De vooruitziende blik

JAN VAN ARKEL
Inleiding bij de website

Caspar David Friedrich (1774-1840), Morning in the Mountains * 1822, Hermitage

mistige weg
.

Stel u voor, het is ’s avonds laat en u raast in uw auto in dichte mist over een stille weg.* Uw koplampen zijn wel sterk, toch kunt u niet veel zien, want de mist weerkaatst de lichtbundels. Er lijkt een muur van wit licht bewegingsloos voor uw voorruit te hangen.

De motor gromt. U wéét dat u hard rijdt, maar zo voelt het niet. Want hoe goed u ook door die witte muur probeert te kijken, er valt nauwelijks iets te ontwaren. Toch rijdt u vol zelfvertrouwen. Deze weg is immers recht en zonder zijwegen. En zo laat in de avond is er weinig kans op tegemoetkomend verkeer.
Is dit verstandig gedrag? De meeste mensen zouden zeggen van niet. Er kan van alles mis gaan – toch een scherpe bocht, een hert, of een auto met pech op de weg. Met grote snelheid door de mist scheuren is niet verstandig. Maar het is precies wat we vandaag de dag aan het doen zijn.

De weg is de lijn van de tijd die zich eindeloos voor ons uitstrekt, vanuit het verleden achter ons naar de toekomst voor ons. We vliegen vooruit, gevangen tussen wat geweest is en wat komen gaat. Om het verleden bekommeren we ons niet erg, ook al vangen we in onze achteruitkijkspiegel, half verborgen in de mist, af en toe iets op van vroegere ongelukken.

Het zijn vooral die jaren voor ons, die we maar niet goed in beeld krijgen. De koplampen zijn als onze beste deskundigen en als onze beste voorspellende technieken, maar zij dringen slechts een klein eindje in de nevelsluiers door.

Er zijn paniekzaaiers die rampen in het verschiet zien. Andere mensen geloven dat ze, ondanks de mist, juist een redelijk idee hebben wat ze aan het doen zijn. De meeste mensen zijn trouwens enkel bijrijders op deze riskante rit. Ze willen wel afremmen, maar ze zijn te bang om de chauffeurs te storen, want ze hebben geen idee wat daarvan de gevolgen zullen zijn. Ook al wordt die angst steeds minder en gooien steeds meer mensen de kont tegen de krib.

Helaas is de weg voor ons in werkelijkheid niet recht en zonder obstakels. We zullen zeker voor verrassingen komen te staan. De afgelopen tijd is er al heel wat op ons afgekomen: de globalisering, de crisis, ongelijkheid, aanslagen, miljoenen mensen die op drift geraakt zijn. We merken dat de mensheid meer verknoopt is dan ooit tevoren. De veranderingen hebben een omvang en snelheid die we nooit eerder hebben meegemaakt. Je bent je baan niet zeker, (des)informatie overspoelt ons, vervuiling ontwricht ons klimaat, een (atoom)oorlog kan zomaar beginnen.

Velen van ons hebben het gevoel dat de zaak uit de hand loopt.

Komt er een sociaal-ecologische aardbeving…?

.

In deze website gaan we op zoek naar de tektonische spanningen onder het oppervlak van onze samenleving. Zijn er waarschuwingssignalen die ons echt iets zeggen over breuklijnen in de wereld? Daarvoor moeten we meestal niet bij de gangbare media zijn. Als samensteller van 4eco ga ik u artikelen van denkers presenteren die ik overal vandaan haal. Het is de combinatie van hun visies die ons het grotere plaatje moet tonen. Samen vertellen de artikelen een completer verhaal (ook al schreven de auteurs ze niet met die bedoeling).

Om de toekomst met gezond verstand tegemoet te kunnen treden, hebben we eigenlijk antwoorden nodig op de drie vragen uit de titel van deze inleiding: Wat moeten we weten? Wat kunnen we doen? Wat mogen we hopen?

*
Deze website concentreert zich in eerste instantie vooral op de eerste vraag. Want pas als je weet wat je moet weten (om te begrijpen wat er speelt), kun je nadenken over wat je moet doen. Anders pak je het al gauw verkeerd aan.

Deze website biedt dus in de eerste plaats basiskennis. Het is wat iedereen eigenlijk zou moeten weten. Het is ook een persoonlijk project, wat de nodige beperkingen meebrengt.

Ten eerste beperkt de website zich tot de vakgebieden uit de titel 4eco:

  • Ecologie
  • Economie
  • Energie
  • Ethiek (en de psychologie van de verandering)
  • Complexe systeemkennis, en kijkt de website naar de O van
  • Ontwrichting (die op Ondergang of Opbloei kan uitlopen, naar een samenleving die in elk geval totaal verschilt van de huidige).

Deze zes rubrieken bevatten artikelen die bestaan uit afleveringen (elk met een foto). (Het zijn dus steeds deze termen: rubriek, artikel, aflevering.)

Ten tweede komen mijn persoonlijke voorkeuren aan bod, en kan ik niet presenteren wat ik niet weet of ken. Het is wel een scherpe selectie uit een heel leven van lezen, wars van de waan van de dag en noodgedwongen tamelijk abstract. Het gaat om de grote lijn. En ik zal op zoek gaan naar de puzzelstukjes die lijken te ontbreken. Het is een werk in ontwikkeling.

Ten derde is er een sterke hang naar wat ik maar ‘ontwrichtingsanalyses’ zal noemen. Ik meen dat door het naast elkaar zetten van artikelen die om verschillende redenen analyseren waarom het fout gaat, er een scherper beeld ontstaat van de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Die nadruk wil niet zeggen, dat artikelen met pure (bijna waardenvrije) basiskennis ontbreken. Van ecologie komt u in 87 afleveringen de essentie te weten. Dat is zoals het in de natuur nu eenmaal is. Ook passen de meeste artikelen niet strikt in hun E-hokje, maar gaan juíst over de overlap van de thema’s, dus bijvoorbeeld over ecologische economie, of over de relatie tussen complexiteit en energie.

In de transitiebeweging (en elders) hanteert men de driedeling hoofd, hart, handen. Deze website concentreert zich voorlopig op het hoofd. Bij de ethiek komt het hart om de hoek kijken. De handen van ‘Wat kunnen we doen?’ en het hart van ‘Wat mogen we hopen?’ zullen er eerst nog bekaaid vanaf afkomen, ook al zijn deze twee even belangrijk als de hoofdvraag ‘Wat moeten we weten?’

… dát moeten we weten …

.

De tragedie van onze industriële beschaving is dat deze glorieert in haar bekwaamheid de zogenaamde buitenwereld haar wil op te leggen. Onze cultuur wil heersen over de natuur. Maar dat gaat niet. Wie ecologisch leert denken, ziet dat dit doel onuitvoerbaar is, want in strijd met universele wetten.

Onze exploitatie van de natuur is in feite gekkenwerk want de brute middelen die we inzetten zullen ons tenslotte vernietigen. De prestaties van het moderne leven waarop we het meest trots zijn, zijn helemaal niet wat ze lijken. Zo blijken bijvoorbeeld onze buitengewone agrarisch productie, verbluffende technologie, of gewoon de rijkdom van de ontwikkelde economieën kastelen te zijn, gebouwd op ecologisch drijfzand. Ze zijn op de lange termijn niet levensvatbaar. Ecologie toont ons de grote illusie van de moderne beschaving, namelijk dat onze ogenschijnlijke overvloed eigenlijk vermomde schaarste is, en dat de heerschappij over de natuur uiteindelijk een leugen is.*

De bevrijding van de mens van de natuur is een heldhaftige verdienste van onze beschaving maar ook een tragisch gebrek ervan. De technologische mens heeft de natuurlijke schaarste niet afgeschaft, en de natuurlijke grenzen zijn niet verlegd. Hij heeft zijn zaakjes slechts zo georganiseerd, dat de gevolgen van zijn uitbuiting van de natuur door anderen gevoeld worden. Andere soorten, andere plekken, andere mensen, andere generaties lijden onder de consequenties van het ecologische imperialisme van deze tijd. Nu het zover komt dat ook wij zelf de milieu-effecten aan den lijve beginnen te voelen, is duidelijk dat deze strategie gefaald heeft.

Wetenschappers – die zich gewoonlijk niet bekommeren om de ongelijkheid tussen mensen en graag over ‘de’ mensheid spreken – hebben gelijk als ze dit de tijd van de Grote Versnelling noemen.* De laatste vijftig jaar hebben ‘wij’ de aardse ecosystemen sneller en sterker veranderd dan ooit. De aarde zit middenin het zesde grote uitsterven met een aftakeling van ecosystemen op het land èn in de zee en de aarde warmt snel op. Deze grote versnelling heeft een exponentieel karakter. Onze maatschappijvorm is helemaal gericht op kwantitatieve groei. Het is nu zo erg dat het voortbestaan van de mensheid erdoor bedreigd wordt.

socio economic trends

earth system trends

Gelukkig kunnen we dit ook omdraaien. Want voor wie de universele wetten wil accepteren, zit er in de ecologie een ethiek vervat die het mogelijk maakt om het beste te bewaren uit wat de beschaving bereikt heeft. Als de mens van een vijand van de natuur in een partner ervan kan veranderen, kunnen we nog vele generaties voort en bereiken we met een eenvoudiger leven bovendien een hogere levenskwaliteit.* Die ethiek vloeit rechtstreeks voort uit de ecologische feiten van het leven: natuurlijke grenzen, evenwicht en onderling verband vertalen zich nu eenmaal in menselijke bescheidenheid, matigheid en verbinding (wat uitstekend past bij onze menselijke natuur). Maar daarvoor moeten we om te beginnen leren denken in systemen. Daarvan treft u hier alvast een voorproefje.

Want méér dan één aarde hebben we niet.

Een ‘eenvoudig systeem’, zoals een klok, kunnen we begrijpen door het te ontleden. Een opwindbare klok kunnen we uit elkaar halen en door alle onderdelen te bestuderen, kunnen we uitdokteren hoe de klok werkt. Het gedrag van de klok is het directe resultaat van de eigenschappen van zijn samenstellende onderdelen. Als de klok het niet doet, of als hij raar doet – hij loopt bijvoorbeeld achteruit – dan kunnen we dit toeschrijven aan een storing in een van zijn onderdelen.
Maar waar we voor onze toekomst mee te maken hebben, zijn geen eenvoudige, maar ‘complexe’ systemen. Denk aan het financieel systeem, het elektriciteitsnetwerk, het klimaatsysteem of een regenwoud, of gewoon aan onze samenleving. Elk systeem bestaat uit onderdelen die met elkaar in wisselwerking staan en die over een langere periode als geheel opereren. Maar in tegenstelling tot die klok beschikken complexe systemen over eigenschappen en gedragingen die niet naar één bepaald onderdeel herleid kunnen worden, maar enkel naar het systeem als geheel. Je kunt ze dus niet begrijpen op basis van hun onderdelen, want ze zijn niet ‘eenvoudig’.

De mens is een complex systeem. Neem een doorsnee volwassen man – laten we hem Jan noemen. Hoe goed we al zijn afzonderlijk lichaamsdelen – zoals zijn milt, zijn grote rechterteen of zelfs zijn voorhoofdskwabben – ook kennen, er blijven aspecten in Jans fysiologie, persoonlijkheid en handelingen die we daar niet uit kunnen afleiden. Zoals alle complexe systemen heeft Jan zogenaamde emergente eigenschappen: hij is meer en anders dan de som van zijn delen. Voorbeelden zijn het vermogen van Jans lichaam om zijn temperatuur te regelen, of Jans fascinatie voor eco. Zodra al die lichaamsdelen met elkaar verbonden zijn en op de juiste plek op de juiste wijze functioneren, zien we kenmerken en gedragingen optreden, waarop we vooraf nooit hebben kunnen anticiperen, zelfs niet met een totale kennis van al zijn afzonderlijke delen.

Complexe systemen die goed omgaan met hobbels of spanningen, noemen we ‘complexe adaptieve systemen’. Soms hebben kleine veranderingen in een complex systeem enorme gevolgen, terwijl grote veranderingen dan weer amper invloed hebben. Oorzaak en gevolg verhouden zich hier dus niet evenredig. Dit heet niet-lineair gedrag. We komen dit verschijnsel in het dagelijks leven voortdurend tegen, zelfs binnen relatief simpele systemen. Een licht duwtje tegen een lichtknop klikt het licht misschien nog net niet aan, maar een iets harder duwtje schakelt het helemaal van uit naar aan.

Niet-lineair gedrag kan gaan optreden zodra zich verstoringen of veranderingen in het systeem ophopen, hoe gering ze op zichzelf genomen ook zijn. Van buitenaf ziet alles er normaal uit, het systeem levert geen verrassingen op. Maar op een zeker punt kantelt het gedrag van het hele systeem naar een radicaal nieuwe toestand. Zulk gedrag wordt meestal een drempeleffect genoemd, of kantelpunt, omdat de transformatie optreedt wanneer een kritieke drempel – doorgaans ongezien en onverwacht – overschreden wordt. Met de ‘druppel die de emmer doet overlopen’, beschrijven wij in feite zo’n drempeleffect.

Jan zegt: kijk uit naar de drempels.

Drempeleffecten zijn als verschijnsel neutraal. Dat wil zeggen ze kunnen goed of slecht voor ons uitpakken. Het einde van de apartheid in Zuid-Afrika en de ineenstorting van de kabeljauwvisserij bij de Grand Banks zijn beide uitstekende voorbeelden van drempeleffecten, maar de eerste was voor veel mensen een positieve ontwikkeling en de tweede niet. De kredietcrisis vernietigde een economische waarde ter grootte van het bruto jaarproduct van de hele wereldeconomie. Toch waren er daarbij behalve verliezers ook winnaars.

Kantelpunten hebben een ontwrichtend effect in de zin dat de normale gang van zaken verstoord wordt. Volgens ecologen kunnen sommige soorten complexe systemen zich aan hun veranderende omgeving aanpassen door een cyclus van vier stadia door te maken: (1) groei, (2) ontwrichting, (3) reorganisatie en (4) vernieuwing. Daar hebben we een plaatje van, dat besproken wordt bij het later te plaatsen artikel Panarchie.  Dit algemene idee van een vierfasige cyclus gaat echter niet altijd op. Er is een zekere mate van ontwrichting nodig voordat reorganisatie en vernieuwing kan plaatsvinden, maar deze mag niet te ingrijpend zijn. De ontwrichting moet met andere woorden beperkt blijven. Anders volgt op ontwrichting geen reorganisatie, maar verarming –  een eenvoudiger en dus kwetsbaarder systeem komt in plaats van het complexe adaptieve systeem.

Panarchie

Figuur: De panarchie-cyclus kent vier stadia: groei, ontwrichting, reorganisatie en vernieuwing, die een soort 3d-figuur volgen.

Als we dit op onze samenleving betrekken, kán een beperkte ontwrichting een bron van immense creativiteit zijn – een schok waarbij er politieke, sociale en psychologische ruimte vrijkomt voor originele ideeën, daden, instituties en technologieën, die daarvoor ondenkbaar waren.

Zo maakte de diepgaande schok van de Grote Depressie tijdens de jaren dertig van de vorige eeuw voor president Franklin D. Roosevelt de weg vrij om cruciale hervormingen in de Amerikaanse economie door te voeren. Maar de recente kredietcrisis deed dat niet. Wij modderen nog door op de oude weg.

Gaat de klimaatcrisis vernieuwing brengen? Het zou kunnen.

Ontwrichting kan ook een periode van grote gevaren inluiden – van onlusten, verwarring, frustratie en woede – een tijdvak waarin demagogen razendsnel in het electorale gat springen en groepen meedogenloos tegen elkaar opzetten. Het lijkt er op dat we op de drempel van zo’n periode te staan.

Wanneer zich een sociale ontwrichting voordoet, kunnen we ervan op aan dat de slechtsten vol hartstochtelijke intensiteit zullen zijn. Daarom moeten de besten zich met overtuiging, kennis en verstand teweerstellen.

Dan nog is het moeilijk vooraf te zeggen of het effectief zal zijn, want de systeemleer vertelt ons ook dit: Het gedrag van een complex systeem noemen we wel hoogst contingent – hoe het zich op een bepaald moment gedraagt en hoe het zich in de toekomst ontwikkelt, hangt van een hele reeks futiele en beduidende, kenbare en onkenbare factoren af. Je kunt dergelijke systemen beschouwen als een confrontatie met een hele reeks vertakkingen (bifurcaties) die zich door de tijd heen bewegen en waar steeds een keuze moet worden gemaakt welke richting in te slaan. Na elke keuze geldt: gedane zaken nemen geen keer.

Een eenmaal doordenderende klimaatontwrichting is niet meer te stoppen.

Hiermee in verband staat de tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet), die op allerlei plaatsen op 4ECO aan de orde komt.* Deze wet zegt: elke spontane verandering in een geïsoleerd systeem (een systeem dat geen energie of materie kan uitwisselen met zijn ‘omgeving’) verhoogt de willekeurigheid of wanorde (de zogenaamde ‘entropie’) van het systeem. Of meer in het algemeen: bij elke materiële transformatie treedt er een onomkeerbare ontaarding op van bruikbare (hoogwaardige) energie/materie naar een meer wanordelijke en minder bruikbare ‘entropische’ toestand. Denk aan een huis dat niet meer onderhouden wordt: het hout verrot, ruiten sneuvelen, metaal verroest, en ten slotte zal het instorten. Het gaat van orde (lage entropie) naar wanorde (hoge entropie).

Een geïsoleerd systeem wordt bij elke opeenvolgende interne transformatie dan ook steeds willekeuriger en wanordelijker: energie gaat verloren (de wetenschap zegt: ‘dissipeert’), materiaalconcentraties raken vermengd (de wetenschap zegt: ‘dispergeert’) en relatieve verschillen (gradiënten) verdwijnen – alles is op weg naar een lokaal thermodynamisch evenwicht waarin niets meer kan gebeuren. Zonder hulp van buiten, blijft het ingestorte huis een puinhoop.

Toch kennen we allemaal reëel bestaande systemen die duidelijk niet bezig zijn om naar een dergelijk evenwicht af te glijden. Levende organismen en andere complexe systemen ‘organiseren’ zichzelf op een manier die de onverbiddelijke weerstand van de tweede wet weerstaat. Zij handhaven zichzelf in – op hoge niveaus functionerende – ordelijke toestanden die zich ver van hun thermodynamisch evenwicht bevinden. Dat lukt omdat zij open systemen zijn die energie/materie met hun ‘omgeving’ kunnen uitwisselen – energie erin, afval eruit.

Al die organismen op aarde tezamen zorgen voor de zogenaamde ecosfeer. Dat is een zelforganiserend, zeer geordend, meerlagig systeem van verbijsterende structurele complexiteit, dat zijn vorm krijgt in miljoenen afzonderlijke soorten, gedifferentieerde materie en geaccumuleerde biomassa. In de loop van de geologische tijd zijn haar biodiversiteit, systemische complexiteit en energie- en materiaalstromen juist toegenomen – wat wil zeggen dat de ecosfeer zich steeds verder van het thermodynamisch evenwicht heeft verwijderd.

En hier komt nog iets bij kijken. Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (orde) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’ (milieu). Dat wil zeggen, het onttrekt die aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Denk bijvoorbeeld aan deze stappen: een micro-organisme, in de ingewanden, in een mierenkoningin, in haar nest, in de grond, in struikgewas, in een bosje, in een woud. Steeds gaat de orde van de een ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem.

Die tweede wet heeft voor ons nogal wat consequenties.

Fotosynthese is de thermodynamische motor van het leven.* Groene planten – als de producenten van de ecosfeer – ‘voeden’ zich met een bron van hoogwaardige energie van buiten onze planeet, de zon – dus van buiten het systeem. In de ecosfeer houden negatieve terugkoppelingen – bijvoorbeeld ‘roofdier-prooi’-relaties, ziektes, tijdelijke schaarste – de populaties van zowel de producerende als de consumerende organismen in toom. Dood organisch materiaal wordt volledig gerecycled. Zo kan het hele systeem in een dynamische, ‘ver van evenwicht’ steady state (stationaire toestand) functioneren. Kortom, die buitengewone verzameling van zichzelf in stand houdende lokale orde die we ecosfeer noemen, bestaat ten koste van toegenomen wanorde (entropie) elders in het universum.

De tweede wet van de thermodynamica geldt voor alle energie- en materiaaltransformaties in alle subsystemen van de ecosfeer, met inbegrip van de menselijke economie. Net als de ecosfeer is ook de economie een zelforganiserende, zich ver van evenwicht bevindende, wanorde afgevende structuur (de wetenschap noemt het een ‘dissipatieve’ structuur) – maar er is een belangrijk verschil. Terwijl de ecosfeer steunt op een bron van hoogwaardige energie van buiten onze planeet, is de ecosfeer voor de economie een geïsoleerd, gesloten systeem. Dat betekent dat een almaar groeiende economie uiteindelijk zichzelf vernietigt: ze voedt zich met nuttige energie/materie die eerst door de natuur is geproduceerd en geeft deze als nutteloos, vaak giftig, afval terug aan diezelfde ecosfeer.

Die tweede wet heeft echt consequenties. Het menselijk project is een volledig afgebakend, groeiend subsysteem van de niet-groeiende ecosfeer, maar het functioneert als een losgeslagen superconsument. Opgezweept door fossiele brandstoffen en het principe van het maximaal vermogen blaast de industriële samenleving zichzelf op door overexploitatie van die ecosfeer. Daarbij heeft de technologie negatieve terugkoppelingen teruggedrongen – al is dat tijdelijk – zodat er geen rem zit op de groei van dit menselijke subsysteem.

De mondiale menselijke samenleving heeft zich dus verheven tot een uitermate geordende, complex gestructureerde, niet-stationaire ‘ver van evenwicht’-toestand door – als een parasiet – in een steeds hoger tempo energie/materie te verbruiken die aan de ondersteunende ecosystemen wordt onttrokken, en een groeiende stortvloed van zeer wanordelijk (hoogentropisch) afval terug in de ecosfeer te lozen. Een groot deel van deze afvalstroom bestaat uit niet-recyclebare, voorheen onbekende synthetische stoffen, die vaak giftig zijn of het leven anderszins vijandig gezind. Het menselijk project is aldus inherent zelfvernietigend. De entropiewet kent geen uitzonderingen.

Zijn wij in staat om deze werkelijkheid te zien? Of zijn we er blind voor?

Als 4ECO uitnodigt tot nadenken, dan is de eerste vraag: kunnen we ons eigen denken wel vertrouwen? Want de hele ‘werkelijkheid’ lijkt een sociaal construct te zijn.*  Veel mensen zijn geschokt als ze ontdekken dat het meeste van wat ze voor waar aannemen – het meeste van wat ze denken te weten – letterlijk verzónnen is. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest die tot de status van onaantastbare wijsheid verheven zijn – ook al zijn ze gemasseerd of gepolijst door het maatschappelijk discours en door traditie, gewoonte of formele overeenkomst. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite menselijke bouwsels, ‘sociale constructen’.

Door simpelweg in een bepaald milieu op te groeien, verwerf je zonder er iets voor te hoeven doen de overtuigingen, waarden, veronderstellingen en gedragsnormen van dat sociale milieu en die samenleving. Tegen de tijd dat de meeste mensen volwassen zijn geworden, hebben ze het overkoepelende ‘verhaal’ van hun cultuur overgenomen en stemmen ze al dan niet bewust in met een hele reeks religieuze, politieke, sociale, wetenschappelijke of andersoortige paradigma’s.

Veel van wat mensen als ‘echt’ beschouwen, hoeft dus niet noodzakelijk enige relatie met iets ‘daarbuiten’ te hebben, met iets in de echte wereld. Opmerkelijk is dat de meeste mensen zich er doorgaans niet van bewust zijn dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn. Dus dat er misschien sprake is van een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen.

Hoe goed of slecht gefundeerd ook, diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waardoor mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren. En aangezien onze constructen de waargenomen werkelijkheid vormen, bepalen zij hoe wij ons tot de echte wereld verhouden.

In de wetenschap geldt dat sommige vermoedens ‘beter’ zijn dan andere, met name in termen van hoe goed zij de biofysische werkelijkheid weergeven. De wetenschapsfilosoof Karl Popper bekeek het zo: ‘In de wetenschap zijn vermoedens [hypothesen] onze proefballonnen, en we testen die door ze te bekritiseren, door te proberen ze te vervangen, door te proberen aan te tonen dat er betere of slechtere vermoedens kunnen zijn, en dat ze verbeterd kunnen worden […] Zolang een theorie de zwaarste beproevingen doorstaat waaraan we haar kunnen onderwerpen, wordt ze aanvaard; zo niet, dan wordt ze verworpen.’

Maar dan moet je de gevoelde werkelijkheid wel willen beproeven. In de natuurkunde is op deze manier de tweede wet van de thermodynamica eruit gekomen als de ‘hardste’ werkelijkheid die er is. Je kunt hem eenvoudig niet ‘verslaan’.

Voor het economisch denken betekent de methode van Popper dat de ‘vermoedens’ een weergave moeten bevatten van de biofysische en sociale werkelijkheid die zoveel mogelijk verifieerbaar is. De modellen van het heersende neoliberalisme bevatten nu juist een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.*

Onze cognitieve zinsbegoocheling (en die van de economen) kan fatale gevolgen hebben.

Wij mensen proberen dagelijks de emotionele toestand van onze succesvolle voorouders te herleven.* We beschikken over een indrukwekkend vermogen om informatie te verwerken en samen te werken en dat heeft ons het niveau van organisatie en rijkdom opgeleverd waarvan we vandaag de dag genieten. Ons uit de oertijd overgeleverde verstand reageert op emergente wijze op onze moderne technologie, op de overvloed aan hulpbronnen en op de grote, immer wisselende sociale groepen waarin we leven.

Ieder van ons concurreert om status en middelen. Als biologische organismen hechten wij belang aan relatieve status en die bereiken we met grondstoffenintensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), met geld als intermediaire drijfveer. We willen ons onderscheiden. Zodra de basisbehoeften zijn bevredigd, zijn we zo geprogrammeerd dat we veel sterker op ‘beter tegenover slechter’ reageren dan op ‘een beetje tegenover veel’. Winnen in de aandelenhandel licht in een fMRI op dezelfde manier op als het vinden van een bes of noot bij een chimpansee. Maar het handelen in aandelen, het spelen van videospelletjes of het bouwen van winkelcentra geeft in onze moderne hersenen geen instinctief ‘vol’-signaal af – dus raken we verslaafd aan de ‘onverwachte beloning’ van de volgende ontmoeting, aflevering of e-mail, en dat in een steeds hoger tempo. Het ‘willen’, het verlangen, geeft nu een sterkere emotie dan het ‘hebben’.

Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid (dit sociale construct) lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Overtuigingen zijn dus veel krachtiger dan feiten. Zo is ons economisch gedrag vaak helemaal niet rationeel.

Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering. Evolutie selecteerde op aanpassing, niet op waarheid.

We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.

We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme. Die helpen het verstand om wat er niet lijkt te kloppen, te negeren, wat ons ontslaat om iets te doen aan de verbetering van onze overlevingskansen. Zulke valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.

Ons evolutionair opgebouwde ‘make-up’ heeft ons juist naar de toestand van een superorganisme geleid.

We mogen dan wel alles weg hebben van primaten, gedragsmatig zijn we eerder sociale insecten.* Onze ultra-socialiteit stelt ons in staat om collectief op veel grotere schaal te opereren dan als individu. Op het niveau van de grootste schaal doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie. In een wereldwijd onderling verbonden beschaving is de mensheid feitelijk een ‘superorganisme’ geworden.

Een superorganisme kan worden gedefinieerd als ‘een verzameling actoren die in onderling overleg kunnen handelen om verschijnselen voort te brengen die door het collectief worden beheerst’. Via samenwerking (en coördinatie) wordt de ‘fitness’ – de geschiktheid om binnen een bepaalde omgeving de eigenschappen door te geven aan een volgende generatie – overgedragen van lagere organisatieniveaus naar hogere. De behoeften van de entiteit op het hogere organisatieniveau (in het geval van de mens is dat op dit moment de wereldeconomie) vormen het gedrag, de organisatie en de functies van entiteiten op een lager organisatieniveau (het individueel menselijk gedrag). Menselijk gedrag wordt dus ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is. Positieve menselijke eigenschappen, zoals samenwerking, zijn ingelijfd om te worden ingezet voor de productie van overschotten. In toenemende mate is het ‘doel’ van de moderne mens om binnen de ultra-sociale wereldeconomie bij te dragen aan marktoverschotten.

Samenvattend is ons gedragsrepertoire weliswaar breed, maar wordt het zowel ingeperkt door onze neurologische erfenis (van cognitieve zinsbegoocheling) als door het hogere organisatieniveau waarop we nu samen functioneren, zoals dat naar voren komt in ons economisch systeem.

Ons superorganisme is niet bepaald superintelligent. Zo gebruiken we (de groei van) het bbp als doel in plaats van als standaard om economische activiteit mee te meten. We zijn met zijn allen verstrikt geraakt in een wereldwijde groeidwang die immuun is voor zelfkritiek. Er is eigenlijk niemand die de ‘bus’ bestuurt. We hebben onze individualiteit uitbesteed aan de ‘cloud’, die zelf verstoken is van een echt brein. Het resultaat is een energieslurpend superorganisme dat alle controle verloren is, maar steeds hongerig blijft. Dit superorganisme is niet menselijk. Het is een ding-op-zichzelf met een eigen overlevingsdrift die veel sterker is dan de individuele mensen waaruit het bestaat. Dit zien wij bijvoorbeeld terug in ons onvermogen om de toename van het CO2-gehalte te stoppen.

Wij lijken op een zwerm spreeuwen. De individuele spreeuw volgt drie eenvoudige regels: doe wat je buur doet; kom niet te dichtbij, en vlieg naar het centrum. Zo volgen ook wij plichtmatig drie eenvoudige regels: werk samen om financiële overschotten te verwerven; streef cultureel geaccepteerd gedrag na; en geef het financiële surplus uit aan leuke dingen of aangename ervaringen. Het emergente resultaat van bijna 8 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is dus een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 biljoen watt.

Een metabolisme van 17 biljoen watt is niet lang houdbaar. Daarom gaan we nu over naar denken in termen van energie.

Energie is de pasmunt van het leven.* In biologische systemen staat de doeltreffendheid van de energiewinning en -inname centraal. Organismen optimaliseren hun energie-inname ten opzichte van hun energieverbruik. Hoe groter het energiesurplus, hoe groter hun concurrentievoordeel. Die ‘netto-energie’, die na aftrek van de energie-investering overblijft, is de determinerende factor en drijvende kracht voor natuurlijke – èn menselijke – systemen. Systemen die het nuttig vermogen maximaliseren, slagen er over het algemeen in om systemen die dat niet doen te verdringen.

De wereldeconomie draait op een constante toevoer van zo’n 17 biljoen watt aan energie. De moderne industriële productie is weinig energie-efficiënt maar uiterst kostenefficiënt, omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Deze ‘fossiele subsidie’ maakt onze winsten, lonen en levensstandaard veel hoger dan in vroegere beschavingen die gebaseerd waren op diffuse hernieuwbare energiestromen. We kunnen intussen niet meer zonder.

De gangbare economische theorie schrijft alle economische productiviteit toe aan arbeid en kapitaal, en gaat er derhalve van uit dat het economisch belang van energie gelijk is aan haar kostprijs. Dit klopt niet. Energie is juist de belangrijkste productiviteitsfactor. De goedkoopste en makkelijkst te vinden koolwaterstof hebben we echter al gevonden en opgebruikt. Vanaf het jaar 1999 neemt het kostenaandeel van energie in de economie weer toe. Kost de winning van energie meer energie, materialen en geld dan verslechtert de economie.

Onze samenleving draait dus op energie en materialen, en toch denken de meeste mensen dat ze op geld draait. Daar zit wat in, aangezien geld het enige onderdeel van onze economieën is dat niet aan de wetten van de thermodynamica hoeft te gehoorzamen. Dat komt doordat het als schuld door commerciële banken wordt gecreëerd en als zodanig onderhevig is aan de wiskundige wetten van samengestelde rente. Dit nieuwe geld wordt uiteindelijk uitgegeven aan goederen of diensten die op hun beurt ingebedde energie bevatten. Zo is geld een aanspraak op energie en is schuld een aanspraak op toekomstige energie, terwijl de schepping ervan toch niet gebonden is aan de beschikbaarheid of de kosten van energie.

De dynamiek van energie, krediet en groei is de minst begrepen maar belangrijkste drijvende kracht achter de huidige wereldwijde economische en ecologische gang van zaken. Denk aan schuld als een toverstaf. Ze stelt ons in staat om meer uit te geven dan we verdienen – zij het met de verplichting dat we die schuld in de toekomst terugbetalen. Dit werkt alleen goed als onze economie groeit en er genoeg onaangeroerde grondstoffen zijn waarmee in de toekomst mogelijk de schulden kunnen worden afgelost. In de jaren vijftig van de vorige eeuw was dat nog het geval, nu niet meer.

Sinds 1965 is de schuld van de wereld als geheel elk jaar sneller gegroeid dan het bbp en consumeren we op de pof. De mondiale schuld/bbp-ratio bedraagt nu ruim 300 procent. De huidige schulden zullen nooit worden afbetaald.

Schuld is dus een sociaal construct met fysische gevolgen. Schuld trekt echte energie en consumptie van de toekomst naar het heden op een manier die niet-duurzaam is. Tegelijk is die energie nep omdat wanneer we de schuld aflossen, we ook de energie moeten terugbetalen. Naarmate de schuld ten opzichte van het bbp stijgt, neemt de ‘schuldproductiviteit’ van elke extra dollar of euro af, waardoor uiteindelijk een fatale grens wordt bereikt. Bij het bereiken van die grens krijg je in het beste geval een kleinere economie en in het slechtste enorme systeemrisico’s.

Wij zijn daarom wel gedwongen onze respons in sociale veranderingen te zoeken die gekoppeld zijn aan krimp, niet in technische innovaties die op de lange termijn in groei moeten resulteren.

We staan, als we onszelf nog willen redden, nu op een tweesprong en moeten een richting kiezen. Ook daar zitten weer moeilijk te begrijpen aspecten aan. De keuze is afhankelijk van de ontelbaar vele, subtiele, onvoorspelbare zaken die ons bij elke kruising doen besluiten de ene weg boven de andere te verkiezen. We mogen niet eens de hoop koesteren dat we weten of we echt baat hebben bij onze gekozen route. Zo gaat het bij elk complex systeem. Hoe verder we in de toekomst willen kijken, hoe verbijsterender onze taak wordt om de route van het systeem te voorspellen.

Zodra een complex systeem een bepaald pad gaat volgen, kan het niet meer zomaar op een andere weg overspringen of op zijn schreden terugkeren om toch een nieuw pad te proberen.

Waar het systeem zich op een bepaald moment bevindt, hangt af van het meanderende, kronkelende pad waarlangs het daar is gekomen. De geschiedenis van een complex systeem blijkt van cruciaal belang te zijn, omdat deze op diepgaande wijze de vorm bepaalt van wat het systeem zal zijn, en dat kan niet herschreven of herroepen worden.

Een keuze voor een pad, welke keuze dan ook, hoe onbelangrijk die ook lijkt, kan het dus onmogelijk maken om op je schreden terug te keren.

Wanneer kleine dingen veel kunnen uitmaken, en wanneer het onmogelijk is te weten welke kleine dingen iets uitmaken en welke niet, wordt het voorspellen van de toekomst een formidabel lastig karwei. Dit geldt in het bijzonder voor aangelegenheden die de mens betreffen. Meer nog dan bij het gedrag van andere complexe systemen, is het sociale, economische en politieke gedrag van de mens gevoelig voor serendipiteit, bevliegingen en de grillen van leiders, èn voor plotselinge technologische, economische, politieke en milieugerelateerde ontwikkelingen. Ook kunnen we nooit precies weten wanneer en hoe een complex systeem dat een cruciale invloed op ons leven heeft, een kritieke drempel overschrijdt en naar een nieuwe gedragstoestand kantelt.

Wie kon dertig jaar geleden de alomtegenwoordigheid van de mobiele telefoon voorzien, of wie bedacht op 10 september 2001 dat terroristen een dag later twee vliegtuigen in de Twin Towers zouden boren?

Probeer het maar eens. Probeer maar eens een plausibel scenario te bedenken voor hoe de wereld er in, zeg, vijf jaar, of zelfs één jaar uitziet – bijvoorbeeld door te overwegen wat er in het afgelopen jaar is gebeurd. U zult tot het besef komen dat het scala aan mogelijkheden zo goed als oneindig is en dat er, gezien het razende tempo van veranderingen in de huidige wereld, iets ontegenzeggelijk onkenbaars aan de toekomst kleeft, zelfs aan een toekomst die niet verder dan vijf jaar, of zelfs één jaar voor ons ligt.

Omdat we bij het voorspellen van de toekomst van onze wereld geen zekerheden hebben om op terug te vallen, hebben we de neiging te denken dat de wereld eeuwig op hetzelfde pad voortschrijdt. Zo hadden we op weg naar het Globale niet door wat we er van het Lokale voor opofferden en zijn we terechtgekomen in de situatie die Bruno Latour omschrijft: Na verloop van tijd blijkt de mondialisering (die rijkdom, emancipatie, kennis en een comfortabel beloofde) steeds minder aantrekkelijk. Maar terugkeer naar het Lokale is nu niet meer mogelijk, want in zijn oude vorm van traditie, bescherming, identiteit en zekerheid is het Lokale weg. We kunnen, vliegend onderweg van het een naar het ander, nergens meer ‘landen’.

En de volgende financiële crisis staat misschien al voor de deur. We weten het niet.

Bij voorspellen vallen we al gauw terug op onze onderliggende persoonlijke instelling. Ons natuurlijke optimisme of pessimisme is sterk van invloed op de vraag of we geloven dat de technologische, sociale en milieugerelateerde trends ons vreugde of ellende zullen brengen. En in onze met informatie doordrenkte levens is het niet al te lastig de bewijzen te vinden die onze persoonlijke vooringenomenheid bevestigen.

Weinig mensen zien in hoe slecht we feitelijk zijn in het voorspellen van de toekomst. Wat we node missen is een vooruitziende blik.

Er is één ding wat we wel met zekerheid over de toekomst kunnen zeggen: dat verrassingen, onevenwichtigheden en buitengewone veranderingen een vast onderdeel van onze levens zullen uitmaken. Er zullen gebeurtenissen komen die de orde der dingen in de war zullen schoppen. Ze zullen misschien onze dagelijkse gebruiken en regelmaat – die ons een gevoel van veiligheid verschaffen, die ons vertellen wie we zijn en waar we naartoe onderweg zijn – aan flarden scheuren. Onze omgeving zal er dan nooit meer hetzelfde uitzien. Waar we trots op zijn, blijken luchtkastelen. De betrouwbare oriëntatiepunten van het leven zullen een vreemde en verwrongen indruk maken – herkenbaar en op een bizarre manier tegelijkertijd onherkenbaar.

Als we een goede weg door deze turbulente toekomst willen kiezen, zullen we onze gebruikelijke manieren van denken en spreken moeten aanpassen. Veel te vaak hebben we het tegenwoordig over onze wereld alsof het een machine is die we heel precies kunnen afstellen. We praten alsof we alles om ons heen kunnen begrijpen en beheersen, dat we kunnen behouden wat we willen en kunnen weggooien wat we niet langer nodig denken te hebben. In deze houding schuilt een diepgaand gevaar. De zekerste manier voor ons om in de dichte mist te pletter te slaan, is te denken dat we alles weten en kunnen beheersen, want dan missen we ons vermogen tot zelfkritiek en zelfreflectie. Dan herkennen we de tekenen rondom ons niet die aangeven dat de zaken verkeerd gaan en dat we onze koers moeten bijstellen.

In plaats daarvan zullen we een houding tegenover de wereld moeten aannemen – en tegenover onszelf binnen die wereld en onze toekomst erin – die gegrondvest is op de wetenschap dat verandering en verrassing onvermijdelijk zijn. Deze nieuwe houding – die een vooruitziende geesteshouding veronderstelt – zal agressief met deze nieuwe wereld van onzekerheid en risico in de slag moeten gaan. Een vooruitziende geesteshouding doorziet hoe weinig we begrijpen, en hoe we nog minder kunnen beheersen.

Er is hier geen ruimte voor bedrieglijk optimisme. De vooruitziende geest weet dat zich rond de planeet overal ernstige spanningsvelden ophopen. Noch biedt dit gezichtspunt ruimte voor een permanent pessimisme. De komende tijd zal moeilijk zijn, maar dat is geen reden deze met angst en beven tegemoet te treden.

Er is geen tijd meer voor angstig toekijken, we moeten onze houding vinden.

De vooruitziende blik tracht op nadelige ontwikkelingen in de toekomst te anticiperen door een beter begrip te krijgen van de spanningen die op de wereld inwerken en hoe deze, op zichzelf staand of in samenwerking met andere, in staat zijn ontwrichting, of zelfs onze ondergang te bewerkstelligen. De vooruitziende geest weet tegelijk dat de toekomst ondoorgrondelijk is. We zijn nu eenmaal niet echt in staat om voorbij die witte muur van mist te kijken. Zo zien we de starheid van ons superorganismesysteem niet. En we stuiten als voorspellers op nog twee fundamentele obstakels: de niet-lineaire systemen die ons omringen en de vertekening als gevolg van onze persoonlijke aard.

Toch is het mogelijk een ruwe schets van de toekomst te maken. Niet echt zoiets als een voorspelling. Meer zoiets als een impressionistisch schilderij dat een betekenisvol beeld oplevert wanneer je het van een afstand als geheel bekijkt, ook al lijkt het van dichtbij gezien uit enkel losse penseelstroken en klodders kleur te bestaan. Ons beeld van de toekomst mag dan wazig zijn, het toekomstbeeld zelf kan nog steeds gebaseerd zijn op verstandige inschattingen van de dieperliggende trends en krachten die ons sturen en op een onderscheid tussen wat plausibel en wat volstrekt onwaarschijnlijk is.

Een vooruitziende geesteshouding is op zoek naar manieren om een gruwelijke afloop voor te zijn of te voorkomen, niet enkel door de zaken te managen – dat is een aanpak die vaak weinig effectief en soms ronduit contraproductief is* – maar vooral door radicalere en fundamentelere oplossingen te bedenken en in praktijk te brengen. De vooruitziende blik heeft door dat het onwaarschijnlijk is dat we alle vormen van ontwrichting zullen kunnen voorkomen en dat een beperkte ineenstorting soms nieuwe mogelijkheden schept voor een op een andere leest geschoeide en heilzame vooruitgang. Dat zoiets ruimte kan bied voor reorganisatie en vernieuwing als moedige en verstandige mensen bereid zijn om in actie te komen.* Op het meest fundamentele niveau tracht een vooruitziende geesteshouding onze samenlevingen, en ieder van ons, weerbaarder te maken tegen schokken van buitenaf en ons soepeler met plotselinge veranderingen om te laten gaan.

We betreden een cruciaal tijdperk in onze geschiedenis. We staan voor een razendsnelle opeenvolging van hachelijke tweesprongen. De keuzes die we maken en de wegen die we bij elke splitsing inslaan, zullen onomkeerbaar zijn. De inzet kan nauwelijks hoger. Maar terwijl we door de mist voorwaarts scheuren, zijn er maar weinigen onder ons die daadwerkelijk achter het stuur zitten. De meesten van ons zijn enkel bijrijders op de passagiersstoel. Soms staren we door de voorruit – met de ogen angstig wijd opengesperd – en soms laten we ons in een houding van moedwillige onwetendheid in onze stoel terugzakken – in ontkenning van onze snelheid, van de gevaren die voor ons liggen en van ons gebrek aan durf of zeggenschap. Het is hoog tijd dat wij bijrijders op de rem gaan staan.

Laten we nu eens kijken wat de 4ECO-auteurs William Rees en Nate Hagens vinden dat we moeten doen.

Een stelletje redelijk pientere, uiterst sociale apen heeft zich toegang weten te verschaffen tot een wijnkelder vol fossiele energie en is daarmee 150 jaar lang aan de zwier geweest. De omstandigheden op het feest laten zich echter niet verenigen met de biofysische realiteit van de planeet. Dus loopt het feest zo’n beetje op zijn einde, en als de ochtend aanbreekt, zullen we met radicale veranderingen in onze levensstijl geconfronteerd worden. Wat gaan we doen?

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw ‘losten’ wij onze problemen op door schuld te gebruiken om de consumptie naar voren te halen, door te globaliseren en door de productie uit te besteden naar de lagelonenlanden. In 2008 botsten we op de grenzen van conventionele financiering met als reactie kunstmatig lage rentetarieven, kwantitatieve verruiming, verruiming van de balansen van centrale banken en diverse bbp-vriendelijke veranderingen in de regelgeving. De voortdurende toename van de mondiale schuld maakte het mogelijk om toegang te krijgen tot duurdere grondstoffen-tranches, tot meer sociale programma’s, tot goedkope financiering voor hernieuwbare energie. We bereiken nu het punt waar onze mondiale monetaire representaties van de werkelijkheid steeds verder ontkoppeld raken van hun onderliggende biofysische realiteit. Maar vanwege onze culturele energieblindheid zien we dit nog niet duidelijk. Alle regeringen en grote instellingen op de wereld zijn nog ingesteld op groei.

Toch moeten we ons voorbereiden om te leven op een veel lager energieniveau, waarbij we onze resterende laagentropische energie en hulpbronnen bewust inzetten voor de opbouw van een hernieuwbare infrastructuur en een samenleving die grotendeels is gebaseerd op ecosysteemstromen. Deze eeuw zal het verhaal zijn van dalende energiekwaliteit en stijgende energiekosten. We kunnen die toekomst niet precies voorspellen, maar we kunnen wel met een toenemende mate van zekerheid stellen wat er niet zal gebeuren. Het is onwaarschijnlijk:

  • dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien en tegelijkertijd klimaatverandering (afname van CO2) kunnen oplossen of een zesde massa-extinctie kunnen voorkomen;
  • dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien terwijl we koolwaterstoffen vervangen met koolstofarme energie;
  • dat we massaal voor politieke partijen zullen kiezen die de resterende koolstofverbindingen in de grond willen laten zitten;
  • dat leiders het einde van de groei omarmen of zich er in elk geval op voorbereiden voordat het plaatsvindt.*

We moeten, tot slot, klimaatverandering niet opvatten als het voornaamste systeemrisico waarvoor onze beschaving zich geplaatst ziet, maar als symptoom van een veel bredere verstoring. Samenlevingen moeten zich net zo goed fysiek en psychologisch instellen op een toekomst met minder krediet, minder complexiteit en een lagere energetische en materiële doorvoer. En op de vraag: hoe kan er een nieuw economisch systeem uit deze Grote Simplificatie voortkomen dat gebaseerd is op de biofysische realiteit? Hierop moeten de heterodoxe economische ideeën en de onderzoeksagenda van het vakgebied van de ecologische economie zich gaan richten. Het is een terugkeer naar een economie van vroeger toen we ook heel tevreden konden zijn. Het is nou net de overgang die zo eng is en zo moeilijk zal zijn.

De mens is ongewild verstrikt geraakt in de koolstofval.

Het beperkte perspectief van economen – met hun fixatie op groei en hun afwijzing van biofysische grenzen – is bijzonder problematisch. Er is sprake van onvervalst simplistisch tunneldenken dat geheel geënt is op mechanistische ‘markthefbomen’ en technologie om bijvoorbeeld het ‘klimaatprobleem’ op te lossen en de op groei gebaseerde status quo te handhaven. Men ziet niet dat klimaatverandering slechts één symptoom is van ons stelselmatig ecologisch disfunctioneren. Met vraagt zich niet af: Hoe groot is de kans dat de ecosfeer bestand is tegen de verdubbeling van de vraag naar energie en materie die halverwege deze eeuw wordt verwacht?

De economische en ecologische narratieven staan vrijwel lijnrecht tegenover elkaar. Toch is volkomen duidelijk dat de draagkracht al een flinke tijd royaal wordt overschreden, zozeer dat we er nog een aarde bij nodig hebben – en die is er natuurlijk niet. Als we het, zo verder gaande, overleven zal het zeker in een compleet andere wereld zijn, met heel weinig andere dieren om ons gezelschap te houden, met belabberd voedsel, met welig tierende ziektes en in een hoogst onaangenaam milieu.

De mensheid verkeert dus in een hachelijke economisch-ecologische situatie, die een wereldwijd overeengekomen noodplan voor coöperatieve actie vereist. Alhoewel William Rees in zijn artikel de vrees uitspreekt dat we in het huidige ‘post truth‘-tijdperk van onze leiderloze, van waandenkbeelden doortrokken en almaar gespletener wereldgemeenschap het nooit eens zullen kunnen worden over zijn diagnose, geeft hij toch 20 stellingen en aanbevelingen met wat we zouden moeten doen.* We noemen er hier acht van.

De wereldgemeenschap moet – in het kort – tenminste onder ogen zien:

  • dat een ineenstorting zeker tot de mogelijkheden behoort;
  • dat de neoliberale markteconomie de ogen sluit voor de biofysische werkelijkheid;
  • dat het menselijk project een volkomen afhankelijk subsysteem vormt van de niet-groeiende ecosfeer;
  • dat dynamische, niet-lineaire, meervoudige evenwichtsconstructen van die niet-groeiende ecosfeer ons uitgangspunt moeten zijn;
  • dat het daarbij verstandig is om het voorzorgsbeginsel ruim toe te passen;
  • dat we van groter naar beter moeten overschakelen;
  • dat dit collectieve oplossingen vereist en een nooit eerder vertoond niveau van internationale samenwerking, opoffering en het delen van kennis en hulpbronnen;
  • dat we een ecologisch stabiele, economisch veilige ‘steady state‘-maatschappij moeten nastreven, met veel minder energieverbruik, zonder de wanstaltige en groeiende inkomens/vermogensongelijkheid en met veel minder mensen.

Rees zegt: Dit lijken sommigen van ons misschien schandalig radicale eisen, maar zonder diepgaande veranderingen zal ons huidige systeem ineenstorten.

We hebben echt geen andere keuze dan te veranderen.

Als we in verband met het doel van 4ECO in deze inleiding tot slot nog één keer het trio ‘weten’, ‘doen’ en ‘hopen’ aflopen, dan is één ding direct duidelijk: onze waarden moeten verenigbaar worden met de noodtoestand waarin de natuur zich bevindt, met de natuurlijke wereld waarin we leven en waarvan we afhankelijk zijn. Dat zijn ze nu niet.

Peter Tom Jones en Vicky De Meyere benoemen in hun boek Terra Reversa specifiek de milieucrisis als ‘doorslaggevend’, juist vanwege haar ‘politiek niet-onderhandelbare karakter’. Wij mensen kunnen niet met de natuur onderhandelen over de precieze ligging van bepaalde drempelwaarden. De natuur is juist geen sociaal construct. Fysische processen voltrekken zich ongeacht wat mensen daarover mogen denken of wensen.

Thomas Homer-Dixon stelt daarom dat onze waarden ook een onvoorwaardelijke afspiegeling moeten vormen

  • van de zeggenschap van de wetten van de thermodynamica;

  • van de cruciale rol die energie bij ons overleven speelt;

  • van de gevaren dat het ene het andere kan triggeren omdat alles samenhangt en

  • van het niet-lineaire gedrag dat natuurlijke systemen zoals het klimaat aan de dag leggen.

Zo is het nu eenmaal. En daarmee basta. We moeten ons daarover informeren en we moeten daarnaar gaan handelen. Een eindeloze materiële groei van onze economieën is fundamenteel onverenigbaar met deze fysische feiten in het kader van de ecosfeer. En een waardesysteem, een superorganisme, waarbinnen die eindeloze groei de voornaamste bron vormt van onze sociale stabiliteit en ons spirituele welbevinden, zal op niet al te lange termijn onze ondergang bewerkstelligen.

Ons huidige waardesysteem dient de belangen van de politieke en economische elites en wordt door deze elites dus op agressieve wijze verdedigd. Lange tijd overtuigde dat voldoende mensen om opstand te voorkomen. Groei heiligt alle middelen, daar worden we dagelijks van overtuigd en dat accepteren we. Deze centrale waarde zal niet echt veranderen totdat hij door een of andere ingrijpende schok – wellicht in de vorm van een ontwrichting van het systeem – in twijfel wordt getrokken. Misschien is dan pas de tijd rijp voor alternatieve waarden, waarin het idee van veerkracht niet slechts als een marginaal verschijnsel wordt gezien, maar een centrale rol in het hart van onze samenlevingen opeist. Deze alternatieve waarden zouden bijvoorbeeld de voordelen kunnen benadrukken van een andere levensvervulling dan klakkeloos goederen consumeren, van een manier van leven die participeert aan de natuur (maar dat moet dan niet in de vage bewoordingen zoals nu gewoonlijk gebeurt, maar concreet en misschien ‘voorgeleefd’).

Basiskennis hebben lijkt hierbij een eerste voorwaarde. Kennis van de ecologie, de energie, de economie, de ethiek, de complexe systemen is absoluut vereist om ons op de juiste wijze te wapenen tegen de ontwrichting. Het begint met analyses van hoe die ontwrichting het onontkoombaar gevolg is van ontwikkelingen die allang gaande zijn, en die we dus moeten omkeren. Het grote plaatje proberen te zien door zulke analyses naast elkaar te zetten, zal toch een tip van de sluier oplichten van wat de mistige toekomst voor ons in petto heeft.

We moeten dit ook dúrven doen – dat moeten we ook inzien. Psychisch zijn we wel èn niet geschikt voor deze taak. Onze houding tegenover het verschijnsel klimaatverandering maakt dat duidelijk: ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’, maar we reageren apathisch. Wij willen die toekomst eigenlijk niet onder ogen zien, al bewijzen velen ook dat ze zelf kunnen veranderen.

Tegelijk zijn we sociale wezens die zich intens om elkaar kunnen bekommeren. Daar treffen we vrees en hoop naast elkaar, de vrees dat we te laat komen en de hoop dat het toch gaat lukken. Dat is feitelijk de basis van deze website.

In een complex systeem zijn er ontelbare rollen te vervullen in de strijd voor een betere toekomst. Voor ieder is er wel iets. Dat brengt ons bij het aspect ‘doen’ van het trio ‘weten, doen, hopen’.

Het aspect ‘doen’ komt er op 4ECO nog wat bekaaid van af. Het is ook veel lastiger om in te vullen. Bij ‘weten’ hebben we houvast aan het ‘niet-onderhandelbare karakter’ van de natuur. Bij ‘doen’ gaat het om het doorgronden van het sociaal construct waarin we ‘gevangen’ zitten, gaat het mede om ons eigen innerlijk en dat laat zich meestal liever leiden door verhalen dan door feiten, en is gevoelig voor de verleiding van agitatoren. Dan líjkt er ruimte te zijn voor onderhandeling, ook al is die er feitelijk niet.

Misschien moeten we dus ten eerste maar eens het onderscheid maken tussen doen omdat het ‘moet’ van de natuur en doen omdat het ‘beter’ voor onszelf is.

Bij doen omdat het moet van de natuur gaat het om de negen planetaire grenzen. Daar moeten we binnen blijven. We mogen dus nog amper kooldioxide uitstoten en stikstof lozen, omdat we het anders niet overleven. Dat is in principe in cijfers en normen uit te drukken. Maar dat gaat niet lukken zonder de groeidwang uit te schakelen – we zien het bijvoorbeeld aan de stikstofcrisis. Het houdt in dat we stoppen met dat wijdvertakte sociaal construct dat is uitgemond in een superorganisme. En dat is een sociale kwestie die veel minder helder is.

Dat er een direct verband bestaat tussen het verminderen van de kooldioxide-uitstoot en de klimaatontwrichting, snapt iedereen. Maar dat we daar alleen een oplossing bereiken door de groeidwang af te schaffen, is veel minder doorzichtig. En hóe dat moet gebeuren is al helemaal de vraag. Ook wij van 4ECO hebben geen precieze praktische oplossing, wel een richting: die van ontgroeien.

Het binnen de negen planetaire grenzen blijven speelt zich af op mondiaal niveau. Dat is door het superorganisme nu het algemene systeemniveau geworden, want we vormen met onze acht miljard dat superorganisme. Op dit niveau blijven de adviezen uit aflevering 15 en 16 van deze inleiding noodgedwongen nogal abstract. Het zijn bijna meer voorwaarden dan adviezen om uit te voeren. Hier voel je je als individu machteloos.

Velen verwachten hierbij hun heil van de overheid. En de overheid is er ook in de letterlijke betekenis van het woord de geëigende instantie voor. Maar steeds weer blijkt die overheid zelf een deel van het probleem te zijn, want ze is onderdeel van het sociaal construct. Zij neemt juist daarom niet het voortouw, of zij komt met verkeerde beslissingen. Het is dus moeilijk in te zien wat je als burger politiek kunt doen, alhoewel natuurlijk wel duidelijk is dat je níet moet stemmen op de agitatoren die het sociaal construct eerder verminken dan verhelderen.

Op 4ECO wordt veel nadruk gelegd op de funeste rol van ons geld bij de groeidwang, een mega-uitdaging, maar het gebeurt mede omdat hier wél iets praktisch gedaan kan worden, namelijk lokaal geld invoeren. De mogelijkheid om lokaal geld @ndere eigenschappen te geven dan de euro brengt ons bij een tweede onderscheid dat we bij ‘doen’ kunnen maken, namelijk bij het niveau waarop het moet of kan.

Ook de adviezen van Bernard Lietaer over een herstel van de waarde van de ‘moedergodin’ in het kader van de archetypen van Jung en de adviezen van Jason Hickel voor een herwaardering van het animisme vergen nog een sociale aardverschuiving. Maar op het niveau van de grote groep liggen er beslist mogelijkheden – bijvoorbeeld de stad die voor lokaal geld kiest, een groep boeren die naar de natuur gaan luisteren, of een regio die ontgroeien centraal gaat stellen – net zoals er op het niveau van de kleine groep en het individu opties zijn. Tot die laatste horen meedoen aan groepen als Extinction Rebellion en de ‘deep adaptation’. Bij het laatste voelen sommigen dat ze er zelf iets mee kunnen door te sleutelen aan hun verkeerde grondhouding.

Waarmee we uitkomen bij het artikel ‘Zelf veranderen’ dat een echte handleiding is om op het puur persoonlijke vlak te veranderen, vergelijkbaar met het stoppen met roken. Hier vult 4ECO ‘wat te doen?’ dus heel concreet in.

Al die soorten en niveaus van ‘doen’ moeten momenteel eigenlijk ook nog eens tegelijk en in een razend tempo plaatsvinden – niet alleen vanwege de klimaatontwrichting, maar ook vanwege de socio-economische dreiging van de ineenstorting van het wereld-systeem. Maar als we naar de Nederlandse politiek kijken, is de kans dat het er hier snel van komt erg klein (en dan praten we nog niet eens over internationaal niveau). Het zijn juist de tegenkrachten die de wind mee lijken te hebben.

Is er nog wel reden voor hoop?

Het lijkt misschien om moedeloos van te worden. We hebben er in 2022 ineens een oorlog bij gekregen die de grote hongersnood die er vanwege ons klimaatgedrag aan lijkt te komen, nog kan gaan verdiepen. Het effect van de stikstofneerslag blijkt in combinatie met de droogte en de hitte ook veel dieper te gaan dan de zuivere optelsom ervan (emergentie!)* en de ruzie erover met de boeren werkt verlammend. En daar komen straks in Nederland in elk geval nog een paar crises bovenop die nu nog wat minder op de voorgrond staan, zoals die van water, bodem en chemische verontreiniging.

Het ons nog gegunde mondiale koolstofbudget is intussen zo gekrompen dat er amper nog fossiele energie genoeg is voor de transitie uit te voeren voordat die op eigen duurzame benen kan staan. Een Chinese expert rekent er bijvoorbeeld mee dat alleen China al 19 biljoen (dat is 19.000 miljard) euro moet investeren wil het zijn klimaatdoelen halen.* Lees in plaats van geld fossiele energie en u ziet het probleem.

Kortetermijndenken en alles liever bij het oude willen laten, domineren het beleid, zo waarschuwt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in september 2022.* Het ontbreekt de overheid bovendien ‘aan communicatie richting burgers over de mogelijke gevolgen van alle crises’. De overheid ziet die crises niet in samenhang en moet nu snel beginnen met ‘scenario-denken’. De WRR wil bijvoorbeeld dat we bij de bouwplannen rekening gaan houden met de komende zeespiegelstijging. Maar zullen andere gevolgen van klimaatontwrichting die veel eerder optreden, ons voor die tijd al niet de das om doen? Ook de blik van de WRR is niet zo vooruitziend als je zou willen.

Donella Meadows laat zien dat er bij beleid maar al te vaak aan de verkeerde hendels wordt getrokken: er is een gebrek aan vooruitziende blik. Ook mankeert het in onze verdeelde samenleving aan de noodzakelijke eensgezindheid. Door een totaal verdeelde samenleving is er nu helemaal sprake van een noodtoestand. Dan is hoop heel welkom en gelukkig hebben we daar op 4ECO wat te bieden.

De Amerikaanse denker Jeremy Lent biedt hoop met zijn (dikke) boek Het betekenisweb. Hij schrijft zelf in de Inleiding: ‘Dit boek legt de gebreken bloot die in het huidige wereldbeeld verborgen zitten en laat zien hoe bepaalde onjuiste ideeën zo verankerd zijn geraakt in het populaire denken dat ze simpelweg voor vanzelfsprekend worden versleten – en hoe dat heeft geleid tot onze huidige hachelijke situatie.Het laat zien hoe de gecombineerde inzichten van traditionele wijsheid en modern wetenschappelijk denken een solide, geïntegreerde basis bieden voor een ander wereldbeeld; een wereldbeeld dat de menselijke beschaving op een heel ander spoor zou kunnen zetten en toekomstige generaties een bloeiende wereld kan bieden waarin ze kunnen gedijen.

Het is een wereldbeeld dat opgetrokken is rond integratie; een wereldbeeld dat de verenigende principes identificeert die door alle dingen heen stromen, terwijl het de verschillen viert die de rijkdom van onze geleefde ervaring teweegbrengen. Het is een wereldbeeld dat wetenschappelijke bevindingen van de laatste decennia uit zulke uiteenlopende gebieden als evolutionaire biologie, cognitieve neurowetenschap en complexiteitstheorie met elkaar verbindt, en laat zien hoe zij diepgaande inzichten uit de grote wijsheidstradities bevestigen, zoals het boeddhisme, taoïsme en de traditionele kennis van inheemse volkeren van over de hele wereld.’

Kortom, Lent biedt ons een uitweg van verandering. Hij stelt de existentiële vragen en biedt ons hoop met een compleet nieuwe fundering voor een duurzame beschaving. Ook dat is een bijdrage aan het totaalbeeld dat 4eco probeert te geven. Wij gaan de vertaling van dit boek – vol fascinerende en onverwachte ontdekkingen – compleet in stappen publiceren op 4ECO. Het gedrukte boek verschijnt na de zomer van 2023 ook bij 4ECO.