaatplannen opstellen (de zogenaamde nationaal vastgestelde bijdragen) en de rijke landen zouden het mondiale Zuiden financieel steunen bij het terugdringen van haar uitstoot. IJkjaar nummer drie. Er gloorde hoop.

Zo komen we, dertig jaar later, bij het jaar 2025. Het lijkt mij verstandig hier eigenlijk naar 2024 te kijken, want het aantreden van Trump vertroebelt de blik op wat er zonder hem toch ook aan de hand is.* Namelijk dat alles bij mooie beloften en goede bedoelingen is gebleven. Dat geldt zeker ook voor ons. Zo meldde het Planbureau voor de Leefomgeving dat de kans om het klimaatdoel voor 2030 te halen nog slechts 5 procent is, terwijl Europa de klimaatdoelen ook laat vieren. De NRC van 18 september 2025 verwoordt dat zo ‘Klimaatdopelen van de EU sneuvelen’.

We hebben één keiharde norm om te bepalen hoe we er voor staan en dat is de Keeling-curve. (En dat is nota bene de meetserie die Trump de nek om wil draaien.).

Figuur 1: De Keeling-curve met de metingen vanaf de onbesmette top van de berg Mauna Loa op Hawaii, een meting die Donald Trump wil stoppen.*

We zien dat de concentratiegraad van CO₂ zonder onderbreking blijft stijgen, welke informatie er over het klimaat ook maar bijkomt. Hoe komt dit? Dat is het thema van dit eerste artikel.

Maar laten we eerst nog in één aflevering bekijken waar we, bij onze huidige kennis, klimatologisch op aansturen.

In zijn boek Alledaags activisme – van onrust naar daadkracht in het klimaattijdperk signaleert auteur Chris Julien dat we een ‘nieuw normaal’ zijn binnengetreden.* Hij schrijft onder andere: ‘In februari 2024 werden in 220 landen en regio’s temperatuurrecords gebroken, terwijl het mondiale record sneuvelde met een gemiddelde opwarming van 1,56 graad Celsius. … ook de omvang van de uitschieters was schrikbarend. … We zitten midden in klimaatontwrichting en ecologische instorting, die bovendien op elkaar inwerken. Elke maand worden oude records alweer voorbijgestreefd door nieuwe verontrustende ontwikkelingen en bevindingen. De gevolgen van 1,5 graad opwarming zijn al rampzalig, die van 2 graden zullen echt ontwrichtend zijn. En omdat we met maatregelen zo verzaakt hebben tot nu toe, moeten we in Nederland inmiddels 10 procent van onze CO2-uitstoot per jaar terugdringen voor een 50-50-kans om de opwarming in 2100 tot 1,5 graad Celsius te beperken. Als we inzetten op een afbouw van ‘slechts’ 5 procent, dan gokken we op een kans van 60 procent dat de opwarming beperkt blijft tot 2 graden Celsius, wat desastreus is.’

Julien introduceert de begrippen ‘threat multiplier’, ‘stapelrisico’ en ‘cascades’. Neem natuurbranden, die worden steeds energieker: ze ontvlammen gemakkelijker, branden beter, duren langer, zijn moeilijker te blussen en verspreiden zich sneller en verder, net als de rook die bij hete branden hoger de atmosfeer in wordt gestuwd: een voorbeeld van een threat multiplier (dreigingsvermenigvuldiger). In het nieuwe normaal worden allerlei bestaande problemen dus veel erger. Ook hebben daarin risico’s nieuwe risico’s tot gevolg. Neem extreme hitte en luchtvervuiling. Die leiden samen tot een grotere gezondheidsschade en sterfte: een voorbeeld van een stapelrisico. In de zomer van 2023 legden na lange droogte in Griekenland branden grote gebieden in de as. Enkele dagen later kwam storm Daniel. ‘Doordat het vuur de vegetatie had weggevaagd en de grond had geblakerd, kon de regen veel minder goed worden opgevangen en waren er des te meer modderstromen en overstromingen en was er meer erosie. Toeristen werden stante pede klimaatvluchtelingen. Zulke domino-effecten heten in de wetenschap cascades. Als planten bij grote hitte hun fotosynthese stop zetten waaiert de impact daarvan naar alle kanten uit, ook naar naastgelegen systemen. Zodra een klein element in een ecosysteem buiten zijn gebaande paden wordt geduwd, kan dit een keten van effecten op gang brengen met onvoorspelbare en verstrekkende maatschappelijk gevolgen. Stapelrisico’s en cascades beperken zich niet tot één systeem, maar slaan van het ene systeem over op het volgende. Tot zover Julien.

In de NRC van 8 maart 2025 werd Eelco Rohling geïnterviewd, die zojuist was aangetreden als hoogleraar oceaan- en klimaatverandering aan de Universiteit van Utrecht.* Hij vertelt dat het klimaatsysteem snelle en trage processen kent. Julien noemde een stel snelle processen, Rohling is juist geïnteresseerd in die trage processen. Trage processen – zoals het smelten van ijskappen – houden nog duizenden jaren aan, ook als we vandaag acuut compleet zouden stoppen met onze uitstoot van broeikasgassen. Rohling bestudeert hoe de diepzee de opwarming van de bovenlaag in trage processen in zich opneemt. Het IPCC houdt in haar voorspellingen met zulke processen nog helemaal geen rekening. Kijken we naar de zogeheten klimaatgevoeligheid, die weergeeft hoeveel de temperatuur op aarde stijgt bij een verdubbeling van de CO₂-concentratie in de atmosfeer, dan hanteert het IPCC een bandbreedte van tussen de 2,3 en 4,5 graad Celsius opwarming over een periode van 150 jaar. Maar nieuwe analyses voor langere tijdschalen komen op ongeveer het dubbele uit, op 4,5 tot 9 graden Celsius. Er blijkt slechts één CO₂-niveau te zijn dat het ergste van de klimaatschok kan beperken, namelijk 350 ppm (het niveau van 1988). We moeten er dus alles aan doen om de concentratie naar 350 ppm terug te brengen. Aldus Eelco Rohling.

Het valt echt nooit eens mee bij de klimaatvoorspellingen. En dit klimaatprobleem staat bovendien model voor de hele polycrisis.

Het klimaatsysteem komt op gespannen voet te staan met het economisch systeem. Dat draait als een tierelier, maar hoe lang nog? Die wegwerpmaatschappij in niet houdbaar.

‘Wat me heeft verbijsterd is hoe verschrikkelijk hoog de bergen afval zijn. Goh, van hoeveel weken is dit, vroeg ik de eerste keer op een overslaglocatie in Heerlen. Ze keken mij aan. Dit is van gisteren, zeiden ze. Vrij snel vallen in deze branche de schellen van je ogen,’ vertelt Wendy de Wild, afzwaaiend NVRD-directeur aan de NRC.* Bij deze club van gemeentelijke afvaldiensten wordt de wegwerpeconomie tastbaar. Zij zien de immense hoeveelheid afval die huishoudens produceren. Ze zien dat spullen die ze verwerken van steeds slechtere kwaliteit zijn, dus minder geschikt voor hergebruik of recycling. ‘We draaien ons steeds verder vast in een systeem van opruimen’, zegt De Wild. ‘Afval dat we beter aan de voorkant kunnen voorkomen. Maar producenten van meubels, elektronica en verpakkingen missen de ‘intrinsieke motivatie om echt iets anders te doen’.’

‘Tegelijkertijd ben ik eigenlijk niet van mening dat je de consument dit kwalijk moet nemen. Want het is te groot. We worden murw van alle crises in de wereld. Dat er overal oorlog is, dat er klimaatissues zijn. Om alles op individuele schouders te nemen, dat is best veel. Wat ik eerder kwalijk vind, is dat fabrikanten alle ruimte hebben om bewust te zorgen dat we veel nieuwe spullen kopen. En om dingen te produceren op een manier dat ze snel kapot gaan. En vervolgens de route van hergebruik en reparatie af te sluiten.’

Neem meubels, ‘dat is een aanzienlijk deel van wat er nu verbrand wordt. De levensduur van zitmeubels is sinds 1985 meer dan gehalveerd, van 14 naar 6 jaar. Dat komt mede door een slechtere kwaliteit en omdat de huidige banken en stoelen niet zijn ontworpen voor eenvoudige reparaties. Fast furniture, heet dat. Trendgevoelige meubels van lage kwaliteit, voor een lage prijs. Het blijkt moeilijk de huidige meubels op een circulaire manier te demonteren. Onderdelen zijn verlijmd, of aan elkaar geniet. Het blijft niet heel als je het uit elkaar wil halen. Dat zorgt er mede voor dat er geen droog brood mee te verdienen valt. Verbranden is goedkoper.’

‘Ook bij textiel is de kwaliteit ontzettend hard achteruitgegaan. Dat zorgt ervoor dat consumenten het sneller afdanken, maar ook dat wij afvalverwerkers er daarna minder mee kunnen. Er zit minder kwalitatief spul bij voor de tweedehandsmarkt, maar ook recyclen is lastig.’

‘Ik vind dat de overheid best mag normeren dat er in Europa geproduceerd, gerecycled materiaal verwerkt moet worden in nieuwe producten die bij ons op de markt komen. Of dat nou bij textiel is, of plastic, of meubels, dat maakt eigenlijk niet uit. Zo zorg je dat de recyclers van Europa daadwerkelijk een afzetmarkt hebben. Ik gun ons een overheid die een rechte rug heeft en durft door te pakken.’ Dat is nu niet het geval. ‘We hebben het Nationale Programma Circulaire Economie dat in 2023 uitkwam. Hoofdstuk 1 is fantastisch, daar staat in waar we heen moeten. Maar dan had hoofdstuk 2 moeten zijn: en wat gaat de Rijksoverheid organiseren om dat ook echt te regelen?’ Wendy de Wild ziet totaal niet gebeuren dat het Nederland gaat lukken om in 2030 de helft minder grondstoffen te gebruiken.

‘Er wordt onvoldoende op gestuurd dat producenten bij hun ontwerp al nadenken over de levensduur. Dat hun product demonteerbaar is. Dat wat ze erin stoppen weer herbruikbaar is. Sommige producenten zijn echt koplopers en proberen duurzaamheid onderdeel van hun businesscase te maken. Maar de meeste producenten staan anders in de wedstrijd. Want uiteindelijk als het geld kost, stagneert het al vrij snel.’ Zo zijn er in de elektronica ‘veel fabrikanten die de reparatie van hun producten bewust, heel bewust ontmoedigen. Niet alleen richting consumenten, maar ook juist richting installateurs en reparateurs. Dat echt wordt aangegeven: wij willen niet dat je deze spullen repareert. Dan ben je niet eens onbewust onbekwaam. Dan ben je zeer bewust bezig te zorgen dat je spullen minder lang meegaan. Daar schrik ik van.’

‘We zien al kabinetten lang dat de lobby van producenten heel sterk is, ongeacht over welke stroom afval het gaat. Ik heb me als directeur heel vaak kleinduimpje gevoeld. Wij zijn een kleine branchevereniging. Bij ons klotst het geld niet over de plinten. Ik trek niet zomaar even een paar advocatenkantoren van de Zuidas erbij. Ik kan niet wapperen met allemaal dure rapporten. En ja, dat kunnen producenten wel.’

‘Ook bij de vorige kabinetten zei onze branche al: roep nou niet alleen dat je minder grondstoffen wil verspillen, zorg nou ook dat we dat doen. Ik ben ervan overtuigd dat het in ieders voordeel is. Want achter de schermen zijn er óók producenten die zeggen: als er maar een gelijk speelveld is, als er maar regels komen die voor iedereen hetzelfde zijn. Dan willen we best wel. Alsjeblieft, dwing ons.’

Het lijkt wel of het bedrijfsleven, de politiek en de consumenten samenspannen om juist een fatale klimaatcrisis op te roepen. In de rest van dit artikel gaan we onderzoeken hoe het daarmee zit.

We hebben allerlei veilige en effectieve technologieën ontwikkeld om de uitstoot van broeikasgassen mee terug te dringen. We weten wat we politiek, economisch en gedragsmatig moeten doen. Als dat allemaal zo is, waarom doen samenlevingen dat dan niet? Die vraag probeert Jens Beckert te beantwoorden in zijn boek How We Sold Our Future – The Failure to Fight Climate Change.* Ik ga delen van dit boek hier samenvatten, al is het natuurlijk beter om dit rijke boek in zijn geheel zelf te lezen.

Het antwoord vereist begrip van de sleutelprocessen in de maatschappij, de politiek en de economie. Beckert concentreert zich daarbij vooral op de logica van groei en winst achter het kapitalistische economisch systeem, in combinatie met de machtsverdeling en de problemen van politieke legitimiteit in democratische politieke systemen. Ook de culturele identiteit en de onderlinge wedijver om status tussen consumenten spelen een belangrijke rol. Het vereiste antwoord moet volgens hem dus uit de hoek van de sociale wetenschappen komen en niet uit de hoek van de exacte wetenschappen. Daarmee geeft hij dus een analyse van het heersende paradigma. Hij weerlegt de populaire gedachte dat we best in staat zijn de klimaatverandering een halt toe te roepen. Intussen zet wat we zien van de Aardse werkelijkheid ons wereldbeeld wel onder druk.*

Maar zolang verliezen vanwege klimaatverandering voor het heersende systeem in de toekomst liggen (al zijn die nu niet meer zo heel veraf), is er volop reden om nog even niks te doen. Het gemeenschappelijk goed – de commons – waaruit ons natuurlijke milieu bestaat, blijft dan een exploiteerbare grondstof die met winst op de markt verkocht kan worden. Dat resulteert in de vernietiging ervan. Daar slaat de titel ‘Hoe we onze toekomst verkocht hebben’ op. De klimaattoekomst is, zoals we in de Inleiding bij onze website stellen, niet onderhandelbaar, maar er wordt gedaan alsof het wel zo is.

Het is in de maatschappelijke discussie altijd: ‘we’ hoeven alleen dit te doen, of: laten ‘we’ dat doen, de techniek is er, en dan lossen ‘we’ het toch gewoon op! Maar die ‘we’ moeten de wil hebben om op te treden en die ‘we’ moeten de macht en de middelen hebben om verandering aan te brengen op een terrein waar het barst van andere ‘we’s’ met heel andere belangen en doeleinden; een terrein ook ‘vol regelgeving, staande praktijken, instituties en ook waarden en gewoonten,’ die allemaal handenbinders zijn. En daarmee komen we uit, schrijft Beckert, bij de werking van de kapitalistische moderniteit. De aanpassing daarvan is in de verste verte nog niet in zicht.

Onze kans op het behoud van het klimaat dat we kennen van het Holoceen is intussen verkeken. Toch hoeft een opwarming tot 2 graden of meer niet ‘het einde van het kapitalisme’ te betekenen, want het betreft geen crisis van het economisch systeem.* Die opwarming biedt, integendeel, grote kansen voor het bedrijfsleven.* In een massale overgang naar hernieuwbare energie, elektrische auto’s, air-conditioning en dergelijke, staan noch het winstmotief noch het groeigebod ter discussie. En ook overconsumptie en mondiale ongelijkheid vormen hier geen sta in de weg. De hele boel verschuift gewoon van de ene markt naar een andere. Al zal het leven bij een dergelijke opwarming ook heel hard te verduren worden. Laat daarover geen misverstand bestaan. Er is alleen economisch gezien nog helemaal geen reden om iets aan de huidige praktijk te veranderen.

Over nu naar de analyse van de economische, politieke en culturele processen die een adequate aanpak van de klimaatverandering verhinderen.

Als ik het over de kapitalistische moderniteit heb, schrijft Jens Beckert, dan bedoel ik het maatschappijmodel dat zich kenmerkt door economische marktstructuren die gericht zijn op winst, en de nauw ermee verbonden politieke en culturele ontwikkelingen van individualisering en het geloof in vooruitgang.* Hij gaat verder: ‘Kapitalisme komt met een specifieke set van mechanismen die de economische activiteit bepalen. Privé-eigendomsrechten stellen individuen in staat om zich winsten toe te eigenen en ze structureren samenlevingen in klassen. Vennootschapsrecht beperkt de aansprakelijkheid van investeerders en daarmee de risico’s die individuen lopen. Samen met standaardisatie en nieuwe vormen van bedrijfsorganisatie moedigt dit de uitbreiding van economische activiteiten aan.’

Tegelijkertijd moeten ondernemers voortdurend blijven innoveren om niet achterop te raken bij hun concurrenten.* Hierbij speelt ondernemen met krediet een belangrijke rol. Krediet maakt de uitbreiding van economische activiteiten mogelijk door toekomstige winsten naar het heden te halen. Maar dat brengt tegelijkertijd een strategische oriëntatie op ononderbroken groei met zich mee. Er moet immers rente betaald worden over het geleende kapitaal. De voortdurende uitbreiding van markten introduceert aldus een ongenadige dynamiek van innovatie en expansie in het economische systeem.

Beckert benoemt vervolgens dat de staat hierbij nodig is om de orde te bewaren (o.a. met universele maten, financiële regulering, en zo nodig met geweld) en dat wetenschap in dienst gesteld werd van dat kapitalisme.

De institutionele structuren van kapitalistische economieën zijn ontworpen voor oneindige groei. Het economische model creëert een dynamiek voor het genereren van winsten door voortdurende acquisities en uitvindingen – de opneming van steeds weer nieuwe gebieden, nieuwe voorwerpen, extra deelnemers, en zelfs van de toekomst zelf in het proces van produceren en verkopen. Het resultaat is een historisch ongeëvenaard systeem van oneindige groei, dat slechts zo nu en dan onderbroken wordt door een economische crisis. De drijvende kracht achter het systeem is de onderwerping van economische activiteit aan de logica van kapitaalaccumulatie.* In het kapitalisme gaat het bij economische activiteiten niet om het voorzien in specifieke menselijke behoeften – zoals kleding, vakantie of vervoer – maar om de toename van hun rijkdom die de eigenaars van kapitaal ervan verwachten. Deze ondernemers zijn voortdurend gespitst op nieuwe investeringsmogelijkheden die winst gaan opleveren. Vinden ze die niet, dan vallen ze immers buiten de boot.

Dit groeisysteem is ongelooflijk succesvol gebleken. Zo is het verbruik van olie (als maatstaf van economische activiteit) sinds het jaar 1900 verveertienvoudigd. In de laatste dertig jaar werd evenveel CO₂ uitgestoten als in de tweehonderd jaar ervoor. Dat succes komt dus met een prijs in de vorm van klimaatverandering en natuurverlies. Maar de kosten daarvan zitten niet in de verlies- en winstrekening van de ondernemingen. Vandaar dat er ook geen economische reactie op komt. Klimaatverandering is ‘het grootste marktfalen ooit’.*

Maatregelen die van CO₂-uitstoot een kostenpost maken zal het bedrijfsleven proberen te omzeilen en moeten (dus) internationaal genomen worden. Dit ontwijken doet het bedrijfsleven niet uit onwil of boosaardigheid. Het gedrag zit ingebakken in het systeem.

De staat en de politiek aan de ene kant en de burgers en consumenten aan de andere kant vestigen in het economisch systeem elk hun eigen terrein waarop ze activiteiten ontplooien. Die terreinen staan in wisselwerking met het economisch systeem, maar ze zijn er niet identiek aan en ze kunnen weerstand oproepen. Sociologen, schrijft Beckert, hebben het dan over functioneel gedifferentieerde samenlevingen waarin zich subsystemen ontwikkelen, elk volgens hun eigen principes, die toch alle met elkaar verbonden zijn en met elkaar in conflict kunnen komen. Deze subsystemen zijn afhankelijk van die andere systemen en kunnen daardoor wederzijds invloed op elkaar uitoefenen.

Hoe gaat dat in zijn werk?* Zowel de staat als de private consumenten hebben de goederen en diensten nodig die in de economie geproduceerd worden, èn geld, dat bij ze binnenkomt in de vorm van belastingopbrengsten en verdiend inkomen. Tegelijkertijd hebben ondernemingen burgers nodig die bereid zijn te werken en te consumeren, en die bereid zijn het principe van privé-eigendom en de heersende economische machtsverhoudingen te aanvaarden. (Meer hierover in aflevering 21.) Ondernemingen hebben kortom sociale legitimiteit nodig. Daarbovenop hebben ze het juridische kader nodig waar de staat voor zorgt. Dat helpt ze hun handelwijzen te coördineren en het bepaalt hoe de gegenereerde rijkdom daadwerkelijk verdeeld wordt. Andersom is ook het politieke systeem afhankelijk van de goedkeuring van de burgers voor de stabiele uitvoering van overheersing. In democratische samenlevingen is die legitimiteit geborgd door macht te koppelen aan het mandaat dat bij verkiezingen verleend wordt en doordat het publiek breed meeprofiteert van het (stijgende) nationale inkomen. Politicologen gebruiken hier de termen ‘input legitimatie’ en ‘output legitimatie’ voor. De economie en de staat vergen allebei sociale goedkeuring; was die er niet, dan zou dat volgens de socioloog Émile Durkheim tot (de sociale stoornis) ‘anomie’ leiden, of tot wat de economisch historicus Karl Polanyi ‘tegenbewegingen’ noemde.* Om de inadequate aanpak van de uitstoot van de broeikasgassen te snappen, is het dan ook nodig om niet alleen de modus operandi van het eigenlijke economisch systeem te beschouwen, maar ook de verhoudingen tussen de economie, de staat en het publiek.

Als ik het over de kapitalistische moderniteit heb, schrijft Beckert, dat heb ik het over een wereld waarin het economisch systeem overheersend is. Die overheersing is zowel gebaseerd op haar rol om te zorgen voor materiële welvaart (die we allemaal dolgraag hebben) als op haar mondiale reikwijdte. De staat kan niet zonder belastingen en de verdiensten van de burgers zorgen ervoor dat ze hun levensstandaard overeind kunnen houden. Tegelijkertijd gaan de eigenaars van het kapitaal en de financiële markten over de investeringen die de economische productie voortbrengen. Die kunnen ze overal ter wereld inzetten. Dat geeft hen een flexibiliteit en bereik waar geen enkel ander sociaal systeem aan kan tippen. In een markteconomie accumuleert macht in het economische en financiële systeem. Dat wil niet zeggen dat het een absolute en ongenaakbare macht is. Er kan kritiek op geleverd worden, en in principe kan de staat beperkingen aan haar opleggen.

Maar de netelige positie waarin we zitten toont aan hoe moeilijk economische macht ten behoeve van het algemeen welzijn te sturen en te controleren is.

Met dit onderscheid tussen de economie, de politieke sfeer en het publiek (zowel als burgers en als consumenten) kunnen we een kader schetsen van het netwerk van macht en verleidingsstructuren in de kapitalistische moderniteit dat aan de basis ligt van de inadequate reactie op de klimaatverandering.

Figuur 2: De driehoek van economie, staat en bevolking.

Op het eerste gezicht zou je in je onschuld denken dat de staat, die er toch is om het algemeen welzijn te bewaken, ondernemingen eenvoudig zou opdragen om óf op te houden met het aanbrengen van milieuschade, óf er anders voor te betalen – zeker als het om niets minder gaat dan het natuurlijke levensbehoud voor toekomstige generaties. Het falen van de marktwerking rechtvaardigt in zo’n situatie toch zeker overheidsingrijpen?

De ervaring met de in aflevering 2 besproken decennia van opwarming leert ons echter dat politiek ingrijpen in de markt nooit afdoende is geweest. Het was zelfs nooit echt de bedoeling om klimaatverandering een halt toe te roepen, maar eerder om de zaak voor zich uit te schuiven in de hoop dat de voorspellingen van rampen overdreven waren, of dat iemand in de toekomst met een pijnloze oplossing zou komen.

Hierom spreken we over de klimaatcrisis ook als ‘het grootste staatsfalen ooit’, een gebrek dat kalmpjes en stilletjes zijn gang ging, niettegenstaande alles waar de milieuwetgeving in voorziet. (…) De oorzaak hiervan ligt in alle drie de sferen: in de macht van het bedrijfsleven, in de manier waarop (democratische) politieke processen werken, maar ook in het gedrag van burgers en consumenten.*

Met betrekking tot de macht van de corporaties betekent dit bijvoorbeeld dat ondernemingen lobbyen tegen regulering die kosten met zich meebrengt. Om hun winsten te beschermen zullen ze hun invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat ze niet gedwongen worden om de kosten die voortvloeien uit de milieuschade die zij veroorzaken in hun prijzen te verwerken. Lukt dat tegenhouden niet, dan zullen ze proberen die kosten zo laag mogelijk te houden, of ze uit te stellen. Dat kunnen ze doen omdat ze in staat zijn om politieke besluiten te beïnvloeden, en ook doordat de staat en de bevolking structureel afhankelijk zijn van economische groei. Bedrijven die zich door overheidsregulering te veel in een keurslijf gedwongen voelen, kunnen geloofwaardig dreigen om investeringen uit te stellen, of om te verhuizen naar een ander land. Hierbij is de mondiale aard van het economisch systeem een waardevolle steun. Bedrijven kiezen ervoor daar aan de slag te gaan waar het juridische kader hen het beste uitkomt. In een geglobaliseerde en geliberaliseerde wereld, zoals die in de afgelopen decennia is opgebouwd, hebben de grote ondernemingen deze strategie met veel aplomb kunnen toepassen.

Trump tast deze globale structuur nu aan, maar we zitten nog te veel in de actualiteit om al een afgewogen analyse van de gevolgen van zijn beleid te bieden. Vandaar dat ik het houd bij de analyse van Beckert die deze precies afrondde voordat Trump aan de slag ging. Wel komt vanaf aflevering 18 nog de bijzondere positie van de techbedrijven aan de orde.

De staat en de burgers zijn hierbij nou ook niet bepaald milieuactivisten.

Meestal zijn zulke directe dreigementen van het bedrijfsleven helemaal niet nodig, omdat de actoren bij de staat, maar ook de burgers zich allemaal maar al te bewust zijn van het belang van de concurrentiekracht van economische structuren en de macht die ondernemingen uitoefenen. Grotere concurrentiekracht leidt tot hogere belastinginkomsten die het de staat gemakkelijker maken om haar taken te vervullen en het leidt tot hogere werkgelegenheid die de huishoudens hogere inkomsten oplevert. ‘Bedrijven moeten een gelijk speelveld hebben,’ zegt VNO maar al te graag en dan telt dus de laagste norm.

Bovendien heeft de staat private investeerders nodig om geld van te lenen en daarvoor moet ze ‘betrouwbaar’ zijn. Politici zijn afhankelijk van verkiezingen en dat brengt ze ertoe om ondernemingen niet te dwingen om de kosten van milieubederf mee te nemen in hun bedrijfsvoering. Want dat zal de bedrijven tegen ze in het harnas jagen en kiezers uiteindelijk in hun portemonnee raken – tenminste zolang de schade van het klimaat zich niet duidelijk manifesteert als een afname van het bbp.

Zolang de catastrofes van klimaatschade worden ervaren als problemen van een verre toekomst of voor andere mensen, zijn er geen materiële prikkels voor een effectieve klimaatbescherming: niet voor het bedrijfsleven, niet voor de staat, noch voor burgers. Dit onderscheidt klimaatbescherming van, bijvoorbeeld, de strijd van de arbeidersbeweging. Het conflict tussen kapitaal en arbeid leidt tot onderhandelingen waarin ondernemingen concessies moeten doen op, bijvoorbeeld, het gebied van lonen of arbeidstijden. In het geval van klimaatbescherming is er niet zo’n materieel verschil in belangen tussen ondernemingen, staat en burgers. Alle partijen kunnen ‘pijnloos’ overeenstemming bereiken over het negeren van de kosten van milieuschade of om de afhandeling ervan tot in het oneindige uit te stellen. De natuur heeft zelf geen stem in het wetgevend proces, noch kan ze haar stem kracht bijzetten door te gaan staken.

Tot hier de min of meer letterlijke vertaling. Beckert noemt dan nog drie culturele elementen die hierin meespelen. Ze worden, zoals aangegeven in noot 1 van aflevering 6, alle drie al uitgebreid behandeld op 4eco. Ik geef ze hier weer in mijn woorden.

Het eerste element is het feit dat we de natuur als een externe factor zijn gaan zien, zodat sociale onrechtvaardigheid in onze samenleving wel veel aandacht krijgt maar ecocide niet. Ten tweede is er het idee van vooruitgang. Dat is best recent opgekomen. Het is het beeld dat de geschiedenis zichzelf niet steeds herhaalt, maar zich lineair ontwikkelt. De toekomst is in alle opzichten open. Deze visie opende de deur om te vertrouwen op wetenschap en techniek, ook voor het oplossen van problemen. Het Antropoceen, met alles erop en eraan (zoals massaproductie/consumptie met de bijbehorende ecologische vernietiging) is hiervan het resultaat. Het derde element is het individuele gedragspatroon. We ontlenen onze identiteit en sociale status aan onze consumptie; dus streven we die na.

Het eindresultaat van dit alles is echter fnuikend voor onze toekomst, want de groei kan niet eeuwig doorgaan. Maar wie hier ook maar een beetje aan wil tornen, kan weerstand verwachten, want het is tegen de kernbelofte van de kapitalistische moderniteit.

Het geloof in de markteconomie als een zelfregelend systeem dat de beste resultaten oplevert is een krachtige ideologie, niet alleen voor het economisch systeem, maar ook als rechtvaardiging van ons zelfzuchtig gedrag. Zo omvat het alles en iedereen. En als je het niet kunt zien als een tamelijk recent en beperkt verschijnsel, is het verheven boven kritiek en moeilijk weer af te breken.

We kunnen concluderen dat individueel rationeel gedrag het gemeenschappelijke goed, dat het natuurlijke fundament van het leven is, niet gaat redden van de vernietigende kracht van klimaatverandering.

Laten we dit nu nog verder verfijnen, te beginnen met te kijken naar ‘big oil’.

In een onderzoek uit 2021 stelde het Internationaal Energie-Agentschap (IEA) dat het klimaatdoel van het Akkoord van Parijs alleen gehaald kon worden als er geen nieuwe olie- en gasvelden meer aangeboord worden.* Van de al ontwikkelde reserves, zou 40 procent in de grond moeten blijven, wil het bereiken van het ‘1,5 graad’-doel niet totaal onhaalbaar worden.

De olie-industrie wil daarentegen juist zo veel mogelijk van deze reserves winnen en verkopen. De opbrengst ervan is immers fabelachtig groot. En Big Oil heeft de invloed om dat door te zetten. Zijn omzet zit rond de 5 biljoen dollar per jaar, oftewel 4 procent van de mondiale waardeschepping, en zijn gemiddelde jaarwinst bedraagt maar liefst 1 biljoen dollar (met een veelvoud in 2022). De bedrijfstak is bovendien zeer geconcentreerd (met een toegewijd en hoog beloond management) en heeft daardoor een enorme politieke invloed. Veel energie-ondernemingen staan ook nog eens onder staatsbeheer.

Kunnen die hoge winsten niet eenvoudigweg gebruikt worden om hernieuwbare energie een boost te geven? Het antwoord hierop is: nee. Investeringen die gedaan zijn voor de ontginning van olie- en gasvelden en voor pijpleidingen zouden dan waardeloze bezittingen worden (stranded assets). Trouwens, de winsten zijn bij olie- en gaswinning beduidend hoger dan wat hernieuwbare energie oplevert. Er is dus economisch gezien geen enkele aanleiding om met de winning op te houden, en dat is wat telt.

Al eind jaren ’70 van de vorige eeuw wist ExxonMobil uit eigen onderzoek heel precies hoe het zou gaan met de klimaatverandering, al beweerden ze in de jaren erna glashard het tegenovergestelde. In 2023 bevestigde wetenschappelijk onderzoek dat het bedrijf het al vroeg bij het rechte eind had.* De lobby om een valse voorstelling van zaken te geven en de schuld af te schuiven op de consument, gaat tot op de dag van vandaag door.* Tegengas moet vooral van de milieubeweging komen, hoewel claims van lagere (Amerikaanse) overheden ook een gevaar vorm(d)en voor de bedrijfswinsten.*

Een paar jaar terug, toen ceo Ben van Beurden Shell nog leidde, kondigde hij aan de olie- en gaswinning tot 2030 met 1 à 2 procent te minderen. Een belachelijk klein beetje, vindt Beckert. Maar Wael Sawan, die hem in 2023 opvolgde, stelde onmiddellijk dat hij de kernactiviteit met het hoogste rendement voorrang ging geven – want de wereld heeft ‘nog dringend behoefte aan olie en gas’. En zo gaat het bij alle concerns. En de banken blijven hen met de hoge verwachtingen graag financieren, met 5,5 biljoen dollar tussen 2016 en 2022. En voor de chemische industrie, de luchtvaart, de hoogovens, de cruiseschepen en de auto-industrie geldt dat ook. Ontworstel je daar maar eens aan. Hoewel, de nieuwe groene industrieën zitten niet vastgeroest in gevestigde belangen en patronen. Zij dagen de oude economie uit. Over deze onderstroom gaat het in het vijfde artikel van deze serie.

Het economisch systeem verstaat alleen de ‘taal van de prijzen, de hele rest is slechts ruis.’ Dus in een notendop: Zolang er enorme winsten te behalen zijn met de winning van fossiele brandstoffen en het produceren van verbrandingsmotoren en dergelijke, zullen de betreffende ondernemingen er alles aan doen om die winsten te verdedigen. Zij hebben de structurele en instrumentele macht om maatregelen die het klimaat moeten beschermen te ontregelen, te vertragen en te verwateren. Om hun legitimiteit niet te verliezen ontplooien ze strategieën om de fnuikende gevolgen van hun ondernemingspraktijken te verdoezelen en hun verantwoordelijkheid af te schuiven.

Beckert wrijft het nog maar eens in: Een kapitalistische economie is doof voor ethische smeekbedes om ecologische schade te vermijden zolang die geen pijn doet. Een prijskaartje kan echt alleen van buiten komen – van de staat of van de burgermaatschappij.

We gaan het nu hebben over de enorme schaal waarop de maatschappij getransformeerd moet worden willen we een klimaatramp afwenden; over de sociale en culturele implicaties daarvan voor de bevolking; en over hoe de besluitvorming hierover in het politieke systeem op heel verschillende niveaus plaatsvindt, met alle complicaties van dien.

We beginnen met de schaal van de noodzakelijke transformatie. Die is enorm. Grote delen van de bestaande, functionerende infrastructuur op het gebied van energie-opwekking, industriële productie, landbouw, de bouw en het vervoer moeten helemaal op de schop, of tenminste behoorlijk worden aangepast. De daarmee verbonden kosten en grote logistieke uitdagingen zullen het dagelijks leven sterk veranderen. Hoewel het klimaat voor velen hoog op de agenda staat, blijft er van die prioriteit niet heel veel over wanneer het aankomt op concrete steun voor concrete stappen.

De kosten van de operatie om in 2050 klimaatneutraal te worden, komen – mondiaal – neer op investeringen die tussen de 7 en 8 procent van het bbp liggen, jaar in jaar uit. In Nederland kost alleen het toekomstbestendig maken van het elektriciteitsnet de komende jaren al vele tientallen miljarden. Wie zulke plannen wil uitvoeren moet noodgedwongen korten op allerlei andere uitgaven (sociale voorzieningen, cultuur, onderwijs èn defensie), en niet zo’n beetje. Óf de belastingen moet veel hoger worden. Dit alleen al maakt duidelijk dat de staat, ook in een rijk land als Nederland, hier eigenlijk niet tegen opgewassen is, laat staan de zwakkere staat in arme landen.

Elke maatregel zal een aanslag op iemands portemonnee zijn, of op haar of zijn manier van leven, of op pleziertjes en extra’s, of op alles tegelijk. Die zal meteen weerstand oproepen, ook van regio’s die achtergesteld worden, van de autolobby, van niet-in-mijn-achtertuin-groepen, enzovoort. (En dat moet dan ook nog eens wereldwijd.) Cognitieve psychologen hebben aangetoond dat mensen het heel moeilijk kunnen verkroppen als ze verworvenheden moeten opofferen en ze zullen er alles aan doen om dat te vermijden. De politieke theorie leert ons dan weer dat politici het meest hun oren naar de middengroepen laten hangen. Deze combinatie maakt dat er geen meerderheidssteun te vinden is voor het noodzakelijke klimaatbeleid. Dan gaat de politiek reeds genomen besluiten weer verwateren, gaat ze naar lobbyisten luisteren en allerlei zaken uitstellen. Dat zie je bij de Europese Green Deal en het loslaten van het klimaatdoel van 2035 (aflevering 3).

De economisch extern gemaakte milieukosten kunnen niet intern gemaakt worden. Want het internaliseren van die kosten levert behalve persoonlijke kosten een tastbare verslechtering van de persoonlijke vrijheid op, maar niets positiefs in termen van welvaart (vakanties, scholen, mooiere auto’s). Zo blijven de voordelen die er de op lange termijn ontegenzeggelijk zijn, ongerealiseerd.

En er zitten hier nog meer haken en ogen aan. Zo zijn armere mensen meer de dupe van klimaatbeleid dan rijkere. De eerste groep woont veelal in (slecht geïsoleerde) huurwoningen, waar (voorlopig) niets aan gedaan wordt. De rijkeren weten de weg naar subsidies voor elektrische auto’s en dergelijke prima te vinden. En dit verdelingsverschil vind je ook tussen regio’s binnen een land. Op het platteland worden openbaar vervoer en scholen wegbezuinigd, maar ze moeten er wel windmolens accepteren waar de bewoners zelf niet in participeren. En jongeren staan in zekere zin ook tegenover ouderen, die de gevolgen van de klimaatverandering niet meer aan den lijve zullen ondervinden. Iets wat trouwens ook geldt voor politici: die zijn allang niet meer in functie als de prijs van hun wegkijken zich doet gevoelen.

Al met al geeft dit vandaag de dag extreme politieke partijen en bewegingen de wind in de zeilen. Zij hebben het klimaat tot een ideologische kwestie gemaakt. Trump schiep de politieke illusie dat klimaatverandering gewoon genegeerd kan worden. En volgens de ecomodernistische hoek gaat de techniek het oplossen, iets wat we gerust aan de markt kunnen overlaten. Zie over dit laatste aflevering 5-7 van hoofdstuk 1 van het boek ‘Linksom of rechtsom door de polycrisis’ in de rubriek Toekomst.

Het staat voor de politiek buiten kijf dat de onbegrensde consumptie en de individualistische levensstijl niet aangetast mogen worden.

Markten houden geen commons in stand omdat er voor individuele bedrijven geen enkele prikkel voor is. Binnen de markt vind je geen coördinatie voor het tot stand brengen van klimaatvriendelijke infrastructuren; dat moet van staatsbeleid en staatsfinanciering komen. En met klimaatontkenning, fake nieuws en een wetenschap die in het verdomhoekje geplaatst wordt, is de vereiste eenheid en visie die daarvoor nodig is verder weg dan ooit. Op deze manier zullen de noodzakelijke maatregelen niet op tijd genomen worden en is de ambitie uit de politiek gevloeid.

Veel mensen in Nederland zien het uitstelgedrag van de politiek inzake de stikstofproblematiek hoofdschuddend aan: ‘Iedereen snapt toch dat het probleem zo niet weggaat.’ Maar zij hebben intussen niet door dat voor klimaatverandering precies hetzelfde geldt, noch hoe acuut die zaak intussen is (omdat complete uitbanning van het gevaar ook niet van vandaag op morgen gerealiseerd kan worden). Dat probleem staat niet op het netvlies.

Om het nog maar eens te herhalen: klimaataanpak is tijd-kritisch. Elk uitstel levert niet meer te repareren schade op en maakt de noodzakelijke maatregelen duurder. Daartegenover staat de politiek van uitstellen (als afstellen niet kan). Eerst nog maar weer een rapport of een commissie, voordat we wat doen.

Het helpt hierbij ook niet dat besluiten op de verschillende politieke niveaus genomen moeten worden. Nationaal is er bij ons bijvoorbeeld een beleidsplan dat windturbines vereist. In energieregio’s wordt bekeken waar ze kunnen staan. Provinciaal is er coördinatie om ze te plaatsen. Lokaal moeten er initiatieven voor komen, of moet juist het verzet ertegen worden behandeld. En dan heb je de er al liggende infrastructuur, de natuurwaarden, Rijkswaterstaat en nog tal van andere belangen, zoals voorgenomen woningbouw, die allemaal een rol spelen. Het duurt nu 5 of 7 jaar voordat een turbine er ook echt staat, wat alles ook nog eens flink duurder maakt.* Het systeem is verkrampt.

En het plaatsen van zo’n turbine is in zekere zin zomaar een greep. Er is op tal van plaatsen geen gedeeld begrip over wat voor het klimaat een gepaste aanpak is. Meer turbines? Kerncentrales? Warmtepompen? Accu’s? Biomassaverbranding, of juist bomen planten? Waterstofgas? Ontgroeien? Over alles moeten besluiten worden genomen, wat loopt van procedures en competenties tot instrumentarium, belastingregimes, technische standaarden en bouwvoorschriften. Over alles moet gebakkeleid worden op tal van politieke niveaus.

En daarbij heeft de natuur geen eigen stem. Zij heeft niets wat zich hard kan maken voor haar belangen, zoals de vakbeweging zich hard kan maken voor de belangen van werknemers. Mensen die die rol op zich nemen verwijten politici gebrek aan beleid, of dat ze hun kop in het zand steken. Die politici belasteren op hun beurt die sociale bewegingen, of gaan ertoe over ze als gekken of extremisten voor te stellen. (Hoe geweldloos ze volgens deskundigen ook zijn.) Óf die politici komen met beloften die de illusie wekken dat ze er echt iets aan gaan doen. Een klimaatneutraal 2050 is immers nog ver weg; daarover kun je wel beloften doen.*

Samenvattend: we hebben bij de staat de optelsom van een politieke afhankelijkheid van zowel economische belangen als van legitimering bij het volk; plus de verlammende complexiteit van planning en financiële vereisten; en de structuur van administratieve besluitvorming die met zich meebrengt dat het politici niet lukt om adequaat gebruik te maken van de juridisch beschikbare middelen om het klimaat te beschermen.

Hier en daar gaan soms stemmen op om dat beleid dan maar dictatoriaal uit te voeren, maar dat is iets wat duidelijk niet gaat werken vanwege de ingebouwde gevaren van een totalitair systeem. Het enige kader om dit op te lossen, vindt Beckert, is toch de liberale democratie met haar constitutionele procedures en politieke onderhandeling tussen de verschillende belangengroepen. Al is daarvoor dan wel een politieke publieke ruimte nodig die het gemene goed is toegewijd, waar iedereen een stem heeft en zaken op hun politieke merites, en niet op hun puur technische toepassing worden bekeken. En het vergt een staat met voldoende capaciteit voor sociale actie, die is toegerust met de macht en financiële bronnen om resoluut transformatieprocessen te implementeren, bedrijven en huishoudens die getroffen worden te compenseren, en die de geëigende coördinatie kan leveren.

Succesvolle klimaatpolitiek in liberale democratieën vereist dat de staat een actieve rol kan spelen in het vormgeven van de toekomst, in plaats van dat de markten bepalen hoe onze samenleving zich zal ontwikkelen.

Veel armere landen zijn bezig met een inhaalslag om hun levensstandaard op het peil van de rijkere landen te brengen. Dat gaat niet altijd goed, maar in doorsnee is er sprake van economische groei die door dezelfde mechanismen van de kapitalistische moderniteit gedreven wordt als van oudsher bij ons. Ook bedrijven in het mondiale Zuiden zijn er op uit om nieuwe markten te openen en de politici proberen er net zo goed de armoede te bestrijden met groei. De lokale bevolking droomt ervan aan te haken bij het consumptieparadijs dat ze van het rijke Noorden kennen. De drang naar groei kent letterlijk geen grenzen. Maar hoe beter die groei lukt, hoe meer de wereld verenigd is op haar weg naar een ecologische catastrofe. Als de groei uitsluitend op basis van fossiele brandstoffen zou gaan en het mondiale Zuiden ons welvaartsniveau zou bereiken, verviervoudigde de CO₂-uitstoot.

Zouden landen onverhoopt toch arm blijven dan maakt dat voor de huidige hoge CO₂-uitstoot weinig verschil. Want arme mensen krijgen meer kinderen en die landen worden sowieso ontdaan van hun grondstoffen, alleen nu niet door hun eigen bedrijven maar door buitenlandse (die deze grondstoffen ook nog eens in China of het Westen verwerken). En die ontginning gaat ook weer ten koste van bossen en andere grote ‘koolstofputten’ (mede door houtkap en sojateelt ten behoeve van onze markten); denk aan het Amazone-woud (dat al zeer spoedig in een steppe kan veranderen), maar ook aan Congo en Indonesië. Op kleinere schaal gebeurt het eigenlijk overal.* Waarbij de revenuen vaak terecht komen bij een kleine elite en niet bij de armen.

Op nationaal niveau bestaat er geen mechanisme dat de belangen van de commons kan verdedigen, en op mondiaal niveau natuurlijk ook niet.* De rijke landen waren op de laatste klimaatconferentie bepaald niet toeschietelijk om het Zuiden financieel te steunen. En met de politiek van Trump is perspectief verder weg dan ooit. Als het ieder land voor zich is en armoede opheffen voorrang krijgt, heeft geen enkel land de prioriteit om de levensrijke planeet te redden. ‘De verslaving aan fossiele brandstoffen is toch niet hun exclusieve recht?’ riposteerde Doto Biteko, de energieminister van Tanzania, op het Westerse advies om de olie in de grond te laten.*

De opwarming leidt vooral in warme landen ook tot de installatie van grote aantallen airco’s. Volgens één voorspelling worden dat er 1 miljard in Azië in de komende vijf jaar! Als de elektriciteit daarvoor van kolenstook komt, en dat zal vaak zo zijn, ontstaat er een vicieuze cirkel van opwarming en je wapenen tegen opwarming. Ook Nederland doet mee: in 2024 kwamen er 300.000 airco’s bij, wat het totaal op 2,2 miljoen bracht.

Overgaan op duurzame energie vormt een bijna onmogelijke opgave. Er moet niet alleen (vooraf) geïnvesteerd worden in windturbines en zonnepanelen, maar ook in een elektriciteitsnet en in opslagsystemen voor perioden zonder wind of zon. Zwakke landen hebben daar eenvoudig het geld en de know how niet voor. Dieselaggregaten liggen dan meer voor de hand.

Alle plannen om in 2050 mondiaal klimaatneutraal te zijn, zijn daarom onrealistisch.* De koloniale verhoudingen vormen een boemerang die in ons gezicht terug slaat. Intussen verdwijnt zelfs de schijn die het Westen ophield om bij klimaatrampen in nood bij te zullen springen (voor het mondiale Zuiden nu al begroot op 400 miljard dollar per jaar) en wordt zelfs de aloude ‘ontwikkelingshulp’ (Nederland) en de noodhulp (de US-aid) uitgekleed of afgeschaft.

Bovendien werkt het internationale systeem transitie tegen. Zo stelde de president van Ecuador, Rafael Correa, in 2007 voor om de olie die er gevonden was in het nationale park Yasuní (qua biodiversiteit een van rijkste gebieden ter wereld) in de grond te laten als het land ter compensatie van de internationale gemeenschap 3,6 miljard dollar in een trustfonds kreeg. De VN mochten het fonds beheren zodat er met het geld niet gesjoemeld kon worden. In 2013 was daarvan nog slechts 13 miljoen aangeboden, zodat Ecuador besloot om toch maar tot exploitatie over te gaan, waarna in 2016 de eerste olie vloeide. De rijke landen willen simpelweg niet over de brug komen. Toch besloot een meerderheid van de bevolking in een referendum in 2023 om de olieproductie in één olieveld in het park te stoppen. Prompt verlaagde Fitch, dat landen financiële ‘ratings’ geeft, de kredietwaardigheid van Ecuador. De bevolking kreeg straf van de internationale financiële gemeenschap.

De CO₂-uitstoot zal in het mondiale Zuiden blijven stijgen, de natuur zal verder worden aangetast. Dat is de uitkomst van deze analyse.

Wij zijn energiejunkies. Dat was niet altijd zo. De prachtige huizen in de Amsterdamse binnenstad doen misschien vermoeden dat iedereen het goed had in de ‘Gouden Eeuw’. Maar het was slechts een kleine elite die qua consumptie uitstak boven een massa mensen met een pover bestaan. Het gros van de mensen zat op een heel laag energieniveau en dat bleef nog heel lang zo.

Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen er volop apparaten in huis, te beginnen met een (nog ouderwets heen en weer draaiende) wasmachine en een koelkast. De auto moest toen zijn intrede grotendeels nog maken en eenvoudige computers kwamen er pas in jaren 1980. Het ging niet alleen om pure consumptie. Mensen konden opklimmen op de sociale ladder. Er was politieke stabiliteit. De staat investeerde stevig in infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en een sociaal vangnet (AOW en WAO). Klassenconflicten werden hierdoor gesmoord. Het was een coöperatief succesverhaal.

Maar vanuit ecologisch standpunt was het geen succesverhaal. Het energieverbruik explodeerde. En toen de groei in het Westen afvlakte, namen onder andere Japan en China het stokje over.

Figuur 3: De (exponentiële) groei van de economie van China vanaf 1990.

Ruim de helft van onze economische activiteit mondt uit in iets wat geconsumeerd wordt (in de VS is dat tweederde) en die productie moet dus steeds opnieuw plaatsvinden. Hoe welvarender een land, hoe hoger het energieverbruik is (al is een deel daarvan vaak uitbesteed aan landen als China). We kunnen ons niet meer indenken hoe het zonder zou moeten. Zo komen we uit bij onze rol als consument. Waarom willen wij altijd maar meer consumeren?

Een eeuw of wat geleden hadden mensen nog helemaal geen behoefte aan meer spullen als hun inkomen omhoog ging. Liever gingen ze wat minder werken. De cultuur moest veranderd worden om ons consumeren aan te leren. Dat was de cultuur van de kapitalistische moderniteit, die berust op individualisme en het idee dat consumeren een uiting is van verworven vrijheid en het aftroeven van de ‘buren’. Zoals we al eerder zagen is de verkoop van almaar meer goederen en diensten uiteindelijk de basis van zowel de economie, de staatsbegroting en het sociale weefsel van die kapitalistische moderniteit. Die maatschappij is toch zeker superieur aan alle andere? De keuzevrijheid van de consument mag op geen enkele manier ingeperkt worden; dat zou een aantasting van zijn of haar persoonlijke vrijheid zijn.

Die cultuur zit nu de ecologie in de weg, want een inperking van de CO₂-uitstoot is zo een aanval op ‘onze vrijheid’. Toch zal vanwege het klimaat óf de consumptie moeten minderen, óf de productie minder CO₂ moeten uitstoten.

Een enkeling heeft door hoe slecht we ervoor staan en beperkt zelf (soms vergaand) zijn of haar consumptie. Maar het gros van de mensen doet alsof er niets aan de hand is. De strijd tegen klimaatverandering gaat duidelijk niet gewonnen worden op het slagveld van de persoonlijke levensstijl. Consumptie gaat nooit alleen over het lenigen van materiële behoeften, het gaat om veel meer. Het is niet slechts een markering van eenieders sociale positie (in alle sociale klassen). Posities in de sociale hiërarchie staan formeel gesproken open. Men kan ‘opklimmen’. In de middeleeuwen wist iedereen dat zijn of haar maatschappelijke positie vast lag (een besef dat nog lang daarna doorsijpelde). Dat is nu omgedraaid. Een krantenjongen kan miljonair worden! Deze openstelling van de rangorde heeft in individuen grote krachten losgemaakt om te willen stijgen op de sociale ladder. Het streven is er alom en altijd.

Welke positie men inneemt wordt vooral gecommuniceerd door iemands inkomen of rijkdom, en in de daarbij behorende consumptiegoederen (huis, auto, en dergelijke) En hiermee wordt de consumptie losgekoppeld van de werkelijke basisbehoeften. De aandrang om te consumeren is de sociale component van de economische groeidwang van concurrentie in de markt. Niet meedoen verlaagt niet alleen iemands status, maar vergt ook een rechtvaardiging die mensen psychisch veelal niet aan kunnen.

Doe je niet meer mee, dan tel je niet meer mee. Zo is de rol van consument die van burger gaan overheersen.

Met het bestaan van zulke sociale mechanismen wordt de consumptie niet getemperd. De bedrijven, de staat en de burgers zetten elkaar ertoe aan. Het mag uit het oogpunt van een dreigende klimaatramp een zeer vreemd gedrag zijn, vanuit het oogpunt van de kapitalistische moderniteit is het juist heel vanzelfsprekend. Het consumentisme bestrijden is een kwestie van ecologisch lijfsbehoud, het consumentisme stimuleren is een kwestie van economisch lijfsbehoud.*

De bedrijven doen dat stimuleren met een gigantische marketing ter waarde van 1 biljoen dollar per jaar, meer en meer op sociale media – een aanpak die vrijwel onweerstaanbaar blijkt (zie ook aflevering 21 verderop). Iets als een staatsverbod op reclame om de consumptie te minderen is vrijwel ondenkbaar. Bedrijven moeten winst maken, de staat heeft belastinginkomsten nodig en mensen moeten hun identiteit kunnen uiten. Ik herhaal het hier nog maar een keer.

Ook een hoge accijns heffen op bepaalde luxe producten (SUV’s bijvoorbeeld) zit er niet in. De regering heeft (in april 2025) juist een aantal klimaatmaatregelen opgeheven en ze wil ook af van de koolstofheffing. De politiek loopt liever weg voor een conflict met het bedrijfsleven of met haar burgers.* En ze subsidiëren liever iets dan dat ze dingen verbieden. Ze kiezen lang niet altijd de maatregel die het meeste oplevert, zo liet Donella Meadows ons zien in haar artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.

En dan heb je bij apparaten ook nog onnodige ingebouwde slijtage en het vrijwel onmogelijk maken van reparatie (wat we in aflevering 4 tegenkwamen); en je hebt een grote vleesconsumptie; en bij kleding heb je een snel veranderende mode van vaak slechte kwaliteit en een overproductie die mondiaal op 30 procent wordt geschat. En er is zoiets lulligs als op een paar plaatsen 130 mogen rijden (waarbij het stikstof en niet CO₂ is, dat maakt dat het niet op meer plaatsen kan). Het zijn stuk voor stuk zaken die de CO₂-uitstoot opjagen.

Maatregelen worden ook belemmerd door het verband dat er bestaat tussen consumptie en sociale ongelijkheid. Beckert laat dat zien aan de hand van de verschillen in CO₂-uitstoot, zowel tussen landen als erbinnen. De gemiddelde aardbewoner stoot 4,7 ton CO₂ per jaar uit. Een Amerikaan zit op 16 ton, een Europeaan op 8 ton; een Nigeriaan op een halve ton. Dit is een weerspiegeling van de machtsverdeling in de wereld. Zo is het ook binnen landen. De armere helft van Europa zit op minder dan 5 ton per jaar, de rijkste 1 procent doet het niet voor minder dan 24 ton. De rijkste 20 mensen op aarde zitten op 8.200 ton per jaar.* Hoe rijker iemand is, hoe groter de uitstoot, dat is de vuistregel.

De uitstoot mag volgens de Verenigde Naties niet hoger zijn dan gemiddeld 2,5 ton per aardbewoner (bij de 2-gradengrens als limiet). Wij in Europa moeten dus naar hooguit een derde van onze huidige uitstoot. Om dat te bereiken moeten de allerrijksten eerlijkheidshalve zo’n beetje alles inleveren. Hoe ga je de machtigste mensen hun privé-jets, superjachten en mondiale levensstijl op laten geven?* Dat gaat niet gebeuren. De middenklasse wil zich ook maar al te graag blijven onderscheiden. En dan hoeft inperking voor het armere deel van de westerse bevolking natuurlijk al helemaal niet, net als dat geldt voor alle arme landen. Waarom zouden zij de last op zich nemen? Iedereen zit hier gevangen in het systeem.

Om dit te verdoezelen propageert men graag zaken als ‘anders reizen’ en ‘vergroenen’, en komt men met surrogaatoplossingen en beloften voor de toekomst. Hoe kwetsbaar al gedane beloften zijn, zien we in de geopolitiek. Europa moet nú ‘meekomen’ met de VS en China. Maar honderden miljarden per jaar meer investeren is een equivalent van evenveel meer energie verbruiken. En die investeringen zijn lang niet allemaal bedoeld om te verduurzamen, maar ook voor energievretende AI-ontwikkeling en bewapening. De vernietiging in oorlogen is natuurlijk het slechtste wat het klimaat en de natuur kan worden aangedaan.

Zo komt het dan toch aan op de consument: wil die de ommezwaai maken?* Zal de onderstroom ons de weg wijzen, of komt er misschien een ecologische beweging?

Met één goede daad of gewoonte stellen we ons geweten al gerust. Daarom zie je dat elektrische rijders vliegvakanties boeken, dat mensen met zonnepanelen hun huis vol apparaten hebben, en dat vegetariërs op andere punten onkritisch zijn.

De historische ontwikkeling van het kapitalisme kan worden geanalyseerd als een opeenvolging van economische beheersregimes. De koloniale tijd, de massaproductie en het neoliberalisme zijn er voorbeelden van. Deze regimes reguleren het besluitvormingsgedrag op basis van verwachtingen die we terugvinden in verhalen over de toekomst. Deze verhalen zitten ergens in tussen bedenksels en perfecte, complete kennis; ze vinden wel steun in internationale structuren. Zulke verwachtingen ten aanzien van komende socio-economische ontwikkelingen, in samenhang met regulering van bovenaf, verminderen de onzekerheid bij het bedrijfsleven en de politiek. Die ‘sturende verhalen’ scheppen een kader dat strategische besluitvorming richting geeft. Ze komen terug in de plannen van bedrijven, in macro-economische groeimodellen, en ook in sociale utopieën zoals ‘welvaart voor iedereen’. Ze geven richting aan private en publieke investeringen en aan onderzoeksprogramma’s voor technologische vooruitgang. Ze geven vorm aan politieke besluiten over de regulering van de financiële wereld; ze komen terug in politieke-partijprogramma’s, en ze beïnvloeden het gedrag van consumenten en kiezers. Aldus Beckert. Er is hier in mijn optiek sprake van paradigma’s.

De groeicijfers in de rijke economieën waren de laatste decennia niet florissant en investeerders hebben steeds meer moeite om projecten te vinden met weinig risico en een goede opbrengst. ‘Groene groei’ valt daarom te beschouwen als een aantrekkelijke verschuiving naar een nieuw socio-economisch regime, als een interessant verhaal. De kapitalistische economie vervelt opnieuw om in naam van ‘groen’, omkleed met allerlei mooie woorden, een flink deel van de investeringen, technologische innovatie en consumptie in de richting van ‘klimaatneutraliteit’ te brengen. Het is echter niet het in stand houden van onze natuurlijke basis, maar de nieuwe bron van winsten en de sociale legitimatie die groene groei voor het bedrijfsleven zo aantrekkelijk maakt. De schaal van groene investeringen zal daarom uiteindelijk zowel afhangen van het verwachte rendement voor investeerders, als van politieke meerderheden en consumentenvoorkeuren.

Het is niet zo dat de enorme schaal van de benodigde investeringen de financiële wereld afschrikt. Die schaal is voor bedrijven juist beloftevol. Ze willen er op tijd bij zijn. Toch komt er zonder steun van de overheid van zo’n nieuw groen regime niets terecht. Aan zichzelf overgelaten zijn de investeringen onhaalbaar. Denk aan het opzetten van een groene waterstofeconomie. In concurrentie met de fossiele sector moet die echt door overheidssteun in het zadel geholpen worden. De staat moet de ontwikkeling van de benodigde technologie financieren; fossiele businessmodellen duurder maken; en een lange-termijn-kader voor groene technologieën creëren om de machine van privé investeringen in die nieuwe sector aan de praat te krijgen. Belastingvoordelen en regulering moeten zo opgezet worden dat de sterkst mogelijke ondersteunende coalitie voor een groene transitie gevormd kan worden. De staat moet de procedures om te mogen starten bekorten, voortmaken met planning en ervoor zorgen dat voldoende grondstoffen en arbeidskrachten beschikbaar zijn. En er moet voor worden gezorgd dat er ook een markt komt voor groene producten, hetzij door financiële steun, of omdat het ‘beter voelt’.

Beckert constateert vervolgens dat volgens economen de beprijzing van CO₂-uitstoot het perfecte middel is om hiervoor in te zetten. En hij stelt dat dit vanaf 2005, toen Europa hiermee begon, om allerlei redenen min of meer mislukt is. Slechts 45 procent van de bedrijven valt onder dit Emissions Trading System; er zijn veel te veel vrijstellingen verleend met bovendien allerlei opties om de boel te omzeilen; de transportsector en de bouw hoeven pas in 2027 aan te sluiten; en de rest van de wereld doet niet mee. Ik ga dat hier niet zo precies uitwerken als Beckert doet. Laat het voldoende zijn te constateren dat dit systeem tot nu toe niet werkt. We kunnen ook zien dat in het nieuwe politieke klimaat de focus verslapt (de aanpak van de regering-Biden ging in de VS overboord) en er voor het bedrijfsleven een nieuwe investeringsbron is geschapen: de uitbreiding van de defensie. En die zal het klimaat eerder fnuiken dan helpen.

En als we dan ook zien dat ontkoppeling niet werkt, dan weten we het eigenlijk wel: de Green Deal zal hooguit de klimaatverandering wat vertragen, maar zeker niet tegenhouden.*

Hier eindigt de bijdrage van Jens Beckert. Maar er is toch nog iets wat we moeten behandelen, namelijk het ontstaan van ict-monopolies.

Met big tech* is er in deze tijd een machtsconcentratie ontstaan die met een exponentiële groei van het elektriciteitsverbruik het redden van het klimaat een extra dimensie geeft waar we momenteel niet tegen zijn opgewassen.* Volgens Reijer Passchier, hoogleraar digitalisering en de democratische rechtsstaat aan de Open Universiteit, is er sprake van een historische verschuiving: we gaan terug naar de middeleeuwen.* ‘Toen bezat de adel de grond,’ zegt hij in een interview in de Volkskrant. Dat was ‘het belangrijkste productiemiddel van die tijd.’ De leenheren die het volk de grond lieten bewerken, waren niet volledig de baas, want je had ook nog de macht van de koning en de steden, maar ze hadden wel veel te vertellen. 99 procent van de bevolking had juist niks te vertellen. Die waren zeer afhankelijk van de leenheren. Passchier zegt: ‘We leven nu alweer grotendeels in zo’n systeem. Het productiemiddel is nu niet grond, maar hoogwaardige technologie. Het eigendom daarvan ligt bij enkelen.’

Het is nu erger, want de nieuwe aristocratie staat nog verder af van de gewone bevolking dan toen. In de middeleeuwen kon je nog met je hooivork naar die grondbezitters toe. Bovendien waren dat gewoon mensen. Nu heb je deels ook te maken met rechtspersonen, namelijk bedrijven, die niet doodgaan en ver weg zitten, in Silicon Valley en misschien in de toekomst in de ruimte. Dus ook het verantwoordingsmechanisme van die aristocratie is veel zwakker dan in de middeleeuwen.

Om te begrijpen hoe dit zo is gekomen, moeten we teruggaan naar de Franse Revolutie. Daarop werden ‘nieuwe eigendomsverhoudingen en dus machtsverhoudingen vastgelegd in het recht. Dit eigendomsrecht zou ook gewone burgers de mogelijkheid geven om eigendom te verwerven, en daarmee een zekere economische autonomie – die als voorwaarde wordt gezien voor politieke autonomie. Dat werd het fundament voor de individuele mensenrechten die de revolutie had geïntroduceerd.’

Het eigendomsrecht heeft dit ideaal ‘hooguit gedeeltelijk verwezenlijkt, omdat er na de introductie ervan enorme nieuwe ongelijkheid ontstond. Tegelijkertijd hadden ondernemers er last van, omdat het moeilijk was om hun privévermogen af te schermen van hun onderneming. Dat hinderde de industriële revolutie, of althans, de belofte om op grote schaal goedkope producten te gaan produceren. De list die daar op werd gevonden is de kapitaalvennootschap, in Nederland de BV en de NV, die in 1860 werden geïntroduceerd.’

‘Vergeet de stoommachine, internet, AI,’ zegt Passchier, ‘de kapitaalvennootschap is verreweg de belangrijkste uitvinding van de moderne tijd. Zij legde de basis voor de wereldorde die we nu zien, met alle voor- en nadelen van dien.’

Dat komt zo: ‘Het biedt ondernemingen de mogelijkheid rechtspersoon te worden en aandelen uit te geven, met beperkte aansprakelijkheid. En het creëert daarmee ongekende mogelijkheden om kapitaal te concentreren en dus weer controle en beschikkingsmacht te verkrijgen over de productiemiddelen, over technologie.’

Aanvankelijk was het toezicht veel strenger dan nu. ‘Er waren allerlei verantwoordingsmechanismen ingebouwd. Zo werden de statuten van een bedrijf vooraf gecontroleerd door de staat. Je mocht geen verdienmodel hebben dat per definitie al in strijd was met publieke waarden. Over sociale media, vermoedt Passchier, hadden ze in de 19e eeuw misschien wel gezegd: ‘dit is zo strijdig met het fundamentele recht op privacy, sorry, hier krijg je geen toestemming voor.’

‘Maar die eisen werden aan het eind van de 19e eeuw losgelaten, om de kapitaalvennootschappen meer ruimte te geven. Er ontstaat dan internationale concurrentie om die bedrijven binnen te halen. En wanneer landen bedrijven gaan toestaan om zélf andere vennootschappen te bezitten, en landen elkaars vennootschappen gaan erkennen, is het hek van de dam. Want dan krijg je de holdings, de internationale conglomeraten, de multinationals die we vandaag de dag kennen.’

En dan moeten de techbedrijven nog komen. Lees daarover in de volgende aflevering. Maar de driehoek uit aflevering 8 is hier al scheef getrokken.

‘Het is zelfs zo dat vandaag de dag multinationals juridisch gezien eigenlijk niet bestaan,’ zegt Passchier in de NRC. Het zijn conglomeraten van soms wel duizend kapitaalvennootschappen, een hele economie op zichzelf. Ze hebben vrijwel oneindige mogelijkheden zich strategisch te structureren, zich te verplaatsen, landen tegen elkaar uit te spelen, te schuiven met winsten, schulden, octrooien en goederen, om te profiteren van lage lonen hier en lage belastingen daar, en zo min mogelijk bij te dragen aan de algemene middelen. Zeker vanaf de jaren negentig krijg je een hyperglobalisering, en wordt het lastiger bedrijven te beheersen.

De digitalisering beloofde aanvankelijk dat alles anders zou worden. Vrije informatie, openheid, democratisering, de burger aan de macht. Maar de vrijplaats die het [internet] even was, werd al gauw overgenomen door enkele spelers die heel snel heel grote bedrijven werden. De romantiek van een bedrijfje dat begon in de garage heeft ons te lang zand in de ogen gestrooid, want het werden vlotweg multinationals waar een grote machtsconcentratie plaatsvond, bedrijven die nu zelfs een bedreiging voor de rechtsstaat vormen. Volgens Passchier komt dat door vijf eigenschappen:

‘Ten eerste de netwerkeffecten. Iedereen wil op hetzelfde platform zitten. Want daar vind je je familieleden, vrienden, collega’s, daar voel je je thuis. Daardoor ontstaan snel monopolies. In het kapitalisme heb je sowieso het effect dat de rijken rijker worden. Bij tech wordt dat extreem: the winner takes all.

Ten tweede de schaalvoordelen: virtuele machines en de data waarop die draaien kun je tegen lage kosten vrijwel eindeloos kopiëren. Mede daardoor zijn de winstmarges van succesvolle digitale bedrijven zo hoog.

Ten derde de verder vervagende grenzen. Digitale bedrijven kunnen zich gemakkelijker ergens vestigen en weer vertrekken [dan bedrijven met fabrieken].

Ten vierde creëren deze bedrijven een informatie-overvloed, met zoveel ruis en trivia dat politici en burgers in de waan van de dag worden getrokken en het lastiger wordt achterliggende patronen te zien.

En tot slot de snelheid. Move fast and break things, schreef Zuckerberg ooit. Zo kun je wetgevers voor zijn. Voordat je het weet heb je GoogleMaps of ChatGPT en kun je niet meer zonder.’

Als puntje bij paaltje komt bepalen de machtsverhoudingen in wat voor wereld we leven. Onze grondwet is uiteindelijk slechts inkt op papier. De grote techbedrijven hebben de democratische staat op feodale wijze aan zich onderworpen, zo zegt Passchier in het interview met de NRC. Juridisch gezien is de staat nog steeds de baas, want alleen de staat kan bindende regels voorschrijven. ‘Maar institutioneel gezien is er een enorm verval, gaan we terug naar een systeem dat we juist eeuwenlang bevochten hebben. Het monopolie van de soevereine staat om wetten te maken, wordt ondermijnd op een wijze die misschien nog wel ingrijpender is dan wat er in de middeleeuwen gebeurde.’

Vergeleken met staten hebben ‘bedrijven natuurlijk geen eigen territorium, geen geweldsmonopolie en geen bevolking. Maar ze hebben wel een zekere wetgevende macht. Bijvoorbeeld als ze bepaalde investeringen doen, of bepaalde standaarden vaststellen, of besluiten nemen die grote gevolgen hebben voor hun klanten. Daarmee maken ze in feite eenzijdig regels die dwingend zijn voor anderen, zonder dat die anderen daarover kunnen meebeslissen. Daarnaast ontstaat er een pseudo-rechtsprekende macht. Als Facebook content van je verwijdert, kun je in beroep gaan bij het ‘oversight board’. Dat is een soort rechtspraak. En bovendien zijn deze bedrijven financieel gezien veel groter dan veel staten.’*

Big tech laat zich geen klimaatregels opdragen. De staat is tamelijk machteloos en loopt voortdurend achter de feiten aan. Het is geen goed vooruitzicht.

In deze ‘feodale verhoudingen’ kunnen staten veel van hun functies niet meer goed uitvoeren. ‘Ze hebben de grootst mogelijke moeite om sociale en ecologische voorzieningen aan burgers te leveren; en om hen te beschermen, niet alleen tegen elkaar, maar ook tegen bijvoorbeeld vervuiling van grote bedrijven, of tegen de exploitatie door die grote bedrijven via apps, ook van kinderen.’

Middeleeuwse leenheren droegen nog een bepaalde zorg voor hun leenmannen. En die leenmannen wisten hen in uiterste nood (met hun hooivorken) dus ook te vinden. Maar in het techfeodalisme van nu ontbreken nabijheid en verplichtingen. Het eigendom van technologieën is in handen van enkelen. Burgers staan relatief machteloos tegenover de nieuwe aristocraten, die wel steeds meer onze levens en democratieën beïnvloeden. Algoritmen bepalen bijvoorbeeld welke informatie mensen te zien krijgen, met welke debatten ze in aanraking komen en welke mores daarin worden beloond: schelden of nuance. En denk aan de invloed van bijvoorbeeld TikTok op verkiezingen.

‘Eigendom heeft een absoluut karakter gekregen. Wie iets bezit hoeft in beginsel daarover geen verantwoording af te leggen aan anderen. Dat volgt uit dat moderne eigendomsrecht. Daarmee staan degenen zónder eigendom nog veel zwakker dan de leenmannen van vroeger.’

Onvermijdelijk komt nu de vraag op: kun je Big Tech in toom krijgen? Daar heeft Passchier een paar rake opmerkingen bij.

De manier waarop we het nu reguleren, houdt onvoldoende rekening met het rechtsstelsel dat Big Tech mogelijk heeft gemaakt; het ondernemingsrecht, het eigendomsrecht en internationaal privaatrecht. Die vormen de grondslag van de macht van Big Tech. Zonder dat recht kunnen die bedrijven niet bestaan. Ze bepalen het private karakter en ze maken en legitimeren de omvang van die bedrijven. Het rechtsstelsel bepaalt de ongelijke machtsverhoudingen. Dus je reguleringen daarop baseren, dreigt die grote bedrijven alleen maar in de kaart te spelen.

Regels, bijvoorbeeld de Europese verordeningen als de AI-wet en de Digital Markets Act, zijn zó complex dat start-ups afhaken en alleen bedrijven met enorme juridische afdelingen er iets mee kunnen. Als je de machtsverhoudingen in stand laat, en ook de structuren waar die machtsverhoudingen uit voortkomen, dan loop je met deze regels het risico dat je concurrenten van Big Tech harder raakt dan Big Tech zelf.*

Het gaat in de politiek nu vooral over het begrenzen van mensen, van migratie. Maar de vrijheid van kapitaal is een groter probleem, want die heeft een veel grotere impact op de samenleving. Die bedrijven berokkenen meer schade aan de democratische rechtsstaat dan migratie van mensen doet. Dus moet je grenzen stellen aan kapitaal: dan wordt het moeilijker voor heel grote bedrijven om internationaal met kapitaal te schuiven. Dan hoop je dat staten of de EU meer controle krijgen over wat er op hun territorium gebeurt en dat ze dan dus ook wetten effectiever kunnen handhaven. Zulke grenzen waren er ook, maar zijn vooral vanaf de jaren negentig grotendeels afgeschaft onder het mom van vrijhandel.

En, zo begint het Volkskrant-interview: Je kunt de leeuw niet verwijten dat hij de gazelle opvreet. Waarbij de leeuw het techbedrijf Meta van multimiljardair Mark Zuckerberg is, en de burger de weerloze gazelle. De brutaliteit van Zuckerberg om niet alleen haatdragende berichten gewoon (weer) toe te laten en Europa die dat wil voorkomen de les te lezen, is volgens Passchier gewoon de aard van het beest. Die ware aard is dat de grote multinationals op welhaast pathologische wijze streven naar winst en macht.*

De volgende technologische stap lijkt het tijdperk van AI en Metaverse te zijn; met zijn ongeremde groei een nieuwe fase in de richting van een klimaatcrisis.

NIAS-onderzoeker Wijnand IJsselsteijn* praat ons ten slotte bij over Artificiële Intelligentie (AI): ‘De vraag is niet alleen hoe we AI gebruiken, maar vooral wat voor wereld AI creëert – en voor wie. Wiens wereldbeeld wordt gemodelleerd, en wiens werkelijkheid wordt gemarginaliseerd.’ Het zijn geen neutrale tools, ze sturen ons aan, direct en indirect doordat hun resultaten op internet voortleven. Hun manier van kijken en betekenisgeving raakt ‘steeds dieper verankerd in onze kennisbronnen, en uiteindelijk in ons eigen denken. … We stevenen af op een technologische lock-in, op een winner-takes-all-scenario.’ We moeten volgens IJsselsteijn haast maken om dat te voorkomen.

We staan intussen ook met een been in de wereld van de Extended Reality (XR).* Er is dan sprake van ‘een vervaging van grenzen tussen werkelijkheid en fictie. In die zin heeft de samenvloeiing van AI en XR de potentie om onze ervaringswereld zelf te vormen op manieren die diep ingrijpen in ons gevoel van realiteit en agency.* Het is geen plaatje meer waar je naar kijkt, of een verhaal dat je leest – het is een wereld waarin je aanwezig bent, belichaamd; waarin je zelf een rol speelt en de gebeurtenissen jou direct aangaan of overkomen.Ik zie’, zegt IJsselsteijn, ‘een afnemende ruimte voor duiding – de afstand en rust die nodig is voor menselijke interpretatie en kritische reflectie. Wanneer AI en XR steeds overtuigender onze sociale en fysieke realiteit simuleren en beïnvloeden, vergt het actieve inspanning om ‘eigenmacht’ te behouden en niet meegezogen te worden in gepersonaliseerde, algoritmisch vormgegeven werkelijkheden.’

Zo komen we bij het begrip ‘metaverse’. ‘Er bestaat nog niet echt een eenduidig beeld van wat de metaverse is,’ zegt IJsselsteijn, ‘maar in de kern verwijst de term naar een netwerk van digitale omgevingen waarin fysieke en virtuele realiteit steeds verder in elkaar overvloeien, en waarin mensen sociale interacties kunnen aangaan, met de avatars van andere gebruikers, met kunstmatige AI-agents, of met een mix daarvan.’ Ik zie het ‘als een gradueel proces waarin digitale lagen steeds verder versmelten met onze fysieke wereld.’

‘Met de brede beschikbaarheid, betere kwaliteit en relatief lage kosten van Virtual Reality (VR) en Augmented Reality (AR) kunnen steeds meer mensen virtueel belichaamd worden en digitaal getransformeerde versies van zichzelf ervaren, met onbekende effecten op ons zelfbeeld, onze relaties en onze perceptie van wat echt is. De psychologische impact hiervan is moeilijk te overschatten.’

Zijn Stanford-collega Jeremy Bailenson verwoordt het zo: ‘Het psychologisch krachtigste medium in de geschiedenis krijgt een alfa-test in de praktijk, niet in een academisch laboratorium, maar in huiskamers over de hele wereld.’

Bij de manier waarop digitale omgevingen steeds geraffineerdere methoden ontwikkelen om gebruikers te beïnvloeden is sprake van hyperbeïnvloeding, een belangrijk onderzoeksterrein van Wijnand IJsselsteijn. Hij zegt daarover:

‘Dit gaat verder dan traditionele reclame of nudging: de metaverse biedt de mogelijkheid om omgevingen te creëren die zo overtuigend en meeslepend zijn dat ze onze perceptie van de realiteit en waarheid actief kunnen vormgeven. Daarnaast delen we als gebruikers, dankzij de trackingtechnologie die inherent is aan XR (bijvoorbeeld het meten van de kijkrichting, lichaamshouding, of ander non-verbaal gedrag), grote hoeveelheden gedetailleerde persoonlijke gedragsdata. Deze data zijn per persoon uniek identificeerbaar – een soort kinetische handtekening op basis van uniek persoonlijke spatiotemporele bewegingspatronen – en bevatten potentieel veel relevante informatie rondom iemands psychologisch profiel en gedragsvoorkeuren. Neem dit samen – veel persoonlijke informatie per gebruiker, en een medium met ongekende psychologische impact – en dan beschik je over de ingrediënten van de ultieme beïnvloedingsmachine. Het is geen wonder dat Meta hierin investeert – het is de natte droom van elk online marketingbedrijf.’*

Wordt deze AI-droom realiteit,, dan is de tegenmacht van overheid en burger misschien wel helemaal gebroken, met alle gevolgen voor het milieu. Of zou ‘vervreemding’ toch tot een revolte kunnen leiden?

Bij marxisten ‘vervreemdt’ de arbeider het gebruik van zijn of haar arbeidskracht voor een bepaalde tijd aan de kapitalist tegen betaling van een loon. Gedurende die tijd eist de kapitalist loyaliteit van de arbeider en arbeiders wordt gevraagd het kapitalistische systeem te vertrouwen als het beste systeem om welvaart en welzijn voor iedereen voort te brengen. Er is sprake van een ongelijke ruil, maar de arbeider heeft hem nodig voor zijn levensonderhoud.*

Werken is niet alleen maar het scheppen van economische welvaart, er zit vanouds ook zelf-creatie in.* Van groeien in je werk is in heel veel banen geen sprake meer. Er zijn veel te veel geestdodende ‘shitjobs’. Geeft alleen werk met complexe taken sommigen van ons nog bevrediging? Velen raken mentaal ‘uitgecheckt’. Als een passieve psychologische term houdt vervreemding zo een verlies in van verbondenheid. Het wordt ervaren en geïnternaliseerd als een gevoel van verdriet en rouw om een onbeschrijflijk en onherstelbaar verlies. Als een actieve psychologische toestand betekent het boosheid en vijandigheid vanwege een gevoel van onderdrukt, gekwetst en beroofd te worden, en van woede en vijandschap, met soms een uithaal zonder een duidelijke reden of jegens een redelijk doelwit, dus tegen de hele wereld. Dat alles nu gericht is op commerciële, individuele behoeftenbevrediging maakt het er niet beter op.* Die overdracht van zeggenschap tussen de producent en de consument breidde zich steeds verder uit, soms zonder dat we het door hadden. We zagen vanaf aflevering 17 van het artikel ‘Kroniek 4: Te laat – De hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting, dat de mens in de digitale wereld niet alleen meer consument is, maar in zijn ‘vrije tijd’ ook gratis produceert ten behoeve van big tech. Ik lees intussen in de krant dat zelfs tien uur schermtijd onder de jeugd tegenwoordig geen uitzondering meer is!* Dat is buiten de lesuren op school dus eigenlijk altijd. Zelfs de schermtijd van veel kleuters is griezelig groot geworden. De jeugd is soms zo verslaafd aan het scherm dat er slaapstoornissen en misschien evolutionair nieuwe vormen van ontwikkeling uit voortvloeien. Het werkt heel individualiserend, ieder in zijn of haar eigen cocon, waarbij de basis waarvan we afhankelijk zijn – de natuur, en onze meest wezenlijke behoeften, zoals dingen samen doen – uit beeld verdwijnt.* De manier waarop we verleid worden tot koopjes is bijna diabolisch. Neem webwinkel Temu: ‘Temu werkt als een gokkast. Letterlijk als een gokkast. In de webwinkel draaien gebruikers aan een virtueel roulettewiel voor kortingen en deals. De app toont allerlei digitale cadeautjes die, als je er op tijd op klikt, kortingen geven op aankopen. Deze webshop, de snelst groeiende ter wereld, draait op allerlei slimme psychologische trucs die het shoppen bijna onweerstaanbaar maken. Het speelt in op FOMO – fear of missing out, de angst om iets mis te lopen. Met allerlei tellertjes en icoontjes presenteert de webshop tijdelijke aanbiedingen. Het resultaat? Je haast je om aankopen te doen, bang dat je die ene korting mist. En de consumptie van het gekochte product laat al heel snel een leegte achter, die je wilt vullen door nieuwe producten te kopen. Zo blijven mensen terugkomen.’* En dan is er nog de groei van een heel scala aan extremistische internetgroepen, vaak verklaard als een logische uiting van die gevoelde onmacht en frustratie. Maar onderzoekster Julia Ebner legt de nadruk anders*: ‘Het is de groepscohesie en de sociale dynamiek die er vaak veel meer toe doet dan de ideologische indoctrinatie, en die kan bijdragen aan ‘gestapelde radicalisering’ die grotere delen van de bevolking kan aansteken. Een goed voorbeeld is de witte nationalistische Generatie Identiteitsbeweging die recent met succes hoog opgeleide mensen wist te mobiliseren. Politiek extremisme zit niet langer aan de zijlijn of alleen bij socio-economisch marginale groepen. … Wat me schokte was hoeveel geradicaliseerde jongeren ik tegenkwam, veel van hen nog geen achttien. Dat zijn er de afgelopen jaren alleen maar meer geworden, geven de cijfers aan. … Wat hen bewoog? De meesten zochten een thuis, wilden ergens bij horen. Ze bevonden zich in een identiteitscrisis, waren op zoek naar gelijkgestemden. … Ik kwam mensen tegen uit verschillende lagen van de maatschappij. Wat ze gemeen hadden, was dat ze de wereld zoals die zich aan hen voordeed radicaal in twijfel trokken en ook de rol die ze daarin te spelen hadden. Sommigen van hen hadden ook geestelijke gezondheidsproblemen, en dan vooral degenen die uiteindelijk verder radicaliseerden.’ Als je zo weinig van jezelf over hebt, geef je je dan maar volledig over. Het is de vervreemding ten top.

Eerst leverden we onze economische zeggenschap in. Daarna werden we individualisten die zich niet meer bezighielden met de gemeenschap. Vervolgens werden we producenten (gemaakt) om big tech aan hoge winsten te helpen. En nu dreigen we van afstand bestuurde robots te worden. Wat gebeurt er dan met het paradigma? Daarover nog een laatste aflevering.

Het is goed om ten slotte in termen van systemen en paradigma’s nog even te recapituleren wat we gezien hebben. Het artikel begon met het klimaatsysteem. Onder invloed van de mens is dat aan het veranderen, maar vanuit systeemoogpunt is dit gradueel. (Het is Gaia en het blijft Gaia.) De klimatologen die dit systeem bestuderen zijn het onderling voldoende eens om bij hun theorieën van een paradigma in de klassieke zin van Thomas Kuhn te kunnen spreken: een algemeen aanvaarde set overtuigingen, theorieën en methoden binnen een wetenschappelijk discipline. De kritiek van de klimaatsceptici wordt wetenschappelijk niet serieus genomen. Tegelijk erkennen de klimatologen natuurlijk wel dat er nog heel veel is dat ze niet goed begrijpen; er is sprake van een normale wetenschappelijke leest van bevragen en onderzoeken.

Vervolgens bekeken we (zij het in sociologische zin), veel uitgebreider, het kapitalistische economisch systeem. Ook dat kan gradueel veranderen, maar blijft intussen als systeem overeind. In zijn huidige vorm krijgt het hier de naam ‘kapitalistische moderniteit’. Hier zijn het de economen die het systeem bestuderen en de meesten onder hen hangen ook een paradigma aan, namelijk dat van de neoklassieke economie. De in dit artikel besproken analyse van wederzijdse beïnvloeding tussen de economie, de politieke sfeer en het publiek krijgt in principe hun instemming. De neoklassieke economie wordt op zuiver wetenschappelijke gronden ook heftig bekritiseerd. Dat doet bijvoorbeeld Steve Keen in het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit.

Dit economische paradigma wordt ook gedeeld door de politiek, het bestuur, de media en het publiek. Maar daarmee is het meer een wereldbeeld geworden. Een wereldbeeld is veel breder en gaat over de algehele perceptie en interpretatie van de wereld door een individu of groep. Een wereldbeeld omvat overtuigingen, waarden, normen en gevoelens over de wereld en de plaats van de mens daarin. Het is breder en minder gestructureerd dan een wetenschappelijk paradigma en kan beïnvloed worden door cultuur, religie, opvoeding en persoonlijke ervaringen.

De vraag bij het paradigma in deze bredere zin van wereldbeeld is nu wat dan eigenlijk het heersende paradigma is. Is dat de overtuiging dat ‘we’ voor consumptie, gemak en bevrediging oneindige groei op een eindige planeet kunnen of moeten nastreven? Of is de kern ervan gelegen in de mythologie van de menselijke suprematie – de mythologie dat de aarde (of, vooruit, het hele universum) geschapen is voor de mens en dat de mens geschapen is om de ‘rentmeester’ te zijn over de schepping, of deze te bedwingen en erover te heersen?

Jens Beckert stelt dat er een systeembotsing plaatsvindt, waarbij het economisch systeem straks, maar nu nog niet, in de tang zal worden genomen door het klimaatsysteem. Tal van klimatologen, en hen volgend tal van maatschappelijke figuren, en zelfs al heel wat economen, zien dat probleem aankomen en waarschuwen ervoor. Ze stellen dat het economisch paradigma niet meer deugt. Maar volgens Jens Beckert is die stem nog veel te zwak om het economisch systeem aan te tasten. Die aantasting zal niet van kritiek, discussie of actie komen. Op basis van paradigmaverzwakking hoeven we het stoppen van klimaatverandering voorlopig niet te verwachten.

Het zou natuurlijk kunnen dat steeds meer mensen die niet meer in het heersende sociale paradigma geloven wakker worden, en het actief gaan verwerpen. Dan zou er zo’n spanning kunnen ontstaan tussen het economisch systeem en het afbrokkelende maatschappelijk paradigma, dat dit systeem op zeker moment mee moet bewegen. We mogen hierover best speculeren. Dan kun je verwachten dat paradigma’s werken totdat ze (ineens) niet meer werken. En dan pas worden ze zichtbaar! Er zijn honderden boeken geschreven over het succes van het christendom, maar pas sinds de 19de eeuw. Daarvoor was dat succes zo vanzelfsprekend dat het geen uitleg behoefde. Er zijn nauwelijks boeken over waarom de industriële revolutie zo’n succes is geworden. Waarom? Omdat dat succes vanzelfsprekend geacht wordt. Die boeken gaan pas verschijnen op het moment dat ‘we’ ons achter de oren gaan krabben en ‘ons’ gaan afvragen wat de prijs is die we voor dat succes hebben betaald. Voordat paradigma’s kunnen veranderen moeten ze dus eerst zichtbaar worden en ze worden pas zichtbaar wanneer ze niet langer vanzelfsprekend zijn.

Het paradigma schimmelt waarschijnlijk al flink, maar nog in het verborgene en zolang we dat niet zien, maken we ons nog niet druk. Hieraan zitten nog tal van andere facetten, die we in de opeenvolgende artikelen van deze serie zullen bekijken. Om te beginnen met het vrolijker stemmende thema van ‘wederzijdse hulp’.