Ecopedia
Ecopedia is een soort Wikipedia en index ineen van de website 4eco. Begrippen uit artikelen en aanvullingen staan hier alfabetisch gerangschikt, zoals in een encyclopedie, met tal van kruisverwijzingen om (zelf) verbanden te leggen.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Zonder er verder bij na te denken beschouwen de meesten van ons het geld als een soort natuurgegeven. Het is er gewoon en het gebruik is vanzelfsprekend. Bij geldfuncties hebben we gezien dat geld vijf functies heeft, en bij David Harvey dat die functies niet samen sporen. En dat is dan nog slechts de exacte kant van geld. In het artikel ‘Het geldmysterie’ blijkt de psychologische kan van geld net zo belangrijk. Geld kan dus verschillen en de gevolgen zijn enorm.
In het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek wordt een geval van geld beschreven dat met andere eigenschappen dan de Euro een andere uitwerking heeft en ander gedrag uitlokt en steunt. Dit is mogelijk met moderne fintech voor @nder geld, maar er moet wel een juiste kijk op geld aan vooraf gaan. De meeste moderne fintech mist die kijk en de makers daarvan proberen louter een graantje mee te pikken van het geldsysteem dat ons zo in zijn wurggreep houdt.
Het artikel begint bij mensen die bereid zijn over de dwingelandij van de gangbare kijk heen te stappen: de gemeenteraad van de Engelse stad Preston die besloot het belastinggeld lokaal te gaan besteden, en niet waar de prijs het laagste is. De leden stelden zichzelf de vraag: ‘wat is onze functie, onze roeping?’ Andere, grote instellingen werden overgehaald om mee te doen. Politiek, bestuur en het lokale bedrijfsleven gingen op een nieuwe manier met elkaar om. Met goede resultaten. Het is alles bij elkaar een enorme operatie, ook al lijkt het uitgangspunt om veel meer lokaal in te kopen nog zo eenvoudig (aflevering 1 tot 3).
Dit is mogelijk binnen de context van het gangbare geld. Na deze stap moet dan nog de introductie van een ander soort geld volgen. Daarvan is er een praktijkvoorbeeld dat wordt beschreven als het wonder van Wörgl.
Wat we de laatste veertig jaar te weten zijn gekomen over (de aanstaande) klimaatverandering wordt behandeld in de eerste helft van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Ook onze menselijke reactie hierop wordt daar behandeld (in de tweede helft). We hebben die veertig jaar, sinds de basale feiten rond antropogene klimaatverandering bekend zijn geworden, verkwanseld. De stappen die we nemen zijn zo klein dat tegen de tijd dat we onze economie volkomen verduurzaamd hebben, de wereld 2,5 tot 3 graden warmer zal zijn en er al heel veel schade is aangericht. En als gevolg van de traagheid van het milieusysteem staat ons op een veel langere termijn nog meer naars te wachten: ook al stoten we vanaf nu niet één CO2-molecuul meer uit, dan nog zullen er, om eens wat te noemen, de komende eeuwen ijskappen smelten en zal de zeespiegel met een meter of meer stijgen. Zie hierover ook aflevering 4 en 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, permacultuur, ijssmelt en uitsterven.
De inhoud van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ vindt u bij klimaatontwrichting in drie standen. Meer specifieke informatie over de aanpak van het klimaatprobleem vindt u nog onder concrete klimaatactie. Op het persoonlijke vlak komt het aan de orde bij ‘deep adaptation’, en vooral in het artikel ‘Zelf veranderen voor klimaatbeterschap’. Lees ook aflevering 15 en volgende over ‘Wat te doen?’ van de Inleiding bij de website.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit constateert Steve Keen dat Lorenz’ ontdekking van het ‘vlindervleugelslageffect’ de natuurwetenschappen sterk heeft beïnvloed, maar de economische wetenschap helemaal niet (aflevering 6). Daarom zagen de economen bijvoorbeeld de crisis van 2007-2008 niet aankomen. Steve Keen maakte de kernverschijnselen die de crisis veroorzaakten wel vooraf zichtbaar met behulp van een zelfgemaakt, zeer eenvoudig, fundamenteel niet-lineair, complex-systeemmodel van de economie, dat hij voor het eerst in 1992 ontwikkelde. Op basis daarvan waarschuwde hij vanaf december 2005 dat er een crisis op til was. Hij somt de verschijnselen op in aflevering 7.
Keen vernoemde zijn model naar Hymen Minsky. De econoom Minsky (1919-1996) stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op waarover Keen schrijft in aflevering 8. Het proces van Minsky kan in een uiterst eenvoudige causale keten gevangen worden: 1. kapitaal bepaalt output; 2. output bepaalt werkgelegenheid; 3. de werkgelegenheidsgraad bepaalt de verandering van de loontarieven; 4. de output minus de lonen en de rentebetalingen bepaalt de winst; 5. de winstvoet bepaalt het niveau van de investeringen, hetgeen overeenkomt met de verandering in kapitaal – wat ons weer terugbrengt naar het startpunt van deze causale keten; en 6. het verschil tussen investering en winst bepaalt de verandering in de (particuliere) schuld.
In aflevering 9 beschrijft Steve Keen de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ van deze causale keten voor de economie. De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp.
Het model laat ten eerste zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen), en ten tweede dat de cycli eerst afvlakken om vervolgens des te sterker aan te zwellen (aflevering 10). Het samenspel eindigt met een hoger schuldniveau dan na de vorige cyclus.
De chaotische dynamiek als uitkomst Minsky-model van Steve Keen moeten we, zo schreef hij al in 1992, opvatten als een waarschuwing om een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie als niets anders dan een stilte voor de storm aan te zien. Tot zijn grote verbazing begon de echte wereld vervolgens zijn model na te bootsen. Hij schrijft daarover in aflevering 14 en 15. Vanaf 1980 ging elke nieuwe recessie gepaard met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp – zie figuur 5 in het artikel. De neoklassieke economen bestempelden dit verschijnsel als een rechtvaardiging van hun economische theorie. Maar het was juist de voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007. De microgrondslagen van de neoklassieke economen blijken ondeugdelijk.
Dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert, is een tweede emergente eigenschap, een verschijnsel ontdekt in de vloeistofdynamica, dat eigenlijk alleen volledig in wiskundige termen uitgelegd kan worden. Keen doet echter zijn best dit niet-lineaire gedrag toch in woorden te beschrijven, namelijk in aflevering 10, 11, 12 en 13 . Daarbij worden de termen eigenwaarden en eigenvectoren geïntroduceerd, die de positie ten opzichte van het evenwicht bepalen. Neem voor je hierin duikt eerst een kop koffie, is zijn advies.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Ontkoppeling komt in twee smaken: relatief en absoluut. Relatieve ontkoppeling wil zeggen dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot wel toenemen, maar minder snel dan de economische groei. Absolute ontkoppeling houdt in dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot bij een groeiende economie gelijk blijven of dalen. Wie kiest voor relatieve ontkoppeling houdt zichzelf eigenlijk voor de gek, om redenen die worden gegeven in aflevering 2 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zelfs met absolute ontkoppeling redden we het wat betreft de CO2-uitstoot alleen als die op mondiale schaal niet tenminste 7 procent per jaar bedraagt voor de hele wereldeconomie, wat onhaalbaar is, zoals te lezen is in energietransitie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Sinds de oorlogsverklaring van Trump tegen niet alleen de klimaatwetenschap, maar onderzoek en wetenschap in het algemeen, slaat het klimaatonderzoek een heel wat luidere en realistischere toon aan en is de term ‘acceleratie’ ineens gemeengoed is geworden. Bewijsstuk 2 spreekt hier voor zich: Over de eerste vijftig jaar van de vorige eeuw is de temperatuurstijging 0,007 graden per jaar, in de tweede helft is dat verdubbeld naar 0,015 graden per jaar, en van 1998 en 2016 steeg de temperatuur gemiddeld met 0,025 graad per jaar (zie aflevering 9 en 10 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting). De term acceleratie komt vertaald als de ‘grote versnelling’ aan de orde in aflevering 3 van de Inleiding bij 4eco. Daar staan de grafieken van veel vormen van acceleratie. Dit komt ook aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondige zelfmoord’, ook in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 en verder van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Kapitaalaccumulatie of kapitaalvorming is de toename van kapitaal door investeringen investeringen. Behaalde winsten uit de bedrijfsvoering wordt hierbij door de eigenaar niet gebruikt voor de eigen consumptie, maar voor de financiering van de groei van de onderneming. Onder meer volgens het Solow-model en de fasentheorie van Rostow is economische groei afhankelijk van besparingen en de daaruit volgende kapitaalaccumulatie. Uit later onderzoek is echter gebleken dat deze relatie minder eenduidig is.
Vooral in ontwikkelingslanden is er slechts een beperkte kapitaalaccumulatie. In de armste landen zijn de besparingen onvoldoende voor grote investeringen. In andere ontwikkelingslanden kiest de rijke bovenlaag vaker voor consumptie of investeert buiten het eigen land.
In de marxistische economischer theorie is kapitaalaccumulatie een wezenlijk kenmerk van elke kapitalistische economie. De vorming van een dergelijke economie begint met een proces van “primitieve accumulatie”, oftewel roofkapitalisme, met name het roven van grondstoffen van andere werelddelen door Europese kolonisatie.
Marx stelde dat in de latere, industriële fase van het kapitalisme, kleinere bedrijven het in de concurrentie zouden moeten afleggen tegen grotere, waardoor het kapitaal zich in handen van steeds minder kapitalisten zou concentreren. Door concurrentie zouden de reële lonen stagneren en arbeiders vervangen worden door machines. Volgens dit proces van Verelendung zou de arbeidersklasse steeds verder vervreemd raken van het productieproces.
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Voor de Achuar (in het Amazonegebied) bestaat ‘natuur’ niet. Als ze naar het oerwoud om hen heen kijken, zien zij mensen, familie. Voor de Achuar hebben de meeste planten en dieren van het oerwoud zielen (wakan) die lijken op de zielen van mensen, en daarom worden ze letterlijk ingedeeld als ‘personen’ (aents). Net als mensen bezitten planten en dieren handelend vermogen, intentionaliteit en zelfs zelfbewustzijn. Zij ervaren emoties en wisselen boodschappen uit, niet alleen onder elkaar maar ook met andere soorten, en zelfs, via dromen, met mensen. In essentie onderscheiden ze zich in niets van mensen. De Achuar weten dat hun bestaan afhangt van het onderhouden van goede relaties met de rijke gemeenschap van niet-menselijke (of meer-dan-menselijke) personen met wie ze het oerwoud delen, omdat ze wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en ze er zonder elkaar niet zouden zijn. Zij leven in lotsverbondenheid. Zie aflevering 11 en 12 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Deze ethiek komt, weliswaar met belangrijke verschillen, ook voor bij ontelbare andere Inheemse bevolkingsgroepen op alle continenten. Het is opmerkelijk hoe consistent ze is. En in veel gevallen worden niet alleen planten en dieren beschouwd als personen, maar ook niet-levende entiteiten zoals rivieren en bergen. Deze groepen hebben geen van allen iets met de notie dat de mens bovenaan staat in de keten van leven. Er is gewoon geen grens tussen mensen en ‘natuur’. Dat onderscheid wel maken is misdadig.
Ook zij jagen op toekans en graven grote knollen uit, maar wanneer ze dit doen, is dat in de geest van uitwisseling, niet van extractie. Het is een kwestie van wederzijdse wederkerigheid. De morele code komt er hier op neer dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten (aflevering 13). Dit kost veel tijd en aandacht. Want je moet luisteren, meevoelen, dialogen voeren. Hierbij spelen sjamanen een rol, deskundigen op het gebied van de werking van ecosystemen, die de fragiele onderlinge afhankelijkheden begrijpen die samen het regenwoud uitmaken.
Hoeveel rijker zou onze ervaring van de wereld zijn als ook wij zouden zien hoe die pulseert met bedoelingen en sociale verbanden? Antropologen noemen deze manier van zijn dus ‘animisme’. Animisten erkennen andere soorten als individuen – individuen met hun eigen subjectieve zintuiglijke ervaring van de wereld, net zoals mensen die hebben. En omdat ze individuen zijn, worden ze gezien als personen. Want een individu zijn, is een persoon zijn (aflevering 14). Alle wezens ervaren de wereld op hun eigen wijze, met hun eigen unieke zintuigen, en reageren op elkaar vanuit hun eigen intelligentie. Animisme is een proces van radicale empathie met niet-menselijke personen. Het is ecologisch tot in de haarvaten. Hieraan vooraf gaat animisme, lees nu verder bij Spinoza.
We lezen over het stadium van actie in aflevering 28 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Echte, effectieve actie begint met jezelf te verplichten, proces 5. Dat gaat als ware vooraf aan de laatste vier processen: het proces om je te focussen op het verkrijgen van controle over de omstandigheden, het proces van tegengaan, het proces van beloningen en het proces van helpende relaties. Bij actie krijgen we dus alle vier de resterende processen tegelijk. Het benutten van deze processen gaat het hele actiestadium door, maar ook bij het stadium erna, dat van het instandhouden.
Ook bij het stadium van actie zijn er weer enige valkuilen: Neem de voorbereiding niet te gemakkelijk op. Verandering komt niet op een koopje. Er is de mythe van het toverstokje. Meer van hetzelfde is de vierde valkuil.
De vier processen worden vervolgens uitgewerkt in aflevering 29-31. Bij het proces van ‘tegengaan’ pas je gezónde alternatieven voor je probleemgedrag toe. Denk daarbij aan actieve afleiding, sporten en fitness, ontspannen, omdenken en assertiviteit (aflevering 29).
Bij het proces van controle krijgen over de omstandigheden gaat het niet om tegengaan maar om het veranderen van de situatie zelf. Beide zijn nodig. Prochaska geeft een drietal technieken: vermijden, vingerwijzingen, en seintjes. Bij het proces van belonen doe je juist iets aan wat er volgt om de verbetering te versterken. Ook bij belonen zijn er een drietal technieken: steels zelfmanagement, belonen volgens afspraak, en stapsgewijs aanpakken. Zie aflevering 29.
Het laatste proces is dat van helpende relaties (aflevering 29). Laat anderen weten dat je hun steun graag wilt en hard nodig hebt. Je kunt hiervoor de technieken van het tegengaan samen toepassen, maar ook een team vormen, je huishouden aanpassen, en alles opschrijven (als een contract). Krijg steeds schouderklopjes, blijf positief, en zoek hulp bij een groep als je weinig ‘eigen’ helpers hebt.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Daartoe ‘gemachtigd’ door het statuut van Merton uit 1235 grendelden rijke Engelse elites de meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het Handvest van het Bos dat het volk eerder het vruchtgebruik garandeerde van land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere onontbeerlijke hulpbronnen, werd hen ontnomen.
Het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het. Daarna kwam met het onderwerpen van de mensen zelf aan kunstmatige schaarste de opkomst van het enorme productievermogen op gang. Een politiek van verhongering dreef de mensen de fabrieken in. Zie aflevering 10. Dit was ook een drijvende kracht achter imperialisme. Ook daarbij werden mensen van hun land verdreven en gedwongen om belasting te betalen in Europese valuta zodat ze geen andere keuze hadden dan hun arbeid tegen loon te verkopen. Zie aflevering 11. En de privatiseringsgolven gaan tot nog toe over de wereld door – nu op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, transport, bibliotheken, parken, zwembaden, water tot zelfs de sociale zekerheid aan toe. Zie aflevering 16. Dit schept onderlinge concurrentie tussen van hun bestaan bestolen mensen – een druk die dan weer gerechtvaardigd wordt door op de noodzaak van een groeiend bbp te wijzen.
Bij de grondstoffenwinning geldt het principe van het ‘laag hangend fruit eerst’: de makkelijkst winbare en beste grondstoffen worden als eerste gewonnen. Dit is zeker geldig voor olie. Meadows behandelt dit in aflevering 8 en 9 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie voor oliegrafieken aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Figuur 4 daar toont dat de winning van goud met steeds hogere (energie)kosten gepaard gaat.) Dit verschijnsel komt nog op diverse andere plaatsen terug, zoals in aflevering 3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ en bij het Planck-principe en feitelijk ook in de figuur van de klokkromme in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’ en aflevering 35 van het artikel ‘Castrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Wat betreft het begrip uitputting, zie het artikel ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’ en de begrippen machtsfunctie, piekolie en fonds. Zie ook exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen.
Complexiteit toevoegen levert niet stap voor stap dezelfde meerwaarde op; er is juist sprake van afnemende meerwaarde. Tainter noemt dat – in aflevering 11 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het Principe van de minste weerstand. We kiezen bij problemen eerst voor de eenvoudige en doelmatige oplossingen. Maar elke keer dat we complexiteit toevoegen, worden de kosten relatief wat hoger. Oftewel: het toegevoegde nut daalt. Ons vertrouwen in innovatie is daarom niet terecht (aflevering 13). Zie in dit verband ook aflevering 1 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie.
De natuur houdt er een bijzonder stringent belastingstelsel op na. Elke materie-energie-transactie gaat in de natuur met een aanslag gepaard die de waarde van de transactie zelf ruimschoots overstijgt. Zo belast de natuur de conversie van steenkool naar elektriciteit met een tarief van maar liefst een paar honderd procent. Die belasting wordt echter meestal aan het oog onttrokken en zelden onmiddellijk geïnd. Anders geformuleerd, sommigen plukken de vruchten van de transactie en slagen erin de kosten op anderen af te wentelen: andere klassen, generaties, soorten en plekken draaien voor de belasting op. Zie ook commons.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
In de taalkundige afleiding van de naam van de zwarte madonna als symbool voor de moedergodin uit het Arabisch blijkt er een verband met het woord alchemie. In de middeleeuwse alchemie werkte men met zwavel (het yang-symbool voor de zon, goud en vuur), kwik (het yin-symbool voor maan, zilver en water) en zout (het symbool voor het materiële lichaam). De eerste stap daarin werd ‘werken in zwart’ genoemd. Jung beschrijft dat als de ‘donkere nacht van de ziel’. In de Middeleeuwen had men het over melancholie (letterlijk zwart humeur), een moeilijke, onplezierige, maar noodzakelijk eerste stap om ware inspiratie en heelheid te bereiken. Zo stond de zwarte madonna voor de alchemist voor de vereiste eerste stap naar de bewuste herintegratie van de ziel in de materie, in het lichaam. Zie verder aflevering 21 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Rond 1980 werd het broeikaseffect door velen nog niet serieus genomen. Er waren allerlei onbeantwoorde vragen. De weinige klimaatmodellen waren nog pril. Wat waren de bronnen, waar bleef het overschot? Hoe zat het met de andere broeikasgassen? En wat deed de waterdamp? Daarover gaat het in aflevering 9 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
De Algemene Circulatie Modellen (GCM, met de G van General) kregen pas eind jaren ’70 een zekere graad van betrouwbaarheid. Een grote moeilijkheid bleef het verwerken van de aard en het gedrag van de oceanen. Zo’n model doorliep herhaalde berekeningen van de manier waarop de atmosfeer reageert op de erin gestopte voorwaarden en hoe de parameters op hun beurt reageren op veranderingen in de atmosfeer, totdat de reacties over en weer ophouden en er een evenwicht ontstaan is waarin alle variabelen constant zijn geworden. Dit eindresultaat werd dan beschouwd als leidraad voor hoe het in de echte wereld ook kon gaan. De uitkomst rond 1980 was een gemiddelde temperatuurstijging van 2 graden Celsius bij een verdubbeling van het kooldioxidegehalte (van 275 ppm van voor de industrialisatie). Hierover gaat het in aflevering 10 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.’
Bij naties werkt het systeem van terugkoppeling van de nationale munt(koers) niet goed omdat ze zelf geen aparte economische eenheden zijn, ook al doen we net alsof dat wel zo is en verzamelen we statistische informatie op basis van dat malle uitgangspunt. Naties hebben in hun economische grabbelton onder andere onderling verschillende stadseconomieën zitten die op een gegeven moment verschillende correcties nodig hebben. Alle informatie op één hoop gooien in één wisselkoers is niet de specifieke informatie die ze nodig hebben, zelfs niet met betrekking tot hun handel met vreemden, omdat dat handel met andere steden is, in tegenstelling tot nationale handel met het buitenland. We zitten dus opgescheept met een beroerde terugkoppeling. Hoe je ook je best doet, er is gewoonlijk sprake van foutieve en misplaatste terugkoppeling. Dit wordt behandeld in aflevering 13 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Terugkoppelingen werken altijd op basis van hun eigen voorwaarden, hoezeer we ook wensen dat ze anders werken. Zie daarover aflevering 14.
In aflevering 18 behandelt Jane Jacobs tenslotte nog het specifieke geval van het Noorden en het Zuiden van de VS, en in aflevering 19 de munt van de stadstaat Singapore.
Als één stad met stedelijk gebied in een land door de wisselkoers een zeker voordeel krijgt, ook al is het maar klein, mogen we verwachten dat het de economie daar krachtiger en succesvoller zal maken dan het geval is bij de andere steden van dat land. Als het eenmaal is binnengehaald, zal dat voordeel zichzelf vanzelfsprekend gaan intensiveren en versterken omdat hoe succesvoller die stad economisch is, des te zwaarder haar productie zal meetellen in de totale nationale productie en in de totale export van alle steden naar het buitenland. Hoe zwaarder zij meeweegt, des te nauwer zal de terugkoppeling door de nationale munt aansluiten bij de behoeften van die specifieke stad. Maar dat geldt niet voor andere steden. Daar zal de terugkoppeling niet aansluiten op de behoeften en de timing die voor hen nodig en vanzelfsprekend is; de terugkoppeling kan ze zelfs tegenwerken en af laten sterven. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
‘We hebben vandaag slechts één keuze, die van een radicaal opnieuw uitvinden van de wereld – of anders massaal uitsterven.’ Zo luidt de negende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 10). Het huidige wereldsysteem, gebaseerd op uitputting, uitbuiting en uitbreiding, is duidelijk op weg naar eschatologische kantelpunten. Niet alleen de biosfeer, ook de semiosfeer is instabiel, inclusief de daartoe behorende politiek en geopolitiek, met het risico van een atoomoorlog. Want hoe erger de klimaatcrisis wordt, des te kritieker worden de politieke en geopolitieke spanningen. Het is juist het heersende kapitalistische wereldsysteem dat zich versnelt en afkoerst op een niet-lineaire radicale verandering van het systeem Aarde, die onomkeerbaar zal zijn. We kúnnen ons intellect en onze verbeelding, een sterk transnationaal rechtvaardigheidsgevoel en solidariteit tussen de generaties inzetten om voorbij de apocalyps te gaan. Maar gaan we dat doen? Dit item wordt voorafgegaan door tijd voorbij de ‘vooruitgang’ en besluit de reeks die begint met ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Voor de Achuar (in het Amazonegebied) bestaat ‘natuur’ niet. Als ze naar het oerwoud om hen heen kijken, zien zij mensen, familie. Voor de Achuar hebben de meeste planten en dieren van het oerwoud zielen (wakan) die lijken op de zielen van mensen, en daarom worden ze letterlijk ingedeeld als ‘personen’ (aents). Net als mensen bezitten planten en dieren handelend vermogen, intentionaliteit en zelfs zelfbewustzijn. Zij ervaren emoties en wisselen boodschappen uit, niet alleen onder elkaar maar ook met andere soorten, en zelfs, via dromen, met mensen. In essentie onderscheiden ze zich in niets van mensen. De Achuar weten dat hun bestaan afhangt van het onderhouden van goede relaties met de rijke gemeenschap van niet-menselijke (of meer-dan-menselijke) personen met wie ze het oerwoud delen, omdat ze wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en ze er zonder elkaar niet zouden zijn. Zij leven in lotsverbondenheid. Zie aflevering 11 en 12 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Deze ethiek komt, weliswaar met belangrijke verschillen, ook voor bij ontelbare andere Inheemse bevolkingsgroepen op alle continenten. Het is opmerkelijk hoe consistent ze is. En in veel gevallen worden niet alleen planten en dieren beschouwd als personen, maar ook niet-levende entiteiten zoals rivieren en bergen. Deze groepen hebben geen van allen iets met de notie dat de mens bovenaan staat in de keten van leven. Er is gewoon geen grens tussen mensen en ‘natuur’. Dat onderscheid wel maken is misdadig.
Ook zij jagen op toekans en graven grote knollen uit, maar wanneer ze dit doen, is dat in de geest van uitwisseling, niet van extractie. Het is een kwestie van wederzijdse wederkerigheid. De morele code komt er hier op neer dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten (aflevering 13). Dit kost veel tijd en aandacht. Want je moet luisteren, meevoelen, dialogen voeren. Hierbij spelen sjamanen een rol, deskundigen op het gebied van de werking van ecosystemen, die de fragiele onderlinge afhankelijkheden begrijpen die samen het regenwoud uitmaken.
Hoeveel rijker zou onze ervaring van de wereld zijn als ook wij zouden zien hoe die pulseert met bedoelingen en sociale verbanden? Antropologen noemen deze manier van zijn dus ‘animisme’. Animisten erkennen andere soorten als individuen – individuen met hun eigen subjectieve zintuiglijke ervaring van de wereld, net zoals mensen die hebben. En omdat ze individuen zijn, worden ze gezien als personen. Want een individu zijn, is een persoon zijn (aflevering 14). Alle wezens ervaren de wereld op hun eigen wijze, met hun eigen unieke zintuigen, en reageren op elkaar vanuit hun eigen intelligentie. Animisme is een proces van radicale empathie met niet-menselijke personen. Het is ecologisch tot in de haarvaten. Hieraan vooraf gaat animisme, lees nu verder bij Spinoza.
Een saillant detail van de Nederlandse boekhouding van de lachgasuitstoot is dat er al jarenlang een enorme hoeveelheid lachgas ongemerkt de lucht in gaat. Dit berichtte de NRC op 22 mei 2019. Het Limburgse chemiebedrijf Anqore op het Limburgse chemische complex Chemelot heeft nooit gemeld dat het (omgerekend) 0,4 megaton aan CO2-equivalent (CO2e) uitstoot. Ze beweren zelfs dat ze het zelf niet door hadden.
Chemelot is het totale bedrijventerrein (het vroegere DSM-complex). Het heeft één enkele milieuvergunning voor alle zestig bedrijven tegelijk. Daarom hoeft het de uitstoot niet per fabriek te rapporteren. Omdat het uitstoten van lachgas wettelijk niet verboden is, gebeurt er voorlopig waarschijnlijk niets. (Hoewel het met het stikstofbesluit van de Raad van State – zie de volgende aflevering – misschien geld waard is om er wel wat aan te doen: er kunnen nog slechts vergunningen worden gegeven, als er elders bespaard wordt.)
De Nederlandse lachgasuitstoot zit zo in elkaar: landbouw 6,4 Mton CO2e, de industrie 1,5 Mton CO2e, overig 0,8 MtonCO2e. Van die 1,5 Mton industriële uitstoot komt 1,1 Mton van Chemelot. De lachgasuitstoot vormt dan weer 4 procent van de totale Nederlandse broeikasuitstoot.
Het hele verhaal wordt dus uit de doeken gedaan in de NRC. Anqore is een acrylonitrilfabriek (een grondstof voor legokunststof en koolstofvezels) die waarschijnlijk (al sinds 1969) de op een na grootste uitstoter van lachgas in Nederland is. Het bedrijf is sinds vier jaar in handen van DSM (dat zichzelf zo groen vindt) en het private equitybedrijf CVC Capital Partners. De vakliteratuur vertelt dat zo’n fabriek lachgas uitstoot, maar dat ‘hadden we niet in beeld’, zegt de eigenaar. Pas in 2017 werd een meting gedaan en de uitstoot ‘ontdekt’.
Met een bedrag van 90 à 120 miljoen euro is de uitstoot van Anqore te verhelpen. Dat is omgerekend 10 euro per bespaarde ton. Omdat de emissierechten voor CO2 op 25 euro per ton staan, zou de uitstoot al lang zijn opgeheven als lachgas maar op de lijst van broeikasgassen was gezet!
Chemelot herbergt ook nog een salpeterzuurfabriek (voor kunstmest) en een caprolactamfabriek (nylongrondstof), die beide ook uitstoters van lachgas zijn. Zij hebben tussen 2006 en 2008 hun uitstoot teruggebracht van 7 tot 2 miljoen ton CO2e. De caprolactamfabriek blijft sindsdien ook een grote uitstoter. Deze is in Chinese handen.
Het verzet in de hoedanigheid van diverse vormen van tegenbewegingen en de machtsstrijd van de laatste 50 jaar worden door Wallerstein behandeld in aflevering 26 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook wereldrevolutie van 1968. Zie verder aflevering 22 en 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en de rijkste 1%. En tenslotte aflevering 23 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en aflevering 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’.
De geologie heeft de geschiedenis van de aarde ingedeeld in eonen, die verdeeld zijn in era’s. De era’s worden op hun beurt onderverdeeld in periodes (die tientallen miljoenen jaren kunnen beslaan). Deze periodes verdeeld men dan weer in tijdvakken, en die in tijdsnedes en soms zelfs nog kleinere eenheden. We zitten nu in de periode van het Kwartair en daarvan het tijdvak het Holoceen. De International Commission on Stratography is het internationale orgaan dat gaat over deze indeling. (Zie verder tijdschaal bij Wikipedia.)
In 1999 riep Paul Crutzen op een earth-systems-science-conferentie ineens uit: ‘Stop toch eens met het gebruiken van het woord Holoceen. We zitten nu in … het … het Antropoceen’. Hiermee was een naam gegeven aan wat misschien een nieuw tijdvak is, een tijdvak waarin de geologische impact van de mens valt af te lezen en die daarom de naam van de mens krijgt. Nu is Crutzen geen geoloog, en het is de bovengenoemde geologie commissie die over de namen gaat en die is er nog niet helemaal uit. Maar het woord Antropceen heeft zich intussen vastgezet in allerlei discussies op vele terreinen. (Hierover handelt bijvoorbeeld het boek The Birth of the Anthropocene van Jeremy Davis, University of California Press, 2016. En zie voor de opmerkelijke constandheid van het Holoceen zie aflevering 2 van artikel ‘De aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.) Zie ook aanpak van het klimaatprobleem.
Het woord Antropoceen is als naam gemeengoed geworden. Het is ook het onderwerp van het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos (Boom, 2017), dat aangehaald wordt in aflevering 1 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. In het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ maak ik ook gebruik van het boek Facing the Anthropocene: Fossil Capitalism and the Crisis of the Earth System van Ian Angus (Monthly Review Press, 2016).
De AOW is een overhevelingsbelasting, dat wil zeggen dat het nu wordt geïnd bij de werkenden en direct wordt uitgekeerd aan de bejaarden (het spaaraspect van een pensioen ontbreekt dus juist); maar omdat van rijkswege is vastgesteld hoeveel de AOW moet zijn voor het minimumlevensonderhoud en er daarvoor niet genoeg geïnd wordt, wordt het verschil bijgepast uit de algemene middelen. Vandaar het gebruik van het woord ‘in principe’ in de laatste alinea van aflevering 14 van het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie.
‘Uitsterven is al een feit als we doorgaan met het huidige barbarij. We beleven de ‘naakte apocalyps’ zonder dat er een koninkrijk – het ‘beloofde rijk’ – komt.’ Zo luidt de eerste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 2). Horvat speelt hier met het begrip tijd door het komende uitsterven als een voldongen feit te presenteren, vanwege de aanzet die we er nu toe zetten. We moeten ons een tijdsbegrip eigen maken dat het tegenovergestelde is van het heersende tijdsbegrip als chronos. De mensheid gaat niet in chronologische orde ‘vooruit’ naar iets betekenisvols, naar een ‘hogere’ orde van beschaving. Dit item vervolgt met apocalyps als openbaring.
‘De apocalyps is een röntgenmachine uit de toekomst. Hij stelt ons in staat om de architectuur van onze wereld bloot te leggen, zowel in de zin van plaats als van tijd.’ Zo luidt de tweede stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 3). De ecologische catastrofe onthult dat dit tijdperk een nieuwe set eschatologische regels introduceert die nog niet bestonden in de menselijke werkelijkheid. Als we bij alle inbreuken op het ‘normale’ dat ‘normale’ niet ter discussie stellen, kunnen we het ‘nieuwe normaal’ niet ontmaskeren als iets wat leidt tot uitsterven, noch het uitschakelen. Dit item wordt voorafgegaan door ‘na de apocalyps’ en gevolgd door apocalyps als semiotische machine.
‘De apocalyps is altijd een semiotische machine. Rampspoed brengt betekenis voort. Betekenis brengt vaak rampspoed voort. Mensen en de planeet zijn zo nauw met elkaar verbonden dat het niet langer mogelijk is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de biosfeer en de semiosfeer.’ Zo luidt de derde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 4).
De ‘semiosfeer’ is de sfeer van de betekenisgeving. Catastrofale gebeurtenissen brengen altijd betekenis voort en veranderen in verhalen. Horvat beschrijft hoe we de controle kunnen krijgen over de betekenis teneinde op de ‘openbaring’ van het einde te reageren. Vaak leidt de semiosfeer, en dus de menselijke subjectiviteit, tot een heersend gevoel van vrees, angst, depressie, hopeloosheid en een specifieke vorm van melancholie. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als openbaring en gevolgd door post-apocalyptische melancholie.
‘De huidige verwoesting van de wereld wordt mogelijk gemaakt door het proces van de ‘normalisering’ van de hedendaagse barbarij. In plaats van ‘terug te keren naar normaal’ zouden we het ‘normale’ moeten bejegenen als het echte probleem.’ Zo luidt de vijfde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 6). De apocalyps is een politieke gebeurtenis par excellence. Juist de pandemie maakte dat helder. Het begrip kapitalistische ‘vooruitgang’ moet het normaal blijven en de post-apocalyptische melancholie moet worden ‘genormaliseerd’. Deze mythologie van de ‘terugkeer naar normaal’ is destructief, want het normaal voert ons juist naar de kantelpunten. Dit item wordt voorafgegaan door post apocalyptische melancholie en gevolgd door eschatologische kantelpunten.
Waarom de mytische figuren Apollo en Dionysus zo goed model staan voor de spelers die financiële zeepbellen veroorzaken, wordt uitgelegd in aflevering 15 en 16 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen. Beide figuren komen overeen in hun vlucht uit de werkelijkheid (door respectievelijk abstracte rationaliteit en volkomen emotionaliteit) maar zijn verder elkaars tegenpolen, als yin en yang. Dionysus stuurt zijn gekte niet naar zijn getrouwen die zich aan zijn wonder overgeven, maar naar zijn vijanden die zich tegen hem teweer stellen. Kortom de hyper-rationelen worden het slachtoffer van de manie van Dionysus. We kunnen nu bij elke fase van een traditionele ‘boom’-en-‘bust’-cyclus de bijbehorende archetypische werkelijkheid aanwijzen (aflevering 17). De minachting voor Dionysus komt voort uit de hyper-rationele pogingen tot controle en de gekte van Dionysus is de paniek die erop volgt. Er vallen twee lessen te leren: de zeepbel spat onvermijdelijk uiteen èn het is de rationaliteit die eraan gaat. Zo komen we uit bij yang- en yin-munten.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
Arbeidsdeling is niet hetzelfde als arbeidsspecialisatie, schrijft Rushkoff in aflevering 4 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie bij de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance. Oppervlakkig gezien kan de indruk ontstaan dat een maatschappij van koopmannen, managers en werklui van uiteenlopende kwaliteit meer gespecialiseerd is dan een van winkeliers en handwerkslui. Maar in werkelijkheid was het helemaal ten tijde van de renaissance niet in het voordeel van de managers om hooggespecialiseerde handwerkslui aan te nemen die hogere lonen konden eisen. In plaats daarvan standaardiseerden ze de arbeidsprocessen teneinde de minst gekwalificeerde en makkelijkst vervangbare arbeidskrachten in te huren. In plaats van specialisatie, vakbekwaamheid en innovatie aan te moedigen, was al deze industriële activiteit gericht op generalisatie.
Vergelijk dit met de opkomst van de factormarkten, waartoe de arbeidsmarkt behoort.
In aflevering 1 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschrijft Jane Jacobs de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te laten zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van nieuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
De productiviteit, die de stad zoveel goed doet, is een ramp voor het platteland. Ineens kan één man het werk doen van zes man, waardoor er vijf werkeloos worden. Dat is inderdaad een ramp als er geen stad is om in werk voor de vijf te voorzien.
Bij de zogenaamde geografische arbeidsdeling is de gedachte bij economen dat deze efficiënt is, maar toeleveringseconomieën zijn juist helemaal niet doelmatig. Een economie met weinig verschillende soorten niches, waar dus geen ruimte is voor mensen met verschillende vaardigheden, interesses en verbeeldingskracht, is niet doelmatig. Een economie die niet vindingrijk is en souplesse ontbeert, is niet doelmatig. Een economie die weinig van de behoeften van de eigen inwoners en producenten kan vervullen, is niet doelmatig. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Arbeidsdeling is niet hetzelfde als arbeidsspecialisatie, schrijft Rushkoff in aflevering 4 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie bij de overgang van de middeleeuwen naar de renaissance. Oppervlakkig gezien kan de indruk ontstaan dat een maatschappij van koopmannen, managers en werklui van uiteenlopende kwaliteit meer gespecialiseerd is dan een van winkeliers en handwerkslui. Maar in werkelijkheid was het helemaal ten tijde van de renaissance niet in het voordeel van de managers om hooggespecialiseerde handwerkslui aan te nemen die hogere lonen konden eisen. In plaats daarvan standaardiseerden ze de arbeidsprocessen teneinde de minst gekwalificeerde en makkelijkst vervangbare arbeidskrachten in te huren. In plaats van specialisatie, vakbekwaamheid en innovatie aan te moedigen, was al deze industriële activiteit gericht op generalisatie.
Vergelijk dit met de opkomst van de factormarkten, waartoe de arbeidsmarkt behoort.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Het is opmerkelijk dat we in onze tijd veel van de waarden van de matrifocale kolom onderschrijven, terwijl we tegelijk – ten onrechte – menen dat het monopolie van yang-munten niet alleen ‘normaal’ en ‘logisch’ is, maar ook zelfs het beste middel om die algemene yin-doelen te bereiken. Om iets uit het niets te kunnen creëren (fiat-geld) waarin iedereen gelooft, is bovendien behalve het archetype van de heerser en de strijder, ook dat van de magiër nodig (zie ook basisschema archetypen). De Centrale Bank is hierbij de tempel waar de magiër zich ophoudt. Daarmee beslaat het moderne geld dus de volledige linkerzijde van het volledige archetype. Gemeenschapsmunten kunnen daarentegen met de rechterzijde toe zonder dat de heerser nodig is. Dit wordt uitgebeeld in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Ons huidige geld heeft dus een sterke centrale hiërarchische controle door banken en de centrale bank nodig. De aard ervan leidt bijna vanzelf tot de onderdrukking van de yin-kant van de maatschappij. Het gebrek aan evenwicht zorgt ervoor dat de yang-schaduw resoneert. We krijgen daarvan sociale en psychologische klachten. In aflevering 28 zien we ook dat ons geld de heersende maatschappelijke informatie kopieert en zo het yang-monopolie in stand houdt. Dat vormt de verklaring waarom wij ons als mannen èn als vrouwen, ondanks totaal verschillende persoonlijke waarden, bijna allemaal op de yang-manier gedragen bij het bemachtigen van geld om te overleven.
In een schema in aflevering 32 geeft Lietaer van het huidige geld de archetypen en de slechte schaduwen die het activeert: bij de heerser de tiran, bij de minnaar de verslaafde, bij de onderdrukte verzorger (moedergodin) de hebzucht èn de schaarste, bij de magiër (priester, wetenschapper) de hyper-rationele Apollo-figuur en bij de strijder de sadist.
Geld is in het geheel geen ‘passieve’ of ‘neutrale’ tussenpersoon in de ruil, zoals de economische theorie stelt. Er is daarentegen een monopolie van een yang-munt die de collectieve psychologie diepgaand beïnvloedt, net als de verhoudingen tussen de mensen die geld gebruiken: het dominantie-paradigma, het collectieve narcisme in onze cultuur, het consumentisme en het fundamentalisme houden wel degelijk verband met het geldsysteem als werking van de schaduwen van dit archetype. Lees verder bij yang-afwijking helen.
Artikel 4 ‘Een booster voor de lokale economie’ in de serie Ons geld, @nder geld in de rubriek Economie is een artikel op basis De koop lokaal booster. Dat boek is geschreven door mijn broer Henk vanuit zijn werk voor de Social Trade Organisation (STRO). Ik heb het samengevat, er het een en ander aan veranderd en wat zaken toegevoegd om het aan mijn doel te laten voldoen: een recht-toe-recht-aan-schets van een in de kern vrij simpel model om een stad te laten profiteren van lokaal geld. Dat vertelt het originele boek natuurlijk ook, maar deels toch anders. Wie het verschil wil weten of überhaupt meer wil lezen: neem De koop lokaal booster ter hand.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente.
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
Kort gezegd is de biosfeer het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Westbroek behandelt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ hoe de wetenschappelijke disciplines die de gesteenten, het water, de lucht en de biosfeer tot thema hadden, nu integreren in Earth Systems Science. Zie ook Roopnarine. De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer. Hij reikt tien kilometer hoogte. Daarboven zit de ijskoude stratosfeer waar de straalstroom raast. Er vindt verticaal geen vermenging plaats tussen de troposfeer en de de stratosfeer omdat als scherm de tropopauze ertussen zit. Daar vlak boven zit ook de ozonlaag die de zuurstofhuishouding mede reguleert. Al met al vormt de aarde een complex systeem dat zichzelf binnen nauwe marges in stand houdt.
Verschillende processen en verschijnselen, zoals de warmtebalans van de aarde; de grote winden; het circulatiepatroon van de oceanen; het albedo-effect; en het atmosferisch zonneschild, komen in het eerste artikel van de klimaatserie kort aan de orde in aflevering 6, 7 en 8.
Psychologen onderscheiden zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting en ze bekijken hoe het daarbij zit met de drie houdingen (hoofd, hart, handen) van de sociale psychologie. Dit zijn die zes houdingen: Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Degenen die bezorgd zijn. De voorzichtigen. De onthechten. De twijfelaars. De afwijzers. Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. In aflevering 19 komt dan nog het begrip cognitieve dissonantie aan de orde, een manier waarmee we ons aanpassen als ons denken, voelen en handelen anders niet met elkaar in overeenstemming zijn.
Die genoemde houdingen spelen natuurlijk ook bij deep adaptation en in het hele artikel ‘Zelf veranderen voor klimaatbeterschap’. Ook in verband met het klimaat, en wel met de enorme barrières die een effectieve aanpak van het probleem in de weg staan, is onze houding van onbekommerd leven problematisch. En daar sluiten onze identiteit en overtuigingen en ook onze houding van tovenaarsleerling weer bij aan, net als grondhouding.
Dan zijn ook de archetypen nog van belang, zoals die door Lietaer worden gebruikt om onze verhouding tot geld te ontleden. En lees ook de verschillende kanten die er aan onze attitudes zitten ten opzichte van de apocalyps, die volgens Horvat altijd een semiotische machine is. Bij Hickel komt in het Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen dan nog onze houding ten opzichte van de natuur en de funeste gevolgen die dat heeft uitgebreid aan de orde en wordt deze gesteld tegenover het animisme.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Een efficiënt stromingssysteem heeft de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen die autokatalyse wordt genoemd. Deze elimineert diversiteit naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden. Autokatalyse komt aan de orde in aflevering 6 en 12-13 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook kantelpunt en de tegenstelling tussen veerkracht en efficiëntie.
Gelijk met Reiner Kümmel stuitte de Amerikaanse natuurkundige en econoom Robert Ayres langs een andere route op de bevinding dat energie bij economische groei een belangrijker rol speelt dan kapitaal of arbeid. Zijn uitgangspunt was de vraag of de voortdurende verbetering van de thermodynamische efficiëntie in de meeste industriële processen een rol kan hebben gespeeld bij de economische groei van de twintigste eeuw. In een onderzoek naar de Amerikaanse en Japanse economie baseerde Ayres (met mede-onderzoeker Benjamin Warr) zich niet op de totale hoeveelheid gebruikte energie, maar op de totale hoeveelheid nuttig gebruikte energie, of exergie. Het ging dus niet om de hoeveelheid steenkool die in een kolengestookte elektriciteitscentrale wordt verstookt, maar om de hoeveelheid elektriciteit die de eindgebruiker bereikt. De thermodynamische efficiëntieverbeteringen van een hele reeks industriële processen stopten ze in de LinEx-vergelijking van Kümmel. Het resultaat kwam nagenoeg perfect overeen met de Amerikaanse en Japanse groeicurve van de afgelopen 100 jaar. Zie aflevering 5 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Ayres is met Benjamin Warr auteur van het boek The Economic Growth Engine: How Energy and Work Drive Material Prosperity (Edward Elgar, 2009) en het rapport Accounting for Growth: the Role of Physical Work (2002).
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ugo Bardi, auteur van het boek The Seneca-effect: Why Growth is Slow but Collapse is Rapid (Springer, 2017) is de bedenker van Tiffany’s dwaling en natuurlijk van het Seneca-effect. Dit effect slaat op de vormen van groeikinetiek waarbij de afname veel sneller verloopt dan de groei, met ineenstorting als gevolg. Dit model beschrijft complexe systemen waarin meer dan één factor ‘samenspant’ om de afname van een van de parameters of het systeem als geheel te versnellen. Dit komt aan de orde in afleveringen 28-37 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook de val van het Romeinse Rijk. Zie verder ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’.
Stoknes onderscheidt in aflevering 25 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek vijf psychologische barrières voor klimaatactie: ‘ver van mijn bed’, ‘verdoemenis’, ‘verkramping’, ‘vermijden door ontkenning’, en ‘volop onszelf’. Hij beschrijft ze (samengevat) als volgt:
Ver van mijn bed. De klimaatkwestie is voor de meesten van ons op verschillende manieren een ver-van-ons-bed-show. Hij is niet te zien of te voelen en vooral: het gaat pas ergens ver in de toekomst goed mis.
Verdoemenis. Als klimaatontwrichting ons wordt voorgesteld als een alles overspoelende ramp die we alleen tegemoet kunnen treden met verlies, kosten en opoffering, dan is het typisch een onderwerp waar we het liever niet over hebben.
Verkramping. Als wat we weten (bijvoorbeeld: fossiel is fout) strijdig is met wat we doen (noem maar op waarvoor we allemaal fossiel gebruiken), dan komt er verkramping. Als er dan ruimte is voor twijfel, of we kunnen het probleem bagatelliseren, zullen we ons beter voelen.
Vermijden door ontkenning. Met negeren, verwerpen of op een andere manier vermijden, ontsnappen we aan angst en schuldgevoel. Ontkenning komt voort uit zelfverdediging, niet uit onwetendheid, domheid of gebrek aan informatie.
Volop onszelf is de vijfde barrière. We zien informatie die de waarden en noties die we al hebben, bevestigen en we filteren weg wat deze waarden en noties bedreigt. We winkelen dus selectief. Culturele identiteit wint het van de feiten. Als nieuwe informatie van ons vergt dat ‘onszelf’ zich moet veranderen, dan gaat die informatie het waarschijnlijk niet winnen. We willen volop onszelf blijven.
Zie ook barrières, kolossale.
Het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ is het vierde artikel in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Het volgt op de beschrijving dat het weer steeds extremer zal worden (artikel 1), dat er kantelpunten gaan komen (artikel 2), en dat Gaia misschien naar de noodstand gaat springen – een toestand die ons zal verzengen (artikel 3). Als dat allemaal bekend is, zou je een uiterste inspanning verwachten om dit te voorkomen. Dat gebeurt niet, want er zijn vele beren op de weg. Deze worden behandeld in artikel 4 (zonder de pretentie om ook maar enigszins compleet te zijn).
Het wereldsysteem is als een olietanker die in een ruziesfeer beland is (aflevering 1). Het ontbreekt juist aan de twee ingrediënten die we nodig hebben: eensgezindheid en een vooruitziende blik (aflevering 2). Bij eensgezindheid hoort ook solidariteit, en daar hoort weer gelijkheid bij. Onze eigen psyche zit een vooruitziende blik in de weg. De barrières zijn geen los van elkaar staande zaken. Het zijn juist allemaal op elkaar inwerkende onderdelen van een complex systeem, dat zich eigenstandig ontwikkeld en waarvan we – om het klimaat te redden – de ontwikkeling min of meer moeten laten omdraaien.
De komst van het neoliberalisme, waar alles om geld draait, en de gevolgen ervan voor onze kijk op het klimaatprobleem wordt beschreven in aflevering 11 tot 13. Met het internet leverden we vervolgens een groot deel van onze persoonlijke zelfstandigheid in het algemeen, van onze agency in, en daarmee van onze invloed op het aanpakken van het klimaatprobleem. Daarover gaan de aflevering 14 tot 16. Intussen raakt het ‘gewone’ kapitalisme (aflevering 4) overvleugeld door het surveillancekapitalisme, waarin wij behalve consumenten ook de grondstof zijn geworden voor de productie. Hierover gaan aflevering 17 tot 21. Na ‘vals spelen in Moneyland’ (aflevering 22 en 23) gaan we vanaf aflevering 25 over op de zachte kant. Tot aflevering 28 is er aandacht voor het opkomende belang van de niet-onderhandelbare identiteit en vaste overtuigingen en voor psychologische barrières die hartstocht boven rede stellen. Daarna volgt van aflevering 29 tot 31 een interessante filosofische bijdrage over het onbekommerd leven in het kapitalisme (met als doel genieten zonder terughouding), waar de individuele identiteit het algemeen belang volledig is gaan overheersen (het verschil tussen behoeften en verlangens). De tovenaarsleerling breekt los en blijft tobben van aflevering 32 tot 35. De zaak is uit de hand gelopen. We zijn op zoek naar betekenis en weten niet aan welke hefboom we moeten trekken (aflevering 36 tot 37). De olietanker is nu bezig op de klippen te lopen (aflevering 38). Van de maatschappij zonder koolstof kunnen we ons nog geen voorstelling maken. Eerder zitten wij als passagiers benedendeks achteloos te kletsen. Uit de inhoud van dit artikel blijkt dat wij zowel de vereiste eensgezindheid als de vooruitziende blik deerlijk missen. Zie op Ecopedia ook barrières voor klimaatactie volgens Stoknes.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Gregory Bateson (1904-1980) schreef de boeken Steps to an Ecology of Mind (1972) en Mind and Nature (1979). Het laatste boek verscheen in een Nederlandse vertaling onder de titel Het verbindend patroon. Dat was in 1984; dit boek is al lang niet meer op de markt. Een inleiding tot het werk van Bateson door Ton Maas verscheen in de bundel Milieufilosofie tussen theorie en praktijk die ik in 1986 uitgaf (nog leverbaar). Zie Andere boeken.
Een van de lijnen die door het hele werk van Bateson loopt is zijn belangstelling voor de systeemtheorie en cybernetica, een wetenschap die hij in het leven hielp roepen. In aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek wordt Batesons ‘dubbele binding’ behandeld. Zie ook de aflevering 5 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, waar Batesons definitie van informatie wordt gebruikt: ‘een verschil dat een verschil uitmaakt’.
De Utrechtse historicus Bas van Bavel schreef het boek De onzichtbare hand (2018, Engelse editie met noten dateert van 2016) met als ondertitel Hoe markteconomieën opkomen en neergaan. Het patroon dat hij ziet wordt beschreven in aflevering 17-23 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. De zogenaamde factormarkten spelen bij Van Bavel een sleutelrol. De ontwikkelingsgang is: in een al bloeiende economie waar veel onderling vertrouwen, samenwerking en gelijkwaardigheid heerst, komen deze factormarkten op. De hieruit ontstane markteconomie helpt zichzelf vervolgens om zeep, vooral doordat een elite hem voor het eigenbelang kan aanwenden. Het volk verpaupert. Dit wordt samengevat in de figuur bij aflevering 19. Volgens Van Bavel is Nederland vanaf de opkomst van het neoliberalisme opgenomen in de Amerikaanse cyclus en aangezien het met Amerika neergaat, worden wij hierin meegenomen.
In een recensie in de Nederlandse Boekengids van februari 2019 schrijft Nico Wilterdink kritisch over de toepassing van Van Bavels theorie op de recentste geschiedenis. In het korte stuk in het boek, zegt hij, kan van een serieuze toetsing geen sprake kan zijn. Hij mist bovendien een mondiaal perspectief: wat zijn de verschillen tussen landen en regio’s. Maar – is mijn commentaar – als je, zoals Van Bavel, stelt dat deze ontwikkelingsgang universeel is, zou ik zeggen dat hij dit dus wel mag doen. Het is maar hoe je het bekijkt. Zie ook de twee artikelen van Rushkoff in de rubriek Economie.
Mensen worden onderworpen aan kunstmatige schaarste met als rechtvaardiging de noodzaak van een groeiend bbp. Maar een hoger bbp maakt vanaf een vrij laag niveau mensen niet gelukkiger. Boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
De vraag of het bbp een geschikt meetinstrument is van ontkoppeling wordt in wetenschappelijke studies vreemd genoeg nooit gesteld. Waarom dat niet het geval is valt te lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Mensen worden onderworpen aan kunstmatige schaarste met als rechtvaardiging de noodzaak van een groeiend bbp. Maar een hoger bbp maakt vanaf een vrij laag niveau mensen niet gelukkiger. Boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Als het mondiale bbp met een goede 3 procent per jaar móet blijven groeien (het gemiddelde van 2010-2018), moet de wereldeconomie om de grens van 1,5°C van het Parijs-akkoord te halen, jaarlijks steeds 10,5 procent minder kooldioxide uitstoten. Dat is praktisch gesproken onhaalbaar. 3 à 4 procent wordt door onderzoekers als het maximaal haalbare gezien. Maar dan maar maximale stijging van 2°C en minder groei en dergelijke nastreven, levert nog steeds onhaalbare percentages op. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Het zou ook kunnen door de kooldioxide weer uit de atmosfeer te verwijderen. Dat zou dan met BECCS moeten gebeuren (Bio Energy with Carbon Capture and Storage, oftewel bio-energie met koolstofafvang en -opslag). Dan plant men wereldwijd enorme aantallen bomen aan die al groeiend kooldioxide uit de atmosfeer opnemen. Die bomen worden geoogst en verbrandt om energie op te wekken en de emissie dáárvan wordt dan binnen de centrale afgevangen en vervolgens diep onder de grond opgeslagen. Onder wetenschappers is BECCS zeer controversieel. Het vergt o.a. plantages die twee tot drie keer zo groot zijn als India. Zie aflevering 3.
Er is bij het IPCC slechts één scenario dat een haalbare manier lijkt te geven om de emissiereducties van het Parijs-akkoord te bereiken. Zie aflevering 4 en Ontgroeien. In dit zogeheten LED-scenario wordt geplande ‘veroudering’ van spullen verboden, komt er een ‘recht op reparatie’, een belasting op (rood) vlees en een verbod op reclame (in de openbare ruimte). Maar vooral wordt er een bovengrens gesteld aan het jaarlijkse materiaalgebruik en deze grens wordt jaar na jaar aangescherpt. Zie aflevering 4.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Dit is een deel van het artikel van Jem Bendell uit 2018 (waar ik wat toevoegsels en enkele noten bij heb gezet).*
17 van 18 warmste jaren in de meetperiode van 136 jaar vielen vanaf 2001. Het is nu 0,9 graad Celsius warmer dan in 1880, maar dat is het gemiddelde. (1) (Terzijde: Het KNMI houdt het op 1,0 graad voor de wereld en 1,7 graden Celsius voor Nederland. Zie hier.) De Noordpool warmt nog veel sneller op. In 2016 was de temperatuur aan het oppervlak daar 2,0 graden Celsius boven het gemiddelde van 1981-2010. (2)
Dat de Noordpool warmer is hebben we gemerkt aan een gedestabiliseerde straalstroom* die extreme bewegingen van warme lucht richting de pool en koudere lucht naar het zuiden meebracht. Op een gegeven moment was de Noordpool begin 2018 20 graden warmer dan je op basis van het gemiddelde mocht verwachten! (3) Twintig graden warmer en niet eens in het nieuws.
Die warmte aan de Noordpool leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Het oppervlak van de zee dat met ijs bedekt is, krimpt. En het resterende ijs is minder dik (wat duidt op een verlies aan veerkracht bij toekomstige opwarming en stormen). De trend is onverbiddelijk negatief. (Zie ook figuur 5 uit artikel 2 van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.)
Met het verdwijnen van de weerkaatsing van de zonnestralen door het ijs zal een ijsvrije poolzee de opwarming wereldwijd aanzienlijk verhogen, zo luidt de voorspelling. In 2014 berekenden wetenschappers dat deze verandering op een kwart zal uitkomen van de directe temperatuurstijging die gedurende de afgelopen 30 jaar door de verhoging van het CO2-gehalte is veroorzaakt. (4) Dat betekent dat als wij de CO2-uitstoot met een kwart weten te verminderen, we straks alleen het verlies van het effect van de weerkaatsing van het zee-ijs aan de Noordpool hebben gecompenseerd. De wetenschapper Peter Wadhams denkt dat een totaal ijsvrije Poolzee het effect van de opwarming van de CO2 in de atmosfeer zelfs kan verdubbelen. (5) Als dat zo is, zegt Bendell, kunnen alle IPCC-berekeningen de prullenbak in.
De ijskap op Groenland werd tussen 2002 en 2016 vier meter dunner (6). In West-Antarctica breken grote brokken zee-ijs af, waardoor landijs versneld in zee kan glijden. De watermassa van de oceanen zet uit ten gevolge van de hogere watertemperaturen. Als je de bijdrage van het smelten daarbij optelt, is de zeespiegel sinds 1993 met 80 mm gestegen. (7) Wie, zoals het IPCC, het cijfer van 3,2 mm stijging per jaar aanhoudt, geeft de indruk dat de stijging lineair is. Dus dit jaar 3,2 mm erbij, en volgend jaar en over 10 jaar ook, en over 50 jaar nog steeds 3,2 mm erbij. Maar recente cijfers duiden op een niet-lineaire, snellere stijging. (8) Dat wil zeggen, het gaat steeds harder.
En dan heb je nog methaan. Methaan is als broeikasgas 25 maal zo krachtig als CO2 (maar het blijft ‘slechts’ gemiddeld 12 jaar in de atmosfeer tegen CO2 50-200 jaar). Een eeuw geleden kwam er per jaar 0,5 deel per miljard methaan bij in de atmosfeer. Nu zijn dat 10 delen per miljard per jaar. Bronnen zijn fossiele brandstoffen, vee en smeltende permafrost. (9)
Er is in de wetenschappelijke gemeenschap geen eensgezindheid over de omvang van de bronnen en de gevolgen van methaan in de nabije toekomst. Onderzoeker Katey Walters maakte zich weliswaar in 2009 al grote zorgen over de uitstoot bij het ontdooien van de permafrost,* in 2015 werd nog gedacht dat het met het ontsnappen van methaan uit deze bron een kwestie van eeuwen is. (10) Nog geen drie jaar later heeft een zeer precies experiment laten zien dat als ontdooiend permafrost met water bedekt blijft (wat te verwachten valt), het binnen een paar jaar significante hoeveelheden methaan uitstoot. (11) Nu discussieert men over de rol van micro-organismen: gedijen die in zo’n omgeving en ‘eten’ ze dan het methaan, of niet?
Behalve uit permafrost kan methaan ook vrijkomen uit hydraten (ook wel clatraten genoemd). Dat zijn hoeveelheden bevroren methaan die langs de rand van het continentaal plat op de zeebodem zitten. Een warmere Poolzee zou tot het vrijkomen van dat methaan kunnen leiden. Een publicatie uit 2010 stelt dat dat een opwarming van wel 5 graden zou kunnen veroorzaken, catastrofaal voor het leven op aarde. (12) Deze publicatie veroorzaakte een verhit debat, waarna in 2017 geconcludeerd werd dat er geen bewijs voor is dat dit op korte termijn zal gebeuren. (13) Echter, een belangrijke reden voor deze conclusie is het gebrek aan harde cijfers dat het methaangehalte aan het aardoppervlak aan de Noordpool meetbaar toeneemt.
Er is dus evenmin bewijs voor het tegendeel.
Dat gebrek aan cijfers wordt deels veroorzaakt door de afwezigheid van meetapparatuur. Die apparatuur staat bijna allemaal op land, terwijl de oceaan ook methaan kan afgeven. In elk geval is het zo dat er ongewone toenames in het methaangehalte van de atmosfeer worden gemeten die met de meetgegevens rond de wereld niet geheel verklaard kunnen worden. Je kunt rekenen met het methaangehalte aan de grond (om lokale bronnen op te sporen) en hoger in de atmosfeer (dat meer het gemiddelde laat zien). Daarbij bleek dat in maart 2018 halfhoog in de atmosfeer het methaangehalte 1865 delen per miljard bedroeg: 35 delen per miljard meer dan in maart 2017, terwijl aan het aardoppervlak de toename 15 delen per miljard was. (14) Hoe zou dat komen? Het zou kunnen kloppen met een afgifte van methaan door de oceanen, oftewel van hydraten.
De conclusie dat we ons geen zorgen hoeven te maken over methaan is in elk geval niet gerechtvaardigd, zeker niet met temperatuurstijgingen aan de Noordpool zonder weerga.
Tot zover de weergave van het artikel van Jem Bendell.
(1) NASA/GISS (2018), “Vital Signs: Global Temperature”, available at: https://climate.nasa.gov/vital-signs/global-temperature (accessed 17 March 2018)
(2) Aaron-Morrison et. al. (2017), “State of the climate in 2016”, Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 98, No. 8, p.Si-S280
(3) Watts, J. (2018) Arctic warming: scientists alarmed by ‘crazy’ temperature rises, The Guardian, 27th February, https://www.theguardian.com/environment/2018/feb/27/arctic-warming-scientists-alarmed-by-crazy-temperature-rises
(4) Kristina Pistone, Ian Eisenman and V. Ramanathan (2014) Observational determination of albedo decrease caused by vanishing Arctic sea ice, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America
(5) Wadhams, P. (2016) Farewell to Ice, Allen Lane.
(6) NASA (2018), “Greenland Ice Loss 2002-2016”, available at: https://grace.jpl.nasa.gov/resources/30 (accessed 17 March 2018)
(7) JPL/PO.DAAC (2018), “Key Indicators: Global Mean Sea Level”, available at: https://sealevel.nasa.gov/understanding-sea-level/key-indicators/global-mean-sea-level (accessed 17 March 2018)
(8) Malmquist, D. (2018) Researchers issue first-annual sea-level report cards, Phys.org, https://m.phys.org/news/2018-03-issue-first-annual-sea-level-cards.html
(9) Saunois, M. et al (2016) The global methane budget 2000–2012, Earth System Scientific Data, 8, 697–751, 2016, http://www.earth-syst-sci-data.net/8/697/2016/
(10) Schuur et. al. (2015), “Expert assessment of vulnerability of permafrost carbon to climate change”, Climatic Change, Volume 119, Issue 2, pp 359–374
(11) Knoblauch, Christian, Christian Beer, Susanne Liebner, Mikhail N. Grigoriev & Eva-Maria Pfeiffer (2018) Nature Climate Change, http://www.nature.com/articles/s41558-018-0095-z
(12) Shakhova et. al. (2010), “Extensive Methane Venting to the Atmosphere from Sediments of the East Siberian Arctic Shelf” – Science, New Series, Vol. 327, No. 5970 (Mar. 5, 2010), pp. 1246-1250
(13) Ahmed, N. (2013) Seven facts you need to know about the Arctic methane timebomb, The Guardian, Monday 5 August. https://www.theguardian.com/environment/earth-insight/2013/aug/05/7-facts-need-to-know-arctic-methane-time-bomb
(14) Arctic News (2018) Warning Signs, Arctic News Blog Post, 3rd March. https://arctic-news.blogspot.co.id/2018/03/warning-signs.html
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Het verleidelijke leerstuk van het kapitalisme, dat aan de orde kwam in de afleveringen 29 tot 35, is nu zo ingesleten in onze betekeniswereld dat de meesten van ons het zonder bedenken aanvaarden, ook al omdat we geen betekenis meer vinden in andere levensterreinen. Nu zijn het eigenlijk alleen de corporaties die er baat bij hebben, en zeg nou zelf: dat zijn toch verzonnen schepsels? Hierover gaat het in aflevering 36 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. In de nieuwe rubriek Hoop zal het complete gedachtengoed van Jeremy Lent over het ‘Betekenisweb’ geplaatst gaan worden.
Zie ook onze bijzondere houding tegenover sociale waarden bij cognitieve zinsbegoocheling en de vanzelfsprekendheid van geld in aflevering 33 van het artikel ‘Het geldmysterie’.
‘Een beter milieu begint bij jezelf’ was in 1991 de slogan van een publieke voorlichtingscampagne. Het idee achter zulke aansporingen is dat het mensen een handelingsperspectief biedt. Maar dat is volgens Jaap Tielbeke ontoereikend. Consumenten kunnen de wereld echt niet redden. Klimaatverandering is namelijk zozeer met de inrichting van onze maatschappij verweven, dat het typisch een zaak voor de overheid zelf is. Hierover gaat aflevering 17 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De begrippen validiteit en betrouwbaarheid en hun onderlinge relatie worden behandeld in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Het gaat bij het vergelijken van verschillende EROI-cijfers om twee kwesties: zijn het met elkaar kloppende cijfers (zijn ze betrouwbaar) en zijn ze geldig als ze op deze wijze zijn berekend (zijn ze valide)?
De trend is dat overal ter wereld vrouwen er nu voor kiezen veel minder kinderen te krijgen dan vroeger. Hierdoor piekte de absolute groei van de wereldbevolking in 1987. Dat jaar kwamen er 87 miljoen mensen bij op aarde; in 2010 was dat 78 miljoen. Die daling gaat door en na 2050 zou de omvang van de wereldbevolking wel eens kunnen gaan afnemen. Bij het punt waar elke volgende generatie moeders in aantal kleiner is dan de laatste, wordt een trend van krimp vrijwel onomkeerbaar, net zoals eerst aan de groei bijna niet te ontkomen was. Als elke generatie slechts 1,6 kinderen per vrouw voortbrengt, dan produceren vijf vrouwen slechts vier vrouwen voor de volgende generatie. En zo gaat dat dan door. Meisjes die nooit geboren worden krijgen geen kinderen. Dit houdt in dat de VN-prognose van 10 of 11 miljard voor het jaar 2100 door velen als achterhaald wordt beschouwd. Fred Pearce denkt eerder aan 9 miljard mensen in 2050 en daling daarna.
Lees erover in aflevering 6 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’. Een al of niet exponentiële bevolkingsgroei, vergrijzing en een stationaire bevolkingsomvang komen ook aan de orde in aflevering 8, 9, en ook in 10 over exponentiële afname, van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Roopnarine ziet als dé twee bepalende factoren voor het bereiken van het omslagpunt voor de aarde de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zie daarover de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Bewijsstuk 17 (van aflevering 18 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting) toont de omvang van de wereldbevolking sinds 1500 tot 2100 met een lage raming, een middenraming en een hoge raming voor de rest van deze eeuw. Speciale aandacht krijgt Afrika en daarin weer Nigeria. Zie ook het wereldvoedselvraagstuk. Populatiegroei komt veel aan bod in de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, bijvoorbeeld bij reigers in aflevering 18-20. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting. En zie Malthus.
De theorie van de klimaatverandering berust op een onweersproken natuurkundige basis en in 2014 was er in de wetenschappelijke wereld vrijwel niemand meer die eraan twijfelde dat een stijgende concentratie broeikasgassen in de atmosfeer – waaronder kooldioxide – voor opwarming zorgt en dat de aarde dus opwarmt, en dat de toegenomen concentratie broeikasgassen vrijwel volledig aan menselijk handelen (verbranding van fossiele brandstoffen) is toe te schrijven. Hiervoor zijn er vier bewijslijnen: de gevestigde natuurkunde, de paleoklimatologie, modellen met voorspellende kracht en forensische klimaatkunde. Ze worden besproken in aflevering 11 en 12 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn ontwikkelingen, waarbij er geen weg terug is. Ze worden ook wel discontinuïteiten genoemd. Het komt aan de orde in aflevering 6 (‘Welke weg moeten we inslaan?’) in de Inleiding bij 4eco. Een voorbeeld van zo’n nieuwe weg die een systeem inslaat, waarbij een nieuw terrein betreden wordt, was de ‘uitvinding’ van de landbouw. Erna was er geen weg terug meer naar jagen-verzamelen. Zie het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw) in de rubriek Economie. Lees in aflevering 19-20 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit hoe bifurcaties ontwrichting kunnen voorkomen. Bifurcatie wordt ook behandeld in aflevering 13 en 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn dus anecdotisch en definitief. Bifurcaties hebben complexe gevolgen. Het zijn niet alleen geheel nieuwe praktijken, ze veranderen precies die systemen waar ze ontstaan (of de systemen die deze bifurcaties naäpen). Opeenstapelingen van bifurcaties veranderen het karakter van beschavingen. We hebben het niet voor niets over tijdperken (zoals het bronstijdperk, of de tijd voor en na de industriële revolutie). En dit gebeurt ook op kleine schaal. Een bedrijf dat klanten verliest en reageert door met een nieuw product te komen, verandert zichzelf. Doet het niets, dan gaat het tenslotte failliet.
Bifurcaties corrigeren alleen al ze tijdig zijn, in de fase voordat een systeem instort. Later is te laat. De verandering moet als het ware al in de coulissen staan te wachten.
Bifurcaties kunnen dan wel heel goed zijn in het corrigeren van instabiliteit, ze brengen zelf ook weer nieuwe vormen van instabiliteit voort. De uitvinding van de landbouw bracht een litanie van hongersnoden en epidemieën met zich mee. Toen de mensheid die in de tweede helft van de vorige eeuw onder de knie kreeg, was de nieuwe instabiliteit die van overvloedige bevolkingsgroei en een ongekende stijging van het grondstoffenverbruik. We weten intussen dat de eenkindpolitiek die China daarop koos, het land nu een ongehoorde vergrijzing gaat brengen.
De val van bifurcaties is dus: onbedoelde en onvoorziene gevolgen.
Systemen moeten ‘zelf-bijtanken’ om aan de gang te blijven. Het lopen van de motor kost zelf ook brandstof. Dat betekent dat een deel van de energie die van buiten wordt opgenomen, gebruikt wordt om de volgende energie-inname te veroveren, en daarvan wordt weer een deel besteed aan de daaropvolgende energie-inname, enzovoort. Naast de noodzaak van bijtanken is een tweede kenmerk van wie zichzelf bijtanken, dat ze van nature op een geschikte manier zijn toegerust voor de brandstof die zij gebruiken. Een geschikte uitrusting is zo belangrijk dat een falen daarvan voor een organisme net zo fataal is als het verdwijnen van de brandstof. Geschikte uitrusting is het ‘bij’ van bijtanken. Dit wordt behandeld in de afleveringen 15-18 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook onder importverruiming en importvervanging, en verder ook grondstoffenimport, EROEI en fotosynthese, die feitelijk hetzelfde principe beschrijven.
Het ‘hoe’ van de circulaire economie heet de bio-economie. Volgens de EU heeft de bio-economie betrekking op ‘die industrieën en economische sectoren die gebruik maken van hernieuwbare biologische hulpbronnen afkomstig van het land en uit de zee die bedoeld zijn om voedsel, materialen en energie mee te produceren.’ Het is een van de belangrijkste pijlers onder haar groene groeistrategie. Zie aflevering 15 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
De Roemeens-Amerikaanse wiskundige en econoom Nicholas Goergescu-Roegen was opmerkelijk genoeg een tegenovergestelde mening toegedaan. Hij meende dat een terugkeer naar circulaire stromen het economisch proces enorm zal vertragen, met economische krimp als gevolg. Hij gebruikte de term bio-economie juist om de biologische oorsprong van het productieproces te benadrukken en te wijzen op de eindige aard van de voorraden natuurlijke hulpbronnen en de ongelijke toegang ertoe. De EU benadert de circulariteit meer vanuit het domein van de economie, of breder van de technosfeer – zo van gebruiken en dumpen. Een bekende criticus van deze benadering, Herman Daly, vindt zoiets het geloven in een perpetuum mobile, omdat er in hun circulaire stromen geen energie ingaat of entropie uitkomt. (Zie ook tweede wet en economische groei.) We moeten daarom noodgedwongen terug naar de circulaire stromen van de natuur.
In de bio-economie van Georgescu-Roegen draait het om primaire, secundaire en tertiaire stromen en hun wisselwerking. Secundaire en tertiaire stromen in de technosfeer kunnen niet bestaan zonder de beschikbaarheid van overeenkomstige primaire stromen in de biosfeer (omdat ze er in de een of andere vorm in terugkeren). Het economisch proces is bij hem entropisch en brengt dus een voortdurend verbruik van hulpbronnen met zich mee. Zie daarover aflevering 16. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en in Ecopedia natuurlijk kapitaal.
Nog nooit stierven zoveel soorten uit als nu. Op 6 mei 2019 verscheen hierover van het intergouvernementeel panel IPBES het omvattende en gezaghebbende Global Assessment Report. Het voegt alle onderzoek naar de mondiale teruggang van biodiversiteit samen. De conclusie: Nog nooit ging het zo slecht met onze biodiversiteit als nu. Soorten sterven in een steeds hoger tempo uit. Natuurgebieden verdwijnen door verstedelijking en landbouw. Het klimaat verandert. Vervuiling neemt toe. Dit alles – ook – met grote negatieve gevolgen voor de mens.
Honderden wetenschappers uit meer dan vijftig landen hebben drie jaar gewerkt aan dit meer dan 1.800 pagina’s tellende rapport. Het IPBES is het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties. Het is voor het eerst dat de wereldwijde staat van de biodiversiteit zo grondig in kaart is gebracht. (Ik citeer hier uit de NRC van 7 mei.) Het moet de basis worden voor een mondiaal biodiversiteitsakkoord, eind 2020 te sluiten op een conferentie in de Chinese stad Kunming.
Als er leven is op Mars zullen de organismen de atmosfeer wel moeten gebruiken als bron van grondstoffen en als plek om afval kwijt te raken – de atmosfeer is immers het enige mobiele medium op Mars. De planeet blijkt dichtbij het chemisch evenwicht te zitten. Dus kan er geen uitbundig leven kan zijn. De Aarde is de planeet om dit aan te toetsen. Want we weten zeker dat er leven is en dat de atmosfeer ver uit het evenwicht is. Vanuit deze invalshoek begon James Lovelock na te denken over het leven op Aarde. We lezen erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
De natuurlijke kans op zo’n gebrek aan evenwicht is astronomisch klein, en dus is er hier iets bijzonders aan de hand. Hij kwam eind jaren ’60 van de vorige eeuw met de Gaia-hypothese, die stelde dat de samenstelling van de atmosfeer op aarde in een dynamische stationaire toestand wordt gehouden door de aanwezigheid van leven. Sterker nog, als organismen de samenstelling van de atmosfeer kunnen beïnvloeden, dan kunnen ze misschien ook het klimaat op aarde reguleren om dat gunstig te laten blijven voor het leven op aarde.
Begin jaren ’70 maakte Lovelock kennis met Lynn Margulis, die het belang liet zien van de micro-organismen in de evolutie van onze planeet. Dat was meteen haar grote bijdrage aan het Gaia-concept. De aardwetenschappen, onder andere in de persoon van James Walker (Yale), verwierp de Gaia-hypothese omdat de geochemie voldoende verklaring zou bieden. Zo kwam Walker met een mechanisme op de proppen waarbij verwering, vulkanen en tektoniek de temperatuur op aarde en een rijk voorkomen van kooldioxide stabiliseerde, en die geochemische verklaring voldeed volgens hem en zijn vakgenoten heel goed. Maar organismen (zoals mossen) reageren ook op een temperatuurstijging, namelijk door sneller te groeien, stelde Lovelock. De planten nemen kooldioxide uit de lucht op en versterken de verwering.
Kooldioxide uit de lucht halen verlaagt dan weer de temperatuur en zo stelt het systeem zich in op een dynamisch evenwicht dat zich beweegt rond de optimale omstandigheden voor plantengroei. In de oceaan gebeurt iets dergelijks. Het hele proces kun je biogeochemische verwering noemen; het is een Gaia-mechanisme. Zie aflevering 4.
Later kwam Lovelock, vanwege de kritiek van Dawkins, erop uit dat alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar de regulatie voor hun rekening nemen. En nu we het systeem verstoren met onze CO2-uitstoot doen we juist het experiment waaruit kan blijken dat deze hypothese klopt. Maar dat valt ook al eenvoudig te modelleren met ‘de Madeliefjeswereld’.
Zie nu bij madeliefjeswereld en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia. Zie ook nog computermodellen en Gaia, Gaia en de energie, bossen en het klimaat en onder- en een boven-temperatuur bij organismen.
Lees hierover verder in aflevering 60 (wat het is, de som van het levend materiaal), 64 (bij voedselniveaus), 71 (actief, als bbp) en ook 86 van de derde serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, in de afleveringen 8 (expansie) en 21 (positieve terugkoppeling) van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit, en in aflevering 6 (het principe van maximaal vermogen) in het artikel Grondstoffen in de rubriek Energie. Zie ook netto-primaire productie.
Biopolitiek is een term die populair geworden is door de filosoof Michel Foucoult ter aanduiding van politieke systemen waarin biomacht wordt uitgeoefend. Het verwijst dus naar politieke praktijken die het biologische leven van mensen centraal stelt en probeert te beïnvloeden, te sturen of te beschermen. De term kent echter al een langere geschiedenis in de 20e eeuw en werd al door auteurs voor Foucault gebezigd.
De term vindt men terug in het werk van een hele reeks hedendaagse Italiaanse denkers zoals Michael Hardt en Antonio Negri. Bij hen wordt de term vooral gebruikt ter aanduiding van de productiewijze van de postindustriële maatschappij: de productie van het sociale leven, waarin cultuur en politiek samengaan. Deze biedt de kans op verzet tegen het kapitalistisch systeem (in de terminologie van Hardt en Negri, het Empire) en de biomacht die het uitoefent met het eigen lijf en leven als wapen. Een belangrijke vorm van biopolitiek is het vluchten voor armoede, waarbij men de grenzen van natiestaten ondermijnt door ‘simpelweg’ elders te gaan leven. Ook zelfmoordterrorisme is een vorm van biopolitiek (‘de meest tragische en afschuwelijke’): hier wordt het eigen leven vrijwel letterlijk als wapen ingezet, waarbij het verloren gaat.
Politieke subjectiviteit à la Hardt en Negri komt kort en wat schamper aan de orde in aflevering 17-18 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. In de Nederlandse Boekengids (febr-mrt 2019) staat van de hand van Bram Ieven op pagina 12/13 een uitgebreide recensie van het werk van Michael Hardt en Antonio Negri (inclusief hun laatste boek Assembly (Oxford University Press, 2017), in combinatie met het boek Inventing the Future: Postcapitalism and a World Without Work geschreven door Nick Srnicek en Alex Williams (Verso, 2016). Harvey refereert natuurlijk niet aan deze boeken van Hardt en Negri, want die verschenen nadat hij zijn eigen boek schreef, maar aan hun boek Commonwealth.
Kort gezegd is de biosfeer het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Westbroek behandelt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ hoe de wetenschappelijke disciplines die de gesteenten, het water, de lucht en de biosfeer tot thema hadden, nu integreren in Earth Systems Science. Zie ook Roopnarine. De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer. Hij reikt tien kilometer hoogte. Daarboven zit de ijskoude stratosfeer waar de straalstroom raast. Er vindt verticaal geen vermenging plaats tussen de troposfeer en de de stratosfeer omdat als scherm de tropopauze ertussen zit. Daar vlak boven zit ook de ozonlaag die de zuurstofhuishouding mede reguleert. Al met al vormt de aarde een complex systeem dat zichzelf binnen nauwe marges in stand houdt.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur. Waarom er méér extreem weer, en steeds extremer weer is (en komt), wordt behandeld in aflevering 14 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Zie over hitte ook aflevering 2 van het tweede artikel in die serie. De bosbranden in het Amazonegebied komen aan bod in aflevering 3 van het vijfde artikel.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. Het regenwoud van het Amazonegebied komt aan bod in aflevering 3 van het vijfde artikel de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. In het derde artikel in deze serie wijdt Lovelock in aflevering 8 de laatste noot aan de regulerende rol van bossen.
Lovelock beschrijft de regulerende rol van bossen in een noot in aflevering 8 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook Gaia hypothese.
Het Internationaal Energieagentschap (IAE) gevestigd in Parijs is het onderzoeksbureau op energiegebied van de OESO. De in 1977 opgerichte Energy Information Administration (EIA) is de statistische tak van het Amerikaanse ministerie van Energie. Beide komen doorlopend voor in het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2005-2006. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie.
BP (British Petroleum) brengt jaarlijks haar BP Statistical Review of World Energy uit waarin de oliereserves keurig per land gerangschikt staan. Maar vaak wordt vergeten dat BP geen onafhankelijk onderzoek naar die reserves doet, maar noteert slechts de cijfers zoals die haar worden aangeleverd. De laatste jaren heeft het IAE geprobeerd wel met betrouwbare getallen te rekenen. Hun geruststellende berichten zijn daarmee omgeslagen in tamelijk schrille waarschuwingen. Soms klopten die niet, zoals de voorspelling van aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’.
De (warme) Golfstroom zorgt voor ons gematigde klimaat. Zij is onderdeel van de ‘thermohaline circulatie’, die ook wel de ‘oceanische transportband’ wordt genoemd. In het onderzoek daarvan was de Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker, die in 2019 overleed, een grootheid. Wat de functie ervan is en welke route zij volgt wordt beschreven in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Broecker was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem. Zie ook Schoorstenen & Oceanische transportband in Ecopedia.
Rond 1980 werd het broeikaseffect door velen nog niet serieus genomen. Er waren allerlei onbeantwoorde vragen. De weinige klimaatmodellen waren nog pril. Wat waren de bronnen, waar bleef het overschot? Hoe zat het met de andere broeikasgassen? En wat deed de waterdamp? Daarover gaat het in aflevering 9 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
De Algemene Circulatie Modellen (GCM, met de G van General) kregen pas eind jaren ’70 een zekere graad van betrouwbaarheid. Een grote moeilijkheid bleef het verwerken van de aard en het gedrag van de oceanen. Zo’n model doorliep herhaalde berekeningen van de manier waarop de atmosfeer reageert op de erin gestopte voorwaarden en hoe de parameters op hun beurt reageren op veranderingen in de atmosfeer, totdat de reacties over en weer ophouden en er een evenwicht ontstaan is waarin alle variabelen constant zijn geworden. Dit eindresultaat werd dan beschouwd als leidraad voor hoe het in de echte wereld ook kon gaan. De uitkomst rond 1980 was een gemiddelde temperatuurstijging van 2 graden Celsius bij een verdubbeling van het kooldioxidegehalte (van 275 ppm van voor de industrialisatie). Hierover gaat het in aflevering 10 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.’
Het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting is gewijd aan de klimaatverandering, maar ook in het begin van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek gaat het over de definitie van klimaatverandering: Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang, wat minder beladen klinkt. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn. Maar als je het klimaat opvat als een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken’ is de term klimaatontwrichting eigenlijk passender. De gebruikelijke definitie is ‘het gemiddelde weer van de afgelopen 30 jaar’. Wie dan het klimaat van 1950-1980 vergelijkt met dat van 1980-2010 ziet opmerkelijke verschillen. Dit komt aan de orde in aflevering 14 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’, maar het broeikaseffect is verder thema van alle drie de artikelen waarmee deze serie begint. Zie verder beslist ook de afleveringen 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat, ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Het broeikaseffect is het proces waarbij warmtestraling van een planetair oppervlak geabsorbeerd wordt door atmosferische broeikasgassen en vervolgens uitgezonden wordt in alle richtingen. Doordat een deel wordt teruggezonden naar het aardoppervlak, neemt daardoor de oppervlaktemperatuur toe. De atmosfeer is selectief transparant: het laat zichtbaar licht van de zon wel bijna volledig door. Zonder het broeikaseffect, dus zuiver het effect van zonlicht en aardwarmte, zou de oppervlaktetemperatuur op Aarde gemiddeld -18 °C zijn; feitelijk is zij echter +15 °C. Het effect is genoemd naar de broeikas waar een glazen of plastic overkapping de uitstraling van warmte tegenhoudt en zo de temperatuur in de broeikas laat oplopen.
Menselijk handelen, zoals ontbossing en de verbranding van fossiele brandstoffen zorgen ervoor dat op Aarde de concentratie van een aantal broeikasgassen stijgt, waardoor het broeikaseffect wordt versterkt. Dit leidt tot de opwarming van de Aarde.
Bron: Wikipedia
Veel rijkaards verbergen hun rijkdom. Het zit verstopt in Moneyland, dat tegelijk echt en virtueel is, een nieuw land dat onder al onze landen ligt en waar grenzen niet bestaan. Het gelijknamige boek van Oliver Bullough is een bron van informatie daarover. Het komt aan de orde in aflevering 21 tot 23 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De inwoners van Moneyland lopen uiteen van kleine belastingontduikers en multinationals, tot grote criminelen en megadieven, die hun geld witwassen en het tegelijk verborgen willen houden. Dit wordt allemaal mogelijk gemaakt door een leger van westerse geldgoochelaars: juristen, accountants en anderen die geld verplaatsen en op slimme manieren verbergen.
‘De kracht van Moneyland,’ zegt Bullough in een interview, ‘is dat het diefstal en profijt ontkoppelt.’ Je kunt nu je gestolen geld gewoon uitgeven omdat Moneyland de directe link met de dief verbergt. En het gaat om een aanzienlijk deel van de wereldeconomie. De keerzijde van Moneyland is het deel van de wereldbevolking zonder geld en zonder macht. Daarover gaat verliezers van het neoliberalisme.
Business Europe is een zeer invloedrijke Brusselse lobbyclub voor bedrijven, waartoe ook VNO-NCW behoort. Zij willen geen klimaatbeleid dat de concurrentiepositie van bedrijven aantast. Unilever stapte in 2014 uit de groep omdat dit bedrijf juist voorstander is van een strenger klimaatbeleid. Het memo beschrijft de te volgen strategie. Politieke verklaringen zonder directe implicatie voor de Europese wetgeving (bijvoorbeeld: in 2050 zijn netto-nul-emissies nodig) moeten de bedrijven toejuichen. Tegen een eventuele aanscherping van de wet moeten ze zich verzetten ‘met de gebruikelijke argumenten van de ‘noodzaak van een global level playing field’, ‘dat wij niet voor anderen kunnen compenseren’, enzovoort. Verder suggereert Business Europe vertragingstactieken, zoals wijzen op de noodzaak van meer helderheid over de onderliggende cijfers voor zo’n extra reductie, vragen om meer onderzoek naar de gevolgen en een betere inschatting van de risico’s. Als derde strategie bepleit Business Europe de betekenis van nog strengere klimaatregels te relativeren. Dat kan bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de cijfers zelf niet zo belangrijk zijn, maar dat het gaat om de transitie. Bedrijven gedijen het best en investeren het meest als niet steeds aan voorwaarden wordt gesleuteld. Bovendien vindt de lobbyclub dat eerst de andere economische grootmachten maar eens dezelfde ambities moeten laten zien als Europa. (Tot zover het artikel ‘Strategie bedrijven tegen klimaatambitie onthuld’, Paul Luttikhuis, NRC, 20 september 2018.)
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artkel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Zie ook Descartes, René volgens Hickel.
Het vlindereffect treedt op als een schijnbaar onbelangrijke verstoring in het ene deel van het systeem een waterval (cascade) van gevolgen heeft die door het hele netwerk kan lopen om in een ander deel, of op een ander moment, een grote verandering teweeg te brengen. Dus: kleine oorzaken, grote gevolgen. Vergelijk dit met de druppel die de emmer doet overlopen bij Peter Roopnarine. We komen het kort tegen in aflevering 20 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit en wat uitgebreider in aflevering 32 en 33 van het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook onbeslisbaarheid.
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Zie ook aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Eén voorbeeld van een centrum-periferie-situatie kent iedereen: het is de stad Rome als centrum en het uitgestrekte Romeinse Rijk als periferie: alle wegen leiden naar Rome. Het centrum importeert ‘energie’ uit de periferie om voort te bestaan (in de vorm van allerhande zaken, zoals goud). De periferie krijgt daar iets voor terug en/of wordt onder de duim gehouden. Er heerst spanning, die gemakkelijk kan omslaan in ‘imperial overstretch’. Zie hierover aflevering 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Ook op microschaal zijn er allerlei situaties dat er een centrum is waar de macht ligt en een periferie die macht ontbeert, bijvoorbeeld in Groningen waar de huizen verzakten, of in een wijk waarin een bende heerst.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
Een saillant detail van de Nederlandse boekhouding van de lachgasuitstoot is dat er al jarenlang een enorme hoeveelheid lachgas ongemerkt de lucht in gaat. Dit berichtte de NRC op 22 mei 2019. Het Limburgse chemiebedrijf Anqore op het Limburgse chemische complex Chemelot heeft nooit gemeld dat het (omgerekend) 0,4 megaton aan CO2-equivalent (CO2e) uitstoot. Ze beweren zelfs dat ze het zelf niet door hadden.
Chemelot is het totale bedrijventerrein (het vroegere DSM-complex). Het heeft één enkele milieuvergunning voor alle zestig bedrijven tegelijk. Daarom hoeft het de uitstoot niet per fabriek te rapporteren. Omdat het uitstoten van lachgas wettelijk niet verboden is, gebeurt er voorlopig waarschijnlijk niets. (Hoewel het met het stikstofbesluit van de Raad van State – zie de volgende aflevering – misschien geld waard is om er wel wat aan te doen: er kunnen nog slechts vergunningen worden gegeven, als er elders bespaard wordt.)
De Nederlandse lachgasuitstoot zit zo in elkaar: landbouw 6,4 Mton CO2e, de industrie 1,5 Mton CO2e, overig 0,8 MtonCO2e. Van die 1,5 Mton industriële uitstoot komt 1,1 Mton van Chemelot. De lachgasuitstoot vormt dan weer 4 procent van de totale Nederlandse broeikasuitstoot.
Het hele verhaal wordt dus uit de doeken gedaan in de NRC. Anqore is een acrylonitrilfabriek (een grondstof voor legokunststof en koolstofvezels) die waarschijnlijk (al sinds 1969) de op een na grootste uitstoter van lachgas in Nederland is. Het bedrijf is sinds vier jaar in handen van DSM (dat zichzelf zo groen vindt) en het private equitybedrijf CVC Capital Partners. De vakliteratuur vertelt dat zo’n fabriek lachgas uitstoot, maar dat ‘hadden we niet in beeld’, zegt de eigenaar. Pas in 2017 werd een meting gedaan en de uitstoot ‘ontdekt’.
Met een bedrag van 90 à 120 miljoen euro is de uitstoot van Anqore te verhelpen. Dat is omgerekend 10 euro per bespaarde ton. Omdat de emissierechten voor CO2 op 25 euro per ton staan, zou de uitstoot al lang zijn opgeheven als lachgas maar op de lijst van broeikasgassen was gezet!
Chemelot herbergt ook nog een salpeterzuurfabriek (voor kunstmest) en een caprolactamfabriek (nylongrondstof), die beide ook uitstoters van lachgas zijn. Zij hebben tussen 2006 en 2008 hun uitstoot teruggebracht van 7 tot 2 miljoen ton CO2e. De caprolactamfabriek blijft sindsdien ook een grote uitstoter. Deze is in Chinese handen.
Zie voor de Chinese groeicijfers aflevering 5 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’.
Het begrip circulaire economie, of kringloopeconomie, wordt genoemd in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Daar wordt benadrukt dat ook informatie, naast energie en materie, daarbij essentieel is. In aflevering 15 gaat het verder over het begrip duurzaam en de ermee verbonden ecosysteemgrenzen en complexiteitsgrenzen. Duurzaamheid wordt apart behandeld in Ecopedia, samen met veerkracht.
In het artikel Ontkoppeling in de rubriek Econome lezen we dat een circulaire economie een voortreffelijk idee is en hoeksteen van het EU-beleid, maar vraagt Gertjan Cobelens zich af: valt het ‘sluiten van de kringlopen’ te verenigen met een groeiende economie? Aflevering 13 tot 16 behandelen de vooruitzichten van recycling, de circulaire economie en de bio-economie. Zie ook kringlopen in de natuur.
Het is ook het uitgangspunt voor het leerboek voor scholieren uit de Paradigmaserie Leren van de natuur, waar allerlei aspecten ook als illustraties zijn weergegeven.
Als men (bijvoorbeeld) ophoudt een akker te gebruiken, zal de oorspronkelijke plantengroei van die streek niet onmiddellijk weer verschijnen. Eerst zullen we zien dat er onkruid gaat woekeren. Daarna komen grassen en struiken. Het kan vele jaren duren voor de oorspronkelijke levensgemeenschap er weer is.
Verschillende plantensoorten volgen elkaar dus op. Men kan begrijpen dat er ook veranderingen optreden in de aanwezige diersoorten. Bepaalde planten komen pas als andere planten het milieu voldoende veranderd hebben. Zo zal mos dat op boomschors groeit, er pas kunnen zijn als er bomen groeien.
Het elkaar opvolgen van veranderingen wordt door ecologen successie genoemd. De planten en dieren die tenslotte samen overblijven noemt men de climax. Een ‘echte’ climax waarin niets meer verandert is overigens nauwelijks bestaanbaar. Lees hierover in aflevering 37 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ en aflevering 84 van de derde serie. Lees beslist ook de tweede helft van het begrip ecosystemen, panarchie en permacultuur. Het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie ziet ook successie bij Gaia.
Successie kan ook de andere kant op (zie aflevering 54), waarbij (in Nederland) eerst alle bomen sterven, dan de hoge en vervolgens de lage struiken, de kruidachtige gewassen, mossen en als laatste de pioniers van weleer, de korstmossen (waarna de grond kaal is). Dit zie je ook richting de noordpool, maar in feite ook richting de evenaar: daar heb je veel meer soorten bij elkaar dan in onze streken.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook de twee artikelen van ‘Grenzen aan de groei – van scenario’s tot hoe de realiteit zich nu ontvouwt’ en ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – een interview door Richard Heinberg’, beide in de rubriek Ecologie, over de vraag of de uitkomsten van de scenario’s vandaag de dag standhouden.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Waar komen nieuwe dingen vandaan? Waarom blijft niet alles zoals eerst? Ontwikkeling kunnen we omschrijven als aanmerkelijke kwalitatieve verandering. Gewoonlijk komt die in kleine stapjes, al kan elke stap in een verandering van aard belangrijk zijn. Neem de resistentie tegen bepaalde antibiotica bij bepaalde bacteriestammen. Dat is een switch.
De middelen van verandering kunnen enorm verschillen. Maar er ligt steeds een gelijk ontwikkelingsproces aan ten grondslag. We kunnen daarbij drie dingen onderscheiden.
-
- Differentiatie komt tevoorschijn uit algemeenheid. Ongeacht tempo, schaal, levend of niet, dit principe is overal van toepassing.
- Differentiaties worden algemeenheden waaruit vervolgens weer differentiaties tevoorschijn komen. Ontwikkeling, is met andere woorden, een proces dat maar doorgaat, dat complexiteit en diversiteit creëert, omdat een vermenigvuldiging van algemeenheden de bron vormt voor een vermenigvuldiging van differentiaties. Soms gebeuren die gelijktijdig, soms volgt de ene op de andere. Als een eenvoudig basisprincipe levert dit proces, steeds weer herhaald en herhaald, een duizelingwekkende diversiteit op.
- Ontwikkeling steunt op co-ontwikkeling. De eerste twee veranderingen worden soms weergegeven als een strip van opeenvolgende plaatjes, als een ontwikkelingslijn. Het derde principe weerspreekt dat. Ontwikkeling opereert niet als een lijn, maar als een web van co-ontwikkelingen die van elkaar afhankelijk zijn. Want zonder co-ontwikkelingsweb geen ontwikkeling.
Hierover gaat het in de afleveringen 2-7 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Vergelijk dit met de toenemende complexiteit in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook componenten van een systeem en bifurcaties.
Geef iedereen een gelijke portie van de koek en maak die portie dan geleidelijk aan kleiner: een persoonlijk krimpend energiebudget. Dat was het plan van David Fleming dat hij beschrijft in Energieslank leven met klimaatdukaten, dat als pdf op 4eco staat. Hoe dat werkt komt in het kort aan de orde in aflevering 7 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Dit is het wat betreft de burgers. Voor de industrie zou er een Nederlandse CO2-heffing kunnen komen. Daarover is er alweer even geleden een enorm debat geweest. Intussen stijgt de CO2-prijs binnen het Europese emissiesysteem – eindelijk. Zie aflevering 8 en 9.
Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen: de temperatuur zal zeker met 2 graden stijgen, als het al niet met 3 graden is. De kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook duurzaamheid, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, kosten duurzame energiebronnen, energie en piekolie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2023) geplaatst wordt. Zie verder aflevering 14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de beste empirische gegevens is in onze economie een CO2-ontkoppeling van 4 procent per jaar praktisch het maximaal haalbare. Maar om onder een temperatuurstijging van 2 graden te blijven, is het nodig ruim 7 procent te halen. Zelfs met de meest ambitieuze en agressieve uitrol van CO2-vrije energie gaat dat niet lukken. Dan wordt de toepassing van onbewezen en riskante technieken als BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) of geo-engineering op gigaschaal verleidelijk. Daarbij is de verdeling van de lasten tussen de rijke en de arme landen ook nog eens zeer oneerlijk. Kortom, zonder een gericht ontgroeipad in te slaan, is het halen van de klimaatdoelen zo goed als onmogelijk.
Onze CO2-vrije energietechnologieën zijn zonder uitzondering uitermate materiaalintensief. Voor dezelfde energie-opbrengst vergt bijvoorbeeld een windpark negen keer zoveel materiaal als een gasgestookte elektriciteitscentrale. Een zonnepaneel of windturbine is bovendien niet hernieuwbaar, alleen herbouwbaar, zolang de benodigde grondstoffenvoorraad strekt, wat een punt van zorg is. Want de huidige energievoorziening CO2-vrij maken vergt onvoorstelbare hoeveelheden grondstoffen. Dit wordt behandeld in aflevering 17 tot 19 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? Er is een andere kijk voor nodig. Zie daarover aflevering 1 van het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, en aflevering 30 van het Vijfde klimaatartikel en aflevering 24 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Bij Nate Hagens is dan nog het item ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme van belang. Zie ook nog klimaattransitie en transitie.
Psychologen onderscheiden zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting en ze bekijken hoe het daarbij zit met de drie houdingen (hoofd, hart, handen) van de sociale psychologie. Dit zijn die zes houdingen: Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Degenen die bezorgd zijn. De voorzichtigen. De onthechten. De twijfelaars. De afwijzers. Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. In aflevering 19 komt dan nog het begrip cognitieve dissonantie aan de orde, een manier waarmee we ons aanpassen als ons denken, voelen en handelen anders niet met elkaar in overeenstemming zijn.
Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren en zijn dus veel krachtiger dan feiten. Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt.
Dit komt aan de orde in aflevering 4 en volgende van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering.
We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.
We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme.
Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.
Cognitieve psychologie gaat over hoe ons denken in de praktijk werkt, en hoe onze hersenen informatie verwerken. Cognitieve psychologen gaan onder andere na hoe we denken als we beschikbare informatie verwerken om tot een mening te komen of een beslissing te nemen. Tot de cognitieve psychologie behoort het snel en langzaam denken. Zie afleveringen 13-16 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook framen en psychologie in soorten.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.
Het omheinen (enclosure), dat wil zeggen in particulier bezit nemen van wat eerder publiek bezit (gemeengoed) was (dus de privatisering van de commons), komt aan de orde in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en in aflevering 14 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ legt in systeemtermen uit wat de tragedie van de meent voor visstanden inhoudt. Deze tragedie van de meent is de vertaalde titel van het beroemde Science-artikel (162, 1968, p. 1243-1248) ‘The ‘Tragedy of the Commons’ van Garrett Hardin. Dit artikel heeft nogal eens tot verwarring en felle kritiek geleid. Zie Tragedie van de meent bij Wikipedia. Zie ook externalisering. Zie over de privatisering van de commons en het teloorgaan van de meent ook het Paradigmaserieboek De mythe van de groene economie.
Wikipedia meldt nog het volgende:
De commons (van het Engelse commons, meent) zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van een groep of samenleving. Dit kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals (schoon) water en (schone) lucht, maar ook bronnen van informatie, kennis en cultuur, zoals teksten en illustraties. De hulpbronnen kunnen weliswaar in privé-eigendom zijn, maar de eigenaar geeft bepaalde vormen van gebruik vrij, zoals een weidegrond voor begrazing door vee. Onderdeel van de commons kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn die door groepen (gemeenschappen, gebruikersgroepen) worden beheerd voor individueel en collectief nut.
Het gebruik van commons voor natuurlijke hulpbronnen stamt uit de Europese intellectuele geschiedenis. Het betrof gedeelde landbouwgronden, weilanden en bossen, die over een periode van meerdere eeuwen langzaam maar zeker werden afgegrensd en geclaimd als privé-eigendom voor privégebruik. In het Nederlands waren benamingen als meent en gemene grond hiervoor gebruikelijk.
Er is een subtiel maar belangrijk verschil tussen de commons en het publieke domein. Waar publiek domein verwijst naar een algemeen gedeeld eigendomsrecht én gebruiksrecht (niemand wordt van toegang uitgesloten, niet zelden omdat dit praktisch onuitvoerbaar is, zoals bij lucht), is er bij commons niet noodzakelijk sprake van gedeeld eigenaarschap. Essentieel is het onderscheid tussen eigendomsrechten en gebruiksrechten. De eigenaar van een hulpbron (bijvoorbeeld een landeigenaar of een auteursrechthebbende) kan aan anderen (specifieke personen of iedereen) vormen van gebruiksrecht toestaan. De personen aan wie gebruiksrechten zijn toegekend, worden ‘commoners’ genoemd. In auteursrechtelijk beschermde werken wordt dit verschil duidelijk aan de terminologie “sommige rechten voorbehouden” (commons) versus “geen rechten voorbehouden” (publiek domein), terwijl “alle rechten voorbehouden” wordt gebruikt wanneer de eigenaar (rechthebbende) geen gebruiksrechten heeft vrijgegeven.
Bron: Wikipedia
Complexe systemen die goed omgaan met hobbels of spanningen, noemen we ‘complexe adaptieve systemen’. Hierover leest u meer in de inleiding bij de website (‘Wat moeten we weten…’) in aflevering 4 e.v. Het zal ook aan de orde komen in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Er is ook de definitie van complexiteit die zich uit structurele differentiatie. Dit is de omschrijving die Joseph Tainter verder uitwerkt in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek ontwrichting.
Zo stelt de auteur William Ophuls in het openingsartikel bij de rubriek ecologie: “Binnen de context van mijn betoog vat ik complexiteit op als economische, sociale en politieke schaalvergroting, institutionalisering, specialisatie, differentiatie en stratificatie. Een stad is dus complexer dan een dorp omdat een stad niet alleen groter is maar ook meer rollen kent, een uitvoerigere arbeidsdeling, een fijnmazigere klassenindeling, een uitgebreidere hiërarchie, enz. Wanneer ik het begrip in een andere betekenis gebruik – bijvoorbeeld als een eigenschap van complexe adaptieve systemen – dan wordt dat uit de context duidelijk.”
Zie voor het terrein van de economie ook meer is anders, ook in de economie en ook complexiteit in de economie.
Culturele (of sociale) complexiteit wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 1-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. De essentie van de evolutie van sociale en culturele complexiteit is: differentiatie in structuur gaat gepaard met organisatie die de structuur beperkingen oplegt. Oftewel: Complexiteit is organisatie plus structurele differentiatie. Complexiteit wordt betaald in vele muntsoorten, niet alleen in geld, maar ook in ingewikkelde banen, tijd, ergernis, stress. Dit zijn allemaal transformaties van energie (aflevering 6-7 van hetzelfde artikel). Complexiteit is basisgereedschap bij het oplossen van problemen (welke problemen dan ook). Er is slechts een probleem nodig om complexiteit te laten groeien. En er zijn altijd wel problemen, dus is er een voortdurende druk op complexiteit om te groeien (aflevering 8 van hetzelfde artikel). Culturele complexiteit gaat dus vooraf aan het bijbehorende energieverbruik, maar eenmaal gevormd kan het systeem niet meer zonder. Maar is er toevallig extra energie, dan volgt vanzelf complexiteit. Er is sprake van een energie-complexiteitsspiraal: complexiteit nam toe omdat we ineens heel veel olie hadden, complexiteit neemt altijd toe omdat we problemen moeten oplossen en complexiteit vergt dat de energiewinning nog meer toeneemt (aflevering 9-10 van hetzelfde artikel).
Zie ook apart energie-complexiteitsspiraal, vereenvoudigen, innovatie, en verder ontwikkeling, structurele differentiatie, energieverbruik en economische groei en wet van de vereiste complexiteit.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de Steve Keen de economie als complex systeem met cycli, wat een blinde vlek is bij de gangbare economie. Aan de orde komen zaken als terugkoppelingen bij economen, vreemde aantrekkers, emergentie en aanzwellende cycli, waarbij de chaotische dynamiek als uitkomst van Keens Minsky-model frappant is. Zie voor meer uitleg cycli in de economie, emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie. Verder is wat er staat bij complexiteit, chaos en catastrofe en overshoot nog relevant.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
De Wet van de vereiste complexiteit luidt: ‘De complexiteit van een regelsysteem moet tenminste even groot zijn als de complexiteit van het systeem dat het wil reguleren.’ Anders werkt het niet. Oftewel, alleen complexiteit kan complexiteit beheersen. Anders leidt een complexiteitskloof tussen de twee tot allerhande ellende. Deze wet komt aan de orde aflevering 15 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de Rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook vereenvoudigen.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
De energie-complexiteitsspiraal van Joseph Tainter stelt dat zodra er in een natuurlijk systeem iets van ongebruikte energie is, er onmiddellijk soorten van binnen of buiten het systeem opdoemen die die energie benutten. Voeg extra energie aan een ecosysteem toe en zijn complexiteit zal toenemen. In menselijke samenlevingen gaat het niet anders. Beschikken we over extra, liefst goedkope energie, dan maken we die op en neemt de complexiteit van onze samenleving toe. Die samenleving ontwikkelt dan nieuwe activiteiten, nieuwe technologieën, nieuwe vormen van vermaak, nieuwe instituties en sociale rollen en nieuwe vormen van informatie en informatieoverdracht. En die nieuwe activiteiten en instituties en zo verder hebben voor hun voortbestaan allemaal een constante stroom energie nodig. Er is sprake van een doorgaande energie-complexiteitsspiraal. Stokt de (groei van de) energievoorziening, dan is er maar één oplossing: radicale versimpeling van de maatschappij; anders volgt ineenstorting.
Joseph Tainter komt zelf uitgebreid aan het woord in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting (zie voor de energie-complexiteitsspiraal aldaar aflevering 15-16). Zijn werk wordt behandeld in aflevering 34 en 35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Verwijzingen naar zijn werk vindt u verder in aflevering 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en in aflevering 1 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook innovatie.
Joseph A. Tainter is hoogleraar ‘milieuconflicten, omgaan met klimaatverandering en energie- en grondstofverbruik’ aan de Utah State University. Hij schreef het beroemde boek The Collape of Complex Societies (Cambridge Un. Press, 1988).
Het ‘Intermezzo: klimaat klem tussen covid en complot’ in de klimaatartikelenserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting bestaat uit zeven afleveringen.
In aflevering 1 en 2 komt trauma-expert en voormalig hoofd psychiatrie van het AMC Berthold Gersons aan het woord over het vaste verloop in fases van fel toeslaande rampen. Maar corona was net geen gewone ramp, doordat het gevaar niet zomaar week. Normaal weet je dat het over is, hierbij lange tijd niet. Een fase van desillusie met wantrouwen volgt dan. Burgers worden boos, ze gaan complottheorieën ontwikkelen, terwijl solidariteit nodig is.
Aflevering 3 gaat over burgerlijke ongehoorzaamheid. Wetenschapper Gijs van Oenen vertelt dat die van versie 1.0 (denk aan Martin Luther King) verschoof naar versie 2.0 (denk aan: ‘not in my backyard’ en de procederende burger) en daarna naar versie 3.0 (het ingrijpen van de overheid wordt gewoonweg niet aanvaard). Vergelijk hiermee de neoliberale mens die is opgevoed als individualist van aflevering 25 tot 32 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in deze serie. De overheid wordt geen greintje meer gezag moet worden toegekend dan strikt onvermijdelijk is.
Wat moet de overheid doen als er steeds meer groepen in opstand komen, en als discussies onredelijk worden? Wat moet je aan met complotdenkers? In aflevering 4 spreekt de Oostenrijkse conflictonderzoeker Friedrich Glasl over escaleren en de-escaleren. Het uit de hand lopen van relaties volgt vaak een vast patroon volgens de relationele fase, de emotionele fase en de vechtfase. Snelle interventie is geboden, maar in tijden van sociale media valt dat niet mee.
Het kan zelfs uitlopen op een asymmetrische oorlogvoering, een gevecht op leven en dood. Daarover horen we de historicus en psycholoog Eelco Runia in aflevering 5. Bij asymmetrie gaat het erom de tegenstander onderuit te halen, op alle mogelijk manieren. Populistisch-rechts werkt er volop mee, maar presenteert het als symmetrie door zogenaamd de taal van de democratie te spreken. Ze schuilt zo bij de nuttige idioten van het bona fide electoraat. Wie zelf te goeder trouw is staat machteloos.
Intussen wordt het mogelijk om met proeven met virtual reality mensen zo in de war te maken, dat hun ‘zelf’ verandert. Daarover gaat het in aflevering 6. De mens past in het contact met vrienden voortdurend zijn eigen zelf-model aan en ijkt dat op hun reacties, zegt de filosoof Thomas Metzinger. Hij legt een verband tussen dit proces van vervreemding en de covid-ontkenners.
Positieve en negatieve vrijheid is het thema van de laatste aflevering 7. Dit onderscheid komt van de historicus Annelien De Dijn. Positieve vrijheid is de vrijheid om als burgers te bepalen hoe en door wie je bestuurd wilt worden. Negatieve vrijheid is de vrijheid om te doen en te laten wat je wilt en daarbij door de overheid met rust gelaten te worden. Die twee staan op gespannen voet en het negatieve vrijheidsbegrip kreeg de overhand. Het wordt compleet rigide doorgetrokken.
Alle genoemde aspecten in dit Intermezzo beperken de eensgezindheid en hinderen de vooruitziende blik, wat een effectieve aanpak van de klimaatcrisis in de weg staat.
In het artikel ‘De samenstelling van systemen’ wordt in aflevering 1 vastgesteld dat alle systemen de volgende kenmerken delen:
- Inputs in de vorm van energie, materie en informatie.
- Outputs zoals diverse soorten werk en afval, ook weer in de vorm van energie, materie en informatie, waarbij het verschil in tempo tussen inputs en outputs een vertraging kan geven.
- Grenzen en afbakening, waarbij systemen zelf steeds onderdeel zijn van grotere systemen en ook kleinere omvatten, en waarbij de scheidslijnen tussen wat tot het systeem behoort en wat erbuiten valt soms onduidelijk zijn en altijd poreus.
- Terugkoppelingen, positief en negatief, die ook wel versterkend en beperkend (of balancerend) genoemd worden.
- Stromen vanuit en naar de omgeving (het milieu).
- Fondsen/voorraden van voedingsstoffen en grondstoffen in allerlei vormen, die al dan niet weer aangevuld worden (door natuurlijke processen).
- En dan is er nog emergentie, het verschijnsel van het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem.
Het artikel ‘De samenstelling van systemen’ loopt ze stuk voort stuk langs. En in het artikel ‘De werking van systemen’ komt de wisselwerking ertussen aan de orde, met ook grafische voorstellingen daarvan. In beide artikelen komen nog verschillende andere systeemkenmerken aan de orde. Zie nu verder bij systeem en ontwikkeling.
Een klimaatcomputermodel dat geloofwaardige resultaten oplevert, en dat achteruit werkend, met succes het klimaat van voorgaande decennia ‘voorspelt’, wordt voor waar aangenomen. Dit geldt voor de vele klimaatmodellen die benut worden door het IPCC. Zie aflevering 2 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
Daartegenover staat de intuïtieve kijk van Gaia. De Gaia-theorie is een zogenaamde ‘gehele-systeemtheorie’ en kan als zodanig niet gemodelleerd worden met het gescheiden gebruik van de concepten van de aard- of menswetenschappen. (Zie ook aflevering 9.)
De betrouwbaarheid van de modellen van de onderzoekers in de aard- en menswetenschappen vond Lovelock kwestieus, onder andere omdat ze er op milieuverandering reagerende organismen uit weglaten. Zo kan je verrast worden door het vlindervleugelslageffect van Lorenz.
Zie ook Gaia-hypothese, biogeochemie, Gaia en de energie, Madeliefjeswereld, doelgerichtheid van Gaia, klimaatstanden van Gaia.
“Waar het op neerkomt is dat er in de chips-industrie stilzwijgend een eind is gekomen aan de befaamde wet van Moore, die zegt dat het aantal transistoren op een chip elke anderhalf jaar verdubbelt, en daarmee de kloksnelheid van de elektronica ook. Decennia was dat zo, nu niet meer. (Het einde van de wet van Moore is niet omdat de mensen van ASML geen kleinere schakelingen meer zouden kunnen maken, dat kan nog best. Het probleem zit in de oververhitting door lekstromen, Meer dan de helft van de power in elke transistor wordt nu al omgezet in warmte. De industrie heeft het er niet zo over, maar de kloksnelheid van chips is de laatste jaren constant gebleven omdat de boel anders gewoon zou doorbranden.” Aldus Theo Rasing in de Volkskrant van 15 oktober 2016 (Sir Edmund, p50/51). Deze Nijmeegse professor in de fysica zegt dat hij zich gaat concentreren op het energiezuiniger maken van computers. Het is niet het klimaatprobleem maar de wetenschappelijke uitdaging die hem niet loslaat. Hij gaat daarbij leren van de werking van onze hersenen.
Ook hier geldt blijkbaar weer dat wat we zagen met de wet van Moore een stukje uit een S-curve is. Het is dat stuk waar de exponentiële groei de curve steil omhoog doet gaan, maar ergens is een plafond waar de lijn onverbiddelijk bijbuigt tot het neerkomt op een stationaire fase (een horizontale lijn).
Het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving bepaalt het nut van die energiebron. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron (flink) hoger is dan die van zijn omgeving, kan energie arbeid verrichten. Zonder krachten van buitenaf beweegt energie altijd van een hogere concentratiegraad naar een lagere (daarom wordt je koffie koud terwijl je dit zit te lezen). Dat wil niet zeggen dat die energie verloren gaat, alleen dat die geen arbeid meer kan verrichten.
Mark Lynas beschrijft in het boek Zes graden kraakhelder wat we moeten doen om klimaatontwrichting te voorkomen. De huidige infrastructuur en wat er al gepland is, belooft een ingebakken uitstoot van 846 gigaton CO2. Dat is vrijwel precies het dubbele van wat er volgens de Parijse doelstelling nog mag: 420 Gt CO2. Er is dus amper nog koolstofbudget over. Dit lezen we in aflevering 14 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Aflevering 15 geeft de consequenties. We moeten alle geplande, reeds goedgekeurde of in aanbouw zijnde centrales annuleren. We moeten ook direct stoppen met de verkoop van alles waar een verbrandingsmotor in zit en alles wat fossiele energie vreet (vliegtuigen, cementovens en hoogovens), ongeacht de gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie. En dan is het nog niet genoeg. We moeten ook een deel van de bestaande machinerie vroegtijdig stilleggen, voor deze versleten is.
De (Nederlandse) praktijk is hiermee in flagrante tegenspraak, hoe begrijpelijk het ook mag zijn. Zie aflevering 16.
Grafieken van allerlei uitingen van het klimaat blijken de vorm van een kerkklok te hebben, waarbij het hoge middengedeelte de meeste voorkomende gevallen weergeeft en de lage zijkanten de uitzonderingen. Neem de temperatuur op een bepaalde datum als voorbeeld. 95 procent van de tijd heersen dan doorsnee temperaturen en in amper vijf van de honderd jaren zijn ze extreem. Een figuur laat dit mooi zien in aflevering 13 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting. Bij opwarming gebeuren er twee dingen. De klokcurve schuift opzij naar warmer weer èn de curve wordt platter, wat duidt op een veel groter aandeel van uiterst warm het weer (en andere extremen). Dat zien we in de figuren van aflevering 14.
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Concurrentie komt nog op diverse manieren voor op 4eco. Zo definieert Rees in aflevering 4 van zijn artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ de economie als ‘de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving’. Zie verder bij ecologie en economie, definities en paralellen. Hickel verklaart hoe afgrendeling en toe-eigening onderlinge concurrentie schept tussen degenen die van hun bestaan bestolen zijn. De concurrentie veroorzaakt ook dat er verliezers van het neoliberalisme zijn. En dan is er nog het sociale aspect: bij menselijk gedrag verklaart Hagens dat bij onze sociale soort eenieder concurreert om status en middelen. In de moderne cultuur concurreren we om die status met grondstoffenintensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt. En in aflevering 27 van het artikel ‘het geldmysterie’ zien we een vergelijking van de geldsystemen van patriarchale en matrifocale samenlevingen (yang en yin) dat economisch gezien schaarste tegenover genoeg staat, accumulatie van geld tegenover geldstroom, concurrentie tegenover samenwerking en voortdurende groei tegenover duurzaamheid.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Onder concurrentie in de natuur verstaan we een toestand waarbij individuen van één soort grondstoffen consumeren die maar beperkt beschikbaar zijn. De bekwaamste zullen overleven; de rest zal wegkwijnen. De concurrentie is groter naarmate de populatie dichter is. Want hoe meer individuen, des te groter de kans dat de draagkracht van het milieu onder druk staat. De overlevingskans hangt dus samen met de dichtheid van de populatie. Ecologen zeggen daarom vaak dat het sterftecijfer dichtheidsafhankelijk is.
De beschikbaarheid van voedsel zal vermoedelijk de overlevingskans dichtheidsafhankelijk beïnvloeden. Dichtheidsafhankelijkheid komt, af en aan, aan de orde in de afleveringen 15–16 en 25-30 van serie 1 van ‘Wat is ecologie?’ Zie ook aflevering 38.
Andere factoren werken onafhankelijk van de dichtheid. Bijvoorbeeld ongebruikelijke weersomstandigheden zoals droogte of overstromingen zullen alle leden van de populatie raken. Vogelpopulaties in bosgebieden lijken vooral onder de druk van de dichtheidsafhankelijke factoren te staan, terwijl voor insecten in droge gebieden geldt dat de sterfteoorzaak meer aan dichtheidsonafhankelijke factoren valt toe te schrijven.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toeëigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie ook vertragingen.
De rol van corruptie (en de maffia) als een kostenpost in het winststreven van bedrijven komt aan de orde in aflevering 25 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Het is ook onderdeel van het Tijdperk van Decadentie van het ontwikkelingsschema van Sir John Bagot Glubb in aflevering 12 van het artikel ‘Catastrofologie’ evenals van het opereren van de elite in de neergangsfase bij Bas van Bavel in aflevering 19 van hetzelfde artikel.
Creatieve vernietiging is een proces van voortdurende innovatie, waarbij succesvolle toepassingen van nieuwe technieken de oude vernietigen. Dit was de visie van Joseph Schumpeter. In een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang worden oude bedrijven vernietigd door nieuwe. Lees over Schumpeter op Wikipedia. Waardevernietiging à la Schumpeter komt ook aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook innovatie en aflevering 7 van het artikel het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Kunstmatige veroudering voor een snellere omloop van producten komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie.
Culturele (of sociale) complexiteit wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 1-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. De essentie van de evolutie van sociale en culturele complexiteit is: differentiatie in structuur gaat gepaard met organisatie die de structuur beperkingen oplegt. Oftewel: Complexiteit is organisatie plus structurele differentiatie. Complexiteit wordt betaald in vele muntsoorten, niet alleen in geld, maar ook in ingewikkelde banen, tijd, ergernis, stress. Dit zijn allemaal transformaties van energie (aflevering 6-7 van hetzelfde artikel). Complexiteit is basisgereedschap bij het oplossen van problemen (welke problemen dan ook). Er is slechts een probleem nodig om complexiteit te laten groeien. En er zijn altijd wel problemen, dus is er een voortdurende druk op complexiteit om te groeien (aflevering 8 van hetzelfde artikel). Culturele complexiteit gaat dus vooraf aan het bijbehorende energieverbruik, maar eenmaal gevormd kan het systeem niet meer zonder. Maar is er toevallig extra energie, dan volgt vanzelf complexiteit. Er is sprake van een energie-complexiteitsspiraal: complexiteit nam toe omdat we ineens heel veel olie hadden, complexiteit neemt altijd toe omdat we problemen moeten oplossen en complexiteit vergt dat de energiewinning nog meer toeneemt (aflevering 9-10 van hetzelfde artikel).
Zie ook apart energie-complexiteitsspiraal, vereenvoudigen, innovatie, en verder ontwikkeling, structurele differentiatie, energieverbruik en economische groei en wet van de vereiste complexiteit.
Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.
Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering. Dit legt Hickel uit in aflevering 8 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Op het niveau van het superorganisme doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie. Zie aflevering 16 en verder door het hele artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zolang de groei van het bbp ons voornaamste culturele doel is, vergt ontkoppeling de dood van het superorganisme.
In aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie gaat het om culturele verhalen. Die doen zich samen met sociale normen voor als werkelijkheid, maar zijn toch producten van de menselijke geest, letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid.
Culturele behoeften winnen het, als het om onze identiteit gaat, telkens van economische logica. Zie aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Zo bezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Hierover lezen we bij aflevering 3 en volgende in het artikel ‘Het geldmysterie’.
Zie ook twee culturen, of drie over het werk van Snow en Hardin, over de kijk van de ecologie die niet om dingen of taal draait, maar de vraag stelt: ‘En wat dan?’ Lees daarover in aflevering 12 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
Zie ook cycli in de economie en aanzwellende cycli (uit het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit). Bij de serie artikel over de stad van Jane Jacobs gaat het dan in aflevering 6 van het tweede artikel nog om een cyclus van vier processen van de economie van een stad. Ook verderop in dit artikel is nog sprake van cycli.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Steden hebben ieder voor zich tijden om import ter vervangen en perioden om innovatieve export te genereren. Om een significante episode van importvervanging te kunnen doormaken, moet een stad per definitie eerst een kritische, onstabiele massa opbouwen van potentieel vervangbare import. Zie de serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie.
De economie van een dynamische stad kent een cyclus van vier processen, die de stad generatie na generatie kunnen laten bloeien.
Het eerste proces houdt in dat er in alle vier categorieën (productie, consumptie, export, import) werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. En de rest is bijbehorend werk. Het lijkt misschien een toestand maar het is een proces.
In het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten ter plaatse zelf hun eigen werk exporteren. De stad bouwt daarmee een additionele collectie lokale bedrijven op om de producenten van dit nieuwe exportwerk te bedienen. Sommige van déze nieuwe leveranciers gaan dan ook weer hun eigen werk exporteren. De stad bouwt meer lokale bedrijven op om de productiegoederen en -diensten aan hén te leveren, enzovoort. De stad verdient dan een groeiend volume en een groeiende verscheidenheid van import(goederen en -diensten). Het schema van dit proces vinden we in aflevering 6 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het derde proces in een groeiende stadseconomie draait het om wat steden doen om de import – die ze met de export van het tweede proces verdienen – te vervangen door producten en diensten van eigen makelij. Hiervoor behandelt Jane Jacobs het voorbeeld van het ontstaan van de fietsenfabricage in Tokio. Die verving de import van kant-en-klare fietsen en leverde een nieuwe bedrijfstak op die economisch rendabel was. De economie van Tokio breidde zich uit en daarmee groeide de totale wereldeconomie. Het was geen kwestie van alleen maar verschuiven, niet van de ene stad naar de andere, of van welke plek naar welke andere plek dan ook. Importvervanging is volgens Jane Jacobs misschien wel de voornaamste manier waarop het economisch leven zich uitbreidt en waarmee nationale economieën hun totale volume van goederen en diensten opschroeven. Dit wordt nog eens extra duidelijk in de beschrijving van het geval Los Angeles. We vinden het schema van dit derde proces in aflevering 15 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het vierde proces in een groeiende stadseconomie wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Er zijn drie verschillende manieren waarop organisaties voor het eerst exporteurs kunnen worden: Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan het lokale werk van anderen. Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan ander werk dat ze zelf lokaal doen. Ze kunnen hun eigen lokale werk gaan exporteren. Al deze processen steunen uiteindelijk direct op de lokale economie en (pas) in de uitgebreide, diverse economie van de grote stad lukken ze ook. We vinden het schema van het vierde proces van economische stadsgroei in aflevering 19 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
In sommige steden gaat het met deze processen achter elkaar door, met grote snelheid. In andere gaat het langzaam. Maar snel of langzaam, dit is de cyclus die hun economie aan de gang houdt. De cycli van steden die volatiel met elkaar handelen, sluiten niet goed op elkaar aan. Ze doorkruisen elkaar constructief in hun verschillende fases, waarbij ‘sommigen op stoom zijn, terwijl anderen juist verkleumen’ en ‘sommigen van energie blaken, terwijl anderen sukkelen’. Als alle steden van een land tegelijk bezig waren aan uitbarstingen van importvervanging, zou de totale economische uitbarsting afschuwelijk, uitzinnig en vermoedelijk onwerkbaar zijn, zozeer dat zij zichzelf de adem zou afsnijden met een tekort aan materialen, werknemers en gewoon een tekort aan tijd om de praktische problemen op te lossen voordat deze de boel overweldigen. Maar zo’n onevenwichtige, gelijktijdige uitbreiding is praktisch ondenkbaar, omdat steden juist de verschillende fases van elkaars cyclus nodig hebben. Een stad in de fase van het opwekken van export zonder weerga, of van echte innovaties, behoeft als klant steden die nou net bezig zijn met importvervanging, want dat creëert de ruimte voor nieuwe import van innovatieve goederen en diensten.
Stedelijke ontwikkeling kan in omgekeerde richting in verval ontaarden. Zie voor links naar alle items ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Voor mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met Dougald Hine het Dark Mountain Project op, een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Zie aflevering 25 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. We moeten onciviliseren, wat valt samen te vatten in drie stellingen: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En ‘We geloven dat de wortels van deze crisis in de verhalen liggen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’
Kingsnorth raakte teleurgesteld in de milieubeweging en trok zich terug op het platteland. Daar denkt hij na: ‘Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.’ Wat hem uiteindelijk van die wanhoop gered heeft, vertelt hij in aflevering 26 tot 29: een geologisch-universeel perspectief dat hem bij het boeddhisme brengt en bij het begrip perceptie – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn. Dit is niet iets om hier samen te vatten; lees de vier afleveringen in hun geheel.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Informatie wordt gedefinieerd als ‘een verschil dat een verschil maakt’. Dit is een begrip afkomstig van Gregory Bateson. Informatie in systemen (altijd nodig naast energie en materie) wordt behandeld in de afleveringen 5 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen (zoals in data filteren), met name ook in aflevering 84-86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ over het begrip ecosysteem; verder bij hefboom, hiërarchie, doorstroming en positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting, net als negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd.
Richard Dawkins toonde, na de reactie van Lovelock op de reactie vanuit de geochemie, vervolgens aan dat de regulatie van het klimaat en de gesteldheid (de compositie) van de aarde niet door organismen gereguleerd kan worden. Oftewel: Darwin en Gaia gaan op deze manier niet samen. Dat was een verklaring die Lovelock accepteerde. Maar, hemeltjelief, het klimaat en de chemie werden toch zeker gereguleerd? Zo kwam de gedachte op dat de kritiek van de biologen zou wegvallen als je kon aantonen dat het hele aardsysteem de regulator was – dus alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar. Lees hierover in aflevering 5 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
‘De Madeliefjeswereld’ is een door Lovelock geschreven holistisch model, waarmee hij zijn gelijk wilde vaststellen. Allemaal boze biologen wilden het graag een doodsteek bezorgen, maar schrijft Lovelock, het is nooit onderuit gehaald. Het programma beschrijft een zelfregulerend systeem van het klimaat op een eenvoudige platte planeet, met een ster zoals de zon, waarop in een simpel ecosysteem twee soorten madeliefjes evolueren volgens de manier van Darwin. De temperatuur aan het oppervlak van deze Madeliefjeswereld wordt bepaald door het deel van de zonnestraling dat wordt geabsorbeerd, respectievelijk wordt teruggekaatst de ruimte in, en door de hoeveelheid warmte die in het infrarode deel van het spectrum wordt uitgestraald. Over de werking en de uitkomsten lees je in aflevering 6 en 7.
Het bleek een model van een emergent systeem waarin klimaat en organismen nauw verbonden zijn en samen evolueren. Madeliefjeswereld is ook een klimaatmodel. De groei en de selectie van planten zijn in het model nauw verbonden met hun vermogen het klimaat te beïnvloeden en erdoor beïnvloed te worden. Het laat zien hoe zo’n systeem de oppervlaktetemperatuur op aarde dicht tegen het optimum voor plantengroei kan houden bij een grote spreiding in de omvang van de straling.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia.
De spektakelmaatschappij à la Guy Debord en haar onstoffelijke consumptie (maar vaak heel stoffelijke productie) komt aan de orde in aflevering 16 (en 18) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. (Het gelijknamige boek is uitgegeven door uitgeverij IJzer.) Zie ook consumentisme.
Deeleconomie is een van groene-groei-strategieën die worden behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
Het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting is gewijd aan de klimaatverandering, maar ook in het begin van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek gaat het over de definitie van klimaatverandering: Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang, wat minder beladen klinkt. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn. Maar als je het klimaat opvat als een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken’ is de term klimaatontwrichting eigenlijk passender. De gebruikelijke definitie is ‘het gemiddelde weer van de afgelopen 30 jaar’. Wie dan het klimaat van 1950-1980 vergelijkt met dat van 1980-2010 ziet opmerkelijke verschillen. Dit komt aan de orde in het genoemde artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Zie verder beslist ook de afleveringen 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat, ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Er is maar één manier om de doelstellingen van het Parijs-akkoord te halen: het actief inperken van de ‘materiële doorvoer’ van de wereldeconomie, oftewel door degrowth, of ‘ontgroeien’. (Zie ook Grootschalige ontkoling.) Hierover gaat het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ van Jason Hickel
in de rubriek Economie. Beleidsvoorstellen richten zich bij degrowth enerzijds op het herverdelen van de bestaande inkomens, het inkorten van de werkweek, en de garantie van een baan en een loon waarvan je fatsoenlijk rond kunt komen, en anderzijds op het beschikbaar stellen van meer publieke voorzieningen. Op het eerste gezicht oogt een ontgroeiende economie als een economie van schaarste, maar in feite is precies het omgekeerde het geval. Met een eerlijker verdeling van de bestaande hulpbronnen en een uitbreiding van de publieke voorzieningen brengt ontgroeien geen schaarste met zich mee maar overvloed.
Ontgroeien is iets heel anders dan krimpen met een recessie als gevolg. Het is geen inkrimping van de bestaande economie (een economie die groei nodig heeft om stabiel te blijven). Het vereist een verschuiving naar een ander soort economie (een economie die om te beginnen al geen groei nodig heeft). Dit kan worden bereikt met een hele reeks samenhangende beleidshervormingen. Zie aflevering 5.
In het denken over economisch ontgroeien staat een progressieve (her)verdeling van bestaande inkomsten voorop. Dit brengt een omkering van de gebruikelijke politieke logica van het groeidenken met zich mee: gelijkheid als een substituut voor groei. Om hoog op sociale indicatoren te scoren is voorbij een bepaald punt geen hoger bbp per hoofd van de bevolking nodig. Zie bbp, negatieve effecten en aflevering 6. Hickel geeft in aflevering 8 een voorbeeld van hoe simpel een uitbreiding van publieke voorzieningen kan functioneren in een ontgroei-scenario.
Als de materiële doorvoer de kern van het huidige beleid blijft, móet om de zaak op gang te houden – vanwege de groeidwang – gemeenschappelijk immaterieel bezit dat nu overvloedig en gratis aanwezig wel worden afgegrendeld en toegeëigend, zodat wij het terug moeten kopen voor geld. We hebben het dan over het inpikken van kennis, liedjes, groene ruimtes, ouderschap, fysieke aanraking, liefde en misschien zelfs de lucht zelf. Dat is precies het tegenovergestelde van ontgroeien. Zie aflevering 18. Zie verder bij schaarste. Dit verhaal gaat verder bij de Lauderdale Paradox.
Groene-groei-strategieën worden behandeld in aflevering 7-12 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hiertoe behoort dematerialisatie van de dienstensector. Het laatste komt ook al aan de orde in aflevering 22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting.
Demurrage is een tijdgebonden belasting op het vasthouden van geld die ook ‘(over)liggeld’-vergoeding genoemd wordt. Het is een beetje zoals bibliotheken een ‘telaat-vergoeding’ vragen voor boeken die niet op tijd weer uitgeleend kunnen worden. Het is dus een ‘circulatievergoeding’ die net andersom werkt als rente. Zie ook bij smeltend geld.
In het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw heerste er lokaal een extra munt als puur ruilmiddel, die je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld – ze investeerden in dingen voor de lange termijn. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten. Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigen, wat dus in de westerse geschiedenis slechts die ene keer voorkwam. Hierover gaat het vanaf aflevering 19 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen en yang- en yin-munten. Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van dit duale geld. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.
Die lokale munten werden eens in de zoveel tijd vervangen en dan kreeg je er minder voor terug. Je kon ze dus beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Het volgens Lietaer samenhangende verschijnsel van de zwarte madonna uit deze periode wordt beschreven in aflevering 20 en 21. Zij lijkt een esoterisch sleutelelement te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. Haar kind symboliseert de mensheid.
De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat lijkt niet toevallig; het is een gevolg van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen.
Onder rente verdisconteren staat op Ecopedia uitgelegd hoe een investeerder aankijkt tegen de toekomstige waarde van een bestaande bos en een aanplantbos.
Gezien vanuit het perspectief van een investeerder veranderen valuta met liggeld (of anderszins negatieve rentedragende valuta) de relaties met de toekomst duidelijk. Als de valuta in onze bomenaanplanting bijvoorbeeld 5% liggeldvergoeding kostte, zou de den plotseling €167 en de eik maar liefst meer dan €168.000 waard zijn als hij vandaag werd gedisconteerd.
Als die valuta gebruikt werden om te investeren zou het planten van eiken de voor de hand liggende keuze worden. Kortom, bij met liggeld geladen valuta’s zouden investeringen op de langere termijn in waarde stijgen.
Dit is het vervolg op: Rente verdisconteren.
In het verleden waren er samenlevingen die in plaats van rente juist een ‘circulatievergoeding’ oplegden om het hamsteren van een munt te ontmoedigen. Dat was een beetje zoals bibliotheken een ‘telaat-vergoeding’ vragen voor boeken die niet op tijd weer uitgeleend kunnen worden. Een dergelijke tijdgebonden belasting op het vasthouden van geld wordt technisch een ‘(over)liggeld’-vergoeding genoemd (of op zijn Frans ‘demurrage’).
Gezien vanuit het perspectief van een investeerder veranderen valuta met liggeld (of anderszins negatieve rentedragende valuta) de relaties met de toekomst duidelijk. Als de valuta in onze bomenaanplanting bijvoorbeeld 5% liggeldvergoeding kostte, zou de den plotseling €167 en de eik maar liefst meer dan €168.000 waard zijn als hij vandaag werd gedisconteerd.
Als die valuta gebruikt werden om te investeren zou het planten van eiken de voor de hand liggende keuze worden. Kortom, bij met liggeld geladen valuta’s zouden investeringen op de langere termijn in waarde stijgen.
Vanaf het jaar 3000 voor Christus tot het jaar 200 erna was Isis in Egypte de grootste godin. De (mannelijke) farao leek de baas, maar Isis vormde het middelpunt. De hele esoterische traditie was er overwegend en expliciet matrifocaal. Vrouwen waren opvallend bevoorrecht en stonden in veel opzichten op gelijke voet met de man. Er was ook sprake van een geldsysteem dat duurzame welvaart stimuleerde. Lees hierover in aflevering 25 en 26 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. De demurrage in het oude Egypte kwam voort uit het gebruikte ‘graangeld’. Dit vertegenwoordigde zakken graan en die verminderden nu eenmaal in waarde met het verloop van de tijd. Oppotten van graangeld was een domme keuze, snel besteden was verstandiger. Het algemeen welzijn was hoog in Egypte.
Ieder van ons draagt een dubbele geest in zich, het ‘snelle systeem’ en het ‘langzame systeem’; dat is de bevinding van de cognitieve psychologie. De psycholoog/econoom Daniel Kahneman heeft in zijn boek Thinking, fast and slow (2011, Allen Lane; het is ook vertaald) een heleboel onderzoek samengevat in de beschrijving van deze twee cognitieve systemen.
Je zou kunnen zeggen dat het snelle systeem een soort huis-tuin-en-keuken-denken is op basis van vuistregels, gewoontes, oergevoelens en onze eigenaardigheden. Het zit dicht tegen de ‘oude geest’ van de evolutionaire psychologie aan. Het snelle denken werkt meestal onbewust. Het doet stante pede intuïtieve beoordelingen op basis van ervaringen en emoties uit het verleden.
Het langzame systeem is daarentegen een meer rationele, lineaire, logische en omslachtige vorm van denken. Als het juiste antwoord op een redelijke vraag gevonden moet worden, is de kans daarop veel groter als we het meer bewuste langzame-geest-systeem gebruiken.
In de praktijk is risico een gevoel, niet een getal; het is snel denken. Tot je laten doordringen dat risico in feite de vermenigvuldiging is van kans x gevolg, is dus typisch iets voor het langzame systeem. Wat betreft de klimaatontwrichting hebben we een heleboel langzaam, bedachtzaam leeswerk, waarnemen en denkwerk te verrichten, willen we tot een gevoel van urgentie komen.
De meeste mensen neigen ertoe het langzame, ingewikkelder denkwerk te laten zitten en af te gaan op de eenvoudiger, snelle afweging. Pas als de twee vormen van denken kunnen samenwerken, voorzien ze ons van een bredere kijk op de wereld om ons heen.
Zie eerder bij cognitieve psychologie en verder bij framen. Zie hierover aflevering 15 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.
Bedrijven die aanvankelijk in steden of stedelijke gebieden tot ontwikkeling kwamen, maar de vrijheid hebben verworven om deze broedplaatsen te verlaten en de sprong naar elders te nemen, brengen vestigingen naar afgelegen regio’s die zelf geen importvervangende steden hebben. Dit is het onderwerp van aflevering 8 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zo’n bedrijf is geheel zelfvoorzienend en betrekt geen diensten van lokale leveranciers of dienstverleners, want als het die echt nodig had gehad kon het zich niet veroorloven naar die zwakke regio te gaan. Kortom, het bedrijf helpt andere producenten niet hun eigen bekwaamheden en veelzijdigheid te verbeteren en uit te zaaien. De lonen die bij de overgeplaatste bedrijven verdiend worden, helpen de stad of de regio wel om importgoederen en -diensten aan te schaffen die ze zich anders niet zouden kunnen permitteren. Maar een eigen economie krijgen ze daarmee niet. Hoe dat heel soms toch gebeurt, laat het geval Taiwan zien. Dit voorbeeld wordt beschreven in aflevering 11 en 12 van het vierde artikel. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.
Economie kan gedefinieerd worden als de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving.
De parallellen liggen voor de hand; aangezien mensen deel uitmaken van de ecosfeer en de economie hulpbronnen (energie en materiaal) aan de ecosfeer onttrekt, zou met recht gesteld kunnen worden dat de economie een tak van de menselijke ecologie moet zijn. Maar helaas zijn de conceptuele grondslagen van de twee disciplines sinds hun ontstaan steeds verder uit elkaar gegroeid. Zie hierover aflevering 4 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Met de mechanistische kijk van Descartes werd het universum bezien als ‘een enorme machine, door God opgewonden om eeuwig te blijven tikken.’ De menselijke geest observeert die wereld ‘daarbuiten’ als een afzonderlijk object (vandaar het begrip ‘objectieve kennis’). En met (schijnbaar universele) natuurkundige wetten leek het universum inderdaad een mechanische machine. Dit bevrijdde de mens van religieus bijgeloof en andere vormen van onredelijkheid en hielp een nieuwe mythe van menselijke dominantie over de natuurlijke wereld te verankeren. Het verschafte ook een conceptueel kader voor het moderne economisch denken, waarin marktgedrag gemodelleerd werd als ‘de mechanica van het nut en het eigenbelang’. De grondleggers zagen het economische proces als een onafhankelijke en ‘zichzelf in stand houdende circulaire stroom tussen productie en consumptie,’ waarbinnen ‘volledige omkeerbaarheid, net als in de mechanica, de algemene regel is.’
Vanuit een ecologisch perspectief is dit een pure dwaling. Het gaat voorbij aan de winning van grondstoffen en de (over)belasting van de bodem, aan een hele reeks van materiaaltransformaties en aan de manier waarop de materiaalstroom uiteindelijk in de ecosfeer geloosd wordt in de vorm van afval (vervuiling). In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Natuurlijke hulpbronnen zijn geen product van menselijk vernuft maar van de natuur. Maar neoliberale economen hebben zelfs land/grondstoffen als aparte factor uit hun productiefuncties geschrapt, door ze te verwarren met financieel kapitaal en ze te definiëren als ‘externaliteiten’, als marktonvolkomenheden. Het is feitelijk een ontkenning van het bestaan van onverwachte omslagpunten of andere ernstige risico’s.
Beter dan in het neoliberale economische paradigma zou de economische wetenschap een realistische weergave moeten modelleren van de menselijke gedragsecologie, erkennen dat de Homo sapiens een product is van de evolutie en verschillende veranderlijke genetische kenmerken deelt met andere soorten, waardoor we ‘nieuwe’ hulpbronnen automatisch uitputten, waarna ineenstorting volgt (aflevering 5). Zie ook hachelijke economisch-ecologische situatie en modernistisch wereldbeeld.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Zo ook in de Middeleeuwen. In Europa ontstonden steden waar ze er eerst niet waren. Over de rol van kooplieden, de soorten gilden, de opkomst van de ambachten en de rol van steden als Venetië en Londen, leest u in aflevering 1 tot 6 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om te kunnen floreren hebben nieuwe steden reeds bestaande steden nodig om hun initiële werk (hun unieke exportproduct) af te kunnen zetten. Maar dat lukt alleen als hun handel plaatsvindt met steden in vergelijkbare omstandigheden. Dus steden in wording moeten vooral flink handel drijven met andere achterafsteden. Anders is de kloof tussen de kwaliteit van wat ze importeren en wat ze op eigen houtje in staat zijn te vervangen, te groot. Hierover geeft Jane Jacobs het voorbeeld van Venetië in aflevering 6 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ En het voorbeeld van Londen volgt in aflevering 7. En de verschillen tussen de ‘Noordelijke’ en de ‘Zuidelijke’ steden van de Verenigde Staten staan in aflevering 9. Vervolgens beschrijft zij achtereenvolgens de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van níeuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Rommelige, groeiende steden roepen acute, praktische problemen op die ze zelf oplossen met nieuwe goederen en diensten die hun economische rijkdom weer vergroten. Een stad kan ook weer ophouden met driftig nieuw werk aan de economie toe te voegen en aldus stagneren. In alle ontwikkelingsfasen vóór de auto-industrie had Detroit exportbedrijven èn bedrijven die deze exportbedrijven bevoorraadden (daarna werd het eenzijdig en steriel). Die twee soorten bedrijven vormden een wederkerig systeem. Het schema staat afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Onder concurrentie in de natuur verstaan we een toestand waarbij individuen van één soort grondstoffen consumeren die maar beperkt beschikbaar zijn. De bekwaamste zullen overleven; de rest zal wegkwijnen. De concurrentie is groter naarmate de populatie dichter is. Want hoe meer individuen, des te groter de kans dat de draagkracht van het milieu onder druk staat. De overlevingskans hangt dus samen met de dichtheid van de populatie. Ecologen zeggen daarom vaak dat het sterftecijfer dichtheidsafhankelijk is.
De beschikbaarheid van voedsel zal vermoedelijk de overlevingskans dichtheidsafhankelijk beïnvloeden. Dichtheidsafhankelijkheid komt, af en aan, aan de orde in de afleveringen 15–16 en 25-30 van serie 1 van ‘Wat is ecologie?’ Zie ook aflevering 38.
Andere factoren werken onafhankelijk van de dichtheid. Bijvoorbeeld ongebruikelijke weersomstandigheden zoals droogte of overstromingen zullen alle leden van de populatie raken. Vogelpopulaties in bosgebieden lijken vooral onder de druk van de dichtheidsafhankelijke factoren te staan, terwijl voor insecten in droge gebieden geldt dat de sterfteoorzaak meer aan dichtheidsonafhankelijke factoren valt toe te schrijven.
Een differentiaalvergelijking is een wiskundige vergelijking voor een functie waarin, naast eventueel de functie zelf, een of meer van de afgeleiden van die functie voorkomen. Zie voor de betekenis van vergelijking en functie verder hier.
Steve Keen benadert de economie als een complex systeem, wat op Ecopedia te lezen is bij cycli in de economie, evenals bij emergentie in de economie en meer is anders, ook in de economie. De aperiodieke cycli die we in de echte wereld zien, verklaart hij met de regels van differentiaalvergelijkingen.
Waar komen nieuwe dingen vandaan? Waarom blijft niet alles zoals eerst? Ontwikkeling kunnen we omschrijven als aanmerkelijke kwalitatieve verandering. Gewoonlijk komt die in kleine stapjes, al kan elke stap in een verandering van aard belangrijk zijn. Neem de resistentie tegen bepaalde antibiotica bij bepaalde bacteriestammen. Dat is een switch.
De middelen van verandering kunnen enorm verschillen. Maar er ligt steeds een gelijk ontwikkelingsproces aan ten grondslag. We kunnen daarbij drie dingen onderscheiden.
-
- Differentiatie komt tevoorschijn uit algemeenheid. Ongeacht tempo, schaal, levend of niet, dit principe is overal van toepassing.
- Differentiaties worden algemeenheden waaruit vervolgens weer differentiaties tevoorschijn komen. Ontwikkeling, is met andere woorden, een proces dat maar doorgaat, dat complexiteit en diversiteit creëert, omdat een vermenigvuldiging van algemeenheden de bron vormt voor een vermenigvuldiging van differentiaties. Soms gebeuren die gelijktijdig, soms volgt de ene op de andere. Als een eenvoudig basisprincipe levert dit proces, steeds weer herhaald en herhaald, een duizelingwekkende diversiteit op.
- Ontwikkeling steunt op co-ontwikkeling. De eerste twee veranderingen worden soms weergegeven als een strip van opeenvolgende plaatjes, als een ontwikkelingslijn. Het derde principe weerspreekt dat. Ontwikkeling opereert niet als een lijn, maar als een web van co-ontwikkelingen die van elkaar afhankelijk zijn. Want zonder co-ontwikkelingsweb geen ontwikkeling.
Hierover gaat het in de afleveringen 2-7 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Vergelijk dit met de toenemende complexiteit in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook componenten van een systeem en bifurcaties.
Waarom de mytische figuren Apollo en Dionysus zo goed model staan voor de spelers die financiële zeepbellen veroorzaken, wordt uitgelegd in aflevering 15 en 16 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen. Beide figuren komen overeen in hun vlucht uit de werkelijkheid (door respectievelijk abstracte rationaliteit en volkomen emotionaliteit) maar zijn verder elkaars tegenpolen, als yin en yang. Dionysus stuurt zijn gekte niet naar zijn getrouwen die zich aan zijn wonder overgeven, maar naar zijn vijanden die zich tegen hem teweer stellen. Kortom de hyper-rationelen worden het slachtoffer van de manie van Dionysus. We kunnen nu bij elke fase van een traditionele ‘boom’-en-‘bust’-cyclus de bijbehorende archetypische werkelijkheid aanwijzen (aflevering 17). De minachting voor Dionysus komt voort uit de hyper-rationele pogingen tot controle en de gekte van Dionysus is de paniek die erop volgt. Er vallen twee lessen te leren: de zeepbel spat onvermijdelijk uiteen èn het is de rationaliteit die eraan gaat. Zo komen we uit bij yang- en yin-munten.
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Bifurcaties zijn ontwikkelingen, waarbij er geen weg terug is. Ze worden ook wel discontinuïteiten genoemd. Het komt aan de orde in aflevering 6 (‘Welke weg moeten we inslaan?’) in de Inleiding bij 4eco. Een voorbeeld van zo’n nieuwe weg die een systeem inslaat, waarbij een nieuw terrein betreden wordt, was de ‘uitvinding’ van de landbouw. Erna was er geen weg terug meer naar jagen-verzamelen. Zie het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw) in de rubriek Economie. Lees in aflevering 19-20 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit hoe bifurcaties ontwrichting kunnen voorkomen. Bifurcatie wordt ook behandeld in aflevering 13 en 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn dus anecdotisch en definitief. Bifurcaties hebben complexe gevolgen. Het zijn niet alleen geheel nieuwe praktijken, ze veranderen precies die systemen waar ze ontstaan (of de systemen die deze bifurcaties naäpen). Opeenstapelingen van bifurcaties veranderen het karakter van beschavingen. We hebben het niet voor niets over tijdperken (zoals het bronstijdperk, of de tijd voor en na de industriële revolutie). En dit gebeurt ook op kleine schaal. Een bedrijf dat klanten verliest en reageert door met een nieuw product te komen, verandert zichzelf. Doet het niets, dan gaat het tenslotte failliet.
Bifurcaties corrigeren alleen al ze tijdig zijn, in de fase voordat een systeem instort. Later is te laat. De verandering moet als het ware al in de coulissen staan te wachten.
Bifurcaties kunnen dan wel heel goed zijn in het corrigeren van instabiliteit, ze brengen zelf ook weer nieuwe vormen van instabiliteit voort. De uitvinding van de landbouw bracht een litanie van hongersnoden en epidemieën met zich mee. Toen de mensheid die in de tweede helft van de vorige eeuw onder de knie kreeg, was de nieuwe instabiliteit die van overvloedige bevolkingsgroei en een ongekende stijging van het grondstoffenverbruik. We weten intussen dat de eenkindpolitiek die China daarop koos, het land nu een ongehoorde vergrijzing gaat brengen.
De val van bifurcaties is dus: onbedoelde en onvoorziene gevolgen.
Steden doen zichzelf pijn als ze groepen discrimineren zodat deze niet aan economische ontwikkeling mogen bijdragen. Zie daarover aflevering 4 en 5 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
DMC is de maatstaf die doorgaans gebruikt wordt om de materiaal- en energiedoorvoer in een economie te meten. Het is de afkorting van ‘domestic material consumption’ oftewel het binnenlands materiaalverbruik. Het is de optelsom van het gewicht van alle biomassa, mineralen, metalen en fossiele brandstoffen die in een land gewonnen worden plus de import van deze materialen minus de export. Deel je het bbp door het DMC dan levert je dat een indicatie op van de materiaalefficiency van je economie. Dit is de maatstaf die de OESO en de EU gebruiken om te bepalen of die groene groei in zicht komt of juist uit het blikveld verdwijnt. We lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie hoe het daarmee gesteld is. Niet best blijkt. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
In het begin van de jaren ’90 deed ‘Gaia’ tien voorspellingen en intussen zijn acht van de tien juist gebleken. Ze zijn samengevat in de tabel in aflevering 7 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zo maakte de Gaia-hypothese stap voor stap vorderingen in de richting van een theorie.
Lovelock leverde in 1987 in een belangrijk artikel een verband tussen de biologische productie van dimethylsulfide door algen in de oceaan, wolken in de atmosfeer, de stralingsbalans van de aarde en klimaatregulering. Dit leidde tot duizenden vervolgartikelen.
Zo gaat de erkenning in stapjes. De conferentie van de Europese Unie van Geowetenschappen nam in 2001 deze stelling aan: ‘Het aarde-systeem gedraagt zich als één enkel, zelfregulerend systeem dat is opgebouwd uit fysische, chemische, biologische en menselijke onderdelen.’ Daaraan ontbrak wat Lovelock betreft nog dat het dóel van de zelfregulering het behoud van de levensomstandigheden is, wat nog een grote stap verder is.
Gaia begint waar de gloeiende aardkern overgaat in vast gesteente, op 150 km diepte, en zij loopt dwars door de oceaan en door de lucht, tot opnieuw 150 km de hoogte in, tot de warme thermosfeer aan de rand van de ruimte. De biosfeer is er een deel van. Gaia is een fysiologisch systeem dat onze planeet drie miljard jaar lang geschikt heeft gehouden voor het leven. Het heeft er alles van weg dat Gaia het onbewuste doel heeft gehad om het klimaat en de chemie in een voor het leven comfortabele toestand te houden. De wilde, chaotische kracht wordt in toom gehouden door beperkingen die het doelgerichte wezen vormgeven dat zichzelf reguleert namens het leven. Zie verder aflevering 9.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en madeliefjeswereld en dan verder bij klimaatstanden van Gaia.
In het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over de functies van geld op basis van de geschriften van de Engelse econoom dr. Brian Davey – namelijk die van de bekende rekeneenheid, ruilmiddel en opslag van koopkracht (aflevering 1) – naar accumulatie en speculatie (aflevering 2), geldschepping door banken en het door en door onduurzaam karakter van dit systeem (aflevering 3). Het hele zaakje kan alleen voortbestaan op basis van vertrouwen in het systeem. Daar komt het managen van risico’s bij kijken (aflevering 4). De verleiding van de hefboom is het onderwerp van aflevering 5. Uitwassen (aflevering 6) hebben het financiële systeem rot gemaakt, een tikkende tijdbom zelfs (aflevering 7). Jan Rotmans ziet drie weeffouten, maar onderliggend is er nog meer loos. Kan het bestuur een crisis nog wel de baas? Daarvoor kijken we speciaal naar de VS, want de dollar is ten slotte de wereldmunt. Daar dreigt een crisis die zelfs op een burgeroorlog kan uitlopen (aflevering 8). In verband hiermee is het werk van Jonathan Leader Maynard interessant. Uiteindelijk kan dit de rol van de dollar in een klap vernietigen (aflevering 9). Hierop volgt artikel 2 van de serie.
DMC is de maatstaf die doorgaans gebruikt wordt om de materiaal- en energiedoorvoer in een economie te meten. Het is de afkorting van ‘domestic material consumption’ oftewel het binnenlands materiaalverbruik. Het is de optelsom van het gewicht van alle biomassa, mineralen, metalen en fossiele brandstoffen die in een land gewonnen worden plus de import van deze materialen minus de export. Deel je het bbp door het DMC dan levert je dat een indicatie op van de materiaalefficiency van je economie. Dit is de maatstaf die de OESO en de EU gebruiken om te bepalen of die groene groei in zicht komt of juist uit het blikveld verdwijnt. We lezen in aflevering 3 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie hoe het daarmee gesteld is. Niet best blijkt. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Jane Jacobs beschrijft in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie in een gedachte-experiment hoe de (ruil)handel kan zijn ontstaan. Daarbij denkt ze na over handelsproducten, handelswegen, betalingen in natura en de daaruit volgende taakverdeling van zadenteelt en veehouderij (respectievelijk veredeling en de domesticatie van wilde dieren). Ook komt hierbij het begrip importvervanging aan bod dat een grote rol speelt in haar andere artikelen (zie aflevering 13-18 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit en – later – het artikel ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ waarvan het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ feitelijk het begin is). Het onderscheid dat Jane Jacobs maakt tussen handel en bestuur komt later ook nog apart aan de orde, maar het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Een dubbele binding is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent. Het wordt uitgebreid behandeld in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Dit begrip is afkomstig van Gregory Bateson.
Het begrip draagkracht wordt behandel door D.F. Owen in de 1e serie van ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek ecologie (aflevering 7). Hij schrift daar:
“Er zijn veel manieren waarop de individuele leden van alle planten- en dierpopulaties op elkaar inwerken. Zo kunnen ze met elkaar strijden om dezelfde energie- en voedselbronnen, of om dezelfde ruimte. Dit kan zover gaan dat de overlevingskansen van één individu afhangen van het aantal mededingers dat tegelijkertijd aanwezig is. Hoe groot een populatie kan worden hangt af van het vermogen van haar leden om aan roofdieren en parasieten te ontsnappen, hoeveel weerstand ze bezitten tegen ziekten en hoe goed ze zich weten te verbergen.”
We gebruiken de term ‘draagkracht’ om aan te geven wat het vermogen van een milieu is om een populatie te onderhouden. Bij deze draagkracht van het milieu bekijken we een bepaalde populatie en alles wat van invloed is op de omvang van die populatie. Meestal blijken er voor die populatie een paar factoren werkelijk van belang te zijn. Men noemt ze sleutelfactoren. Als die veranderen heeft dat direct invloed op de omvang van die populatie. Als andere factoren veranderen, wijzigt de omvang van de populatie veel minder. Lees hierover in aflevering 4 van de inleiding bij de rubriek Ecologie ‘Ecologische uitputting’, en de afleveringen 12 en volgende van de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Denk bij de term sleutelfactor ook aan de wet van het minimum van Justus von Liebig. Zie ook milieu en milieuverontreiniging. En zie het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting, waar de term ‘overshoot’ wordt gebruikt voor het overschrijden van de ecologische draagkracht. Zie in dit verband ook kantelpunt.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur.
Onze vertrouwde weerpatronen worden uit hun voegen gerukt en er ontstaan geheel nieuwe circulatiepatronen. We zien daarvan de gevolgen in de vorm van steeds hevigere neerslag en toenemende droogteperioden. Lange hittegolven in de zomer worden frequenter. Wereldwijd dreigt het ontregelend domino-effect op de mondiale weerpatronen van El Niño veel groter te worden. Het grootste gevaar is misschien wel droogte, die vrijwel overal kan toeslaan. Droogten worden dieper en langer. Het wordt beschreven in aflevering 13 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting.
‘Als je naar buiten gaat, voelt het alsof je een oven binnenstapt.’ Zo gaat het steeds vaker in landen als India. De 50°C wordt zelfs aangetikt. Hittegolven worden bij opwarming de gewoonste zaak van de wereld, terwijl ze voor mens en dier extreem gevaarlijk zijn. Lees hierover in aflevering 14.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Een dubbele binding is een dilemma in de communicatie, waarbij een individu (of groep) twee of meer tegenstrijdige boodschappen ontvangt waarbij de ene boodschap de andere ontkent. Het wordt uitgebreid behandeld in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Dit begrip is afkomstig van Gregory Bateson.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
Dulce et decorum est is een gedicht van Wilfred Owen uit 1917. Hierin beschrijft hij hoe een soldaat bij een gifgasaanval tijdens de Eerste Wereldoorlog een afschuwelijke dood sterft. Zoals in veel van zijn gedichten bespaart Owen de lezers geen van de gruwelijke details. Hij hoopte hiermee te bewerkstelligen dat men in Engeland niet langer zou zeggen dat het een zoete eer was – hij spreekt over een oude leugen (the old Lie) – om voor het vaderland te sterven (dulce et decorum est pro patria mori).
De zin ‘Dulce et decorum est pro patria mori’ is een citaat van de Romeinse dichter Horatius (Oden iii.2.13). Van het gedicht bestaat ook een moderne Nederlandse vertaling van Tom Lanoye uit 2002 (‘Niemandsland: Gedichten uit de Groote Oorlog’).
Het is ook aan te bevelen het boek Wat op het spel staat van Philipp Blom te lezen. Blom stelde in 2014 de leerlingen van een gymnasiumklas in Duitsland in verband met de Russische invasie van de Krim de vraag (p. 66-67): ‘wie van jullie zou zich vrijwillig voor het leger aanmelden,’ als Duitsland om deze invasie Rusland de oorlog verklaart? Geen enkele leerling was daartoe bereid. Terwijl hun vaders eensgezind waren dat de moord op een verre Habsburgse aartshertog meer dan genoeg reden was om zich aan te melden om voor het vaderland te vechten (de start van de Eerste Wereldoorlog). Wat in 1914 vanzelfsprekend was, is nu absurd.
Met de grondstoffenvloek wordt bedoeld dat landen met veel natuurlijke hulpbronnen vaak minder economische groei kennen, minder democratisch geregeerd worden en ook in andere opzichten in hun ontwikkeling achterblijven.
Het hieraan gerelateerde begrip Dutch Disease of Hollandse ziekte verwijst specifiek naar de gevolgen van de grote buitenlandse vraag naar Nederlands gas in de jaren zeventig. Daardoor steeg de gulden sterk in waarde, prijsden Nederlandse bedrijven zich uit de markt en daalde de economische activiteit. Met als gevolg dat de extra inkomsten opgingen aan ww-uitkeringen.
Lees hierover meer in aflevering 15-17 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
Efficiëntie, ook wel doorvoerefficiëntie genoemd, meet hoeveel van de relevante materie-, energie– en/of informatiedoorstroming een systeem kan verwerken.
Veerkracht meet het vermogen van een systeem om zich te herstellen van een verstoring, een aanval of een verandering in de leefomgeving.
Met deze definities in het achterhoofd kunnen we de duurzaamheid van een complex stromingssysteem definiëren en nauwkeurig kwantificeren met gebruik van een enkele maatstaf, de balans tussen efficiëntie en veerkracht.
Over het algemeen wordt de veerkracht van een systeem versterkt door hogere diversiteit en door meer routes (of aansluitingen), want er zijn dan talrijke kanalen van interactie om op terug te vallen in tijden van nood of verandering. Onderzoekers kunnen aan de hand van de mate van diversiteit en connectiviteit de veerkracht van een systeem kwantificeren.
Diversiteit en connectiviteit spelen ook een belangrijke rol in doorvoerefficiëntie, maar dan in de omgekeerde richting: efficiëntie neemt toe naarmate diversiteit en connectiviteit afneemt. Als bovendien een stromingssysteem efficiënter wordt, heeft het de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen (technisch ‘autokatalyse’ geheten) die diversiteit elimineert naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden.
Het punt dat hier wordt gemaakt, is diepgaand en heeft verstrekkende gevolgen voor alle complexe stromingssystemen, met inbegrip van onze wereldwijde economie. Aangezien veerkracht en efficiëntie beide noodzakelijk zijn, maar in tegengestelde richting werken, heeft de natuur de neiging om die systemen te kiezen die een optimale balans van de twee hebben. De exacte balans varieert al naargelang het systeem.
De werkdefinitie van duurzaamheid kan daarom luiden: de optimale balans tussen efficiëntie en veerkracht. Een systeem is maximaal duurzaam als dat evenwicht zijn ‘optimale mix’ bereikt.
Er wordt aandacht besteed aan duurzaamheid in het artikel ‘Dennis Meadows interview vijftig jaar na Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie: ‘We overschrijden met onze impact nu de duurzaamheidsgrenzen enorm,’ zegt Meadows. En natuurlijk bij ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?, want daar gaat het juist om de vraag of het bereiken van duurzaamheid haalbaar is. Ook is er op Ecopedia het item tweede wet en duurzaamheid waar de consequenties van de tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) voor duurzaamheid aan de orde komen.
Zie ook duurzaamheid en economie.
In aflevering 16 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit wordt veerkracht gedefinieerd als het tegenovergestelde van efficiëntie. Dit is ook de definitie in het artikel van Bernard Lietaer ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Maar in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit luidt de definitie van veerkracht: ‘terugveren als het systeem een deuk heeft opgelopen’, of in de preciezere omschrijving die Donella Meadows in het woordenboek vindt: ‘Veerkracht is het vermogen om terug te veren of terug te springen in vorm, positie, en dergelijke, na te zijn ingedrukt of uitgerekt. Elasticiteit. Het vermogen om snel te herstellen qua kracht, vitaliteit, het goede humeur, of enig ander aspect.’
Het gebied van een optimale balans tussen veerkracht en efficiëntie wordt het levensvatbaarheidsvenster van netwerken genoemd. Dat is dan het resultaat van de wisselwerking van drie variabelen: diversiteit, interconnectiviteit en de balans tussen efficiëntie tegenoverover veerkracht. Lietaer et al. stellen dat het combineren van de netwerk- en informatietheorie met de gegevens van (het gedrag van) bestaande ecosystemem ons een begrip van duurzaamheid oplevert. Zie daarover aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting en ook het einde van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie. Vergelijk dit dan weer met het panarchiemodel. Zie ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’ en aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. Zie tenslotte aflevering 27 en 29 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook nog gratis lunch en hiërarchie, autokatalyse, het principe van maximaal vermogen, en ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei.
Duurzaamheid zoals wij het woord meestal gebruiken staat niet in relatie tot een begrip als veerkracht, maar in relatie tot economie en vervuiling. Zo komt Rushkoff in aflevering 3 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie tot de conclusie dat vanwege de aard van ons geld een duurzame bedrijfsvoering niet mogelijk is. Alles moet met het groeiende geldaanbod meegroeien.
Wat duurzaam is en wat niet komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie over milieuverontreiniging. Het probleem van de verkwanselde tijd bij de klimaatverandering komt aan de orde in aflevering 4 (evenals in het artikel ‘Een kroniek van een aangekondigde zelfmoord’) en de kosten duurzame energiebronnen in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. En er is Goudlokje: duurzaamheid vereist net genoeg, en niet te veel, van zowel efficiëntie als veerkracht.
Er wordt in Ecopedia aandacht besteed aan duurzaamheid bij energie en schuld bij Nate Hagens. En aflevering 3 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, beschrijft de geldschepping door banken en het door en door onduurzame karakter van dit systeem. Zie in dit verband ook yang- en yin-munten.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2024/2025).
In aflevering 21 van het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting komt de wet van Betz aan de orde, die stelt dat het maximaal haalbare rendement van windturbines 59% is (terwijl het nu tegen de 50% zit) en de Shockley-Queisser-limiet die bepaalt dat enkel-laags silicium-zonnecellen maximaal 32% halen. Er is dus geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte.
Earth Systems Science staat (in tegenstelling tot de Global Change-benadering) voor een geïntegreerde benadering (van de geosfeer, de hydrosfeer, de atmosfeer en de biosfeer samen), door de aarde als een samenhangend systeem te zien en wel in het perspectief van heel zijn duizelingwekkende geschiedenis, van 4,5 miljard jaar dus. Daarmee voegt de natuurwetenschap zich in de algehele wetenschap die zich bezig houdt met het grote raamwerk. Het principe van deze nieuwe Earth Systems Science wordt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie in een figuur eenvoudig weergegeven.
Earth Systems Science is vooralsnog niet in staat het geheel te overzien, en heeft dus nog wel behoefte aan een overkoepelende theorie. Westbroek stelt zich in aflevering 10 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: Is de Gaia-hypothese die nieuwe theorie? Het is een vraag die hij (nog) niet kan beantwoorden. Het principe van deze nieuwe Earth Systems Science kan in een figuur eenvoudig worden weergegeven.
Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.
Economie kan gedefinieerd worden als de studie van economisch gedrag en de efficiënte verdeling van schaarse hulpbronnen onder concurrerende gebruikers binnen de menselijke samenleving.
De parallellen liggen voor de hand; aangezien mensen deel uitmaken van de ecosfeer en de economie hulpbronnen (energie en materiaal) aan de ecosfeer onttrekt, zou met recht gesteld kunnen worden dat de economie een tak van de menselijke ecologie moet zijn. Maar helaas zijn de conceptuele grondslagen van de twee disciplines sinds hun ontstaan steeds verder uit elkaar gegroeid. Zie hierover aflevering 4 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Met de mechanistische kijk van Descartes werd het universum bezien als ‘een enorme machine, door God opgewonden om eeuwig te blijven tikken.’ De menselijke geest observeert die wereld ‘daarbuiten’ als een afzonderlijk object (vandaar het begrip ‘objectieve kennis’). En met (schijnbaar universele) natuurkundige wetten leek het universum inderdaad een mechanische machine. Dit bevrijdde de mens van religieus bijgeloof en andere vormen van onredelijkheid en hielp een nieuwe mythe van menselijke dominantie over de natuurlijke wereld te verankeren. Het verschafte ook een conceptueel kader voor het moderne economisch denken, waarin marktgedrag gemodelleerd werd als ‘de mechanica van het nut en het eigenbelang’. De grondleggers zagen het economische proces als een onafhankelijke en ‘zichzelf in stand houdende circulaire stroom tussen productie en consumptie,’ waarbinnen ‘volledige omkeerbaarheid, net als in de mechanica, de algemene regel is.’
Vanuit een ecologisch perspectief is dit een pure dwaling. Het gaat voorbij aan de winning van grondstoffen en de (over)belasting van de bodem, aan een hele reeks van materiaaltransformaties en aan de manier waarop de materiaalstroom uiteindelijk in de ecosfeer geloosd wordt in de vorm van afval (vervuiling). In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Natuurlijke hulpbronnen zijn geen product van menselijk vernuft maar van de natuur. Maar neoliberale economen hebben zelfs land/grondstoffen als aparte factor uit hun productiefuncties geschrapt, door ze te verwarren met financieel kapitaal en ze te definiëren als ‘externaliteiten’, als marktonvolkomenheden. Het is feitelijk een ontkenning van het bestaan van onverwachte omslagpunten of andere ernstige risico’s.
Beter dan in het neoliberale economische paradigma zou de economische wetenschap een realistische weergave moeten modelleren van de menselijke gedragsecologie, erkennen dat de Homo sapiens een product is van de evolutie en verschillende veranderlijke genetische kenmerken deelt met andere soorten, waardoor we ‘nieuwe’ hulpbronnen automatisch uitputten, waarna ineenstorting volgt (aflevering 5). Zie ook hachelijke economisch-ecologische situatie en modernistisch wereldbeeld.
De grootste gemene deler van alle heersende ecologische crises is het grootschalig ecologisch disfunctioneren van de mens. Dit is een echt mondiaal meta-probleem; het is potentieel fataal voor de beschaving en wordt, paradoxaal genoeg, geheel door ons zelf veroorzaakt. William Rees onderzoekt in zijn artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie hoe verschillende van de belangrijkste oorzakelijke mechanismen zijn samengevloeid om een mondiaal economisch systeem voort te brengen, waarvan het conceptuele kader, de operationele vooronderstellingen en de feitelijke praktijken pathologisch onverenigbaar zijn met de ecosystemen die het in stand houden. Onder deze omstandigheden is eco-vernietiging onvermijdelijk.
De serie items over zijn artikel op Ecopedia bestaat uit cognitieve zinsbegoocheling en ecologie en economie, definities en paralellen en principe van maximaal vermogen en tweede wet volgens Rees en tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Bij het begrip voedselpiramide wordt gesteld dat het begrip natuurlijk kapitaal, dat wil zeggen de natuurlijke basis waarop onze economie berust, door economen geheel veronachtzaamd wordt. Eén groep ecologen doet dat niet. Dat zijn de ecologische economen (niet te verwarren met de milieu-economen, die het milieu als onderwerp kunnen hebben, maar gangbaar economisch kunnen denken). De ecologisch-economen plaatsen de (cirkel van de) economie binnen de (cirkel van de) natuur. Dit wordt grafisch weergegeven in aflevering 3 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Hier wordt dit onderscheid ook verder aangekaart. Ecologisch-economen hebben meestal nog wel een zeker geloof in het bestaande paradigma (bijvoorbeeld Tim Jackson met het Paradigmaserieboek Welvaart zonder groei); dat wil zeggen, het zijn nog niet per se radicalen, zoals de theoretici en practici van het Paradigmaserieboek Ontgroei (Degrowth) dat wel zijn. De laatsten willen beslist niet meer volgens de geijkte paden denken, maar omdenken om tot iets nieuws, iets anders te komen. Zie ook primaire economie, economie van de natuur en kapitalisme.
Belangrijke namen op het gebied van de ecologische economie zijn Herman Daly, Kenneth Boulding en Robert Costanza, oprichters van de International Society for Ecological Economics.
Ecologische economie richt zich op de relaties tussen ecosystemen en economische systemen in de breedste zin van het woord. De ecologische economie onderkent dat reële economieën volledig afhankelijk zijn van energie. De heersende orthodoxe economische theorie is daar blind voor en daardoor zijn onze instellingen en burgers dat ook. Deze onjuiste visie heeft enorme gevolgen voor onze toekomst. Dit inzicht is cruciaal.
Dertig jaar geleden pionierde de ecologische economie met een systeembenadering van de economie, maar helaas werd ze al snel gedomineerd door een enge focus op ecosysteemdiensten, monetaire waardering van het natuurlijk kapitaal en conventioneel economisch denken. Wij hebben, zo schrijft Nate Hagens in zijn artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie, dringend behoefte aan een nieuwe set van wegwijzers en principes die niet alleen de ecologie omvatten, maar ook de biologie, psychologie, fysica en emergente gedragingen. Zie daarover ook toekomstperspectief volgens Nate Hagens. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
In aflevering 17 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie komt aan de orde dat een plafond aan de materiële doorvoer theoretisch de voorwaarden voor een ecologische economie zou kunnen scheppen. Maar daarbij zit de Lauderdale Paradox ons in de weg. Die stelt namelijk dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Voor een ecologische economie moeten we de Lauderdale-paradox omkeren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
En eigenlijk gaat het hele artikel van William Rees ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie over het verschil tussen gangbare en ecologische economie. Dat komt samen in een hachelijke economisch-ecologische situatie.
Er heeft ‘marktfalen’ plaats als de ‘prijzen’ de fysieke realiteit niet goed weergeven. Hoe hoger het niveau van economische ontwikkeling, hoe sterker de tendens om geld als een abstractie op te vatten in plaats van als een maatstaf van iets concreets. Op deze manier kan een economie een hoge vlucht nemen terwijl ondertussen de ecologie aftakelt. Dat geldt met name wanneer een samenleving haar toevlucht neemt tot geldontwaarding of overvloedige kredietverlening teneinde de oprukkende fysische grenzen te omzeilen en een kunstmatige welvaart te bevorderen, want in dat geval raakt de economie volledig losgezongen van de concrete ecologische realiteit. Met overbelasting en ineenstorting als het onvermijdelijke gevolg. Tot zover ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’, inleiding bij de rubriek Ecologie. In het artikel ´Wereld-systeem in crisis´ wordt geconcludeerd dat het kapitalistisch systeem op zijn einde loopt. Er zal steeds meer sprake zijn van marktfalen; de economische wetenschap kan de gang van zaken onvoldoende verklaren. Verder komt deze thematiek aan de orde in de drie contradictie-artikelen: zie ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Zie ook functies van geld, geldcontradictie, geldcreatie en geldsysteem. En tevens economische groei, expansie en economisch paradigma. Plus nog financiële crisis en schuldencrisis.
Hoe verloopt de regulatie van de populaties op de verschillende voedselniveaus? Dat komt aan de orde in aflevering 75-77 en 85 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Op elk niveau wordt het aantal organismen beperkt door de hoeveelheid voedsel, gevormd door het niveau eronder. In de praktijk zien we dat de primaire consumenten over het algemeen weinig invloed hebben op het producentenniveau. Anderzijds lijkt de omvang van het primaire consumentenniveau wel van invloed op de niveaus van de secundaire en tertiaire consumenten. De aantallen afbraakorganismen worden bepaald door de hoeveelheid organisch materiaal van dode producenten en consumenten.
Dus behalve de producenten en kennelijk de primaire consumenten worden alle voedselniveaus beperkt door de beschikbaarheid van voedsel. Meer hierover in de bovengenoemde afleveringen.
Zie hieraan voorafgaand het stuk Ecomodernisme tegenover milieubeweging. Ecomodernist Ted Nordhaus verwijt daar de milieubeweging een gebrek aan geloof in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat volgens hem nodig is bij een ernstige crisis als die van het klimaat. Het resultaat van de milieubeweging, citeert Luttikhuis Nordhaus, is een radicalisme dat een technologische oplossing aanvalt, maar tegelijkertijd honderd procent duurzame energie eist, dat technocratie afwijst maar wel met ongekende snelheid en op ongekende schaal technocratische oplossingen eist. Het benadrukt dat kapitalisme en technologie het probleem vormen en niet de oplossing voor onze hachelijke situatie, maar ontdaan van de slogans en de retoriek eisen de meeste milieuactivisten in principe een kapitalisme met CO2-regulering en heel veel windmolens.
Terzijde: Klopt dit beeld?
Bekijk in dit verband eens het ‘CO2-reductieplan: 25% in 2020’ van Urgenda eens. Is dat geen technische benadering dan? Urgenda presenteert het als ‘een pakket maatregelen als handreiking aan het kabinet’ (en constateert later dat het kabinet er al verschillende van heeft overgenomen). Dit omdat de overheid nog ‘veel mogelijkheden heeft’ om het rechterlijk bevel te halen, als er maar vaart gemaakt wordt. Alle maatregelen samen zijn goed voor een reductie van 10 tot 15 Mton CO2-equivalent. Zie Urgenda’s 40-puntenplan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die geen fundamentele systeemverandering vergen.
Ook wil ik Maurits Groen noemen, die op zijn eentje bijna een milieubeweging is. Hij gaf in het najaar van 2018 het boek ‘Drawdown, het meest veelomvattende plan ooit om klimaatontwrichting te keren’ uit, samengesteld door Paul Hawken. ‘Een krachtige internationale coalitie van eminente onderzoekers, professionals en wetenschappers’ brengt daarin ‘100 realistische en stoutmoedige oplossingen tegen klimaatverandering.’ Alle 100 zijn grondig doorgerekend, niet alleen wat hun bijdrage aan de koolstofreductie betreft, maar ook welke investeringen ze vergen en wat hun financiële rendement is. Het boek is bovendien rijk geïllustreerd. Het bleef qua publiciteit nogal onder de radar, maar werd opgepikt door bedrijven.
De Nederlandse milieubeweging is helemaal niet zo antikapitalistisch of zweverig.
Nu weer verder met Nordhaus.
Nordhaus vindt dat met die door hem geschetste houding van de milieubeweging niets mis is, maar met een passende reactie op een serieuze noodtoestand heeft het volgens hem weinig te maken.
Als ik hier commentaar op mag geven: Nordhaus past dezelfde debatingtruc toe die ecomodernisten bij herhaling toepassen: de tegenstander verwijten maken om de eigen oplossing in een mooier daglicht te plaatsen. Maar hoe hún oplossing werkelijkheid moet worden, wordt net zo min duidelijk. Wat dat betreft verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet.
De milieubeweging is voor ecomodernisten gewoon de tegenstander. Die wordt verweten dat ze tegen genetisch gemanipuleerde gewassen is, alsof dat volgens het IPCC-rapport over de landbouw van 9 augustus 2019 dan wel dé oplossing voor het klimaatprobleem zou zijn. Dat is niet zo. Het IPCC vraagt drastische maatregelen, maar niet per se deze.
De milieubeweging is ook heel dom tégen kernenergie, dé ecomodernistische oplossing voor het energieprobleem. Het is waar dat de milieubeweging de discussie uit de weg gaat of we niet veel eenvoudiger móeten gaan leven (helemaal niet meer vliegen bijvoorbeeld) en daarmee het energieprobleem nogal ‘laat hangen’. Maar het is evenzeer waar dat Engeland graag een kerncentrale wilde en dat dat mislukt is, ondanks een heel grote portemonnee. Mijn eigen voldoende bezwaar tegen kernenergie is dat het met de handhaving van de veiligheid van de centrales gedaan is, mocht de wereld tot klimaatchaos vervallen. [voldoende link naar voldoende voorwaarden] Kernsplitsing is juist níet een technologie van deze tijd. De milieubeweging is trouwens vóór moderne windmolens en hoopt op nieuwe technieken voor hogere rendementen bij zonnepanelen en accu’s.
Het ecomodernisme gaat zelf juist de discussie uit de weg die ik in het artikel ‘Te laat’ in de rubriek Complexiteit aanga over alle barrières die een effectieve aanpak van het klimaatprobleem in de weg staan. Het is wel héél eenvoudig om dit samen te vatten als ‘het manco van het kapitalisme is het afwentelen van milieukosten’. Het is veel meer dan dat. En als je zelf stelt dat het neoliberalisme uit de hand gelopen is, wat doe je als ecomodernist dáár dan aan?
Juist als het tot een grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen in het huidige systeem komt, moet het wel verkeerd aflopen. (Terzijde: Deze ecomodernistische droom is weer wat anders dan wat Martin Sommer totalitair noemt als hij zegt ‘Zij willen een heel andere samenleving’. Het ecomodernisme is mijns inziens zonder vooruitziende blik, de milieubeweging is met een beetje ervan.) Niet alleen doordat eigenbelang dan het algemeen belang overschaduwd, ook omdat we bij de complexiteit geleerd hebben dat dan zeker de verkeerde keuzes worden gemaakt.
Net als bij het boek De tovenaar en de profeet hebben we hier te maken met twee wereldbeelden. En net als bij de auteur Charles Mann is het ook in een zekere mate een schijntegenstelling. Er worden twee visies tegenover elkaar geplaatst die niet helemaal tegengesteld zijn.
In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.
Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.
Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.
Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.
Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.
Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.
Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’
Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?
Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.
(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)
Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.
De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.
De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.
Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.
Als we ons niet op de dingen maar op de processen concentreren vervagen de grenzen tussen natuur en economie. Dat houdt in dat de economie gehoorzaam is aan natuurlijke principes. Hierover gaat het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, systeem van de economie, primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Voedselniveaus vormen op elkaar gezet een voedselpiramide. Het onderste niveau is feitelijk het natuurlijk kapitaal van de niveaus erboven. In de praktijk ligt het onderscheid in voedselniveaus nog niet zo eenvoudig, want niet alleen zijn secundaire consumenten soms tegelijk of tijdelijk primaire consumenten. Maar ook is er een categorie die je dienstverleners kunt noemen, dat wil zeggen dat ze niet goed in het schema passen. De economie van de mens kun je op eenzelfde manier indelen in niveaus van een piramide. En daar is eenzelfde groep dienstverleners te vinden die niet goed in de indeling in niveaus past. (Zie hierover de afleveringen 66-71 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) Zo kun je een vergelijking trekken tussen de ‘economie van de natuur’ en de ‘economie van de mens’, waarbij je op het begrip natuurlijk kapitaal uitkomt, de natuurlijke basis waarop onze economie berust en die door economen geheel veronachtzaamd wordt. Zie ook het boek Natuurlijk kapitaal uit de paradigmaserie en voedselweb en voedselniveaus en verder ecologisch economen en primaire economie.
Voedselniveaus vormen op elkaar gezet een voedselpiramide. Het onderste niveau is feitelijk het natuurlijk kapitaal van de niveaus erboven. In de praktijk ligt het onderscheid in voedselniveaus nog niet zo eenvoudig, want niet alleen zijn secundaire consumenten soms tegelijk of tijdelijk primaire consumenten. Maar ook is er een categorie die je dienstverleners kunt noemen, dat wil zeggen dat ze niet goed in het schema passen. De economie van de mens kun je op eenzelfde manier indelen in niveaus van een piramide. En daar is eenzelfde groep dienstverleners te vinden die niet goed in de indeling in niveaus past. (Zie hierover de afleveringen 66-71 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) Zo kun je een vergelijking trekken tussen de ‘economie van de natuur’ en de ‘economie van de mens’, waarbij je op het begrip natuurlijk kapitaal uitkomt, de natuurlijke basis waarop onze economie berust en die door economen geheel veronachtzaamd wordt. Zie ook het boek Natuurlijk kapitaal uit de paradigmaserie en voedselweb en voedselniveaus en verder ecologisch economen en primaire economie.
De Lauderdale Paradox stelt dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Dat wordt bereikt door het verstikken van de laatste. Dit gebeurt mede door ‘kunstmatige schaarste’ te creëren die er voor zorgt dat mensen met elkaar moeten wedijveren om zo productief mogelijk te zijn. Zie aflevering 1 en 15 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Deze paradox werd in 1804 opgemerkt door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale. Publieke rijkdom komt dan overeen met gebruikswaarde, terwijl het bij particuliere rijkdom om ruilwaarde gaat, die dus bij groeiende schaarste toeneemt, wat je bereikt met afgrendeling en toe-eigening. De obsessie van onze samenleving met een stijgend bbp als de voornaamste doelstelling van het overheidsbeleid laat zien hoe diep de Lauderdale-paradox in het politieke gezond verstand is ingesleten. Het is de ultieme triomf van het proces van afgrendeling en toe-eigening: de groei van de ‘particuliere rijkdom’ heeft de plaats ingenomen van het idee van Vooruitgang.
De Lauderdale-paradox openbaart zich nu ook in het proces van ecologische afbraak dat zich op een planetaire schaal om ons heen ontvouwt. Zie aflevering 17. Het grootste publieke goed van allemaal – de integriteit van de planetaire biosfeer – is opgeofferd voor de particuliere rijkdom.
Theoretisch zou een plafond aan de materiële doorvoer de voorwaarden voor een ecologische economie kunnen scheppen. Maar het zou niets veranderen aan de dieper gelegen gewelddadigheid van de moloch, namelijk de logica van de groei zelf. De enige manier om de Lauderdale-paradox op te lossen is door haar om te keren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
Dit vereist een ongekend ingrijpen van de overheid, maar met gerichte actie valt al veel te bereiken. Het zou gaan om ‘Universele Basisdiensten’ en werkgelegenheid. Wat dat zoal inhoudt is te lezen in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Mensen zouden minder hoeven te werken zonder dat dit ten koste gaat van hun levenskwaliteit, wat ruimte geeft voor tal van andere dingen. Zo’n economie zou kleiner zijn en tegelijk veel overvloediger. Zo rijst er plotseling een nieuwe paradox op waarin overvloed de antithese van groei blijkt te zijn.
Stringente bezuinigingen vormen nu het toppunt van de Lauderdale-paradox. Daarbij wordt publieke rijkdom opgeofferd voor het genereren van particuliere rijkdom. De ontgroei-these vertegenwoordigt precies het tegenovergestelde. Willen we echt voorkomen dat het klimaat volledig op hol slaat, dan moet het milieuactivisme van de 21e eeuw een nieuwe eis stellen: de eis van radicale overvloed.
Het ontwerp van ons geldsysteem is het onderwerp van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Het kritiseert (in aflevering 2-5) de gangbare economie omdat deze wetenschap de economie als een gesloten systeem behandelt, als een systeem dat (min of meer) los staat van de biosfeer en het sociale, in plaats van als een open systeem met ‘complex flow networks’. Een ander ontwerp wordt besproken in aflevering 15-16. Zie ook kapitalisme, financiële crisis, schuldencrisis en @nder geld. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van hetzelfde artikel. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd en tegenover veerkracht gezet.
Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie. Ze zijn dus veranderbaar, als zijn ze ook uiterst taai. In aflevering 22 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ van Donella Meadows vinden een rijtje hefbomen, van ineffectief naar effectief, waarbij de meest effectieve de paradigmaswitch is.
Het economisch paradigma is verre van eenduidig. Er is ruimte voor allerlei benaderingen. De ene legt de nadruk op privébezit, de ander op staatseigendom, de een op vrije markten, de ander op gereglementeerde markten. Elk economisch paradigma is ook nog eens een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn. Zie ook neoliberale economische paradigma en het officiële paradigma van het geldstelsel.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Zie ook Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, vijf vormen van economische groei door de stad en de complete serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ en Global Assessment Report.
Als een systeem ook levende wezens bevat spreken we van een ecosysteem. In principe moet een ecosysteem met zijn eigen materiaal toe kunnen: alle stoffen die nodig zijn om het leven vol te houden – zoals water, anorganische verbindingen en elementen – blijven binnen het systeem en circuleren daar. Er bestaat dus een kringloop van de stof. Alleen de energie wordt uit het zonlicht geput. Deze verdwijnt op den duur ook weer uit het systeem. Naast de kringloop van de stof is er dus een stroom van energie. De energiestroom verloopt volgens patronen die in ieder ecosysteem hun eigen vorm hebben. We kunnen een ecosysteem dus opvatten als een ‘gekanaliseerde energiestroom’. Zie aflevering 78 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ (serie 3).
Een ecosysteem is slechts in beperkte zin een gesloten geheel. Er is geen enkele plek op aarde te bedenken, waar geen relatie bestaat met de omringende omgeving. Overal vindt wel enige stofoverdracht plaats; hetzij naar binnen, hetzij naar buiten. (Het enige echt gesloten ecosysteem dat we kennen is de hele levende wereld.) Maar het is natuurlijk wel zo praktisch en zeker niet verkeerd om te praten over het ‘regenwoud-ecosysteem’ of het ‘eikenbos-systeem’, enzovoort. Een ecosysteem kan jong zijn, een pionier-ecosysteem, rijp, volgroeid en dergelijke. Daar hoort het begrip successie bij. Zie over de ecosysteemfasen (jong-rijp) niet alleen aflevering 84-86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’, maar ook het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting. Met de successie veranderen de kenmerken van ecosystemen. Jonge systemen kennen een laag niveau van regulatie. Er is nauwelijks sprake van inwendige stabiliteit. Er zijn in een jong systeem met weinig soorten immers niet veel afhankelijkheidsrelaties. Het klinkt misschien wat tegenstrijdig maar dit systeem kan wel tegen een stootje. We zeggen dat de uitwendige stabiliteit hoog is. Deze soorten zijn immers gewend aan naar verhouding sterk wisselende milieuomstandigheden. Rijpe systemen bezitten daarentegen een hoog niveau van regulatie. Er zijn immers veel soorten en daartussen zijn veel relaties mogelijk. Rijpe systemen zijn aangepast aan een milieu dat gedurende de successie ontdaan is van extremen. Plotselinge veranderingen in dat milieu zullen moeilijk opgevangen kunnen worden. Rijpe systemen hebben dus juist een lage uitwendige stabiliteit. Maar de inwendige stabiliteit is er vrij hoog. Door het hele netwerk van relaties kunnen ‘systeemeigen’ fluctuaties vrij gemakkelijk opgevangen worden. Zie in dit verband ook veerkracht.
Er zijn nog andere eigenschappen van een ecosysteem die gedurende de loop van de successie veranderen. Door de toename van het aantal soorten is er ook een toename mogelijk van relaties tussen die soorten. We kunnen spreken van toenemende informatie. Verder gaat successie ook gepaard met een toename aan structuur van een ecosysteem. Er moet overigens worden bij gezegd dat wat hier als ‘rijp’ ecosysteem wordt omschreven niet zomaar als een eindstadium kan worden gezien. Systemen kunnen ná hun optimale ontwikkeling weer een verval laten zien, waarin de diversiteit, de gelaagdheid en al die kenmerken van informatie weer teruglopen. Dat wordt behandeld in het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting. De rol van negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting van ecosystemen wordt genoemd in aflevering 24-26 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Bij Harvey komt in aflevering 18 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting het ‘ecosysteem van het kapitaal’ aan de orde.
Rees geeft in aflevering 3 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie als definitie voor ecologie: ‘Ecologie kan gedefinieerd worden als de wetenschappelijke studie van de coöperatieve en competitieve relaties die zijn ontstaan tussen organismen binnen ecosystemen, en hoe deze relaties dienen om energie en materiële hulpbronnen te verdelen onder de soorten die het ecosysteem vormen.’ Hij zegt: In de neoliberale theorie ontbreekt het aan een realistische weergave van de relatieve schaarste aan energie en hulpbronnen, van de functionele dynamiek, van sociale relaties, van de onderlinge afhankelijkheden tussen soorten en van de tijdsafhankelijke processen die de kern vormen van het ecosysteemdenken.
Wat Hagens ervan vindt, lees je in Ecologische economie aan vernieuwing toe en toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
In animisme, de natuur als familie staat lezen we over een morele code die zegt dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten. Zie ook aflevering 13 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Mark Lynas vat in het eerste hoofdstuk zijn nieuwe editie van het boek Zes graden (2020) de wetenschappelijk literatuur over de gevolgen van één graad voor ons samen. Dit hoofdstuk over slechts éen graad, die we dus al bereikt hebben, staat al bol van de extremen. Lees erover in aflevering 15 en 16 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting. Of, beter nog, lees het boek, dan heb je de gevolgen van 2 tot 6 graden opwarming erbij.
De joule is de eenheid van energie. Een joule geeft de hoeveelheid energie weer die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van één newton (eenheid van mechanische kracht) over een afstand van één meter, wat weer gelijk staat aan één wattseconde. Andere gebruikte eenheden, zoals calorieën, worden dus omgerekend naar joules als de algemeen aanvaarde maatstaf.
De eerste hoofdwet van de thermodynamica wordt ook wel de wet van behoud van energie genoemd. Deze eerste wet stelt dat energie niet verloren kan gaan, niet uit het niets kan ontstaan, maar dat energie slechts van vorm kan veranderen. De potentiële energie die bijvoorbeeld ooit in een liter benzine heeft gezeten, maar die gebruikt is om met een auto vijf, zes kilometer een fikse heuvel op te rijden, is dus niet verdwenen maar omgezet in het momentum van de auto, in de toegenomen potentiële energie van een auto die zich bovenop een heuvel bevindt, in de toegenomen temperatuur van het asfalt waar de wielen het wegdek hebben geraakt en bovenal in de warmte die via de uitlaat aan de omgeving is afgegeven. Met andere woorden, de eerste hoofdwet stelt dat de hoeveelheid energie altijd constant blijft. Zie verder aflevering 1-3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’ en aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Energie, wat is het eigenlijk?’. Zie ook tweede hoofdwet van de thermodynamica, entropie, en het principe van maximaal vermogen. Zie verder ook energie, vermogen, concentratiegraad van energie, energiekwaliteit, energiedichtheid, energiestaat en exergie.
Het eerste wederkerig systeem staat in schema afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel bij de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Deze eenvoudige wederkerigheid tussen de exportgoederen en -diensten èn de goederen en diensten die lokale bedrijven de exporterende bedrijven ter beschikking stellen wordt beschreven in aflevering 3 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor het tweede systeem aflevering 14 en voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
In aflevering 2 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit zet Donella Meadows twaalf hefbomen op een rij in volgorde van effectiviteit. In de rest van het artikel worden ze behandeld. Hier een kleine greep uit deze middelen: subsidies als stromende kranen, buffers als stabiliserende fondsen, fysieke systemen als loodgieterswerk, vertragingen en de haalbaarheid van aanpassingen, de relatieve kracht van negatieve en positieve terugkoppelingen en de stap van materie naar informatie met informatiestromen en wie er over kan beschikken, de meent (commons), beloningen, straffen en belemmeringen, vervolgens zelf-organisatie, oftewel de macht om de systeemstructuur uit te breiden, te veranderen, te doen evolueren, en doelen, oftewel de macht om het oogmerk of de functie van het systeem aan te passen. Tenslotte komt Meadows uit bij het paradigma dat kan veranderen, al gebeurt dat natuurlijk niet zomaar. Het is niet voor niets het op één na hoogste niveau van ingrijpen. Zie verder bij paradigma. Meadows eindigt met de hefboom van het ongebonden zijn aan enig paradigma. Het heeft iets verlichts, maar het is meesterschap.
Op de lange termijn is voortgaande economische groei onmogelijk vanwege de tweede wet van de thermodynamica, de entropiewet. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hoe groter je economie, hoe hoger de kosten van de ontwaarding zijn die voortvloeien uit deze wet. Oneindige groei betekent oneindige onderhoudskosten en dus een oneindige hoeveelheid energie om het onophoudelijke proces van ontwaarding tegen te gaan. En hier zit hem de kneep, en belanden we meteen bij de tweede helft van de reden waarom groene groei op de zeer lange termijn niet mogelijk is. Ook met een energievoorziening die volkomen CO2-vrij is, zal er als effect van de entropiewet restwarmte zijn, die op aarde blijft en de atmosfeer over eeuwen gezien langzaam maar zeker opwarmt.
Ook bij efficiency lopen we tegen fysische groeibeperkingen aan. In het geval van windenergie is het maximaal haalbare rendement 59 procent en bij zonnepanelen ligt de grens rond de 32 procent. Er is geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte. Iets soortgelijks geldt ook voor onze verlichting. Daar is er in efficiency hooguit nog iets meer dan een verdubbeling mogelijk. Ook andere effecten worden hier nog besproken. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en onzichtbare hand van Beëlzebub.
Efficiëntie, ook wel doorvoerefficiëntie genoemd, meet hoeveel van de relevante materie-, energie– en/of informatiedoorstroming een systeem kan verwerken.
Veerkracht meet het vermogen van een systeem om zich te herstellen van een verstoring, een aanval of een verandering in de leefomgeving.
Met deze definities in het achterhoofd kunnen we de duurzaamheid van een complex stromingssysteem definiëren en nauwkeurig kwantificeren met gebruik van een enkele maatstaf, de balans tussen efficiëntie en veerkracht.
Over het algemeen wordt de veerkracht van een systeem versterkt door hogere diversiteit en door meer routes (of aansluitingen), want er zijn dan talrijke kanalen van interactie om op terug te vallen in tijden van nood of verandering. Onderzoekers kunnen aan de hand van de mate van diversiteit en connectiviteit de veerkracht van een systeem kwantificeren.
Diversiteit en connectiviteit spelen ook een belangrijke rol in doorvoerefficiëntie, maar dan in de omgekeerde richting: efficiëntie neemt toe naarmate diversiteit en connectiviteit afneemt. Als bovendien een stromingssysteem efficiënter wordt, heeft het de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen (technisch ‘autokatalyse’ geheten) die diversiteit elimineert naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden.
Het punt dat hier wordt gemaakt, is diepgaand en heeft verstrekkende gevolgen voor alle complexe stromingssystemen, met inbegrip van onze wereldwijde economie. Aangezien veerkracht en efficiëntie beide noodzakelijk zijn, maar in tegengestelde richting werken, heeft de natuur de neiging om die systemen te kiezen die een optimale balans van de twee hebben. De exacte balans varieert al naargelang het systeem.
De werkdefinitie van duurzaamheid kan daarom luiden: de optimale balans tussen efficiëntie en veerkracht. Een systeem is maximaal duurzaam als dat evenwicht zijn ‘optimale mix’ bereikt.
Zie ook duurzaamheid en economie.
In aflevering 16 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit wordt veerkracht gedefinieerd als het tegenovergestelde van efficiëntie. Dit is ook de definitie in het artikel van Bernard Lietaer ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Maar in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit luidt de definitie van veerkracht: ‘terugveren als het systeem een deuk heeft opgelopen’, of in de preciezere omschrijving die Donella Meadows in het woordenboek vindt: ‘Veerkracht is het vermogen om terug te veren of terug te springen in vorm, positie, en dergelijke, na te zijn ingedrukt of uitgerekt. Elasticiteit. Het vermogen om snel te herstellen qua kracht, vitaliteit, het goede humeur, of enig ander aspect.’
Het gebied van een optimale balans tussen veerkracht en efficiëntie wordt het levensvatbaarheidsvenster van netwerken genoemd. Dat is dan het resultaat van de wisselwerking van drie variabelen: diversiteit, interconnectiviteit en de balans tussen efficiëntie tegenoverover veerkracht. Lietaer et al. stellen dat het combineren van de netwerk- en informatietheorie met de gegevens van (het gedrag van) bestaande ecosystemem ons een begrip van duurzaamheid oplevert. Zie daarover aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting en ook het einde van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie. Vergelijk dit dan weer met het panarchiemodel. Zie ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’ en aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. Zie tenslotte aflevering 27 en 29 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook nog gratis lunch en hiërarchie, autokatalyse, het principe van maximaal vermogen, en ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei.
De wereldeconomie draait op een constante toevoer van zo’n 17 biljoen watt aan energie. De moderne industriële productie is weinig energie-efficiënt, maar uiterst kostenefficiënt omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Lees hierover in energie bij Nate Hagens.
De wet van Kleiber is afkomstig uit de biologie en gaat over het verband tussen massa (omvang) en stofwisseling (energieverbruik) bij dieren. De wet stelt dat het energiemetabolisme van dieren evenredig is aan hun massa, verheven tot de macht 0,75. Is de massa van een diersoort 10 keer zo groot als de massa van een andere diersoort, dan verbruikt die eerste dus niet 10 keer zoveel energie, maar slechts 5,6. Grotere dieren zijn efficiënter.
Veel over efficiëntie vist u dan nog bij onzichtbare hand van Beëlzebub. Zie ook efficiëntie/doelmatigheid bij Jane Jacobs en efficiency-grenzen.
In aflevering 1 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschrijft Jane Jacobs de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te laten zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van nieuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
De productiviteit, die de stad zoveel goed doet, is een ramp voor het platteland. Ineens kan één man het werk doen van zes man, waardoor er vijf werkeloos worden. Dat is inderdaad een ramp als er geen stad is om in werk voor de vijf te voorzien.
Bij de zogenaamde geografische arbeidsdeling is de gedachte bij economen dat deze efficiënt is, maar toeleveringseconomieën zijn juist helemaal niet doelmatig. Een economie met weinig verschillende soorten niches, waar dus geen ruimte is voor mensen met verschillende vaardigheden, interesses en verbeeldingskracht, is niet doelmatig. Een economie die niet vindingrijk is en souplesse ontbeert, is niet doelmatig. Een economie die weinig van de behoeften van de eigen inwoners en producenten kan vervullen, is niet doelmatig. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het yin-yang-begrip, tegengesteld maar bij elkaar horend, past goed in Jungs schema van archetypen en schaduwen, want de daar genoemde tiran zouden de taoïsten een overdaad aan yang noemen, en de aftreder/opgever belichaamt een overdaad aan yin. Psychologen halen hier het ego bij, waarbij de energie van het archetype in het yang-geval het ego ‘opblaast’, terwijl het in het yin-geval het ego ‘verzwakt’. Dit ego is de bewuste perceptie van het individuele zelf. Een ego dat niet geleerd heeft hoe het op de juiste manier een archetype moet benaderen, zal bezéten worden door de schaduwen van dat archetype. En de schaduwen die we niet in onszelf accepteren, gaan we al gauw projecteren op anderen in onze omgeving.
Hoe yin en yang zich uiten in verband met de moedergodinkenmerken wordt in aflevering 11 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek in een genderneutraal schema gezet. In aflevering 12 zien we de relaties tussen alle vijf archetypen onderling en tot yin en yang. Zie het geheel als een lichaam met hoofd, armen en benen. Dit model van de archetypische mens richt zich op heelheid, evenwicht en het identificeert vijf sociaal-culturele sleutelrollen die op basis van historisch bewijs een voorwaarde blijken te zijn voor een gezonde en duurzame samenleving. Zie hierna moedergodin en financiële markten.
Het Internationaal Energieagentschap (IAE) gevestigd in Parijs is het onderzoeksbureau op energiegebied van de OESO. De in 1977 opgerichte Energy Information Administration (EIA) is de statistische tak van het Amerikaanse ministerie van Energie. Beide komen doorlopend voor in het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2005-2006. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie.
BP (British Petroleum) brengt jaarlijks haar BP Statistical Review of World Energy uit waarin de oliereserves keurig per land gerangschikt staan. Maar vaak wordt vergeten dat BP geen onafhankelijk onderzoek naar die reserves doet, maar noteert slechts de cijfers zoals die haar worden aangeleverd. De laatste jaren heeft het IAE geprobeerd wel met betrouwbare getallen te rekenen. Hun geruststellende berichten zijn daarmee omgeslagen in tamelijk schrille waarschuwingen. Soms klopten die niet, zoals de voorspelling van aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’ en komt aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’, beide in de rubriek Ontwrichting.
‘We hebben vandaag slechts één keuze, die van een radicaal opnieuw uitvinden van de wereld – of anders massaal uitsterven.’ Zo luidt de negende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 10). Het huidige wereldsysteem, gebaseerd op uitputting, uitbuiting en uitbreiding, is duidelijk op weg naar eschatologische kantelpunten. Niet alleen de biosfeer, ook de semiosfeer is instabiel, inclusief de daartoe behorende politiek en geopolitiek, met het risico van een atoomoorlog. Want hoe erger de klimaatcrisis wordt, des te kritieker worden de politieke en geopolitieke spanningen. Het is juist het heersende kapitalistische wereldsysteem dat zich versnelt en afkoerst op een niet-lineaire radicale verandering van het systeem Aarde, die onomkeerbaar zal zijn. We kúnnen ons intellect en onze verbeelding, een sterk transnationaal rechtvaardigheidsgevoel en solidariteit tussen de generaties inzetten om voorbij de apocalyps te gaan. Maar gaan we dat doen? Dit item wordt voorafgegaan door tijd voorbij de ‘vooruitgang’ en besluit de reeks die begint met ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’.
Emergentie (zie onder) is een sleutelbegrip in het hele artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie, waar het expliciet aan de orde komt in aflevering 5-7. Emergentie wordt ook besproken in aflevering 9 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. We zien ‘emergentie’ ook in aflevering 1 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Complexiteit en in aflevering 4 en 10 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. We vinden tenslotte ook verwijzingen naar emergentie in aflevering 9, 35 en 39 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
In het boek Schaal van Geoffrey West vinden we de volgende omschrijvingen van emergentie:
(Het) collectieve resultaat waarbij de eigenschappen van een systeem significant verschillen van de som van alle eigenschappen van zijn afzonderlijke samenstellende delen, wordt aangeduid als emergent gedrag. Het is een direct herkenbare eigenschap van economieën, financiële markten, stedelijke gemeenschappen, bedrijven en organismen.
In veel van zulke systemen bestaat geen centrale leiding. West noemt als voorbeeld hoe mieren een mierenhoop bouwen. Er is sprake van zelforganisatie. De extreemste en verbazingwekkendste versie van zelforganisatie leveren wijzelf. In een ultrakorte tijd hebben wij ons van tamelijk primitieve, in kleine groepen levende individuen ontwikkeld tot een soort die, met mammoetsteden en sociale gemeenschappen die talloze miljoenen individuen omvatten, de planeet domineert. Er is daarbij sprake van emergente wetten die dit beheersen. Deze steden worden beperkt door de emergente dynamiek van sociale interacties. West gaat hiermee in zijn boek Schaal verder aan de slag.
De emergente eigenschappen (of het emergente gedrag) van een systeem worden ook wel systemische eigenschappen genoemd – ter onderscheid van de eigenschappen van de losse componenten (of van de individuen) die het systeem samenstellen – omdat ze voortkomen uit de wisselwerking van die componenten (of individuen).
Voorbeelden van emergent gedrag of emergente eigenschappen zijn files op de snelweg, doelpunten bij voetbal en een prijsverandering op de financiële markt.
Eén auto die de snelweg af gaat levert geen enkel probleem op, maar als honderden auto’s proberen diezelfde afslag te nemen (om naar de voetbalwedstrijd te gaan) ontstaat er een opstopping. Zo bestaat het verkeerssysteem uit de wisselwerking tussen een verzameling auto’s en een wegenstelsel.
Evenzo is een losse voetbalspeler niet in staat in zijn eentje een wedstrijd te spelen, hoe goed hij of zij ook is. Alleen het samenspel tussen de spelers van twee elftallen levert een wedstrijd op. Daarom is het scoren van doelpunten een emergente eigenschap van het systeem voetbal.
En daarom is er ook een wisselwerking tussen de beslissingen van geldhandelaren voor nodig om op een prijsverandering op de financiële markt uit te komen. Die verandering is dus een emergent verschijnsel dat zowel bepaald wordt door de beslissingen van de losse handelaren en de wisselwerking tussen hen.
Een emergente eigenschap en/of emergent gedrag wordt vaak gezien als ‘onverwacht’ of ‘verrassend’. Dat komt omdat we in het algemeen wel wat weten over de kenmerken van de individuele componenten, maar niet over de algehele systemische eigenschappen die voortkomen uit de wisselwerking tussen die componenten.
We weten bijvoorbeeld wel wat van de gedragspatronen van individuele opstandige demonstranten hier of daar, maar we weten niet of en hoe het gedrag van elk van die demonstranten samen (in wisselwerking) misschien een opstand zal creëren die de regering omverwerpt. Die opstand is een emergente eigenschap van het gehele systeem, niet iets dat je in het individuele karakter van de acties van de ene of de andere opstandeling aantreft.
Volgens Westbroek, in aflevering 5-7 in het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie, is emergentie het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem. De organisatie van het leven op aarde is het toppunt van emergentie, of liever de accumulatie van miljarden emergenties die zich palradsgewijs opstapelen. In aflevering 18 volgt daarop een belangrijke aanvulling.
De Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker die in 2019 overleed – zo lezen we in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting – was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem.
Nate Hagens stelt in aflevering 16 van het artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie dat de mensheid in een wereldwijd onderling verbonden beschaving de facto een ‘superorganisme‘ is geworden. Net als een zwerm spreeuwen enkele regels volgen, zo volgen ook wij drie eenvoudige regels: werk samen om financiële overschotten te verwerven; streef cultureel geaccepteerd gedrag na; en geef het financiële surplus uit aan leuke dingen of aangename ervaringen. Het emergente resultaat van bijna 8 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is zo een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 terawatt.
Steve Keen constateert in het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit dat de gangbare economische wetenschap helemaal niet door heeft dat de economie een complex systeem is met bijbehorende eigenschappen. Keen heeft deze in aflevering 9 proberen te vangen met zijn ‘Minsky-model’. De werkelijk waargenomen verschijnselen komen in dit model verrassend genoeg allemaal naar voren, compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp. Als tweede emergente eigenschap noemt hij ‘dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert’.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit constateert Steve Keen dat Lorenz’ ontdekking van het ‘vlindervleugelslageffect’ de natuurwetenschappen sterk heeft beïnvloed, maar de economische wetenschap helemaal niet (aflevering 6). Daarom zagen de economen bijvoorbeeld de crisis van 2007-2008 niet aankomen. Steve Keen maakte de kernverschijnselen die de crisis veroorzaakten wel vooraf zichtbaar met behulp van een zelfgemaakt, zeer eenvoudig, fundamenteel niet-lineair, complex-systeemmodel van de economie, dat hij voor het eerst in 1992 ontwikkelde. Op basis daarvan waarschuwde hij vanaf december 2005 dat er een crisis op til was. Hij somt de verschijnselen op in aflevering 7.
Keen vernoemde zijn model naar Hymen Minsky. De econoom Minsky (1919-1996) stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op waarover Keen schrijft in aflevering 8. Het proces van Minsky kan in een uiterst eenvoudige causale keten gevangen worden: 1. kapitaal bepaalt output; 2. output bepaalt werkgelegenheid; 3. de werkgelegenheidsgraad bepaalt de verandering van de loontarieven; 4. de output minus de lonen en de rentebetalingen bepaalt de winst; 5. de winstvoet bepaalt het niveau van de investeringen, hetgeen overeenkomt met de verandering in kapitaal – wat ons weer terugbrengt naar het startpunt van deze causale keten; en 6. het verschil tussen investering en winst bepaalt de verandering in de (particuliere) schuld.
In aflevering 9 beschrijft Steve Keen de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ van deze causale keten voor de economie. De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp.
Het model laat ten eerste zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen), en ten tweede dat de cycli eerst afvlakken om vervolgens des te sterker aan te zwellen (aflevering 10). Het samenspel eindigt met een hoger schuldniveau dan na de vorige cyclus.
De chaotische dynamiek als uitkomst Minsky-model van Steve Keen moeten we, zo schreef hij al in 1992, opvatten als een waarschuwing om een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie als niets anders dan een stilte voor de storm aan te zien. Tot zijn grote verbazing begon de echte wereld vervolgens zijn model na te bootsen. Hij schrijft daarover in aflevering 14 en 15. Vanaf 1980 ging elke nieuwe recessie gepaard met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp – zie figuur 5 in het artikel. De neoklassieke economen bestempelden dit verschijnsel als een rechtvaardiging van hun economische theorie. Maar het was juist de voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007. De microgrondslagen van de neoklassieke economen blijken ondeugdelijk.
Dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert, is een tweede emergente eigenschap, een verschijnsel ontdekt in de vloeistofdynamica, dat eigenlijk alleen volledig in wiskundige termen uitgelegd kan worden. Keen doet echter zijn best dit niet-lineaire gedrag toch in woorden te beschrijven, namelijk in aflevering 10, 11, 12 en 13 . Daarbij worden de termen eigenwaarden en eigenvectoren geïntroduceerd, die de positie ten opzichte van het evenwicht bepalen. Neem voor je hierin duikt eerst een kop koffie, is zijn advies.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Emergie is de beschikbare energie van één soort (meestal van de zon) die direct en indirect opgebruikt dient te worden om een product of dienst te maken. Emergie geeft aldus de hoeveelheid ingebedde (embodied) energie weer.
Wouter van Dieren schreef in de NRC van 28 september 2017 het artikel ‘De hoogste tijd voor een nieuwe kustlijn’. Zijn pleidooi gaat als volgt:
Orkanen, slagregen en hittegolven staan niet op het netvlies van de overheid bij de aanpak van het klimaatprobleem. De extra risico/analyses die daarbij horen, worden niet gemaakt. Maar alleen al de problemen met onze kust zullen immens zijn als de zeespiegel steeds verder gaat stijgen. Een stormvloed zoals die van 1953 zit er aan te komen, maar we sluiten daarvoor onze ogen. Van Dieren:
‘Daarop is maar één antwoord mogelijk: nieuwe Deltawerken, een nieuwe kustlijn, integraal en veelomvattend, een manier van doen en denken die de decennia overstijgt, met ingrepen die eerder voor eeuwen gelden. Dit is het idee achter Emergo, een reeks eilanden voor de kust van Noord- en Zuid-Holland.
De natuurlijke kustvorming laat langs de Noordzeekust geen eilanden ontstaan zoals de Waddeneilanden, die lossloegen van de Friese en Groningse kust ná de grote vloeden in de Middeleeuwen. Die eilanden beschermen de dijken in het noorden, terwijl de ondiepe Wadden de golfslag dempen en de zandplaten als buffers blijven aangroeien.
De Emergo-eilanden kunnen een veelheid aan problemen oplossen. Allereerst zorgen ze voor kustverdediging. De tussenliggende lagune wordt door aanslibbing ondiep en beschermt daardoor de oude kust. De eilanden zijn ook golfbrekers. Door klimaatverandering zal de wind gemiddeld toenemen. De oude kust kan die veelheid aan windkracht 10 en méér niet aan. De eilanden kunnen ook de biodiversiteit vergroten. De Noordzee heeft zwaar geleden onder de boomkorvisserij, waardoor het substraat van de bodem is vernield. In de lagune zal een kraamkamerfunctie als die in de Wadden ontstaan.
Daarnaast kunnen de eilanden zorgen voor overslag, waarmee de logistiek van de grote havens wordt verlicht. De Noordzee zal nog vele decennia een verkeersrotonde blijven voor energie, scheepvaart en visserij; vanaf de eilanden is de logistiek vele malen efficiënter. Als locatie voor windturbines kunnen ze bovendien het ‘not in my backyard‘-probleem van windmolens op land deels wegnemen en zorgen voor een versnelling van de wind-op-zee-doelstellingen.
Maar het belangrijkste probleem op de lange termijn vormen de grote rivieren. Op een dag kunnen die niet meer hun water uitslaan op een te hoge zeespiegel. De retentiecapaciteit (‘ruimte voor de rivier’) houdt een keer op.
Dan resteert de lagune, waarvan tegen die tijd de zeegaten, eerst nog nodig om de lagune te doen verzanden, kunnen worden afgesloten. Er ontstaat een opslagcapaciteit die voldoende moet zijn om de pieken op te vangen en vervolgens in zee te pompen bij lage waterstanden. Een oplossing voor de eeuwigheid, wie weet.
Technisch is het haalbaar. De Tweede Maasvlakte werd ook verrassend snel opgespoten; baggerbedrijven gebruiken nu ook geotubes, enorme ‘worsten’, gevuld met zand. Aanpassing aan klimaatverandering behoort nog niet tot het vanzelfsprekende repertoire van de duurzamen. Velen achten adaptatie aan het onvermijdelijke strijdig met de actuele groene droom. Die gaat echter vooral over lifestyle. Dat is misschien essentiële feel-good. Maar het is niet genoeg om het klimaatdrama in volle omvang onder ogen te zien.’
Wouter van Dieren is systeemanalist, zorgde als lid van de Club van Rome voor de Nederlandse uitgave van Grenzen aan de groei, en zette in tien jaar het duurzaamheidsforum Springtij op de kaart.
Het zijn emoties die het menselijk verstand in beweging zetten, tot daadkracht aansporen. De praktische rede alleen is niet voldoende om mensen moreel te motiveren. Dat is wat de Britse filosoof David Hume bedoelt wanneer hij zegt dat de rede slaaf van de hartstochten is, zegt Bas Heijne. Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Wat als de ratio alleen nog dient om de emotie te rechtvaardigen? Als een ‘objectieve waarheid’ helemaal niet meer bestaat, wordt ook het streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen opgegeven. De rede is zelf dan pas echt tot een slaaf van de hartstocht gemaakt, maar precies omgekeerd dan Hume voor ogen stond. De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Omdat anderen zouden liegen of hypocriet zijn, hoeven jouw overtuigingen niet langer kritisch tegen het licht gehouden te worden. Dit is een grote paradox van deze tijd. Zie verder ook psychologische barrières.
De technocraten waren een beweging die in de jaren dertig in de Verenigde Staten een zekere populariteit genoot. Voor hen is energie de basis van elk economisch handelen en rijkdom in economische zin is geen functie van de circulatie van geld, maar van de hoeveelheid energie die door de economie stroomt. De technocraten formuleerden daarom een eigen waardetheorie gebaseerd op energie. Dit sloot aan op de beweging van de eerste helft van de 18e eeuw die zich de fysiocraten noemde (met onder andere François Quesnay (1694-1774), een natuurkundige die aan het hof de (symbolische) functie van lijfarts van Lodewijk XV vervulde, en Jacques Turgot (1727-1781). Zíj hanteerden als uitgangspunt dat de bodem en de landbouw in samenspel met de energie van de zon de basis vormen van alle economische waarde. De meerwaarde die in de landbouw gecreëerd wordt, zagen zij als de drijvende kracht achter het proces van economische groei. Zie aflevering 1 en 2 en ook 6 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook energie in systemen, stroom, aflevering 63, 72-73 en 78 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie, en tenslotte aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Energie is de valuta van het leven. Dit is een belangrijk thema bij Nate Hagens in zijn hele artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’in de rubriek Economie. In biologische systemen staat de doeltreffendheid van de energiewinning en -inname centraal. Organismen optimaliseren hun energie-inname ten opzichte van hun energieverbruik. Hoe groter het energiesurplus, hoe groter hun concurrentievoordeel. Die ‘netto-energie’, die na aftrek van de energie-investering overblijft, is de determinerende factor en drijvende kracht voor natuurlijke – èn menselijke – systemen. Zie ook EROEI. Systemen die het nuttig vermogen maximaliseren, slagen er over het algemeen in om systemen die dat niet doen te verdringen.
De wereldeconomie draait op een constante toevoer van zo’n 17 biljoen watt aan energie. De moderne industriële productie is weinig energie-efficiënt, maar uiterst kostenefficiënt, omdat fossiele energie veel goedkoper is dan menselijke energie. Deze ‘fossiele subsidie’ maakt onze winsten, lonen en levensstandaard veel hoger dan in vroegere beschavingen, die gebaseerd waren op diffuse hernieuwbare energiestromen. We kunnen nu echter niet meer zonder.
Volgens de gangbare economische theorie zijn alle inputs in het economisch proces substitueerbaar. Wordt de prijs van een input te hoog, dan zal de markt er een alternatief voor ontwikkelen. Energie beantwoordt echter niet aan deze theorie omdat de verschillende energiebronnen cruciale verschillen vertonen op het gebied van kwaliteit, dichtheid, opslagcapaciteit, overschot, vervoerbaarheid, milieueffecten en andere factoren. Energiebronnen kunnen alleen vervangen worden door energiebronnen van een vergelijkbare vorm/kwaliteit. Voor de vereiste hitte van honderden industriële processen bestaat (nog) geen CO2-arm alternatief.
De gangbare economische theorie schrijft bovendien alle economische productiviteit toe aan arbeid en kapitaal, en gaat er derhalve van uit dat het economisch belang van energie gelijk is aan haar kostprijs. Dat dit niet klopt staat op 4eco al beschreven bij Ayres en Kümmel. Energie is juist de belangrijkste productiviteitsfactor. De goedkoopste en makkelijkst te vinden koolwaterstof hebben we al gevonden en opgebruikt. Vanaf het jaar 1999 neemt het kostenaandeel van energie in de economie weer toe. Kost de winning van energie meer energie, materialen en geld dan verslechtert de economie.
Kost het vinden van voedsel meer energie dan het voedsel bevat, dan sterft een organisme. Dat geldt ook voor het superorganisme. We komen hier tot nu toe alleen mee weg door de fossiele energiesubsidie als rente te behandelen, niet als de hoofdsom. Zie daarover bij energie en schuld bij Nate Hagens en ook bij technologie en energie bij Nate Hagens. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Onze samenleving draait op energie en materialen, en toch denken de meeste mensen dat ze op geld draait. Daar zit wat in, aangezien geld het enige onderdeel van onze economieën is dat niet aan de wetten van de thermodynamica hoeft te gehoorzamen. Dat komt doordat het als schuld door commerciële banken wordt gecreëerd en als zodanig onderhevig is aan de wiskundige wetten van samengestelde rente. Dit nieuwe geld wordt uiteindelijk uitgegeven aan goederen of diensten die ingebedde energie bevatten. Zo is geld een aanspraak op energie en is schuld een aanspraak op toekomstige energie, terwijl de schepping ervan toch niet gebonden is aan de beschikbaarheid of de kosten van energie.
Nu de schuld van de wereld als geheel sinds 1965 elk jaar sneller is gegroeid dan het bbp, consumeren we op de pof. De mondiale schuld/bbp-ratio bedraagt nu ruim 300 procent. Zonder goedkope energie zullen de huidige schulden nooit worden afbetaald. Zoiets is historisch gezien keer op keer is gebeurd.
Schuld is dus een sociaal construct met fysische gevolgen. Schuld trekt echte energie en consumptie van de toekomst naar het heden op een manier die niet-duurzaam is. Tegelijk is die energie nep omdat wanneer we de schuld aflossen, we ook de energie moeten terugbetalen. Naarmate de schuld ten opzichte van het bbp stijgt, neemt de ‘schuldproductiviteit’ van elke extra dollar af, waardoor uiteindelijk een grens wordt bereikt. Bij het bereiken van die grens krijg je in het beste geval een kleinere economie en in het slechtste systeemrisico’s.
Lees hierover in aflevering 13 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie ook energie bij Nate Hagens. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
Energie in systemen (het is altijd een stroom die maakt dat energie ook weer verdwijnt) wordt behandeld in de afleveringen 2 en 3 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen, met name bij het begrip stroom en in de afleveringen 8-18 over expansie en bijtanken in het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook energie in het algemeen. Bij het begrip ecosysteem lezen we: We kunnen een ecosysteem dus opvatten als een ‘gekanaliseerde energiestroom’.
Hoe de energiestroom werkt in maatschappelijke systemen komt aan de orde in aflevering 27 van het artikel Catastrofologie in de rubriek Ontwrichting. Daar vindt u ook tal van links naar aanverwante begrippen en toepasselijke passages. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd.
Het systeem aarde is voor de helft gesloten: energie kan erin en eruit, maar de hoeveelheid materie die het met de ruimte uitwisselt, is verwaarloosbaar klein. De planeet neemt hoogwaardige energie op uit de omgeving, gebruikt die om zich staande te kunnen houden en straalt diezelfde hoeveelheid ten slotte als laagwaardige energie, als warmte naar de ruimte. Ordening kan alleen plaatselijk opduiken als daarmee de algehele verspreiding van chaos wordt bevorderd. Zie ook de wetten van de thermodynamica.
Zie bij het artikel van Nate Hagens ook: energie bij Nate Hagens, technologie en energie bij Nate Hagens, energie en schuld bij Nate Hagens en bij het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ fysische groeibeperkingen van de economie en bij het artikel van William Rees principe van maximaal vermogen, plus entropie volgens Rees.
Energie is op heel veel plaatsen van 4eco een thema. Vandaar dat u hier daarvan een lang overzicht vindt.
Energie is een abstract, wiskundig concept dat ons in staat stelt om de verandering van materie te kwantificeren. Over wat energie is en wat het praktisch betekent gaat het in de rubriek Energie, vooral het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, het tweede in de serie van zes artikelen. In aflevering 3 wordt daar het onderscheid gemaakt tussen kinetische energie (energie die afkomstig is van materie die in beweging is) en potentiële energie (energie die in materie opgesloten zit). Er is trouwens nog een derde energiecategorie: ingebedde energie (embodied energy). Dat is de energie die ooit gebruikt is om een product te maken en daar nu ‘in’ zit, of het nu een stoel, een fiets, of een wasmand is. Verder kennen we de term primaire energiebron. Zo’n primaire energiebron is bijvoorbeeld de straling van de zon, een waterval, of een portie fossiele brandstoffen. Primaire energie komt in de natuur voor en kan gebruikt worden om energiedragers – bijvoorbeeld elektriciteit, benzine of stoom – mee te creëren of op te wekken. Daarnaast is er nog een nuttig concept, dat van exergie. Exergie is de hoeveelheid arbeid die we met een eenheid energie gedaan kunnen krijgen, de nuttige hoeveelheid dus. Zie ook nog vermogen en joule. Wil je dat je energie verandering kan bewerkstelligen of arbeid kan verrichten, dan gaat het strikt genomen niet om de hoeveelheid energie waarover je beschikt, maar om het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron hoger is dan die van zijn omgeving kan energie arbeid verrichten. Zie ook nog het begrip energiekwaliteit in aflevering 8 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, de energiestaat en de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9. En natuurlijke de eerste en de tweede wet van de thermodynamica. Verder is energie (uiteraard) het onderwerp van de inleiding van de rubriek Energie (‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’).
In de rubriek Ecologie komt het aan de orde in aflevering 63 van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Hier gaat het in de eerste plaats om de fotosynthese en hoe de (chemische) energie door (en tussen) ecosystemen stroomt. Hoe de energiestromen lopen en hoe dus de overdracht tussen de voedselniveaus gaat, lezen we expliciet in aflevering 72-73 en in aflevering 78 (en impliciet in de afleveringen ertussen) in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Zie in dit verband ook het werk van Charles Hall in het laatste artikel van de serie over Energie ‘De economie van de piekolie’ (aflevering 6).
Energie in systemen (altijd een stroom die maakt dat energie ook weer verdwijnt) wordt behandeld in de afleveringen 2 en 3 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen, met name in de wisselwerking van materie, energie en informatie en in dat begrip stroom. In verband met expansie komt het aan de orde in de afleveringen 8-14 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. In verband met bijtanken (en import-vervanging) komt het aan de orde in de afleveringen 15-18 van hetzelfde artikel.
Hoe de energiestroom werkt in maatschappelijke systemen komt aan de orde in aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Daar vindt u ook tal van links naar aanverwante begrippen en toepasselijke passages.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename in de atmosfeer en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde (dat wil zeggen: er zit nu meer energie in de atmosfeer dan een eeuw geleden). Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting hierover in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. Het aspect van de energietransitie naar duurzame energie en het einde van de traditionele elektriciteitswinning is het onderwerp van aflevering 12-15 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting (en later van de tweede serie artikelen in de rubriek Energie). Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen, zegt Grantham: de kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. De (on)haalbaarheid van de ‘doelen van Parijs’ is het onderwerp van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Tenslotte is er het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting.
Het verschil in concentratiegraad tussen de energiebron en de omgeving bepaalt het nut van die energiebron. Want alleen wanneer de concentratiegraad van een energiebron (flink) hoger is dan die van zijn omgeving, kan energie arbeid verrichten. Zonder krachten van buitenaf beweegt energie altijd van een hogere concentratiegraad naar een lagere (daarom wordt je koffie koud terwijl je dit zit te lezen). Dat wil niet zeggen dat die energie verloren gaat, alleen dat die geen arbeid meer kan verrichten.
De joule is de eenheid van energie. Een joule geeft de hoeveelheid energie weer die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van één newton (eenheid van mechanische kracht) over een afstand van één meter, wat weer gelijk staat aan één wattseconde. Andere gebruikte eenheden, zoals calorieën, worden dus omgerekend naar joules als de algemeen aanvaarde maatstaf.
De energie-complexiteitsspiraal van Joseph Tainter stelt dat zodra er in een natuurlijk systeem iets van ongebruikte energie is, er onmiddellijk soorten van binnen of buiten het systeem opdoemen die die energie benutten. Voeg extra energie aan een ecosysteem toe en zijn complexiteit zal toenemen. In menselijke samenlevingen gaat het niet anders. Beschikken we over extra, liefst goedkope energie, dan maken we die op en neemt de complexiteit van onze samenleving toe. Die samenleving ontwikkelt dan nieuwe activiteiten, nieuwe technologieën, nieuwe vormen van vermaak, nieuwe instituties en sociale rollen en nieuwe vormen van informatie en informatieoverdracht. En die nieuwe activiteiten en instituties en zo verder hebben voor hun voortbestaan allemaal een constante stroom energie nodig. Er is sprake van een doorgaande energie-complexiteitsspiraal. Stokt de (groei van de) energievoorziening, dan is er maar één oplossing: radicale versimpeling van de maatschappij; anders volgt ineenstorting.
Joseph Tainter komt zelf uitgebreid aan het woord in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting (zie voor de energie-complexiteitsspiraal aldaar aflevering 15-16). Zijn werk wordt behandeld in aflevering 34 en 35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Verwijzingen naar zijn werk vindt u verder in aflevering 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en in aflevering 1 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook innovatie.
Joseph A. Tainter is hoogleraar ‘milieuconflicten, omgaan met klimaatverandering en energie- en grondstofverbruik’ aan de Utah State University. Hij schreef het beroemde boek The Collape of Complex Societies (Cambridge Un. Press, 1988).
De totale hoeveelheid beschikbare energie is duizelingwekkend groot, maar slechts een bescheiden deel daarvan is in geconcentreerde vorm beschikbaar. Dat is het mooie van fossiele brandstoffen. Die zijn het energierijke restant van zonne-energie dat vele miljoenen jaren terug in de vorm van organisch materiaal in de aardkorst begraven is en aan gigantische hoeveelheden geologische warmte en druk is blootgesteld. Met een dergelijke hooggeconcentreerde energiebron kan technologie wonderen verrichten omdat die energie in thermodynamisch opzicht een heel eind bergafwaarts kan. Het gaat van een hoge energiedichtheid naar een lage (en levert daartussen veel nuttige arbeid). Deze energiedichtheid wordt uitgedrukt in joules per gewicht en volume. Daarnaast bestaat het begrip vermogensdichtheid, dat de hoeveelheid vermogen per vierkante meter landoppervlak weergeeft. Lees hierover in aflevering 8 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Zie ook EROI, eerste hoofdwet van de thermodynamica, tweede hoofdwet van de thermodynamica en entropie.
Het begrip energieklif komt ter sprake in aflevering 9 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ in de rubriek Energie, waar ook een grafische voorstelling te vinden is. De kwestie is dat je bij een dalend EROI niet goed ziet aankomen hoe snel onze energievoorziening onder een kritieke grens daalt, waarbij onze complexe samenleving niet meer te handhaven is.
Ook al is olie per joule grofweg acht keer duurder is dan steenkool, toch is olie nog altijd de meest gebruikte energiebron. Kennelijk zijn energiebronnen niet allemaal gelijk geschapen en is de markt bereid om per joule een veel hogere prijs te betalen voor olie dan voor steenkool. Dat prijsverschil komt voort uit de factor energiekwaliteit. Die kwaliteit kun je op verschillende manieren meten en vergelijken: op basis van de energiedichtheid (het aantal joules) per gewicht en volume, de vermogensdichtheid, het netto energierendement (zie ook principe van maximaal vermogen) en de staat van de energiebron. De energiedichtheid per gewicht (MJ/kilo) geeft bijvoorbeeld aan dat diesel een dichtheid heeft van 48, benzine van 44, dierlijk vet 37, ethanol 26, steenkool 24, suiker 17, buskruit 3, lithium batterijen 0,5 en loodaccu’s 0,2. Hoe hoger de energiedichtheid, des te geschikter de energiebron is om bijvoorbeeld als brandstof voor transportdoeleinden te dienen. Zie ook aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Economie.
Rees schrijft bij principe van maximaal vermogen dat dit zo luidt: Succesvolle systemen zijn die systemen die evolueren om hun gebruik per tijdseenheid van beschikbare energie voor het verrichten van nuttige arbeid te maximaliseren (groei, zelfonderhoud en voortplanting). Binnen natuurlijke ecosystemen vormt het ‘maximaal vermogen’ aantoonbaar een fundamentele organiserende kracht. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Energiestaat is een onderscheid in de verschijningsvormen van energie. Van hoog naar laag zijn de energiestaten: vloeibaar (olie), gasvormig (aardgas), vast (hout, steenkool, teerzand, olieschalie) en een drukveld (windenergie) of stralingsveld (kernenergie/zonne-energie). Een handige vuistregel is dat conversie van een lagere staat naar een hogere altijd gepaard gaat met een conversieverlies en dus een lager EROI. Daarbij geldt dat hoe meer stappen je de energiestaat opkrikt hoe groter het conversieverlies is. (Dit verdoezelt een beetje dat druk- of stralingsvelden weliswaar weinig geschikt zijn om in een hogere energiestaat te converteren – wat meteen verklaart waarom het zo lastig is om overtollige wind- of zonne-energie zonder een aanzienlijk conversieverlies op te slaan – maar er heel goed in slagen om elektriciteit op te wekken. En elektriciteit is de hoogste en dus ook duurste vorm van energie die we kennen.) Lees hierover in aflevering 9 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie.
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie. Zie ook energie bij Nate Hagens en verder overshoot.
Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen: de temperatuur zal zeker met 2 graden stijgen, als het al niet met 3 graden is. De kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook duurzaamheid, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, kosten duurzame energiebronnen, energie en piekolie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2023) geplaatst wordt. Zie verder aflevering 14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de beste empirische gegevens is in onze economie een CO2-ontkoppeling van 4 procent per jaar praktisch het maximaal haalbare. Maar om onder een temperatuurstijging van 2 graden te blijven, is het nodig ruim 7 procent te halen. Zelfs met de meest ambitieuze en agressieve uitrol van CO2-vrije energie gaat dat niet lukken. Dan wordt de toepassing van onbewezen en riskante technieken als BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) of geo-engineering op gigaschaal verleidelijk. Daarbij is de verdeling van de lasten tussen de rijke en de arme landen ook nog eens zeer oneerlijk. Kortom, zonder een gericht ontgroeipad in te slaan, is het halen van de klimaatdoelen zo goed als onmogelijk.
Onze CO2-vrije energietechnologieën zijn zonder uitzondering uitermate materiaalintensief. Voor dezelfde energie-opbrengst vergt bijvoorbeeld een windpark negen keer zoveel materiaal als een gasgestookte elektriciteitscentrale. Een zonnepaneel of windturbine is bovendien niet hernieuwbaar, alleen herbouwbaar, zolang de benodigde grondstoffenvoorraad strekt, wat een punt van zorg is. Want de huidige energievoorziening CO2-vrij maken vergt onvoorstelbare hoeveelheden grondstoffen. Dit wordt behandeld in aflevering 17 tot 19 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? Er is een andere kijk voor nodig. Zie daarover aflevering 1 van het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, en aflevering 30 van het Vijfde klimaatartikel en aflevering 24 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Bij Nate Hagens is dan nog het item ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme van belang. Zie ook nog klimaattransitie en transitie.
De term ‘piekolie’ verwijst simpelweg naar het verschijnsel dat de oliewinning in elk veld, elke regio en elk land op zeker moment een piek bereikt en dan begint te dalen. Aangezien er een eindige hoeveelheid olie in de aardkorst zit, volgt hieruit dat deze piek vroeg of laat ook op mondiaal niveau zal plaatsvinden. Het piekolieconcept stelt niet dat de oliewinning plotseling stopt, het verwijst slechts naar een trend waarbij de stijging van de winning op zeker moment omslaat in een daling. Vindt deze omslag wereldwijd plaats, dan kan dat tot problemen leiden wanneer goedkope alternatieven om het huidige transport- en productiesysteem draaiende te houden nog onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen. We hebben onze wereldgemeenschap tenslotte gegrondvest op blijvende en toenemende oliewinning. Zie behalve het hele artikel ‘Piekolie’ speciaal de samenvattende aflevering 25 ervan en ook het zesde artikel ‘De economie van de piekolie’. Zie ook klokkromme en olievoorraad. De verschillende manieren om aan de piek te rekenen, zoals Hubbert deed, staan in aflevering 5, 8 en 9-10 van het artikel ‘Piekolie’.
Misschien ligt de voornaamste relevantie van het onderwerp piekolie niet in het ‘opraken’ maar in het welslagen van die energietransitie. Want dit is de paradox: krimpt de olievoorziening op korte termijn, dan krimpt ook de kans op een snelle energietransitie. Daarbij komt ook het verschijnsel van de ‘energieval’ aan de orde. Lees hierover aflevering 3 en 4 van de inleiding bij de serie over energie ‘Waar ik het over heb als ik het over piekolie heb’.
De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2006. Kurt Cobb stelt dat eigenlijk ook de gehele oliewinning (dus inclusief de onconventionele olie) toen piekte. Zie aflevering 13 en volgende van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Het probleem is hier dat de statistieken die de oliewinning moet weergeven, ‘vervuild’ zijn. In aflevering 16 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ is sprake van een piek voor alle fossiele brandstoffen samen voor 2025.
Onze energievoorziening komt aan de orde in aflevering 15-19 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Het gaat om de link tussen economische groei en energiegebruik (bijna 1 op 1) en de efficiëntie. Het gaat van het bruto energieaanbod naar het netto energieaanbod. Er komt een piek aan in het bruto aanbod (vooral in de oliewinning). Dat levert een groeiparadox op.
Entropie gaat over orde en wanorde, over willekeur en structuur, over regelmaat en onregelmatigheden in de verdeling van energie en materie. Entropie is een maat voor wanorde of willekeur binnen een natuurkundig systeem. Hoe hoger de entropie, des te gelijker materie en energie verdeeld zijn. Hoe lager de entropie, hoe meer verschillen er zijn. Cruciaal is dat moleculen de neiging hebben om zo willekeurig mogelijk verdeeld te zijn, dat wil zeggen om een zo hoog mogelijke entropie te vertonen. In de praktijk betekent dit dat alles waarmee we in aanraking komen aan entropie onderhevig is. Alles om ons heen, wijzelf incluis, ‘ontaardt’ na verloop van tijd, het vervalt of wordt willekeuriger en minder geordend. Daarom moet je auto af en toe naar de garage, heeft je huis op gezette tijden een verfje nodig, bewaren we ons voedsel in een koelkast en moeten we onszelf voeden en soms bij de huisarts langs. Entropie wordt behandeld in aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Energie – wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Daar komt ook negatieve entropie (of negentropie) aan de orde. Zie in dit verband ook fotosynthese en planten. Entropie hoort als begrip bij de tweede hoofdwet van de thermodynamica. Zie het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’ en ook nog het begrip entropiesubsidie in aflevering 11 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’, het principe van maximaal vermogen in aflevering 6 van het artikel ‘Grondstoffen’ en energiedichtheid in aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’.
De 21ste eeuw zal het verhaal zijn van dalende energiekwaliteit en stijgende energiekosten. We moeten ons voorbereiden op een leven op een veel lager energieniveau, waarbij we onze resterende laagentropische energie en hulpbronnen bewust inzetten voor de opbouw van een hernieuwbare infrastructuur en een samenleving die grotendeels is gebaseerd op ecosysteemstromen. Zie toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
Lees over het verband tussen de tweede hoofdwet en entropie beslist ook entropie volgens Rees in zijn geheel. Zie verder Gaia en de energie en bio-economie.
De tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) zegt: elke spontane verandering in een geïsoleerd systeem (een systeem dat geen energie of materie kan uitwisselen met zijn ‘omgeving’) verhoogt de entropie (willekeurigheid of wanorde) van het systeem; meer in het algemeen: bij elke materiële transformatie treedt er een onomkeerbare ontaarding op van bruikbare (hoogwaardige) energie/materie naar een meer wanordelijke en minder bruikbare entropische toestand. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Een geïsoleerd systeem wordt bij elke opeenvolgende interne transformatie dan ook steeds willekeuriger en wanordelijker: energie dissipeert (gaat verloren), materiaalconcentraties dispergeren (raken vermengd) en gradiënten (relatieve verschillen) verdwijnen – op weg naar een lokaal thermodynamisch evenwicht waarin niets meer kan gebeuren. Toch kennen we allemaal reëel bestaande systemen die duidelijk niet bezig zijn om naar een dergelijk evenwicht af te glijden. Levende organismen en andere complexe systemen ‘organiseren’ zichzelf op een manier die de onverbiddelijke weerstand van de tweede wet weerstaat. Zij handhaven zichzelf in op hoge niveaus functionerende, laagentropische toestanden die zich ver van hun thermodynamisch evenwicht bevinden, omdat zij open systemen zijn die energie/materie met hun ‘omgeving’ kunnen uitwisselen.
Neem nu de ecosfeer, een zelforganiserend, zeer geordend, meerlagig systeem van verbijsterende structurele complexiteit, dat zijn vorm krijgt in miljoenen afzonderlijke soorten, gedifferentieerde materie en geaccumuleerde biomassa. In de loop van de geologische tijd zijn haar biodiversiteit, systemische complexiteit en energie- en materiaalstromen juist toegenomen – wat wil zeggen dat de ecosfeer zich steeds verder van het thermodynamisch evenwicht heeft verwijderd.
En hier komt nog iets bij kijken. Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (negatieve entropie of ‘negentropie’) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’, dat wil zeggen aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Dit gaat allemaal ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem. De tweede wet heeft voor ons nogal wat consequenties. Zie daarover tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie..
Het verschijnsel van ontkenning van klimaatverandering, en van ontkenning (en ontkennerij) in het algemeen, komt aan de orde in de afleveringen 3-6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (en af en aan in de rest van dit artikel). Ook als erkenning, actieve en passieve ontkenning en ontkennerij. Het is ook een thema in het artikel ‘Zelf veranderen’ in de rubriek Ethiek dat op termijn geplaatst zal worden. Zie ook psychologische barrières voor klimaatactie. Ook het artikel ‘Het Sumerisch Testament’ gaat over dit probleem (zie JHWH, culturen en de laatste woorden van aflevering 12).
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie. Zie ook energie bij Nate Hagens en verder overshoot.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur, voedselketen.
‘We worden nu, meer dan ooit, niet meer met zomaar één eschatologische bedreiging geconfronteerd, maar met een menigte bedreigingen tegelijkertijd die als kantelpunten kunnen optreden, wat leidt tot onomkeerbare planetaire verandering.’ Zo luidt de zesde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 7). Eschatologie wordt, net als ‘openbaring’, vanouds vaak in één adem genoemd met het woord heilsleer. Het gaat om ‘de leer der laatste dingen’, een ‘eindtijd’, alleen komt het ‘beloofde rijk’ er nu niet, maar sterft de mensheid en al het andere leven op aarde. We hebben daarom een nieuwe eschatologie nodig. We dienen allereerst de complexiteit en verbondenheid van een veelvoud aan eschatologische bedreigingen te begrijpen, maar de bedreigingen worden steeds meer ‘supraliminaal’ – niet te bevatten. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps ‘normaliseren’ en gevolgd door uitsterven is ‘supraliminaal’.
Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.
Evolutionair psychologen onderscheiden vijf oeroude krachten: eigenbelang, status, sociale imitatie, korte-termijn-handelen en risico-alertheid. Zie verder de afleveringen 8-12 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook psychologie in soorten.
Exergie is de hoeveelheid arbeid die we met een eenheid energie gedaan kunnen krijgen. Aangezien in een conversieproces een deel altijd als restwarmte verloren gaat, is het soms zinnig om niet te kijken naar de bruto hoeveelheid arbeid die een energiedrager kan leveren, maar alleen naar de nuttige hoeveelheid (de totale hoeveelheid minus de restwarmte). Die restwarmte, dat nutteloze overblijfsel van het conversieproces, wordt wel anergie (of soms entropie) genoemd.
Expansie is de ontlading die volgt op een injectie van energie, vooral als energie in steeds meer stappen in een systeem blijft voordat het als ‘restwarmte’ verdwijnt. Dus: Expansie steunt op het opvangen en benutten van voorbijgaande energie. Hoe meer verschillende manieren een systeem bezit om energie opnieuw te vangen, te benutten en door te geven voordat deze energie door het systeem wordt afgegeven, des te groter is de optelsom van gevolgen van de ontvangen energie.
Het is een economisch multipliereffect. Expansie komt volgens Jane Jacobs niet van export (het uiteinde van het leidingstelsel), maar van import, van natuurlijke grondstoffen of andere gunstige omstandigheden die een gegeven zijn (dat wil zeggen: niet een product van menselijke inspanning). Al is zulke inspanning wel nodig om de grondstof te benutten! Veel importen, zelfs nadat ze aanvankelijk al getransformeerd of anderszins verruimd zijn, worden vervolgens verder doorgegeven, opgebroken, op een andere manier weer in elkaar gezet, hergebruikt, en verder verruimd. Het principe dat zowel ecologisch als economisch opgaat is dus: Een samenspel met verscheidenheid expandeert in een rijk milieu, een milieu dat op zijn beurt geschapen wordt door het verscheiden gebruik en hergebruik van ontvangen energie. Hierover gaat het in de afleveringen 8-14 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook multipliereffect, stroom en energie in systemen.
Bij de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen als bossen gelden drie niet-lineaire verhoudingen: de prijs (van het hout – hoe schaarser hoe duurder), het herstel- of productietempo (een verwoest bos herstelt zich niet gemakkelijk, maar een rijp bos groeit ook niet gemakkelijk bij), de opbrengst per eenheid ingezet kapitaal (die hoger wordt bij gebruik van betere technologie en slimmer kappen). Dit wordt behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting.
Aardolie bevindt zich meestal diep onder het aardoppervlak, zonder dat daar zichtbare sporen van aanwezig zijn. In de pioniersjaren van de olie-industrie kon men gemakkelijk kleine hoeveelheden olie vinden door in de buurt van ‘olieplassen’ te boren. ‘Olieplassen’ zijn kleine hoeveelheden aardolie die op het aardoppervlak of in waterbronnen naar boven komen.
Een boorput boren is echter een zeer dure aangelegenheid; daarom werden alternatieve manieren gezocht om olie te lokaliseren. Tegenwoordig bepalen geologen met behulp van een hele reeks technieken de plaatsen waar olie zou kunnen worden gevonden. Ze maken daarbij gebruik van onder meer seismisch onderzoek en visuele observatietechnieken om te bepalen welke geologische formaties olie zouden kunnen bevatten.
Seismisch onderzoek
Hierbij wordt een kleine hoeveelheid springstof ondergronds tot ontploffing gebracht. Daarbij worden gevoelige instrumenten gebruikt die de schokgolven registreren die zich doorheen de grond verplaatsen en die door rotswanden worden gereflecteerd. Op basis van de snelheid en de richting van de golven kunnen geologen het soort rotsformaties identificeren en de soorten detecteren waarvan geweten is dat ze olie of koolwaterstoffen (zoals gas) kunnen bevatten.
Geofysisch onderzoek
Deze methode wordt gebruikt om de dikte van sediment te meten en om de vorm van de structuren binnen het sediment in kaart te brengen. Op deze manier konden de afgelopen 30 jaar dikwijls ondergrondse structuren worden gelokaliseerd waar zich olie heeft verzameld.
Oppervlakteonderzoek
Hierbij worden specifieke zones op de grond gelokaliseerd en wordt hun hoogte bepaald. Een van de instrumenten die daarbij wordt gebruikt, is een theodoliet, die uitgerust is met een telescoop die hoeken horizontaal en verticaal meet.
Zwaartekracht onderzoek
Bij deze methode gebruikt men een uiterst gevoelige gravimeter, waarmee men variaties in de zwaartekracht analyseert. Die variaties kunnen immers wijzen op verborgen geologische structuren. Het onderzoek wordt meestal in een vroege fase van de exploratie uitgevoerd. De onderzoekers identificeren daarbij zones die potentieel interessant kunnen zijn. Op die zones wordt vervolgens een gedetailleerder seismisch onderzoek uitgevoerd.
Bron: Q8oils.
Zie ook de eerste drie afleveringen uit de reeks Olie in de categorie Energie.
De trend is dat overal ter wereld vrouwen er nu voor kiezen veel minder kinderen te krijgen dan vroeger. Hierdoor piekte de absolute groei van de wereldbevolking in 1987. Dat jaar kwamen er 87 miljoen mensen bij op aarde; in 2010 was dat 78 miljoen. Die daling gaat door en na 2050 zou de omvang van de wereldbevolking wel eens kunnen gaan afnemen. Bij het punt waar elke volgende generatie moeders in aantal kleiner is dan de laatste, wordt een trend van krimp vrijwel onomkeerbaar, net zoals eerst aan de groei bijna niet te ontkomen was. Als elke generatie slechts 1,6 kinderen per vrouw voortbrengt, dan produceren vijf vrouwen slechts vier vrouwen voor de volgende generatie. En zo gaat dat dan door. Meisjes die nooit geboren worden krijgen geen kinderen. Dit houdt in dat de VN-prognose van 10 of 11 miljard voor het jaar 2100 door velen als achterhaald wordt beschouwd. Fred Pearce denkt eerder aan 9 miljard mensen in 2050 en daling daarna.
Lees erover in aflevering 6 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’. Een al of niet exponentiële bevolkingsgroei, vergrijzing en een stationaire bevolkingsomvang komen ook aan de orde in aflevering 8, 9, en ook in 10 over exponentiële afname, van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Roopnarine ziet als dé twee bepalende factoren voor het bereiken van het omslagpunt voor de aarde de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Zie daarover de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Bewijsstuk 17 (van aflevering 18 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting) toont de omvang van de wereldbevolking sinds 1500 tot 2100 met een lage raming, een middenraming en een hoge raming voor de rest van deze eeuw. Speciale aandacht krijgt Afrika en daarin weer Nigeria. Zie ook het wereldvoedselvraagstuk. Populatiegroei komt veel aan bod in de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’, bijvoorbeeld bij reigers in aflevering 18-20. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting. En zie Malthus.
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook economische groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het nog te verschijnen artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Het export-multipliëreffect slaat bij Jane Jacobs niet op de vermenigvuldiging van verdiende euro’s en van banen, maar op de stedelijke economie als zodanig. Zie aflevering 4 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Groeiend exportwerk maakt meer import mogelijk. Een deel daarvan gaat dadelijk in het groeiende exportwerk zitten; een ander deel gaat de lokale economie in, waar het opgaat in goederen en diensten die de groeiende stadsbevolking consumeert; nog een ander deel is bestemd voor de lokale bedrijven die onderdelen leveren voort het exportwerk. Nederzettingen variëren enorm in de verhouding van het deel van hun verdiende import dat direct de lokale economie ingaat en het deel dat die lokale economie als het ware passeert en direct terugvloeit, het exportwerk in.
Om een groot multipliëreffect te krijgen moet het lokale toeleveringswerk aan exporterende organisaties gedaan worden door lokale firma’s die onafhankelijk zijn van de exporterende organisaties zelf. De lokale economie kan dan nieuw werk toevoegen, met inbegrip van experimenteren in het proces van vallen en opstaan. De formule D + nVO + A.nD die Jane Jacobs daarvoor heeft, wordt zo succesvol afgerond. Zulke expansie is slechts mogelijk in nederzettingen waar, letterlijk, meer ruimte geschapen wordt voor nieuwe arbeidsdeling (zie aflevering 8 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’). Zie ook banen. Die noodzakelijke ruimte moet geschapen worden door gebeurtenissen die op gang komen voordat het nieuwe werk en de bijbehorende arbeidsdeling verschijnen. Het is de nieuwe export die de ruimte schept voor lokale expansie, dankzij het export-multipliëreffect. Dit effect vormt aldus het hart van het wederkerige systeem van stadsgroei dat we in aflevering 5 van de Inleiding bij de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ afgebeeld vinden. Een deel van het nieuwe lokale werk moet dus een voorbode zijn voor nieuwe export, wil de gang erin blijven. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
De natuur houdt er een bijzonder stringent belastingstelsel op na. Elke materie-energie-transactie gaat in de natuur met een aanslag gepaard die de waarde van de transactie zelf ruimschoots overstijgt. Zo belast de natuur de conversie van steenkool naar elektriciteit met een tarief van maar liefst een paar honderd procent. Die belasting wordt echter meestal aan het oog onttrokken en zelden onmiddellijk geïnd. Anders geformuleerd, sommigen plukken de vruchten van de transactie en slagen erin de kosten op anderen af te wentelen: andere klassen, generaties, soorten en plekken draaien voor de belasting op. Zie ook commons.
De arbeidsmarkt, de financiële markt, en de grond- en (onroerendgoed)markt noemt Bas van Bavel tezamen de factormarkten. Elk van de drie kan voor zich tot ontwikkeling komen, maar in de gang van economische ontplooiing voegen deze markten zich gewoonlijk alle drie bij de al bestaande goederen- en dienstenmarkt, zij het niet alle tegelijk en niet overal. Samen met de goederenmarkt heet zo’n economie dan een markteconomie.
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Het animisme werd door Descartes gebruikt als de perfecte achtergrond waartegen het concept ‘modern’ kon worden afgezet. Maar er kwam een tegenreactie, en wel van de Nederlandse filosoof Baruch Spinoza. Deze had precies het tegenovergestelde denkbeeld. Spinoza legde uit dat het universum uit één oorzaak moet zijn ontstaan, met als consequentie dat, hoewel God en zielen en mensen en de natuur misschien compleet verschillende entiteiten lijken te zijn, ze allemaal slechts verschillende aspecten zijn van dezelfde, grote realiteit – één substantie – en dat dus alles wordt beheerst door dezelfde krachten. Zie aflevering 15 en volgende van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Dat betekent dat geest en ziel uit dezelfde substantie bestaan als materie. Uiteindelijk betekent dit dat alles materie is, alles geest is, en alles God is. Voor deze gedachten werd Spinoza vervolgd en werden zijn boeken verboden.
Europa koos voor Descartes, maar de huidige wetenschap bevestigt nu een aantal van Spinoza’s beweringen. Geest blijkt een samenstelling van materie, alle leven stamt af van dezelfde voorouderlijke organismen, enzovoort. Maar zelfs nu de wetenschap het dualisme de rug heeft toegekeerd, overleeft een aantal aannames van Descartes in de praktijk nog volop. De mens wil immers graag superieur blijven aan andere wezens. Zie aflevering 16.
Filosofisch onderzoek van deze aannames met behulp van een nieuw kader dat fenomenologie heet, stelt vast dat alles wat we weten, alles wat we denken – ja, ons hele idee van het zelf – voortkomt uit de ervaringen van ons lichaam in de wereld. En dat dat evengoed geldt voor dieren en planten. We interacteren allemaal met elkaar (aflevering 17). Plotseling strekken de grenzen van ‘persoonschap’ zich uit tot ver voorbij de menselijke samenleving en omvatten ze ook de niet-menselijke anderen. Daarom moet elk proces van dekolonisatie beginnen met een proces van ‘ont-verdinglijking’. Dat is wat de Inheemse filosofen ons leren: dat we onszelf weer moeten leren zien als onderdeel van een grotere gemeenschap van levende wezens.
Het fenotype is het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Het is het resultaat van de genetische aanleg (het genotype) van een individu en de invloed daarop van zijn omgeving (de milieufactoren).
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Marx bespreekt onder de noemer warenfetisjisme de ‘mysterieuze’ eigenschappen die de producten van menselijke arbeid onder het kapitalisme krijgen. Dit is bij Marx het verschijnsel dat, in een markteconomie, relaties tussen mensen onderling zich voordoen als relaties tussen mensen en dingen, namelijk tussen mensen en koopwaar. De sociale relaties zitten achter de verkochte waar en de prijs daarvan verborgen.
Voor Marx’ negentiende-eeuwse publiek had fetisjisme nog niet de seksuele connotatie die het sinds Freud heeft. Het riep veeleer het beeld op van de fetisjen, de afgodsbeelden en andere magische voorwerpen die bekend waren van beschavingen buiten West-Europa: net als het ‘primitieve’ fetisjisme is de markt voor Marx een sociaal construct, dat macht krijgt over mensen. Door de marktsamenleving te vergelijken met dergelijke ‘primitieve’ religieuze gebruiken, wees Marx zijn lezers op de beperkingen van hun begrip van de eigen maatschappij, en op het historisch gebonden karakter daarvan.
Naast de warenfetisj wijst Marx in Het Kapitaal nog andere fetisjen aan, zoals de geldfetisj: de focus van kapitaalbezitters op het vermeerderen van hun geldbezit, dat de harde concurrentiestrijd verbergt waaraan zij onderworpen zijn; en de kapitaalfetisj: het idee dat winst voortkomt uit kapitaal, in plaats van de arbeid die op dit kapitaal werkzaam is.
Latere auteurs hebben het fetisjbegrip gebruikt om de rol van marketing in de hedendaagse economie te duiden, zoals de manier waarop de sweatshoparbeid die in sportkleding steekt verborgen wordt door de reputatie van succesvolle sporters op de kleding te projecteren. Ook Naomi Kleins boek NO Logo is in dit licht te lezen, als analyse van het beeldmerk als fetisj. Dit is echter niet het fetisjismebegrip zoals Marx het hanteerde: achter het vereren van een merk als een fetisj zit geen economische noodzaak.
In het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, het tweede in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over onze manier van kijken. Velen kijken om het beeld dat ze al hebben te bevestigen, maar missen daarmee vaak de werkelijkheid (aflevering 1). Wij zullen in elk geval nooit duurzaamheid scheppen als we in het huidige financiële systeem blijven zitten. Dat moeten we leren zien. Wat er gebeurt rond de tovenaarsleerling kunnen we, met wat goede wil, als een allegorie voor geld zien, waarbij ons gebrek aan een vooruitziende blik ons naar een crisissituatie leidt. Dat is begonnen bij de factormarkten zoals Van Bavel ze beschrijft (zie ook aflevering 18 van het artikel ‘Catastrofologie’, in de rubriek Ontwrichting). Geld wordt bezit en leidt tot de opkomst van marktelites die feitelijk de baas zijn. Er is geen tovenaar die dit recht zet (aflevering 3). Het wordt vervolgens een wisselwerking tussen de macht van de overheid en de macht van de financiële sector, waarbij voortaan de bank (als tovenaar) altijd wint. Zie behalve aflevering 4 ook het machtsvierkant. Deze lezing van het geldsysteem wordt verwoord in het ‘officiële paradigma’ dat besproken wordt in aflevering 5. Dit verhaal over geld, dat een solide basis vindt in de fysieke werkelijkheid, werd echter steeds minder waar met het doorknippen van de band ertussen. Als de overheid de betaling van belastingen in bankgeld aanvaardt legt dit eenvoudig de macht bij de banken. De overheid moet daarbij dan haar ‘huishoudboekje op orde houden. Maar als overheid daartegenover zelf de uitgever van de munt zelf is, zal de overheid machtig worden’. In dit fiatvaluta-paradigma (aflevering 6 en 7) is de rol van de banken nog steeds groot, maar ligt de feitelijke macht bij de soevereine regering. Zij geeft immers waarde aan de valuta. Door te kiezen welke betaalmiddelen zij waarde wil geven kan een regering de aard bepalen van de inspanning die haar burgers moeten leveren, of de soorten gedrag die ze moeten vertonen om deze betaalmiddelen te verkrijgen. Deze conclusie is van cruciaal belang voor het ontwerp van door de overheid geïnitieerde monetaire oplossingen. De overheid doet hier intussen niets mee. Beide paradigma’s hebben een beperkte blik. Als je switcht van macro naar micro, komt er nog een heel ander paradigma in beeld (aflevering 9). Met uitschakeling van bepaalde functies en inschakeling van andere kan geld zich meer gaan gedragen als alle eindige dingen, ecologisch verantwoord worden. In aflevering 10 wordt het revolutionaire van @nder geld verder uitgewerkt (het verschil tussen macht en autoriteit), maar echt behandeld wordt het in het vierde artikel van de serie: ‘Een booster voor de lokale economie’.
De kloof tussen geld en de (sociale) waarde die het representeert, vormt – volgens David Harvey in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie – een van de fundamentele contradicties van het kapitaal. (Zie fatale kapitalistische contradicties.) De representatie laat zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover een representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt tenslotte zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. En bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen. Lees hierover meer in aflevering 4-11 van het genoemde artikel. Daar gaat het over de overgang van de stoffelijke vorm van goud, naar papiergeld, naar computercijfers als de weergave van geld.
Bovendien, zegt Harvey, is er zo niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken. Ik kan als lobbyist rechtmatig invloed in de politiek kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve. Ik kan ook een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen). Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat, terwijl dat niet het geval is. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.
Zo zitten we met de paradox opgescheept dat geld, dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, een vorm aanneemt – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.
Fiduciair geld is geld dat zijn waarde niet ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is (intrinsieke waarde zoals bij gouden en zilveren munten), maar aan het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden.
Fiduciair geld komt aan de orde in aflevering 8 en volgende in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie. Of het scheppen van extra geld het probleem van het gebrek aan kapitaalaccumulatie kan oplossen komt aan de orde in aflevering 12 en 19-20 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook geld, geldcontradictie, @nder geld en het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
Lees ook de eerste twee artikelen van de serie ‘Ons geld, @nder geld’.
De financiële sector als alternatief voor de maaksector wordt behandeld door Wallerstein in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ (aflevering 8 en 32), en door David Harvey in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie en in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ (aflevering 12, 18, 21 en 25) in de rubriek Ontwrichting. Wallerstein wijst er op dat het voor kapitalisten een al zeer lang bestaande praktijk is om in alle Kondratieff B-fases in de financiële sector te stappen. Het basismechanisme is geld uitlenen dat met rente moet worden terugbetaald. De klanten die voor degenen die uitlenen het meeste opleveren, zijn de klanten die teveel lenen en daarom slechts de rente maar niet het kapitaal kunnen terugbetalen. Dit levert voor degene die uitleent almaar doorgaande en steeds toenemende inkomsten op, totdat degene met de schuld het niet meer aankan (en failliet gaat). Zo’n financieel schema van lenen-betalen schept geen nieuwe waarde, niet eens nieuw kapitaal. Feitelijk wordt bestaand kapitaal vanuit de productiesector overgeheveld. Om degenen die ten onder gaan te vervangen, moeten er wel steeds nieuwe kringen bijkomen van mensen die willen lenen. Anders droogt de stroom van uitlenen en verschuldigd zijn op. Deze financiële handelwijzen kunnen zeer winstgevend zijn voor degenen die aan de kant van de winnaars zitten. Zie ook fictief kapitaal, rijkste 1% en rentenierseconomie.
Het boek Geld en duurzaamheid uit de Paradigmaserie wijdt een deel van hoofdstuk 3 aan het vóórkomen van financiële rampen van de afgelopen halve eeuw. De auteurs maken onderscheid tussen banken-, staatsschulden- en monetaire crises. Ze komen ook aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De financiële crisis van 2007/2008 wordt uitgebreid behandeld in het Paradigmaserieboek Einde aan de groei: ons aanpassen aan de nieuwe economische realiteit geschreven door Richard Heinberg.
Bij Steve Keen lezen we in aflevering 14 en 15 van het artikel ‘Onze complexe wereld’ dat we de chaotische dynamiek die de uitkomst is van zijn Minsky-model moeten opvatten als een waarschuwing dat een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie niets anders is dan een stilte voor de storm. Toen bleek dat vanaf 1980 elke nieuwe recessie gepaard ging met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp, vatte hij dat juist op als een voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007.
Zie verder ook geld en de archetypen, geldfuncties en zeepbellen.
Onze cultuur wordt beheerst door een constellatie van vier archetypen; die van de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (zie onder archetype). Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin met hebzucht en de vrees om tekort te komen als de schaduwen die we alom kunnen zien. Onder Yin en yang lezen we hoe deze schaduwen tegengesteld zijn maar toch bij elkaar horen. Ze worden verbonden door angst. Met deze begrippen vat Bernard Lietaer nu de analyse van ons financiële stelsel aan, om te beginnen bij het verloop van financiële crises. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Lees hiervoor eerst Geld en de archetypen.
Het is het geldsysteem zelf dat de twee schaduwemoties aanjaagt en beursgekte en uiteenspattende zeepbellen oproept. Daarom heeft het er ook geen remedie tegen. Lietaer beschrijft het vaste patroon ervan in vier fases. Deze indeling komt van de economisch-historicus Charles Kindleberger (aflevering 14). Het is een pathologisch verschijnsel van hardleers gedrag dat uitmondt een positieve terugkoppeling. We kunnen dit niet goed verklaren doordat onze interpretatie van de wereld volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt van de rationele mens. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt? Dat vindt Lietaer terug in de Griekse mythologie bij de figuren Apollo en Dionysus.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
De financiële sector als alternatief voor de maaksector wordt behandeld door Wallerstein in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ (aflevering 8 en 32), en door David Harvey in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie en in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ (aflevering 12, 18, 21 en 25) in de rubriek Ontwrichting. Wallerstein wijst er op dat het voor kapitalisten een al zeer lang bestaande praktijk is om in alle Kondratieff B-fases in de financiële sector te stappen. Het basismechanisme is geld uitlenen dat met rente moet worden terugbetaald. De klanten die voor degenen die uitlenen het meeste opleveren, zijn de klanten die teveel lenen en daarom slechts de rente maar niet het kapitaal kunnen terugbetalen. Dit levert voor degene die uitleent almaar doorgaande en steeds toenemende inkomsten op, totdat degene met de schuld het niet meer aankan (en failliet gaat). Zo’n financieel schema van lenen-betalen schept geen nieuwe waarde, niet eens nieuw kapitaal. Feitelijk wordt bestaand kapitaal vanuit de productiesector overgeheveld. Om degenen die ten onder gaan te vervangen, moeten er wel steeds nieuwe kringen bijkomen van mensen die willen lenen. Anders droogt de stroom van uitlenen en verschuldigd zijn op. Deze financiële handelwijzen kunnen zeer winstgevend zijn voor degenen die aan de kant van de winnaars zitten. Zie ook fictief kapitaal, rijkste 1% en rentenierseconomie.
Zie ook financiële crisis en verder geldfuncties en fiatvaluta-paradigma.
Een stad heeft voor haar economische ontwikkeling financieringskapitaal nodig. Dat is een specifieke vorm van kapitaal, die feitelijk een productiegoed is en als zodanig ook voortkomt uit de economie van de stad, van dezelfde plaatsen en volgens dezelfde processen als het geval is bij andere nieuwe productiegoederen en -diensten. Het kan dus alleen opkomen als dat samen met het opkomen van andere productiegoederen gebeurt. Dit is een symbiotisch maar geen vanzelfsprekend proces. Het komt aan de orde in aflevering 2 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie ook kapitaaloverdracht (omdat kapitaal als vorm niet plaatsgebonden is). Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Decennia lang al werkt een dozijn programmeurs voor Social Trade Organisation (STRO) aan de betaalsoftware Cyclos. Het is al lange tijd een zeer robuust programma, dat ook op een ‘gewone’ manier gebruikt wordt door banken in het mondiale Zuiden. Het is volledig toegesneden op betalingsverkeer met mobiele telefoons. Een eenvoudige ngo als STRO mag daar heel trots op zijn.
Met de algoritmes in deze software wordt de digitale versie van de zegels op de geldbonnen van Wörgl veel verfijnder gemaakt: zegelgeld gaat hier per dag en van elke transactie begint het geld bij de geëigende datum. Het geld wordt (met een tijdteller) elektronisch verplicht om een minimale periode binnen de gemeenschap te blijven. Je ziet het allemaal op je telefoon. Dit geld bestaat louter digitaal. Net zoals bij de schilling in Wörgl is de euro de onderliggende munt die behoud van waarde garandeert. U leest hierover in aflevering 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook @nder geld en Wörgl.
Een verplichte omlooptijd voorkomt dat dit @ndere geld de gemeenschap verlaat voordat lokale mensen en bedrijven de kans hebben gekregen om de eigen en gezamenlijke mogelijkheden te ontplooien. De haken en ogen die hier voor bedrijven aan vastzitten worden besproken in aflevering 12.
Het kan nog beter. De economieën van meerdere steden kunnen over en weer samenwerken omdat de netwerken van meerdere gemeenschappen allemaal gebruik maken van dezelfde administratie. De beperkingen van lokale besteedbaarheid en verschillen tussen gemeenschappen worden dan ondervangen door met Cyclos mini-wisselkoersen in te stellen. Die sturen de handel zo dat de lokale koopkracht niet te snel buiten de gemeenschap besteed wordt, terwijl toch de voordelen van de onderlinge handel blijven bestaan. Zie aflevering 13. Gebruikers merken daar weinig van omdat zij in hun app de prijzen zien zoals die voor hen gelden, net zo als dat gebeurt in een internationale webshop.
De ‘digitale zegelkosten’ zorgen er voor dat het lokale geld de volle periode blijft werken, ook al besteedt iedereen zo snel mogelijk. Daardoor behalen de deelnemers extra omzet en verdienen ze extra. In het onderlinge business-to-business-vereffeningsnetwerk Sardex op Sardinië bijvoorbeeld, is voor de 5.000 deelnemende kleine bedrijven de extra omzet intussen opgelopen tot gemiddeld 25.000 euro per bedrijf. De totale omzet in de eigen munt van Sardex is inmiddels de half miljard euro gepasseerd. Zie aflevering 14.
Maar er is nog een aspect. De provisie van de ‘zegelkosten’ gaat in een gezamenlijke pot, waarmee iets nuttigs gedaan kan worden. Het maakt bijvoorbeeld een nieuwe vorm van krediet mogelijk die onder andere de start van nieuwe, innovatieve bedrijven mogelijk maakt (waar banken meestal geen oren naar hebben). Een rentevrij krediet nog wel! De basis onder dit nieuwe model is dat niet het lenende bedrijf de kosten van het risico gaat dragen, maar de leveranciers van dat bedrijf. Die verdienen immers als hun klant krediet krijgt en gaat bestellen. De algemene logica daarachter wordt uitgelegd in aflevering 15.
In aflevering 16 wordt dieper ingegaan op het krediet vanuit de optiek van de leverende ondernemer. Het is een slimme manier om een nieuwe klant mogelijk te maken zonder dat de bestaande klanten zich tekort gedaan voelen. Deze leverancier is hierbij automatisch opgenomen in het lokale geldnetwerk. En zo kan er nog meer de provisiepot.
Dit alles bij elkaar noemt de Social Trade Organisation (STRO) de Koop-lokaal-booster. In aflevering 17 wordt alles nog eens op een rijtje gezet en in de drie afleveringen daarna worden deze vijf succesfactoren besproken: het aantal en de diversiteit van de deelnemende bedrijven; de hoeveelheid ‘euro’s’ die via het netwerk rondgaat; hoe vaak de koopkracht lokaal verdiend en ook weer besteed wordt; het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers; het bewustzijn van het belang van lokaal besteden onder de lokale bevolking. Waarmee het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ eindigt.
De econoom Irving Fisher over het ‘Wonder van Wörgl’
Het experiment van Wörgl trok vervolgens de aandacht van de vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher. Deze was meteen verkocht. Hij zag hoe goed de oplossing van Wörgl werkte om de crisis te bestrijden en schreef er het boek Stamp script over. In dat boek beschrijft hij hoe, in afgesloten netwerken, een negatieve rente (door middel van zegels) gebruikt kan worden om de onderlinge handel te versterken, waardoor bedrijven aan meer klandizie en inkomsten kunnen komen. Hij hoopte met het schrijven ervan een bijdrage te leveren aan het beëindigen van de grote depressie van de jaren ’30 in de VS. Met de zogenaamde verkeersvergelijking van Fisher kan je op een hele simpele manier berekenen hoe het met de economie van een land gaat. Dit werkt ook voor een regio of een gemeenschap. Fishers vergelijking stelt dat het volume van het beschikbare geld maal de snelheid van de circulatie de totale productie bepaalt (met de Engelse termen):
M x V+ = P x T
M (money) = de totale hoeveelheid geld (chartaal + giraal) die in die economie in omloop is
V (velocity) = de omloopsnelheid van het geld (hoe snel iedere eenheid geld van hand tot hand gaat)
P (price) = het gemiddelde prijsniveau van alle goederen en diensten
T (trade volume oftewel transactions) = het handelsvolume, oftewel het aantal goederen dat van hand tot hand gaat, het aantal handelstransacties
De omvang van de economie is dan: de hoeveelheid geld maal de omloopsnelheid waarmee dat geld van hand tot hand gaat. Die omloopsnelheid bepaalt dus in hoge mate het handelsvolume – dus wat er verdiend wordt. Deze vergelijking van Fisher wordt vrij breed gebruikt door economen, maar meestal alleen om vast te stellen hoe het er voor staat en niet om te kijken welke factoren verbeterd kunnen worden. Toch leert het ons dat door het verhogen van de snelheid van de circulatie er meer verdiend kan worden.
Irving Fisher was aanvankelijk gewoon een beroemde econoom met een column in The New York Times. Hij was bovendien uitvinder die de verdiensten van zijn vondsten via een hefboom van 10 op 1 in aandelen belegde: dus 1.000 dollar eigen geld met 10.000 dollar geleend geld inzetten op koerswinst (zie aflevering 5 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’). In oktober 1929 voorspelde hij nog voorspoedige resultaten voor zulke investeringen. Twee weken later kelderden de koersen en begon de grote depressie. Je moet hem nageven dat hij daarover kritisch begon na te denken (wat de meeste economen toen en ook na 2008 niet deden) en op het vlak van schulden tot een opmerkelijke conclusie kwam: ‘Als het publiek ertoe overgaat massaal zijn schulden af te betalen, groeien de schulden van het publiek’. Dit noemt men ‘Fisher’s paradox’. Dat komt zo: met het afbetalen van de schulden zakt ook de hoeveelheid geld die in omloop is en dat doet de waarde van het geld stijgen: ‘Juist de inzet van individuen om de last van hun schulden weg te werken vergroot die last, omdat de optelsom van de poging van de massa om te saneren iedere dollar die men schuldig is doet opzwellen. … Hoe meer de mensen met schulden aflossen, hoe meer ze schuldig zijn.’ Dit noemt Fisher ‘het voornaamste geheim van de meeste, zo niet alle, grote depressies.’ Deze citaten komen van p. 344 van het artikel ‘The Debt-Deflation Theory of Great Depressions’ Econometrica 1 (4): 337-57. Als de overheid tegelijk ook probeert van haar schulden af te komen, wordt dit effect nog vergroot, omdat het de geldhoeveelheid nog verder verkleind.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Systemen kennen fondsen, dat wil zeggen voorraden waaruit geput kan worden. Deze vullen zichzelf al of niet aan. Het fonds staat tegenover de stroom. Het begrip fonds komt aan de orde in aflevering 12 en volgende (over natuurlijke rijkdom als fonds) van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Elk fonds is een vertraging. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. De uitputting van eindige fondsen en exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen komt aan de orde in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In de ecologie is er de kringloop van de stof (een fonds van materie). Zie hierover aflevering 58 en 84-86 van ‘Wat is ecologie’. Zie ook het verschil tussen fondsen en stromen.
De meeste mensen ontvangen iedere maand geld op hun rekening, in de vorm van loon, uitkering of aow. Je hebt elke maand een bepaald bedrag te besteden. Dat moet je verdelen over de huur of de hypotheekrente, je eten en drinken, gas en elektra, kleding, enz. Houd je geen rekening met je budget, dan kom je aan het eind van de maand waarschijnlijk tekort.
Nu win je de hoofdprijs in de staatloterij, en je houdt op met werken. Dan denk je misschien dat budgetteren, zoals bij het maandgeld, niet meer nodig is. Er is immers genoeg. Toch blijft verdelen nodig. Je moet het nu alleen verdelen over alle uitgaven die je de rest van je leven wilt (kunnen) maken. Je moet net zo goed prioriteiten stellen als toen je nog maandgeld had. Zo krijg je net als bij maandgeld een budget voor je bestedingen.
Je kunt maandgeld zien als een stroom, en de hoofdprijs in de staatsloterij als een fonds (een voorraad). Bij een stroom is de omvang ervan de beperkende factor. Het is bijvoorbeeld tweeduizend euro per maand. Dat is je limiet. Maar het is wel een stroom. Je weet dat volgende maand er weer tweeduizend euro komen.
Bij een fonds is zo’n beperking geen constante factor. De verleiding is groot om helemaal geen prioriteiten te stellen. Geniet er maar liever van! Bij een fonds ga je je pas druk maken als het bijna op is. Dat zal misschien niet snel gebeuren, maar àls het zover is, heb je een megaprobleem.
Als je je houdt aan je budget, hoeft leven van een fonds geen moeilijkheden op te leveren. Bij die methode is het aan het eind van je leven precies op.
Als je (tenminste een deel van) het fonds investeert en gaat leven van de opbrengst daarvan, houd je je fonds in stand. Het fonds is dan het fundament waarop je je financiële leven bouwt. Aan het eind van je leven heb je het nog steeds achter de hand.
…U voelt wel, hier is meer over te vertellen. Dat zal hopelijk nog eens gebeuren bij een artikel bij de rubriek Complexiteit.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde. Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. De nu ruim een halve eeuw durende scherpe stijging van het kooldioxideniveau in de atmosfeer aan het einde van een periode van 400.000 jaar is bewijsstuk nummer 1 van Jeremy Grantham in (aflevering 8). Dit komt ook aan de orde in aflevering ? van het artikel ‘Kroniek van een aangekondige zelfmoord’, ook in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming, olie, energie, energiedichtheid, primaire energiebron en kringlopen.
Groene planten vangen stralingsenergie op van de zon en zetten deze om in (opgeslagen) chemische energie. Dit gebeurt met het proces van de fotosynthese. Deze energie wordt gebruikt om een immense variëteit aan organismen, inclusief onszelf, in stand te houden. Lees erover in aflevering 12 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ en in aflevering 59 van de derde serie. Je zou kunnen zeggen dat de kringlopen in de natuur beginnen bij de fotosynthese. Het ‘rendement’ in de natuur is laag.
De fotosynthese komt ook aan de orde in aflevering 9 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie: Planten ontlenen hun groene kleur aan ontelbare ‘nanoloepjes’, reactoren op moleculair niveau die in staat zijn zoveel licht te bundelen dat die geconcentreerd op één enkel watermolecuul deze uit elkaar doet spatten in waterstof en zuurstof. Planten dumpen de zuurstof direct in het milieu en leggen de waterstof vast in organische stof. Dat levert biomassa op.
De mens wil momenteel ingrijpen in dit proces. Een Volkskrantartikel van 9 maart 2019 bezigt hierbij termen als ‘superfotosynthese’ en ‘opgevoerd graan’; daarbij geen woord over of dat gesleutel ook tot onvermoede gevolgen kan leiden. Een interessant Engelstalig boek over plantenfysiologie is Teaming with Nutrients geschreven door Jeff Lowenfels. Zie ook planten, en verder landbouw en netto-primaire productie.
Framen, ergens een ‘verhelderend’ etiket opplakken, zie je overal om je heen. Gekke-koeien-ziekte klinkt heel wat pakkender dan ‘bovine spongiform encephalitis’ (BSE) of Creutzfeldt-Jacob-ziekte. Framen kan op een positieve manier (het papierloze kantoor) of op een negatieve manier (de illegale immigrant). Het gat in de ozonlaag werkte heel goed als frame.
Als we de instructie krijgen: ‘denk niet aan een olifant’ kunnen we de neiging om toch aan een olifant te denken amper weerstaan. Of we denken heel hard aan iets anders, een leeuw bijvoorbeeld. Deze cognitieve boodschap pakt ons in. De sociale situatie is veranderd door de eenvoudige woorden van de instructie. Framen is dus iets waaraan we ons niet kunnen onttrekken.
Hoe zit het met de invloed van framen op het klimaatdebat? Dat begint al bij de benaming. Eerst was het broeikaseffect; dat werd klimaatverandering; maar realistischer is eigenlijk klimaatontwrichting. Uit onderzoek blijkt dat dit uitmaakt. Broeikaseffect schept negatieve gevoelens en doet ons snelle systeem naar de heersende temperatuur kijken. We verwachten bij broeikaseffect dat het elk jaar warmer zal zijn dan het jaar ervoor. Alleen met ons langzame denken weten we dat het zo niet werkt. Met het veel neutralere ‘klimaatverandering’ werd het gevoel van urgentie juist uit het debat gehaald.
Zie eerder bij cognitieve psychologie en bij snel en langzaam denken.
Zie verder in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ bij de rubriek ethiek.
Het klimaat van 56 miljoen jaar geleden kan ons iets vertellen over de huidige opwarming. Joost Frieling en Appy Sluijs van Universiteit Utrecht vertellen over hun onderzoek hiernaar in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De wereldtemperatuur schoot toen met maar liefst 5 graden omhoog, ‘de ultieme klimaatterugkoppeling’. De les is vooral dat het zo snel gebeurde. ‘Stel je voor: álles verandert.’
In de ogen van de conservatieve denker Francis Fukuyama, zijn geld, macht en seks belangrijk, maar kan de mens niet zonder erkenning van de identiteit die hij zichzelf toedicht. In de strijd om die erkenning zijn we bereid een hoop in de waagschaal te leggen: veiligheid, rechtvaardigheid en op dit moment democratie. Aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Culturele behoeften winnen het daarbij telkens van economische logica. Mensen zijn bereid welvaart in te leveren, als ze daarmee het idee hebben dat wie ze zijn beter tot hun recht komt.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
De functies van geld komen ook uitgebreid terug in het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld. Zie ook geldfuncties volgens Brian Davey, officiële paradigma van het geldstelsel en fiatvaluta-paradigma en ook @nder geld.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen (zie in het artikel ook de noot).
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
De technocraten waren een beweging die in de jaren dertig in de Verenigde Staten een zekere populariteit genoot. Voor hen is energie de basis van elk economisch handelen en rijkdom in economische zin is geen functie van de circulatie van geld, maar van de hoeveelheid energie die door de economie stroomt. De technocraten formuleerden daarom een eigen waardetheorie gebaseerd op energie. Dit sloot aan op de beweging van de eerste helft van de 18e eeuw die zich de fysiocraten noemde (met onder andere François Quesnay (1694-1774), een natuurkundige die aan het hof de (symbolische) functie van lijfarts van Lodewijk XV vervulde, en Jacques Turgot (1727-1781). Zíj hanteerden als uitgangspunt dat de bodem en de landbouw in samenspel met de energie van de zon de basis vormen van alle economische waarde. De meerwaarde die in de landbouw gecreëerd wordt, zagen zij als de drijvende kracht achter het proces van economische groei. Zie aflevering 1 en 2 en ook 6 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook energie in systemen, stroom, aflevering 63, 72-73 en 78 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie, en tenslotte aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Op de lange termijn is voortgaande economische groei onmogelijk vanwege de tweede wet van de thermodynamica, de entropiewet. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hoe groter je economie, hoe hoger de kosten van de ontwaarding zijn die voortvloeien uit deze wet. Oneindige groei betekent oneindige onderhoudskosten en dus een oneindige hoeveelheid energie om het onophoudelijke proces van ontwaarding tegen te gaan. En hier zit hem de kneep, en belanden we meteen bij de tweede helft van de reden waarom groene groei op de zeer lange termijn niet mogelijk is. Ook met een energievoorziening die volkomen CO2-vrij is, zal er als effect van de entropiewet restwarmte zijn, die op aarde blijft en de atmosfeer over eeuwen gezien langzaam maar zeker opwarmt.
Ook bij efficiency lopen we tegen fysische groeibeperkingen aan. In het geval van windenergie is het maximaal haalbare rendement 59 procent en bij zonnepanelen ligt de grens rond de 32 procent. Er is geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte. Iets soortgelijks geldt ook voor onze verlichting. Daar is er in efficiency hooguit nog iets meer dan een verdubbeling mogelijk. Ook andere effecten worden hier nog besproken. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en onzichtbare hand van Beëlzebub.
James Lovelock (die ook het ozongat aan het licht bracht) muntte de naam Gaia om aan te geven dat onze planeet zich gedraagt als een superorganisme. In de loop van miljarden jaren zouden talloze globale regelmechanismen zijn ontstaan die de (in het algemeen) voor het leven gunstige omstandigheden in stand houden. James Lovelock is van mening dat het principe van homeostase ook op het systeem aarde van toepassing is en dat de werkzaamheid ervan vooral tot uiting komt op geologische tijdschalen. Dat betekent dat we, als we zelf ons klimaat veranderen, op de tijdschaal van onze cultuur niet door Gaia gered zullen worden. Sterker nog, Lovelock zegt: ‘Tegen de woekering van zoveel mensen als er nu zijn is de aarde niet opgewassen.’ Dat wil zeggen: Gaia zal zich van de mensenplaag ontdoen en een nieuw evenwicht vinden.
De aarde kan zijn complexe samenhang alleen in stand houden door, op heel grote schaal, de wanorde om zich heen te verspreiden in de ruimte. (Zie de wetten van de thermodynamica.) De planeet neemt hoogwaardige energie op uit de omgeving, gebruikt die om zich staande te kunnen houden en straalt diezelfde hoeveelheid ten slotte als laagwaardige energie, als warmte naar de ruimte. Ordening kan alleen plaatselijk opduiken als daarmee de algehele verspreiding van chaos wordt bevorderd.
In de klimaatserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting gaat het derde artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in zijn geheel over Gaia. Wat daar vermeld wordt, leest u bij Gaia-hypothese. Daar staan ook alle links naar verwante items op Ecopedia. Zie ook Lovelock, James.
Earth Systems Science heeft behoefte aan een overkoepelende theorie. Westbroek stelt zich in aflevering 10, 11 en 15 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: Is de Gaia-hypothese die nieuwe theorie? Het is een vraag die hij (nog) niet kan beantwoorden, maar er is wel een aanwijzing: de wet van Kooijman. Want laat homeostase daar nu net de kern van vormen. Zonder homeostase geen leven, geen emergentie van eenvoud en geen fysiologische wetmatigheid. Wat voor de aarde (nog) niet te bewijzen zou zijn, is in de biologie overtuigend aangetoond.
De Australische fysicus Garth W. Paltridge heeft aangetoond dat planetaire milieus natuurlijk geselecteerd worden teneinde de planetaire productie van entropie zo groot mogelijk te maken. Met andere woorden selectie teneinde de planeet netjes te houden met een ordelijk evenwicht op energiegebied. Levende organismen katalyseren het snelle bereiken van dit doel terwijl ze tegelijk de evolutie van het complete systeem vooruit helpen. Paltridge geeft hiermee, schrijft Lovelock, een andere benadering van de Gaia-theorie. Doen wij op dit moment niet precies het tegenovergestelde? Moeten we de aarde niet eens gaan zien als iets wat verandering kan weerstaan totdat de druk te groot wordt, en wat er dan toe kan besluiten om, net als een levend dier, snel naar een veilige haven te vluchten? Zie aflevering 8 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook Gaia-hypothese, computermodellen en Gaia, biogeochemie, Madeliefjeswereld, doelgerichtheid van Gaia, klimaatstanden van Gaia.
In het begin van de jaren ’90 deed ‘Gaia’ tien voorspellingen en intussen zijn acht van de tien juist gebleken. Ze zijn samengevat in de tabel in aflevering 7 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zo maakte de Gaia-hypothese stap voor stap vorderingen in de richting van een theorie.
Lovelock leverde in 1987 in een belangrijk artikel een verband tussen de biologische productie van dimethylsulfide door algen in de oceaan, wolken in de atmosfeer, de stralingsbalans van de aarde en klimaatregulering. Dit leidde tot duizenden vervolgartikelen.
Zo gaat de erkenning in stapjes. De conferentie van de Europese Unie van Geowetenschappen nam in 2001 deze stelling aan: ‘Het aarde-systeem gedraagt zich als één enkel, zelfregulerend systeem dat is opgebouwd uit fysische, chemische, biologische en menselijke onderdelen.’ Daaraan ontbrak wat Lovelock betreft nog dat het dóel van de zelfregulering het behoud van de levensomstandigheden is, wat nog een grote stap verder is.
Gaia begint waar de gloeiende aardkern overgaat in vast gesteente, op 150 km diepte, en zij loopt dwars door de oceaan en door de lucht, tot opnieuw 150 km de hoogte in, tot de warme thermosfeer aan de rand van de ruimte. De biosfeer is er een deel van. Gaia is een fysiologisch systeem dat onze planeet drie miljard jaar lang geschikt heeft gehouden voor het leven. Het heeft er alles van weg dat Gaia het onbewuste doel heeft gehad om het klimaat en de chemie in een voor het leven comfortabele toestand te houden. De wilde, chaotische kracht wordt in toom gehouden door beperkingen die het doelgerichte wezen vormgeven dat zichzelf reguleert namens het leven. Zie verder aflevering 9.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en madeliefjeswereld en dan verder bij klimaatstanden van Gaia.
Als er leven is op Mars zullen de organismen de atmosfeer wel moeten gebruiken als bron van grondstoffen en als plek om afval kwijt te raken – de atmosfeer is immers het enige mobiele medium op Mars. De planeet blijkt dichtbij het chemisch evenwicht te zitten. Dus kan er geen uitbundig leven kan zijn. De Aarde is de planeet om dit aan te toetsen. Want we weten zeker dat er leven is en dat de atmosfeer ver uit het evenwicht is. Vanuit deze invalshoek begon James Lovelock na te denken over het leven op Aarde. We lezen erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
De natuurlijke kans op zo’n gebrek aan evenwicht is astronomisch klein, en dus is er hier iets bijzonders aan de hand. Hij kwam eind jaren ’60 van de vorige eeuw met de Gaia-hypothese, die stelde dat de samenstelling van de atmosfeer op aarde in een dynamische stationaire toestand wordt gehouden door de aanwezigheid van leven. Sterker nog, als organismen de samenstelling van de atmosfeer kunnen beïnvloeden, dan kunnen ze misschien ook het klimaat op aarde reguleren om dat gunstig te laten blijven voor het leven op aarde.
Begin jaren ’70 maakte Lovelock kennis met Lynn Margulis, die het belang liet zien van de micro-organismen in de evolutie van onze planeet. Dat was meteen haar grote bijdrage aan het Gaia-concept. De aardwetenschappen, onder andere in de persoon van James Walker (Yale), verwierp de Gaia-hypothese omdat de geochemie voldoende verklaring zou bieden. Zo kwam Walker met een mechanisme op de proppen waarbij verwering, vulkanen en tektoniek de temperatuur op aarde en een rijk voorkomen van kooldioxide stabiliseerde, en die geochemische verklaring voldeed volgens hem en zijn vakgenoten heel goed. Maar organismen (zoals mossen) reageren ook op een temperatuurstijging, namelijk door sneller te groeien, stelde Lovelock. De planten nemen kooldioxide uit de lucht op en versterken de verwering.
Kooldioxide uit de lucht halen verlaagt dan weer de temperatuur en zo stelt het systeem zich in op een dynamisch evenwicht dat zich beweegt rond de optimale omstandigheden voor plantengroei. In de oceaan gebeurt iets dergelijks. Het hele proces kun je biogeochemische verwering noemen; het is een Gaia-mechanisme. Zie aflevering 4.
Later kwam Lovelock, vanwege de kritiek van Dawkins, erop uit dat alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar de regulatie voor hun rekening nemen. En nu we het systeem verstoren met onze CO2-uitstoot doen we juist het experiment waaruit kan blijken dat deze hypothese klopt. Maar dat valt ook al eenvoudig te modelleren met ‘de Madeliefjeswereld’.
Zie nu bij madeliefjeswereld en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia. Zie ook nog computermodellen en Gaia, Gaia en de energie, bossen en het klimaat en onder- en een boven-temperatuur bij organismen.
Het ‘Intermezzo: klimaat klem tussen covid en complot’ in de klimaatartikelenserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting bestaat uit zeven afleveringen.
In aflevering 1 en 2 komt trauma-expert en voormalig hoofd psychiatrie van het AMC Berthold Gersons aan het woord over het vaste verloop in fases van fel toeslaande rampen. Maar corona was net geen gewone ramp, doordat het gevaar niet zomaar week. Normaal weet je dat het over is, hierbij lange tijd niet. Een fase van desillusie met wantrouwen volgt dan. Burgers worden boos, ze gaan complottheorieën ontwikkelen, terwijl solidariteit nodig is.
Aflevering 3 gaat over burgerlijke ongehoorzaamheid. Wetenschapper Gijs van Oenen vertelt dat die van versie 1.0 (denk aan Martin Luther King) verschoof naar versie 2.0 (denk aan: ‘not in my backyard’ en de procederende burger) en daarna naar versie 3.0 (het ingrijpen van de overheid wordt gewoonweg niet aanvaard). Vergelijk hiermee de neoliberale mens die is opgevoed als individualist van aflevering 25 tot 32 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in deze serie. De overheid wordt geen greintje meer gezag moet worden toegekend dan strikt onvermijdelijk is.
Wat moet de overheid doen als er steeds meer groepen in opstand komen, en als discussies onredelijk worden? Wat moet je aan met complotdenkers? In aflevering 4 spreekt de Oostenrijkse conflictonderzoeker Friedrich Glasl over escaleren en de-escaleren. Het uit de hand lopen van relaties volgt vaak een vast patroon volgens de relationele fase, de emotionele fase en de vechtfase. Snelle interventie is geboden, maar in tijden van sociale media valt dat niet mee.
Het kan zelfs uitlopen op een asymmetrische oorlogvoering, een gevecht op leven en dood. Daarover horen we de historicus en psycholoog Eelco Runia in aflevering 5. Bij asymmetrie gaat het erom de tegenstander onderuit te halen, op alle mogelijk manieren. Populistisch-rechts werkt er volop mee, maar presenteert het als symmetrie door zogenaamd de taal van de democratie te spreken. Ze schuilt zo bij de nuttige idioten van het bona fide electoraat. Wie zelf te goeder trouw is staat machteloos.
Intussen wordt het mogelijk om met proeven met virtual reality mensen zo in de war te maken, dat hun ‘zelf’ verandert. Daarover gaat het in aflevering 6. De mens past in het contact met vrienden voortdurend zijn eigen zelf-model aan en ijkt dat op hun reacties, zegt de filosoof Thomas Metzinger. Hij legt een verband tussen dit proces van vervreemding en de covid-ontkenners.
Positieve en negatieve vrijheid is het thema van de laatste aflevering 7. Dit onderscheid komt van de historicus Annelien De Dijn. Positieve vrijheid is de vrijheid om als burgers te bepalen hoe en door wie je bestuurd wilt worden. Negatieve vrijheid is de vrijheid om te doen en te laten wat je wilt en daarbij door de overheid met rust gelaten te worden. Die twee staan op gespannen voet en het negatieve vrijheidsbegrip kreeg de overhand. Het wordt compleet rigide doorgetrokken.
Alle genoemde aspecten in dit Intermezzo beperken de eensgezindheid en hinderen de vooruitziende blik, wat een effectieve aanpak van de klimaatcrisis in de weg staat.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
De Jungiaanse filosoof Jean Gebser onderscheidde (in 1953) vijf fases in de ont-wikkeling van het menselijk bewustzijn. Eerst kwam er een miljoen jaar geleden de archaïsche structuur, rond 150.000 jaar geleden volgde de magische structuur, 3.000 jaar geleden de mythische structuur en recent bereikte de rationele structuur bereikte zijn hoogtepunt. Volgens Gebser is nu de integrerende structuur aan de beurt. Deze vijf structuren kwamen niet om de beurt maar stapelden zich, waarbij ze steeds de voorgaande omarmden. We lezen hierover in in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
De archaïsche en magische bewustzijnsstructuur gaan goed samen met het archetype van de moedergodin, omdat haar kenmerken ‘van nature’ bij deze twee oudste structuren horen. De rationele structuur past juist de magiër als een handschoen (zie ook geld en de archetypen). De moedergodin kwam daarbij automatisch buiten spel te staan. Met het integrerende bewustzijn komt omgekeerd het archetype van de moedergodin net zo automatisch weer in beeld.
Dan stelt Lietaer deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan (zie ook psychische kant van geld). Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de Westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma.
Lietaer is optimistisch over de sterke opkomst van de ‘cultural-creatives’ (aflevering 30 en 31). Die zijn zeer divers en vrij ongeorganiseerd. Iedere specifieke yang-uitwas kent wel een eigen sociale beweging die er tegenin gaat. Deze versplintering is een uitvloeisel van het gespecialiseerde en gefragmenteerde reductionisme van het modernisme zelf, met steeds een reactie op één aspect. Maar samen zouden deze groepen wel eens een front kunnen vormen van culturele verandering die de patriarchale kijk, de rationele kijk, de moderne kijk en de industriële kijk allemaal tegelijk uitdaagt. Waarmee het archetype van de moedergodin terug is in een vijfhoek van archetypen die overeenkomt met de vorm van het menselijk lichaam. Na de fase van het bankschulgeld hoopt Lietaer dat het nu de beurt is aan de complementaire, duale muntstelsels zoals die eerder in Europa en Egypte heersten (aflevering 32). Meerdere typen munten naast elkaar zijn nodig om de diverse sociale geledingen van de samenleving te bedienen. Deze laatste fase activeert alle vijf archetypen, dat wil zeggen de minnaar komt erbij.
Dat is nodig, want met het huidige yang-monopolie op geld is er gewoon geen geld te vinden om al die dringende problemen aan te pakken – van de aanpak van de ecologische problemen tot en met het voorzien in de basisbehoeften van miljarden mensen en in de opleiding van even zovelen om de ongelijkheid te bestrijden. En dat geld gaat er ook niet vanzelf komen. In onze huidige toestand kunnen er geen kathedralen meer gebouwd worden.
We moeten gaan werken met een andere schema en kijken met een andere bril, met een nieuwe terminologie. Het beste is om dit te bekijken in aflevering 33 en die ook in zijn geheel te lezen.
Mensen vormen een sociale soort. Ieder van ons concurreert om status en middelen. Als biologische organismen hechten wij belang aan relatieve status. Historisch gezien was status gekoppeld aan het bijdragen aan de bandsamenleving, aan leiderschap en respect, aan verhalen vertellen, ethiek en aan giften en gemeenschap. In de moderne cultuur concurreren we echter om status met grondstoffen-intensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt. Zodra de basisbehoeften zijn bevredigd, zijn we zo geprogrammeerd dat we veel sterker op ‘beter versus slechter’ dan op ‘een beetje versus veel’ reageren.
Winnen in de aandelenhandel licht in een fMRI op dezelfde manier op als dat gebeurt bij een chimpansee die een noot of bes vindt. Maar het handelen in aandelen, het spelen van videospelletjes of het bouwen van winkelcentra geeft in onze moderne hersenen geen instinctief ‘vol’-signaal af – dus raken we verslaafd aan de ‘onverwachte beloning’ van de volgende ontmoeting, aflevering of e-mail, en dat in een steeds hoger tempo. Het ‘willen’, het verlangen, geeft nu een sterkere emotie dan het ‘hebben’. Menselijk gedrag wordt bovendien ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is.
Dit komt aan de orde in aflevering 3 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Giambattista Vico (1668-1744) beschreef in het driedelige boek Nieuwe wetenschap de ontwikkelingsgang die landen volgens hem afleggen van barbarij tot beschaving om uiteindelijk weer in barbarij te vervallen. Zie aflevering 3-9 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. John Michael Greer laat daar aan de hand van het verschijnsel geld zien hoe Vico’s visie actuele waarde heeft.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
De functies van geld komen ook uitgebreid terug in het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld. Zie ook geldfuncties volgens Brian Davey, officiële paradigma van het geldstelsel en fiatvaluta-paradigma en ook @nder geld.
De kloof tussen geld en de (sociale) waarde die het representeert, vormt – volgens David Harvey in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie – een van de fundamentele contradicties van het kapitaal. (Zie fatale kapitalistische contradicties.) De representatie laat zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover een representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt tenslotte zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. En bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen. Lees hierover meer in aflevering 4-11 van het genoemde artikel. Daar gaat het over de overgang van de stoffelijke vorm van goud, naar papiergeld, naar computercijfers als de weergave van geld.
Bovendien, zegt Harvey, is er zo niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken. Ik kan als lobbyist rechtmatig invloed in de politiek kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve. Ik kan ook een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen). Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat, terwijl dat niet het geval is. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.
Zo zitten we met de paradox opgescheept dat geld, dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, een vorm aanneemt – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.
Fiduciair geld is geld dat zijn waarde niet ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is (intrinsieke waarde zoals bij gouden en zilveren munten), maar aan het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden.
Fiduciair geld komt aan de orde in aflevering 8 en volgende in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie. Of het scheppen van extra geld het probleem van het gebrek aan kapitaalaccumulatie kan oplossen komt aan de orde in aflevering 12 en 19-20 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook geld, geldcontradictie, @nder geld en het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
Geldschepping gebeurt door banken. Dit komt aan bod in aflevering 3 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld. Tevens beschrijft artikel 4 van de serie ‘Een booster voor de lokale economie’ hoe de ngo Social Trade Organisation met @ndere spelregels voor bestaand geld de lokale gemeenschap tot bloei wil brengen; met een vorm van geldschepping door en voor de commons.
In het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over de functies van geld op basis van de geschriften van de Engelse econoom dr. Brian Davey – namelijk die van de bekende rekeneenheid, ruilmiddel en opslag van koopkracht (aflevering 1) – naar accumulatie en speculatie (aflevering 2), geldschepping door banken en het door en door onduurzaam karakter van dit systeem (aflevering 3). Het hele zaakje kan alleen voortbestaan op basis van vertrouwen in het systeem. Daar komt het managen van risico’s bij kijken (aflevering 4). De verleiding van de hefboom is het onderwerp van aflevering 5. Uitwassen (aflevering 6) hebben het financiële systeem rot gemaakt, een tikkende tijdbom zelfs (aflevering 7). Jan Rotmans ziet drie weeffouten, maar onderliggend is er nog meer loos. Kan het bestuur een crisis nog wel de baas? Daarvoor kijken we speciaal naar de VS, want de dollar is ten slotte de wereldmunt. Daar dreigt een crisis die zelfs op een burgeroorlog kan uitlopen (aflevering 8). In verband hiermee is het werk van Jonathan Leader Maynard interessant. Uiteindelijk kan dit de rol van de dollar in een klap vernietigen (aflevering 9). Hierop volgt artikel 2 van de serie.
Het ontwerp van ons geldsysteem is het onderwerp van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Het kritiseert (in aflevering 2-5) de gangbare economie omdat deze wetenschap de economie als een gesloten systeem behandelt, als een systeem dat (min of meer) los staat van de biosfeer en het sociale, in plaats van als een open systeem met ‘complex flow networks’. Een ander ontwerp wordt besproken in aflevering 15-16. Zie ook kapitalisme, financiële crisis, schuldencrisis en @nder geld. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van hetzelfde artikel. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd en tegenover veerkracht gezet.
Mensen worden onderworpen aan kunstmatige schaarste met als rechtvaardiging de noodzaak van een groeiend bbp. Maar een hoger bbp maakt vanaf een vrij laag niveau mensen niet gelukkiger. Boven een zekere drempelwaarde krijgt die bbp-groei zelfs negatieve effecten. Alternatieve maatstaven voor economische vooruitgang, zoals de Genuine Progress Indicator (GPI, reële voortgangsindicator), maken deze effecten zichtbaar. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
In aflevering 1 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschrijft Jane Jacobs de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te laten zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van nieuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
De productiviteit, die de stad zoveel goed doet, is een ramp voor het platteland. Ineens kan één man het werk doen van zes man, waardoor er vijf werkeloos worden. Dat is inderdaad een ramp als er geen stad is om in werk voor de vijf te voorzien.
Bij de zogenaamde geografische arbeidsdeling is de gedachte bij economen dat deze efficiënt is, maar toeleveringseconomieën zijn juist helemaal niet doelmatig. Een economie met weinig verschillende soorten niches, waar dus geen ruimte is voor mensen met verschillende vaardigheden, interesses en verbeeldingskracht, is niet doelmatig. Een economie die niet vindingrijk is en souplesse ontbeert, is niet doelmatig. Een economie die weinig van de behoeften van de eigen inwoners en producenten kan vervullen, is niet doelmatig. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
De geologie heeft de geschiedenis van de aarde ingedeeld in eonen, die verdeeld zijn in era’s. De era’s worden op hun beurt onderverdeeld in periodes (die tientallen miljoenen jaren kunnen beslaan). Deze periodes verdeeld men dan weer in tijdvakken, en die in tijdsnedes en soms zelfs nog kleinere eenheden. We zitten nu in de periode van het Kwartair en daarvan het tijdvak het Holoceen. De International Commission on Stratography is het internationale orgaan dat gaat over deze indeling. (Zie verder tijdschaal bij Wikipedia.)
In 1999 riep Paul Crutzen op een earth-systems-science-conferentie ineens uit: ‘Stop toch eens met het gebruiken van het woord Holoceen. We zitten nu in … het … het Antropoceen’. Hiermee was een naam gegeven aan wat misschien een nieuw tijdvak is, een tijdvak waarin de geologische impact van de mens valt af te lezen en die daarom de naam van de mens krijgt. Nu is Crutzen geen geoloog, en het is de bovengenoemde geologie commissie die over de namen gaat en die is er nog niet helemaal uit. Maar het woord Antropceen heeft zich intussen vastgezet in allerlei discussies op vele terreinen. (Hierover handelt bijvoorbeeld het boek The Birth of the Anthropocene van Jeremy Davis, University of California Press, 2016. En zie voor de opmerkelijke constandheid van het Holoceen zie aflevering 2 van artikel ‘De aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.) Zie ook zelfmoord in het antropoceen en aanpak van het klimaatprobleem.
Het woord Antropoceen is als naam gemeengoed geworden. Het is ook het onderwerp van het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos (Boom, 2017), dat aangehaald wordt in aflevering 1 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. In het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ maak ik ook gebruik van het boek Facing the Anthropocene: Fossil Capitalism and the Crisis of the Earth System van Ian Angus (Monthly Review Press, 2016).
Sylvio Gesell en het ‘Wonder van Wörgl’
Burgemeester Unterguggenberger van Wörgl kwam niet zelf op het idee van een heffing op het oppotten van geld. In zijn boek The Natural Economic Order stelde econoom en zakenman Sylvio Gesell de invoering van negatieve rente voor als de ultieme manier om economische crises te bestrijden. Met zijn briljante strategie om de Oostenrijkse schillingen te vervangen door bonnen, bracht Unterguggenberger het idee van theorie naar praktijk. Het boek van Gesell dateert uit 1918. Het werd uit het Duits naar het Engels vertaald door Philip Pye M.A. In zijn General Theory of Employment, Money and Interest voorspelt Keynes dat Gesell uiteindelijk een belangrijker rol in de geschiedenis zal gaan spelen dan Marx (Boek VI, hoofdstuk 23). Ook David Harvey haalt Gesell aan op 4eco; zie aflevering 14 van zijn artikel De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek ‘Economie’, maar lees vooral de pagina’s 87-91 van het paradigmaboek Over een ander soort geld, waar het gaat over ‘Het wondereiland Barataria’ (en natuurlijk wat er verder allemaal in dit boek staat).
De wetenschap heeft aan alle soorten een naam gegeven die uit twee delen bestaat, de geslachtsnaam en de soortnaam. Zo zijn er verschillende soorten vlinders, die allemaal een overeenkomstige structuur hebben, die in het geslacht Pieris worden ingedeeld. We noemen ze witjes. De verschillende soorten witjes planten zich echter onderling niet voort. Daarom zijn het verschillende soorten: klein koolwitje (Pieris rapae), groot koolwitje (Pieris brassicae) en klein geaderd witje (Pieris napi). Zie verder aflevering 32 van ´Wat is ecologie?’ (serie 2).
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Zie ook stikstofgrens.
Het intergouvernementeel panel voor biodiversiteit IPBES bracht op 6 mei 2019 haar Global Assessment Report uit, met als boodschap dat om het voortbestaan van een miljoen soorten te redden het paradigma van de economische groei ter discussie gesteld moet worden: ecologen spreken officieel economen aan. Dit komt ter sprake in aflevering 5 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Economische groei zit echter diep verankerd in onze instituties – alles functioneert bij de gratie van de groei.
De afkorting IPCC staat voor het Intergovernmental Panel on Climate Change. Het valt onder de Verenigde Naties. We kennen het van de klimaatrapporten. Het is de computermodelaanpak om proberen wijs te worden uit een wereld van chaos. Westbroek noemt het ‘spaghetti-modellering’ in aflevering 1 en 15 van zijn artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. IPCC vormt een onderdeel van de grootscheepse internationale onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet onder de verzamelnaam Global Change. Zie daarover nog aflevering 19. In het gewriemel van miljoenen factoren en invloeden, ontgaat ons hierbij de emergentie, de eenvoud van de lange termijn, die de Earth Systems Science benadering juist nastreeft.
Sir John Bagot Glubb (1897-1986) meende dat de geschiedenis van wereldrijken steeds een boog volgt die bestaat uit een vast aantal fases of tijdperken. Twee onverbiddelijke krachten drijven volgens Glubb deze beweging voort. Ten eerste creëert – analoog aan ecologische successie – elk tijdperk socio-economische condities die bevorderlijk zijn voor de opkomst (emergentie) van het volgende tijdperk. Ten tweede groeit daardoor elke nieuwe generatie op in gewijzigde omstandigheden, wat een gewijzigde manier van denken en handelen cultiveert. De uitkomst is een positieve terugkoppelingslus waarin veranderde materiële omstandigheden mentale veranderingen voortbrengen, die weer meer verandering in materiële zin meebrengen, wat weer mentaal doorwerkt, enzovoort. Totdat de beschaving in decadentie terecht komt en ineenstort. Zie hierover aflevering 10-13 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Het ‘hoe’ van de circulaire economie heet de bio-economie. Volgens de EU heeft de bio-economie betrekking op ‘die industrieën en economische sectoren die gebruik maken van hernieuwbare biologische hulpbronnen afkomstig van het land en uit de zee die bedoeld zijn om voedsel, materialen en energie mee te produceren.’ Het is een van de belangrijkste pijlers onder haar groene groeistrategie. Zie aflevering 15 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
De Roemeens-Amerikaanse wiskundige en econoom Nicholas Goergescu-Roegen was opmerkelijk genoeg een tegenovergestelde mening toegedaan. Hij meende dat een terugkeer naar circulaire stromen het economisch proces enorm zal vertragen, met economische krimp als gevolg. Hij gebruikte de term bio-economie juist om de biologische oorsprong van het productieproces te benadrukken en te wijzen op de eindige aard van de voorraden natuurlijke hulpbronnen en de ongelijke toegang ertoe. De EU benadert de circulariteit meer vanuit het domein van de economie, of breder van de technosfeer – zo van gebruiken en dumpen. Een bekende criticus van deze benadering, Herman Daly, vindt zoiets het geloven in een perpetuum mobile, omdat er in hun circulaire stromen geen energie ingaat of entropie uitkomt. (Zie ook tweede wet en economische groei.) We moeten daarom noodgedwongen terug naar de circulaire stromen van de natuur.
In de bio-economie van Georgescu-Roegen draait het om primaire, secundaire en tertiaire stromen en hun wisselwerking. Secundaire en tertiaire stromen in de technosfeer kunnen niet bestaan zonder de beschikbaarheid van overeenkomstige primaire stromen in de biosfeer (omdat ze er in de een of andere vorm in terugkeren). Het economisch proces is bij hem entropisch en brengt dus een voortdurend verbruik van hulpbronnen met zich mee. Zie daarover aflevering 16. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en in Ecopedia natuurlijk kapitaal.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toeëigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
De (warme) Golfstroom zorgt voor ons gematigde klimaat. Zij is onderdeel van de ‘thermohaline circulatie’, die ook wel de ‘oceanische transportband’ wordt genoemd. In het onderzoek daarvan was de Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker, die in 2019 overleed, een grootheid. Wat de functie ervan is en welke route zij volgt wordt beschreven in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Broecker was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem. Zie ook Schoorstenen & Oceanische transportband in Ecopedia.
Robert Gordon stelt in 2016 verschenen boek boek The Rise and Fall of American Growth stelt dat de enorme technologische sprong die de westerse wereld tussen 1870 en 1970 gemaakt heeft, niet meer herhaald zal worden en dat de informatierevolutie van de jaren tachtig en negentig zich nauwelijks in een tastbare productiviteitsstijging heeft vertaald. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Eerder schreef hij een artikel dat David Harvey gebruikt in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting ‘Is the US Economic Growth Over? Faltering Innovation Confronts the Six Headwinds’, Working Paper 18315 (Cambridge, MA: National Bureau of Economic Research, 2012). Het is te vinden op: http://www.nber.org/papers/w18315.pdf. Harvey schrijft: ‘De inherente zwakte van de laatste golf van innovaties wordt in het geval van de Verenigde Staten nog eens versterkt door een reeks ’tegenwinden’, waaronder toenemende sociale ongelijkheid, problemen die samenhangen met de oplopende kosten en teruglopende kwaliteit van het onderwijs, de gevolgen van de globalisering, milieuvoorschriften, demografische ontwikkelingen (een verouderende bevolking), een stijgende belastingdruk en de gevolgen van een toenemende schuldenlast van consumenten en overheden.’
Goud als stoffelijke waardestandaard wordt besproken in aflevering 4 en volgende in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie. De kosten van goudwinning staan grafisch weergegeven in aflevering 3 van het artikel Grondstoffen in de rubriek Energie. De val van het Romeinse Rijk wordt door Ugo Bardi geweten aan een gebrek aan goud en zilver. Zie aflevering 14 van het artikel Catastrofologie in de rubriek Ontwrichting.
De pap van Goudlokje mocht niet te warm zijn en ook niet te koud; hij moest precies goed zijn. Evenzo moet de vrijheid die een systeem krijgt om te opereren precies goed zijn. Alleen dan gaat dat opereren op de meest open, dynamische en adaptieve manier. In systeemjargon heet dit ‘op de rand van de chaos’, oftewel op de scheidslijn tussen een systeem dat te star is, met te weinig armslag om nieuwe gedragsregels uit te proberen, en een systeem dat zoveel vrijheid heeft dat zo’n beetje alles mogelijk is en het feitelijk chaotisch is. Dit principe komt aan de orde in aflevering 19 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie over het goudlokje-syndroom aflevering 23-24 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Westbroek stelt in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: hoe kan het dat er maar een spoortje koolzuurgas (CO2) in de atmosfeer zit, precies genoeg om het klimaat te reguleren? De aarde is ver verwijderd van het thermodynamisch evenwicht en houdt zijn toestand al drie of zelfs vier miljard jaar in stand.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur en voedselketen.
Om de voordelen van aanpassing en overleving in een hoogst onzekere omgeving binnen te halen (veerkracht), moet een prijs betaald worden in de vorm van minder efficiëntie. Je krijgt je overlevingskansen niet voor niets. Er is geen gratis lunch, zoals de Amerikanen zeggen. Daar is geen ontkomen aan. Zie aflevering 17 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook de twee artikelen van ‘Grenzen aan de groei – van scenario’s tot hoe de realiteit zich nu ontvouwt’ en ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – een interview door Richard Heinberg’, beide in de rubriek Ecologie, over de vraag of de uitkomsten van de scenario’s vandaag de dag standhouden.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
In het artikel ‘De 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei – van scenario’s tot hoe de realiteit zich nu ontvouwt’ in de rubriek Ecologie beschrijft Richard Heinberg (van het Post Carbon Institute) hoe het boek in 1972 ontvangen en vervolgens genegeerd werd en wat de uitkomsten van de 12 scenario’s precies waren.
We zijn nu een halve eeuw verder en hebben de grote pech in een wereld te leven die het standaardscenario uit de studie dicht benadert. Heinberg vergelijkt de scenario’s in grote lijnen met de werkelijkheid, bespreekt welke factoren in de studie over grenzen aan de groei niet werden gemodelleerd, geeft een overzicht van latere herbeoordelingen van de studie en onderzoekt wat er nog kan worden gedaan om het aantal slachtoffers tot een minimum te beperken nu de expansieve drang van de mensheid in real-time op de grenzen van onze planeet botst.
Kort door de bocht zijn dit de belangrijkste bevindingen:
Hoe de bevolkingsgroei zich ontwikkelt wordt weergegeven in figuur 2 in aflevering 3. Een ‘energiepiek’ is ergens in de komende 20 jaar, mogelijk zelfs dit decennium, een realistisch vooruitzicht (aflevering 4). Ook met hoge recyclingpercentages ervaren we later deze eeuw schaarste van een groot aantal grondstoffen (aflevering 5). Waterschaarste en bodemdegradatie bedreigt de toekomstige voedselproductie en vergiftiging tast de gezondheid aan van mens en dier (aflevering 6). De atmosferische CO₂-concentratie heeft met 420 ppm een zeer gevaarlijke hoogte bereikt (figuur 3). De voorspelde piek en daaropvolgende daling van de mondiale industriële productie per hoofd van de bevolking heeft nog niet plaatsgevonden (aflevering 7). De onverwachte stijging van de voedselproductie vlakt nu af (figuur 5) en systemen worden brozer. Zo kan de ene crisis diverse andere veroorzaken, en kan zelfs het hele wereldvoedselsysteem worden lamgelegd (aflevering 8).
Grenzen aan de groei hield bewust geen rekening met oorlogen of epidemieën, het ontstaan van een schuldenzeepbel, het verlies aan sociale cohesie (aflevering 9), noch met de gegroeide ongelijkheid, het effect van biodiversiteitsverlies en slechts beperkt met de klimaatverandering (aflevering 10).
In de later gepubliceerde updates Beyond the Limits (1992) en The 30-Year Update (2004) concludeerden de auteurs dat het er voor de mensheid somber uitziet. Heinberg noemt nog het werk Graham Turner en Gaya Herrington die nu voortborduren op Grenzen aan de groei. Het business-as-usual-scenario komt er bij hen als best realistisch uit de bus (aflevering 11). In aflevering 12 somt Heinberg de beleidsmaatregelen op die de auteurs opperden om de trends richting een piek en onvermijdelijke krimp te keren.
Het beleid dat na ons getreuzel nú nodig is, zou zeer ontwrichtend voor de samenleving uitpakken. Toch moet het om nog erger te voorkomen (aflevering 13). Zie ook Dennis Meadows interview. Zie ook nog grenzen aan de groei voor de plaatsen waarop het op 4eco nog meer aan bod komt.
De factor energie ziet Meadows als de ernstigste omissie in het model. Impliciet zijn alle vormen van energie op één hoop gegooid, samen met de niet-hernieuwbare hulpbronnen. Maar de impliciete veronderstelling dat energie oneindig subsidieerbaar is, is natuurlijk volstrekt onjuist. Want: is er geen energie, dan is er ook heel weinig bbp. De beschikbaarheid van energie is natuurlijk ook een kwestie van exergie, van de hoeveelheid nuttig besteedbare energie. Het concept van het energierendement op investering (EROI) is hierbij uiterst belangrijk, en dat vertoont een dalende trend. Zie aflevering 4 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, uitputting van grondstoffen, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, maatregelen, tijdshorizon, vooruitzichten.
We overschrijden met onze impact nu de duurzaamheidsgrenzen enorm, zegt Meadows, en het doel moet dus zijn om onze activiteiten terug te dringen tot onder die grenzen. Het gaat er nu om de koers te verleggen – op een vreedzame, rechtvaardige en hopelijk tamelijk progressieve manier – en onze eisen terug te schroeven naar niveaus die door de planeet gedragen kunnen worden. Dat brengt ingrijpende veranderingen in het sociale en politieke systeem met zich mee en dat zou ons oude model vrijwel zeker irrelevant maken. We hebben nu een totaal ander model nodig dan het model dat wij gebouwd hebben. Zie aflevering 4 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, uitputting van grondstoffen, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, energie, tijdshorizon, vooruitzichten.
Er zijn grote verschillen tussen de benadering van Grenzen aan de groei en die van de klimaatmodellen. Zonder veel overdrijving, zegt Dennis Meadows, kun je stellen dat de IPCC-modellen uitgaan van wat politiek aanvaardbaar is, om vervolgens te proberen de wetenschappelijke gevolgen daarvan in kaart te brengen, terwijl wij keken naar wat wetenschappelijk bekend was en pas dan probeerden de politieke gevolgen daarvan te achterhalen. In de IPCC-modellen blijven veel zaken buiten het basismodel. Wij hebben juist ons uiterste best gedaan om de belangrijke parameters tot een onderdeel van ons model te maken. Dit betekent dat het model in de loop van de tijd evolueert in reactie op veranderingen die zich binnen het model voordoen. Het IPCC-scenario vertelt ons alleen iets over klimaatverandering, en gaat niet in op andere kwesties. Wij probeerden een alomvattend kader te schetsen. Het zijn allebei nuttige pogingen, alleen zijn ze totaal verschillend. Zie aflevering 3 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, uitputting van grondstoffen, energie, maatregelen, tijdshorizon, vooruitzichten.
Het is volgens Meadows ironisch dat bij ons soort problemen de bezorgdheid na verloop van tijd toeneemt, terwijl de vrij te besteden middelen juist afnemen. Bij voldoende zorgen beschikken we niet meer over voldoende middelen om erg effectief te zijn. En dit alles wordt nog verergerd door wat hij de vicieuze cirkel van de tijdshorizon noemt. Omdat we in het verleden geen effectieve actie hebben ondernomen, nemen de crises toe. Het ligt in de aard van de politieke respons om je bij een crisis steeds meer op de korte termijn te richten, waardoor je tijdshorizon krimpt. En omdat dat ertoe leidt dat je dingen doet die het probleem niet fundamenteel oplossen, wordt de crisis erger. Kortom, hoe erger de crisis wordt, hoe meer de tijdshorizon krimpt, en hoe meer de tijdshorizon krimpt, hoe meer slechte besluiten er genomen worden, waardoor de crisis nog verder toeneemt. ‘Dat is waar ik ons nu zie’, zegt Meadows. Het is alsof we in de afdaling van een achtbaan zitten. Het enige wat we kunnen doen is ons stevig vasthouden en hopen de ride te overleven. Dit is een simplistische manier om onze situatie te begrijpen, maar het plaatst de beleidsvorming in een nuttig perspectief. Zie aflevering 5 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, uitputting van grondstoffen, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, energie, maatregelen, vooruitzichten.
Vervuiling en de uitputting van grondstoffen stellen nu al grenzen aan de toekomstige groei. De prijs van olie zet al een behoorlijke domper op investeringsbeslissingen. De CO2 die nu al in de atmosfeer zit heeft grote gevolgen in de rest van deze eeuw. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de effecten van de huidige opwarming de klimaatverandering niet zal versnellen. Maar zonder klimaatverandering zouden er altijd nog grote veranderingen nodig zijn, want we zitten bij onze natuurlijke hulpbronnen ver boven de duurzame niveaus. Het is sowieso onmogelijk om 8 miljard mensen te blijven onderhouden met een levensstandaard die ook maar in de buurt komt van wat we gewend zijn.
De uitputting van hulpbronnen zal zich in de toekomst waarschijnlijk het meest direct manifesteren via de omweg van politieke krachten. Naarmate landen als de Verenigde Staten en China afhankelijker worden van importen, zullen ze steeds meer politieke, militaire en economische maatregelen nemen om controle te verwerven over buitenlandse voorraden. En dat levert zeker conflicten op. Wanneer grondstoffen vooral naar controlemechanismen wegvloeien, zal dat de groei terugdringen die binnen het eigen land mogelijk is. Natuurlijk kunnen we twisten over hoeveel nieuwe grondstoffen met nieuwe technologieën beschikbaar komen, maar algemeen gesproken is het belangrijk om te onthouden dat technologie vooral moet worden opgevat als een manier om fossiele energie in te zetten om iets veilig te stellen. En naarmate die fossiele energiebronnen uitgeput beginnen te raken, zal ook het vermogen van technologieën om grondstoffen overvloedig beschikbaar te maken beslist afnemen. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, energie, maatregelen, tijdshorizon, vooruitzichten.
Het komt nu vooral aan op het begrijpen van de aard van de menselijke perceptie. Waarom hebben we de neiging om ons op de korte termijn en het lokale te focussen, terwijl de fundamentele oplossingen zowel qua tijd als ruimte in feite ver weg liggen? Wat zijn de (economische) implicaties van een dalend bbp? Het gaat er nu om: kunnen we sociaal veranderen (voor biologisch is de tijd te kort). Het belangrijkste probleem is dat het huidige systeem de belangen van veel mensen te goed dient, van mensen met macht. Een simpele aanbeveling voor individuen luidt dan: bouw zelf je sociale netwerken op. Gebruik ze als een bron van nieuwe ideeën, van steun, van aanmoediging en voldoening. Zie aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: Grenzen aan de groei: klopt de voorspelling?, uitputting van grondstoffen, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, energie, maatregelen, tijdshorizon.
In zijn interview met Dennis Meadows noemt Richard Heinberg Grenzen aan de groei het belangrijkste boek van de afgelopen eeuw. De kernvoorspelling was dat de onderliggende dynamiek van de moderne industriële wereld onhoudbaar is op de tijdschaal van een paar mensenlevens. Het is een geaggregeerd beeld van het wereldsysteem, met economische groei die van 1972 tot zo rond 2020 aanhoudt, ergens in de tien of twintig jaar daarna, gevolgd door een piek in de belangrijkste trends, wat overgaat in een daling. Anno 2022 zien we dat de wereld inderdaad in de richting beweegt van het standaardscenario uit het rapport. De vraag die je volgens Dennis Meadows bij modellen moet stellen is niet of ze nauwkeurig zijn, maar of ze bruikbaar zijn. En hij vindt hun model nog steeds erg nuttig om mee te begrijpen ‘wat ik in de kranten lees en om na te denken over wat er nu te gebeuren staat’. Dit interview staat als het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie. Zie ook: uitputting van grondstoffen, modelbenadering Grenzen aan de groei-IPCC, energie, maatregelen, tijdshorizon, vooruitzichten.
Een systeem is een eenheid, maar grenzen zijn bij systemen nooit echt hard. Dit komt kort aan de orde in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over grenzen die er wel en niet zijn in systemen gaat het ook in de afleveringen 17-19 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Als we ons niet op de dingen maar op de processen concentreren vervagen de grenzen tussen natuur en economie. Dat houdt in dat de economie gehoorzaam is aan natuurlijke principes (dat wil zeggen zich daarnaar moet gedragen op straffe van problemen). Hierover gaat het artikel ‘De natuur van de economie’.
Het systeem aarde is voor de helft gesloten: energie kan erin en eruit, maar de hoeveelheid materie die het met de ruimte uitwisselt, is verwaarloosbaar klein. De grens van dit systeem is scherp.
Het onderscheid door grenzen gaat ons met onze reductionistische denktrant gemakkelijk af, te gemakkelijk misschien. Lees daarom ook aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen in de rubriek Economie door William Rees eens door. De titel luidt ‘Complexiteit, chaos en catastrofe’.
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Wie geld wil sparen en de bank niet vertrouwt, kan elk jaar honderd euro in een oude kous stoppen. Ieder jaar groeit dat bedrag dan met een constante hoeveelheid van honderd euro. We noemen dat lineaire groei. Lees erover in aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ en in aflevering 3 van het artikel ‘Eindeloze samengestelde groei’ in de rubriek Complexiteit. Zie verder ook exponentiële groei. Het begrip groei komt verder in de meeste artikelen van 4eco wel voor.
Er is maar één manier om de doelstellingen van het Parijs-akkoord te halen: het actief inperken van de ‘materiële doorvoer’ van de wereldeconomie, oftewel door degrowth, of ‘ontgroeien’. (Zie ook Grootschalige ontkoling.) Hierover gaat het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ van Jason Hickel
in de rubriek Economie. Beleidsvoorstellen richten zich bij degrowth enerzijds op het herverdelen van de bestaande inkomens, het inkorten van de werkweek, en de garantie van een baan en een loon waarvan je fatsoenlijk rond kunt komen, en anderzijds op het beschikbaar stellen van meer publieke voorzieningen. Op het eerste gezicht oogt een ontgroeiende economie als een economie van schaarste, maar in feite is precies het omgekeerde het geval. Met een eerlijker verdeling van de bestaande hulpbronnen en een uitbreiding van de publieke voorzieningen brengt ontgroeien geen schaarste met zich mee maar overvloed.
Ontgroeien is iets heel anders dan krimpen met een recessie als gevolg. Het is geen inkrimping van de bestaande economie (een economie die groei nodig heeft om stabiel te blijven). Het vereist een verschuiving naar een ander soort economie (een economie die om te beginnen al geen groei nodig heeft). Dit kan worden bereikt met een hele reeks samenhangende beleidshervormingen. Zie aflevering 5.
In het denken over economisch ontgroeien staat een progressieve (her)verdeling van bestaande inkomsten voorop. Dit brengt een omkering van de gebruikelijke politieke logica van het groeidenken met zich mee: gelijkheid als een substituut voor groei. Om hoog op sociale indicatoren te scoren is voorbij een bepaald punt geen hoger bbp per hoofd van de bevolking nodig. Zie bbp, negatieve effecten en aflevering 6. Hickel geeft in aflevering 8 een voorbeeld van hoe simpel een uitbreiding van publieke voorzieningen kan functioneren in een ontgroei-scenario.
Als de materiële doorvoer de kern van het huidige beleid blijft, móet om de zaak op gang te houden – vanwege de groeidwang – gemeenschappelijk immaterieel bezit dat nu overvloedig en gratis aanwezig wel worden afgegrendeld en toegeëigend, zodat wij het terug moeten kopen voor geld. We hebben het dan over het inpikken van kennis, liedjes, groene ruimtes, ouderschap, fysieke aanraking, liefde en misschien zelfs de lucht zelf. Dat is precies het tegenovergestelde van ontgroeien. Zie aflevering 18. Zie verder bij schaarste. Dit verhaal gaat verder bij de Lauderdale Paradox.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur en voedselketen.
Groene-groei-strategieën worden behandeld in aflevering 7-12 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hiertoe behoort dematerialisatie van de dienstensector. Het laatste komt ook al aan de orde in aflevering 22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting.
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
Voor mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met Dougald Hine het Dark Mountain Project op, een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Zie aflevering 25 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. We moeten onciviliseren, wat valt samen te vatten in drie stellingen: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En ‘We geloven dat de wortels van deze crisis in de verhalen liggen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’
Kingsnorth raakte teleurgesteld in de milieubeweging en trok zich terug op het platteland. Daar denkt hij na: ‘Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.’ Wat hem uiteindelijk van die wanhoop gered heeft, vertelt hij in aflevering 26 tot 29: een geologisch-universeel perspectief dat hem bij het boeddhisme brengt en bij het begrip perceptie – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn. Dit is niet iets om hier samen te vatten; lees de vier afleveringen in hun geheel.
Grondstoffen, zoals op 4eco besproken in het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, zijn stoffen die in de natuur gevonden worden, zoals vruchtbare aarde, olie, mineralen, hout en andere gewassen, waar we op de een of andere manier gebruik van kunnen maken. Ze vormen het natuurlijk kapitaal van de primaire economie. Zie ook aflevering 35 over het ‘Het Seneca-model’ in het artikel Catastrofologie de rubriek Complexiteit.
Zie in verband met de uitputting ervan ook Grenzen aan de groei, vijftig jaar en uitputting van grondstoffen bij Grenzen aan de groei.
Bovendien, wil een stad een economie opbouwen dan moet het om te beginnen iets hebben om te verkopen. Dat is een grondstof of een eigen product. In het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ is dat obsidiaan. In aflevering 7 van het derde artikel in de serie van Jane Jacobs zien we dat het bij Venetië zout was en bij Londen vis. Er moet dus ‘iets’ zijn om op gang te komen, en dat ‘iets’ is altijd een gift van de natuur, zoals blijkt uit het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie verder grondstoffenleveranciers en markten.
Een mineraal is volgens Wikipedia dan weer een samengestelde of enkelvoudige stof, die als vaste stof in de vrije natuur voorkomt en gevormd is door geologische processen. Maar het is handiger hierbij bijvoorbeeld te denken aan nutriënten die de landbouw nodig heeft (NPK, oftewel stikstof, fosfaat en kalium), of ertsen waaruit metalen gewonnen kunnen worden. En dan gaat het eigenlijk over groepen elementen met een specifieke plaats in het periodiek systeem (waarin alle elementen in schema staan). Het boek Global Resource Depletion, Managed Austerity and the Elements of Hope van André Diederen (Eburon, 2010) behandelt dit in het licht van de huidige crisis.
Het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire economie (of goederen), dat de econoom E.F. Schumacher (van het boek Hou het klein) maakt, wijkt fundamenteel af van wat gangbare economen aan soorten economie onderscheiden. De term primaire goederen omvat bij Schumacher alle zaken die voor het menselijk bestaan en de economische activiteit noodzakelijk zijn en niet door mensen, maar door de natuur worden geproduceerd. De term secundaire goederen omvat de goederen en diensten die het product zijn van menselijke arbeid en die mensen met elkaar uitwisselen. De financiële markt, die een wereld van abstracties is, vormt de tertiaire economie. Hierover handelt aflevering 6 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie in dit verband ook ‘natuurlijke grondstoffen als import’ (aflevering 12) en het begrip bijtanken (aflevering 17) in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Veel gebieden, ook al liggen ze nog zo afgelegen, zijn onderhevig aan de grillen van een of meer van de vijf grote economische krachten van de stad. Dat schept onvolmaakte en zelfs bizarre economieën, onder andere in de vorm van toeleveringsgebieden. Een toeleveringsgebied is voor de stad een bron van grondstoffen of hulpmiddelen. Landen zijn ‘gezegend’ met grondstoffen, zegt men wel, maar misschien vormen ze eerder een vloek. Ze kunnen fabelachtig veel geld in het laadje brengen, maar vroeger of later droogt de bron op, of is er geen behoefte meer aan. Dan blijkt het toeleveringsgebied meestal hulpeloos te zijn. Een voorbeeld van een welvarend toeleveringsgebied was vroeger Uruguay. Zie aflevering 5 en 6 van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Een depotstad fungeert als doorvoercentrum, zonder eigen economische vitaliteit. Het verhaal van Atlanta als depotstad vindt u in aflevering 2 van het derde artikel van deze serie. Een land zonder steden dat economische ontwikkeling wil, moet niet de fout maken om complete, vergevorderde bedrijven op te zetten, want dat mislukt zeker. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Met de grondstoffenvloek of Dutch Disease wordt bedoeld dat landen met veel natuurlijke hulpbronnen vaak minder economische groei kennen, minder democratisch geregeerd worden en ook in andere opzichten in hun ontwikkeling achterblijven.
De term Dutch Disease of Hollandse ziekte verwijst naar de gevolgen van de grote buitenlandse vraag naar Nederlands gas in de jaren zeventig. Daardoor steeg de gulden sterk in waarde, prijsden Nederlandse bedrijven zich uit de markt en daalde de economische activiteit. Met als gevolg dat de extra inkomsten opgingen aan ww-uitkeringen.
Lees hierover meer in aflevering 15-17 van het artikel Olie in de rubriek Energie.
Als het mondiale bbp met een goede 3 procent per jaar móet blijven groeien (het gemiddelde van 2010-2018), moet de wereldeconomie om de grens van 1,5°C van het Parijs-akkoord te halen, jaarlijks steeds 10,5 procent minder kooldioxide uitstoten. Dat is praktisch gesproken onhaalbaar. 3 à 4 procent wordt door onderzoekers als het maximaal haalbare gezien. Maar dan maar maximale stijging van 2°C en minder groei en dergelijke nastreven, levert nog steeds onhaalbare percentages op. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Het zou ook kunnen door de kooldioxide weer uit de atmosfeer te verwijderen. Dat zou dan met BECCS moeten gebeuren (Bio Energy with Carbon Capture and Storage, oftewel bio-energie met koolstofafvang en -opslag). Dan plant men wereldwijd enorme aantallen bomen aan die al groeiend kooldioxide uit de atmosfeer opnemen. Die bomen worden geoogst en verbrandt om energie op te wekken en de emissie dáárvan wordt dan binnen de centrale afgevangen en vervolgens diep onder de grond opgeslagen. Onder wetenschappers is BECCS zeer controversieel. Het vergt o.a. plantages die twee tot drie keer zo groot zijn als India. Zie aflevering 3.
Er is bij het IPCC slechts één scenario dat een haalbare manier lijkt te geven om de emissiereducties van het Parijs-akkoord te bereiken. Zie aflevering 4 en Ontgroeien. In dit zogeheten LED-scenario wordt geplande ‘veroudering’ van spullen verboden, komt er een ‘recht op reparatie’, een belasting op (rood) vlees en een verbod op reclame (in de openbare ruimte). Maar vooral wordt er een bovengrens gesteld aan het jaarlijkse materiaalgebruik en deze grens wordt jaar na jaar aangescherpt. Zie aflevering 4.
De grote depressie van 1929 bracht in het Oostenrijkse stadje Wörgl een revolutionaire ontwikkeling teweeg: de invoering van lokaal, smeltend bonnengeld. Het idee kwam van burgemeester Michael Unterguggenberger die in 1931 verkozen werd. Hij zag dat er van buitenaf geen hulp zou komen en overtuigde de gemeenschap om een experiment aan te gaan, de invoering van lokaal zegelgeld. Op het dieptepunt van de crisis ging men daarop in; er was toch niets te verliezen. Hoe dat precies werkte en hoe dat tot een wonder leidde, lees je in aflevering 4 tot 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek.
Het was feitelijk een lokaal betalingsnetwerk op basis van de Oostenrijkse schilling. Zo lekte er geen koopkracht weg die ook lokaal bediend kon worden. Door maandelijks zegels (die 1 procent van de waarde kostten) op de vouchers/biljetten te moeten plakken, werd een negatieve rente (demurrage) geschapen die oppotten onaantrekkelijk maakte. Het lokale geld rolde. Het werd in de twee jaar dat het liep zo’n succes dat de Centrale Bank het er benauwd van kreeg en het geld van Wörgl verbood.
De snelle circulatie van het lokale geld in Wörgl leek op het eerste gezicht te danken aan de negatieve rente, maar misschien was het grote gemeenschapsgevoel dat Unterguggenberger creëerde wel beslissender. Hij wist diepe tegenstellingen te verzoenen om het experiment op gang te krijgen.
De theoretische basis voor lokaal geld kwam van de econoom en zakenman Sylvio Gesell, die (in 1918) de invoering van negatieve rente voorstelde als de ultieme manier om economische crises te bestrijden. De vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher omarmde wat later zijn ideeën. Fisher is verder bekend van de ‘verkeersvergelijking van Fisher’ en van ‘Fisher’s paradox’ die in dit verband ook relevant zijn (aflevering 7).
In aflevering 8 en 9 worden de belangrijkste kenmerken van lokaal geld – de vermijdbare provisie en de inwisselkosten (die in feite een gunstige lokale wisselkoers creëren) – nader bekeken als opstap naar de moderne variant met fintech-software. En in aflevering 10 wordt het belang van een goed team en goede communicatie nog eens benadrukt. Er is een harde èn een zachte kant aan dit alternatief. Het is een leerproces.
Wetenschappers vrezen dat onophoudelijke incrementele groei bepaalde sleutelvariabelen over ‘kantelpunten’ heen kan duwen naar een onbekend gebied, een onbekende staat die wel eens catastrofaal zouden kunnen zijn voor de beschaving. Zo bezien is er een absolute noodzaak om de integriteit van de ecosfeer (klimaatstabiliteit, voldoende biodiversiteit, enzovoort) te handhaven. En hoewel de grenzen vaag (fuzzy) kunnen zijn, zijn er dus ook duidelijk grenzen aan de materiële groei. Zie aflevering 11 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Het beperkte perspectief van economen – met hun fixatie op groei en hun afwijzing van biofysische grenzen – is bijzonder problematisch. Er is sprake van onvervalst simplistisch tunneldenken dat geheel geënt is op mechanistische ‘markthefbomen’ en technologie om bijvoorbeeld het ‘klimaatprobleem’ op te lossen en de op groei gebaseerde status quo te handhaven. Men ziet niet dat klimaatverandering slechts één symptoom is van ons stelselmatig ecologisch disfunctioneren. Met vraagt zich niet af: Hoe groot is de kans dat de ecosfeer bestand is tegen de verdubbeling van de vraag naar energie en materie die halverwege deze eeuw wordt verwacht?
De economische en ecologische narratieven staan vrijwel lijnrecht tegenover elkaar. Toch is volkomen duidelijk dat de draagkracht royaal wordt overschreden, zozeer dat we er nog een aarde bij nodig hebben – en die is er natuurlijk niet. Als we het overleven zal het zeker in een compleet andere wereld zijn, met heel weinig andere dieren om ons gezelschap te houden, met belabberd voedsel, met welig tierende ziektes en in een hoogst onaangenaam milieu.
De mensheid verkeert dus in een hachelijke economisch-ecologische situatie, die een wereldwijd overeengekomen noodplan voor coöperatieve actie vereist. Alhoewel William Rees in zijn artikel de vrees uitspreekt dat we in het huidige ‘post truth‘-tijdperk onze leiderloze, van waandenkbeelden doortrokken en almaar gespletener wereldgemeenschap het nooit eens zullen kunnen worden over zijn diagnose, geeft hij toch 20 stellingen en aanbevelingen met wat we zouden moeten doen. Dit gebeurt in uitgebreide vorm in aflevering 14 en 15.
De wereldgemeenschap moet onder andere onder ogen zien:
dat een ineenstorting zeker tot de mogelijkheden behoort;
dat de neoliberale markteconomie de ogen sluit voor de biofysische werkelijkheid;
dat het menselijk project een volkomen afhankelijk subsysteem vormt van de niet-groeiende ecosfeer;
dat dynamische, niet-lineaire, meervoudige evenwichtsconstructen van die niet-groeiende ecosfeer ons uitgangspunt moeten zijn;
dat het daarbij verstandig is om het voorzorgsbeginsel ruim toe te passen;
dat we van groter naar beter moeten overschakelen;
dat dit collectieve oplossingen vereist en een nooit eerder vertoond niveau van internationale samenwerking, opoffering en het delen van kennis en hulpbronnen;
dat we een ecologisch stabiele, economisch veilige ‘steady state’-maatschappij moeten nastreven, met veel minder energieverbruik, zonder de wanstaltige en groeiende inkomens/vermogensongelijkheid en met veel minder mensen.
Dit lijken sommigen misschien schandalig radicale eisen, maar zonder diepgaande veranderingen zal ons huidige systeem ineenstorten. We hebben echt geen andere keuze dan te handelen.
Nate Hagens biedt een uniek perspectief. Tot 2001 bekleedde hij hoge functies bij zakenbanken als Salomon Brothers en Lehman Brothers. In dat jaar besloot hij een sabatical in te lassen omdat zijn werk hem almaar minder bevrediging bood. Met een stapeltje boeken in zijn rugzak reisde hij een jaar lang rond om te lezen en na te denken. Daarna besloot hij zijn leven over een andere boeg te gooien. Hij ging ecologische economie studeren en behaalde een paar jaar later een doctorsgraad in de grondstoffeneconomie aan de Universiteit van Vermont. Sindsdien woont hij op een zelfvoorzienende boerderij en geeft hij als bijzonder hoogleraar elk jaar de cursus ´Reality 101 – A Survey of the Human Predicament´ aan de Universiteit van Minnesota. Hij is een begenadigd spreker. Op Youtube zijn talloze lezingen van hem te vinden.
Prof. Robert May wordt genoemd in de noot aan het einde van aflevering 25 van ‘Wat is ecologie’ serie 1 en in aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Ook beveelt hij het boek van Fred Pearce De laatste generatie uit de Paradigmaserie van harte aan. Centrale-bankdirecteur Andrew Haldane wordt eveneens genoemd in aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Hij komt ook uitgebreid aan bod in het boek Uit de olie uit de Paradigmaserie.
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie.
Jane Jacobs maakt onderscheid tussen twee morele stelsels waarin onze samenleving kan worden opgedeeld: handel en bestuur. Hierover komt later een apart artikel. Het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
In 1956 signaleerde C.P. Snow dat er op de (Engelse) universiteiten sprake was van twee culturen, de wereld van de exacte wetenschappen (wis- en natuurkunde) en die van de menswetenschappen (geschiedenis, letterkunde, filosofie e.d.). De eerste is bezig met dingen, de tweede met taal. Garrett Hardin voegde hier een derde cultuur aan toe, die van de ecologie, al noemt hij ze ‘filters’, invalshoeken die je kijk op dingen bepalen. Die kijk van de ecologie draait niet om dingen of taal, maar stelt de vraag: ‘En wat dan?’ Het voegt het element ‘tijd’ toe. Het waaiert uit tot het hele systeem waarin de toepassing plaatsvindt, het hele levensweb. Lees hierover in aflevering 12 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Het gaat om de vooruitziende blik. Aflevering 13 geeft er een voorbeeld van met betrekking tot het klimaat. Het onderscheid komt dan nog impliciet aan de orde in aflevering 12 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie als de Hubbertianen tegenover de McKelvianen. Evenals bij Westbroek in de noot in aflevering 16 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie.
David Harvey (1935), hoogleraar aan de City University of New York, is een van de meest geciteerde geografen ter wereld en ook buiten de kring van geografen is zijn invloed groot, met name in het sociale en politieke debat over de ontwikkeling van steden. In 1969 vertrok hij uit Engeland naar Amerika om hoogleraar te worden aan de Johns Hopkins University in Baltimore. Geconfronteerd met de slechte leefomstandigheden in delen van de stad zag hij dat de geografie een nieuwe, revolutionaire theorie nodig had. Het theoretisch kader voor deze theorie vond hij in het marxisme. Zijn vroege Society, the City and the Space-Economy of Urbanism uit 1972 verscheen in 1975 onder de titel Uitbuiting en de stad als mijn allereerste boek als uitgever. Dat was dus voor de opkomst van het neoliberalisme. Veertig jaar en vele boeken later schreef Harvey in 2013 het boek Seventeen contradictions and the end of capitalism waarvan we drie contradicties in vertaling plaatsen op 4eco. Dat zijn de contradicties rond geld, rond eindeloze groei en rond de verhouding van het kapitalisme tot de natuur.
De econoom van de Oostenrijkse Economische School Friedrich Hayek wordt in verband met de VrijGeld-beweging geciteerd in aflevering 15 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
In aflevering 2 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit zet Donella Meadows twaalf hefbomen op een rij in volgorde van effectiviteit. In de rest van het artikel worden ze behandeld. Hier een kleine greep uit deze middelen: subsidies als stromende kranen, buffers als stabiliserende fondsen, fysieke systemen als loodgieterswerk, vertragingen en de haalbaarheid van aanpassingen, de relatieve kracht van negatieve en positieve terugkoppelingen en de stap van materie naar informatie met informatiestromen en wie er over kan beschikken, de meent (commons), beloningen, straffen en belemmeringen, vervolgens zelf-organisatie, oftewel de macht om de systeemstructuur uit te breiden, te veranderen, te doen evolueren, en doelen, oftewel de macht om het oogmerk of de functie van het systeem aan te passen. Tenslotte komt Meadows uit bij het paradigma dat kan veranderen, al gebeurt dat natuurlijk niet zomaar. Het is niet voor niets het op één na hoogste niveau van ingrijpen. Zie verder bij paradigma. Meadows eindigt met de hefboom van het ongebonden zijn aan enig paradigma. Het heeft iets verlichts, maar het is meesterschap.
In het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over de functies van geld op basis van de geschriften van de Engelse econoom dr. Brian Davey – namelijk die van de bekende rekeneenheid, ruilmiddel en opslag van koopkracht (aflevering 1) – naar accumulatie en speculatie (aflevering 2), geldschepping door banken en het door en door onduurzaam karakter van dit systeem (aflevering 3). Het hele zaakje kan alleen voortbestaan op basis van vertrouwen in het systeem. Daar komt het managen van risico’s bij kijken (aflevering 4). De verleiding van de hefboom is het onderwerp van aflevering 5. Uitwassen (aflevering 6) hebben het financiële systeem rot gemaakt, een tikkende tijdbom zelfs (aflevering 7). Jan Rotmans ziet drie weeffouten, maar onderliggend is er nog meer loos. Kan het bestuur een crisis nog wel de baas? Daarvoor kijken we speciaal naar de VS, want de dollar is ten slotte de wereldmunt. Daar dreigt een crisis die zelfs op een burgeroorlog kan uitlopen (aflevering 8). In verband hiermee is het werk van Jonathan Leader Maynard interessant. Uiteindelijk kan dit de rol van de dollar in een klap vernietigen (aflevering 9). Hierop volgt artikel 2 van de serie.
In het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ van Donella Meadows vinden een rijtje hefbomen, van ineffectief naar effectief, die we ook kunnen gebruiken bij de klimaatcrisis. Welke zijn de juiste? Daarover gaat aflevering 37 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Zo zijn heffingen beter dan subsidies. Maar wat we eigenlijk nodig hebben, is een verandering op het hoogste niveau: een paradigmaswitch. Deze afleveringen verwijst ook naar het artikel ‘De zeven plagen van het klimaat’ van Hennes de Ridder. Het systeem dat beter tegen de onvermijdelijke schokken van de toekomst bestand is, is flexibeler, kleinschaliger, digitaler en lokaler.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
Het zijn emoties die het menselijk verstand in beweging zetten, tot daadkracht aansporen. De praktische rede alleen is niet voldoende om mensen moreel te motiveren. Dat is wat de Britse filosoof David Hume bedoelt wanneer hij zegt dat de rede slaaf van de hartstochten is, zegt Bas Heijne. Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Wat als de ratio alleen nog dient om de emotie te rechtvaardigen? Als een ‘objectieve waarheid’ helemaal niet meer bestaat, wordt ook het streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen opgegeven. De rede is zelf dan pas echt tot een slaaf van de hartstocht gemaakt, maar precies omgekeerd dan Hume voor ogen stond. De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Omdat anderen zouden liegen of hypocriet zijn, hoeven jouw overtuigingen niet langer kritisch tegen het licht gehouden te worden. Dit is een grote paradox van deze tijd. Zie verder ook psychologische barrières.
Richard Heinberg werkt voor het Post Carbon Institute en is de auteur van elf boeken. Twee daarvan verschenen in vertaling in de Paradigmaserie: Einde aan de groei: ons aanpassen aan de nieuwe economische realiteit en Schaliegas, piekolie en onze toekomst. Daarna schreef hij met David Fridley nog (het onvertaalde) boek Our Renewable Future – Laying the Path for Onze Hundred Percent Clean Energy (Island Press, 2016). Hij komt ter sprake in aflevering 1 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en is een bron bij het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Heinberg is ook de auteur van het artikel ‘Grenzen aan de groei, vijftig jaar’ in de rubriek Ecologie. In de noot bij zijn naam bij dit artikel vindt u nog meer informatie over hem. Hij nam ook het interview af met Dennis Meadows, wat resulteerde in het artikel ‘Dennis Meadows interview vijftig jaar na Grenzen aan de groei’.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artkel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Bij de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen als bossen gelden drie niet-lineaire verhoudingen: de prijs (van het hout – hoe schaarser hoe duurder), het herstel- of productietempo (een verwoest bos herstelt zich niet gemakkelijk, maar een rijp bos groeit ook niet gemakkelijk bij), de opbrengst per eenheid ingezet kapitaal (die hoger wordt bij gebruik van betere technologie en slimmer kappen). Dit wordt behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting.
Wij worden gevoed door een systeem van eenjarige landbouw. Het is zaaien en oogsten, met perioden van blootliggende aarde. We moesten ecosystemen verwoesten om er tarwe te planten, of rijst, of maïs, of soja, of erwten. Deze eenjarige landbouw is kwetsbaar. De vruchtbare toplaag van de aarde gaat teloor. Dat zorgt voor een steeds slechtere kwaliteit voeding voor een bevolking die leeft in een steeds complexere maatschappij. Het leven op aarde moet beginnen aan de ommekeer. Eenjarige onkruiden, wat we nu gewassen noemen, maken dan plaats voor meerjarige grassen. Zij worden straks begraasd door een menigte aan levensvormen. Zonminnende struiken en noten- en fruitdragende bomen komen met miljoenen tegelijk op. Klimmende en rankende planten met trossen fruit hijsen zich aan de jonge boompjes omhoog om vrucht te dragen. Successie is niet te stoppen. Een kaal stuk grond wordt gekoloniseerd door snelgroeiende eenjarigen. Die maken stapsgewijs plaats voor tweejarige planten en meerjarige grassen. Die worden op hún beurt vervangen door stugge, houtige meerjarigen. En die weer door zonminnende pioniersoorten van bomen en heesters. Deze kunnen voor hun water en voedingsstoffen concurreren met wat er dan staat. Ook deze pioniers ruimen weer het veld. Ze worden vervangen door zonminnende spelers uit de ‘midden-successie’. Daarna volgt er een onderbegroeiing en vervanging met schaduwtolerante bomen en heesters. Herstellende landbouw volgt deze stappen. Het is permacultuur. De boer bouwt aan een ecosysteem van meerjarige planten, struiken en bomen die vrucht dragen, geschikt voor menselijke consumptie. Zaaien en oogsten wordt daarbij iets uit het verleden. Het is een samenspel dat een grote oogst kan geven, zij het met een ander menu. Tegen de productiviteit van de natuur kan geen gangbare boer op. Herstellende-landbouwsystemen produceren meer menselijk voedsel per hectare dan nu met eenjarige gewassen gebeurt. Permacultuur creëert de vruchtbare toplaag van de bodem, ze laat de biodiversiteit toenemen, ze zuivert het grondwater en het oppervlaktewater, ze voorkomt afstroming en erosie, ze kan bronnen doen terugkeren, ze biedt een habitat aan wilde bestuivers, ze kan het af met minder werk en middelen, ze haalt koolstof uit de atmosfeer, ze levert per hectare meer op dan het snel groeiende maïs (of wat dan ook) en je hoeft het geheel nooit meer opnieuw aan te planten. Het is permanente agricultuur.
Bovenstaande is ontleend aan Mark Shepard’s boek Herstellende landbouw. Heel informatief is ook het boek Zaaien met toekomst geschreven door Charles en Perrine Hervé-Gruyer. Permacultuur is ook populair in de moestuin. Zie de rubriek Andere boeken. Uitgeverij Jan van Arkel is gespecialiseerd in boeken over permacultuur. Zie ook www.janvanarkel.nl.
Op school leerden we allerlei dingen die niet kloppen. Zoals dat de mens ‘van nature’ wordt gedreven door eigenbelang en een zucht naar steeds meer; dat het feodale stelsel een wreed systeem was dat veel menselijk lijden veroorzaakte; dat het kapitalisme een eind maakte aan dit systeem. We lezen waarom dit niet klopt in aflevering 1 tot 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Het einde van feodale stelsel kwam juist doordat boeren en arbeiders erin slaagden de lijfeigenschap te beëindigen, mede door een sterkere onderhandelingspositie toen de builenpest, die één derde van de Europese bevolking uitroeide, de beschikbare arbeidskracht ineens schaars maakte. Ze werden vrije boeren met eigen land en vrije toegang tot de gemene gronden, waar ze hun vee konden laten grazen, konden jagen, sprokkelen en vissen. Ze bouwden aan een egalitaire, coöperatieve samenleving die geworteld was in de principes van lokale zelfvoorzienendheid. Het werd ‘de gouden eeuw van het Europese proletariaat’, ook ecologisch met herstel van de bodem en bossen die weer aangroeiden.
Een zelf-organiserend systeem komt vaak aanzetten met hiërarchie. Subsystemen maken deel uit van systemen die zelf weer als subsystemen een onderdeel vormen van nog grotere systemen. Subsystemen verminderen de hoeveelheid informatie die elk deel van het systeem nodig heeft. In hiërarchische systemen zijn de relaties bínnen elk subsysteem dichter en sterker dan de relaties tússen subsystemen. Het systeem werkt aldus efficiënt èn veerkrachtig.
Subsystemen kunnen soms teveel op eigen houtje functioneren. Als hiërarchieën kapot gaan, splitsen ze zich gewoonlijk langs de lijnen van hun subsystemen. Zie de afleveringen 16 en 17 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook componenten van een systeem en grenzen van systemen.
Zie ook aflevering 8 van het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ecologie. Zie verder over geneste hiërarchieën ook tweede wet volgens Rees.
Voor mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met Dougald Hine het Dark Mountain Project op, een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Zie aflevering 25 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. We moeten onciviliseren, wat valt samen te vatten in drie stellingen: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En ‘We geloven dat de wortels van deze crisis in de verhalen liggen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’
Kingsnorth raakte teleurgesteld in de milieubeweging en trok zich terug op het platteland. Daar denkt hij na: ‘Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.’ Wat hem uiteindelijk van die wanhoop gered heeft, vertelt hij in aflevering 26 tot 29: een geologisch-universeel perspectief dat hem bij het boeddhisme brengt en bij het begrip perceptie – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn. Dit is niet iets om hier samen te vatten; lees de vier afleveringen in hun geheel.
Onze vertrouwde weerpatronen worden uit hun voegen gerukt en er ontstaan geheel nieuwe circulatiepatronen. We zien daarvan de gevolgen in de vorm van steeds hevigere neerslag en toenemende droogteperioden. Lange hittegolven in de zomer worden frequenter. Wereldwijd dreigt het ontregelend domino-effect op de mondiale weerpatronen van El Niño veel groter te worden. Het grootste gevaar is misschien wel droogte, die vrijwel overal kan toeslaan. Droogten worden dieper en langer. Het wordt beschreven in aflevering 13 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting.
‘Als je naar buiten gaat, voelt het alsof je een oven binnenstapt.’ Zo gaat het steeds vaker in landen als India. De 50°C wordt zelfs aangetikt. Hittegolven worden bij opwarming de gewoonste zaak van de wereld, terwijl ze voor mens en dier extreem gevaarlijk zijn. Lees hierover in aflevering 14.
Met de grondstoffenvloek wordt bedoeld dat landen met veel natuurlijke hulpbronnen vaak minder economische groei kennen, minder democratisch geregeerd worden en ook in andere opzichten in hun ontwikkeling achterblijven.
De term Hollandse ziekte of Dutch Disease verwijst specifiek naar de gevolgen van de grote buitenlandse vraag naar Nederlands gas in de jaren zeventig. Daardoor steeg de gulden sterk in waarde, prijsden Nederlandse bedrijven zich uit de markt en daalde de economische activiteit. Met als gevolg dat de extra inkomsten opgingen aan ww-uitkeringen.
Lees hierover meer in aflevering 15-17 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
Het systeem van ons lichaam is biologisch stabiel. Dat is het resultaat van actieve regulatie. Ontelbaar veel regelsystemen bieden weerstand aan inbreuken op de integriteit van ons lichaam. Die individuele regelsystemen vormen een gekoppeld netwerk, dat als één geheel functioneert. Op een verstoring volgt een gecoördineerde respons van het hele netwerk. Dat voorkomt dat één kleine storing zich door de hele organisatie kan voortplanten en zo een buitenproportionele schade kan veroorzaken. Die stabilisatie van het interne milieu van elk levend individu noemt men homeostase. Gaat dit ook op voor Gaia? Zie aflevering 10-13 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. En laat homeostase nu net de kern van de wet van Kooijman vormen. Zonder homeostase geen leven, geen emergentie van eenvoud en geen fysiologische wetmatigheid.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen (zie in het artikel ook de noot).
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur, voedselketen en wereldvoedselvraagstuk.
In aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Weten, doe, hopen – actie en grondhoudingen’ komt hongersnood in 2040 aan de orde als uitkomst van een scenario-onderzoek: ‘De resultaten tonen catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen die maar van geen ophouden willen weten. De maatschappij stort wereldwijd in als de voedselproductie permanent tekortschiet.’
Van een heel andere orde is de politiek van de verhongering waarmee de afgrendeling en toe-eigening in de Middeleeuwen en later gepaard ging. Daarover lezen we bij Hickel in zijn artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’. ‘Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood,’ lezen we bij proletariaat. In het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ komen we er achter dat dit alles te maken heeft met de verandering in de zijnsleer die van de natuur een te exploiteren object heeft gemaakt en van de mens ook zoiets. Daar is uitbuiting en honger een direct gevolg van.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen (zie in het artikel ook de noot).
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur. Waarom er méér extreem weer, en steeds extremer weer is (en komt), wordt behandeld in ‘Extremen worden normaal’, aflevering 14 van het artikel ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ en in ‘Klimaatontwrichting’, aflevering 13 van het artikel ‘De aarde als complex systeem – ons verdronken land’, beide artikelen in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting.
De afwisselend in Duitsland en Kroatië wonende Srecko Horvat is filosoof en auteur van tal van boeken, waaronder The Radicality of Love en Poetry from the Future. After the Apocalypse – waar het artikel op 4ECO aan is ontleend – is zijn recentste boek, dat sterk beïnvloed werd door de heersende Covid-crisis, maar verscheen voor Rusland de Oekraïne aanviel. Horvat is mede-oprichter van Democracy in Europe Movement 2025 (DiEM25). Hij heeft een Engelse wiki-pagina.
Harold Hotelling formuleerde in 1931 een vergelijking voor een economisch verantwoord tempo van de winning van niet-hernieuwbare grondstoffen, de zogeheten Hotelling-regel. Deze luidt: ‘Het ontginnen van een vat olie morgen, zou evenveel moeten opleveren als een gewonnen vat olie vandaag waarvan de winst belegd wordt tegen de geldende marktrente.’ Zie over de betekenis verder in aflevering 5 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
Marion King Hubbert (1903-1989) was de Amerikaanse oliegeoloog die in 1936 en vervolgens in 1956 met de zogenaamde klokkromme het concept piekolie naar voren bracht (al heette dat toen nog niet zo). Zie bij klokkromme waar dit behandeld wordt. Zie over de man aflevering 2–3 en verder aflevering 4-6 en aflevering 12 en 16 van het artikel ‘Piekolie’ en ook aflevering 1 en 17 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 11 van het artikel ‘Piekolie’ wordt het boek The Oracle of Oil over Hubbert behandeld, in aflevering 12 gaat het over Hubbertianen, in aflevering 13 en 16 en wordt Hubberts boek Resources and Man genoemd. Hubbert voelde zich aangetrokken tot de technocraten.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
Het verzet in de hoedanigheid van diverse vormen van tegenbewegingen en de machtsstrijd van de laatste 50 jaar worden door Wallerstein behandeld in aflevering 26 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook wereldrevolutie van 1968. Zie verder aflevering 22 en 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en de rijkste 1%. En tenslotte aflevering 23 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en aflevering 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’.
Het zijn emoties die het menselijk verstand in beweging zetten, tot daadkracht aansporen. De praktische rede alleen is niet voldoende om mensen moreel te motiveren. Dat is wat de Britse filosoof David Hume bedoelt wanneer hij zegt dat de rede slaaf van de hartstochten is, zegt Bas Heijne. Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Wat als de ratio alleen nog dient om de emotie te rechtvaardigen? Als een ‘objectieve waarheid’ helemaal niet meer bestaat, wordt ook het streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen opgegeven. De rede is zelf dan pas echt tot een slaaf van de hartstocht gemaakt, maar precies omgekeerd dan Hume voor ogen stond. De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Omdat anderen zouden liegen of hypocriet zijn, hoeven jouw overtuigingen niet langer kritisch tegen het licht gehouden te worden. Dit is een grote paradox van deze tijd. Zie verder ook psychologische barrières.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 van aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur en voedselketen.
Hysterese of hysteresis is het verschijnsel dat het verband tussen oorzaak en gevolg niet alleen afhangt van de grootte van de oorzaak, maar ook van de richting waarin de oorzaak verandert. Hysterese wordt veroorzaakt doordat een systeem bij dezelfde externe factoren twee verschillende stabiele toestanden heeft.
De psychologie van de identiteit gaat over het ‘ik’, het bevestigingsvooroordeel en psychotherapie. Het gaat over hoe we vasthouden aan meningen en posities en hoe dit cultureel ineens om kan slaan, als een aardverschuiving, een niet-lineaire verandering, die niet komt door een duidelijk oorzaak-gevolg-patroon of door individuele zeggingskracht. We worden wakker en merken, tot onze verrassing, dat ‘iedereen’ nu die kant op wil. Want genoeg is genoeg. Zie hierover aflevering 22-24 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook paradigma en psychologie in soorten.
In de ogen van de conservatieve denker Francis Fukuyama, zijn geld, macht en seks belangrijk, maar kan de mens niet zonder erkenning van de identiteit die hij zichzelf toedicht. In de strijd om die erkenning zijn we bereid een hoop in de waagschaal te leggen: veiligheid, rechtvaardigheid en op dit moment democratie. Aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Culturele behoeften winnen het daarbij telkens van economische logica. Mensen zijn bereid welvaart in te leveren, als ze daarmee het idee hebben dat wie ze zijn beter tot hun recht komt.
De niet-onderhandelbaarheid vormt een probleem. Een diepe behoefte om als superieur te worden gezien, botst met de behoefte om door anderen als gelijkwaardig gezien te worden. Je voelt je al gauw slachtoffer. Hierover bericht Keith Lowe, auteur van Angst en vrijheid dat over de Tweede Wereldoorlog gaat en de mythe van het slachtofferschap. De gevaarlijkste mythe is volgens hem die van het martelaarschap en het slachtoffer, omdat die mythe je ontslaat van verantwoordelijkheid. Individuele vrijheid betekent dat je zelf verantwoordelijk bent voor je daden. In tegenstelling tot het slachtoffer kan een vrij persoon niet iemand anders de schuld geven. Daarom doen er we alles aan om niet de verantwoordelijkheid van onze vrijheid te dragen. Je aansluiten bij een groepering is een manier om daaraan te ontkomen.
Ook Bas Heijne heeft het over identiteit in verband met de uitspraak van de Britse filosoof David Hume: ‘de rede is de slaaf van de hartstochten’. Heijne denkt dat die uitspraak andersom begrepen moet worden en schrijft daarover: De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Zie verder ook psychologische barrières.
Het Internationaal Energieagentschap (IAE) gevestigd in Parijs is het onderzoeksbureau op energiegebied van de OESO. De in 1977 opgerichte Energy Information Administration (EIA) is de statistische tak van het Amerikaanse ministerie van Energie. Beide komen doorlopend voor in het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2005-2006. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie.
BP (British Petroleum) brengt jaarlijks haar BP Statistical Review of World Energy uit waarin de oliereserves keurig per land gerangschikt staan. Maar vaak wordt vergeten dat BP geen onafhankelijk onderzoek naar die reserves doet, maar noteert slechts de cijfers zoals die haar worden aangeleverd. De laatste jaren heeft het IAE geprobeerd wel met betrouwbare getallen te rekenen. Hun geruststellende berichten zijn daarmee omgeslagen in tamelijk schrille waarschuwingen. Soms klopten die niet, zoals de voorspelling van aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’.
IJs smelt steeds sneller. Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 vervijftienvoudigd, het aantal bosbranden verzevenvoudigd en extreme temperaturen vertwintigvoudigd, terwijl het aantal doden als gevolg van droogten vertienvoudigd is. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur. Meer over ijssmelt leest u bij smelten. Hier nog even kort de drie belangrijkste smeltplekken. In 2019 verloor de Groenlandse ijskap maar liefst 532 miljard ton aan massa. ‘De ijskap van Groenland is hoogstwaarschijnlijk gedoemd,’ meent de fysisch oceanograaf Sybren Drijfhout (KNMI en UU) in aflevering 4 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Aan de Zuidpool doen afbrekende ijsplaten het landijs sneller naar zee stromen, terwijl de grote delen van het binnenland die onder de zeespiegel liggen, vol dreigen te lopen. In de Noordelijke Poolzee was het kleinste oppervlak van het ijsdek over de jaren 1979-1990 6953 km2, maar van 2011-2019 was het 3834 km2. En rond 2050 zuigt de donkere poolzee de warmte op die nu nog door het ijs weerkaatst wordt: goed voor een equivalent van 150 miljard ton extra koolstofuitstoot. Alle drie verschijnselen vormen kantelpunten. (Zie voor een korte inhoud van de hele serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ is een serie van vijf artikelen over het klimaat in de rubriek Ontwrichting op Ecopedia klimaatontwrichting in drie standen.
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Daartoe ‘gemachtigd’ door het statuut van Merton uit 1235 grendelden rijke Engelse elites de meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het Handvest van het Bos dat het volk eerder het vruchtgebruik garandeerde van land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere onontbeerlijke hulpbronnen, werd hen ontnomen.
Het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het. Daarna kwam met het onderwerpen van de mensen zelf aan kunstmatige schaarste de opkomst van het enorme productievermogen op gang. Een politiek van verhongering dreef de mensen de fabrieken in. Zie aflevering 10. Dit was ook een drijvende kracht achter imperialisme. Ook daarbij werden mensen van hun land verdreven en gedwongen om belasting te betalen in Europese valuta zodat ze geen andere keuze hadden dan hun arbeid tegen loon te verkopen. Zie aflevering 11. En de privatiseringsgolven gaan tot nog toe over de wereld door – nu op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, transport, bibliotheken, parken, zwembaden, water tot zelfs de sociale zekerheid aan toe. Zie aflevering 16. Dit schept onderlinge concurrentie tussen van hun bestaan bestolen mensen – een druk die dan weer gerechtvaardigd wordt door op de noodzaak van een groeiend bbp te wijzen.
Expansie is de ontlading die volgt op een injectie van energie, vooral als energie in steeds meer stappen in een systeem blijft voordat het als ‘restwarmte’ verdwijnt. Dus: Expansie steunt op het opvangen en benutten van voorbijgaande energie. Hoe meer verschillende manieren een systeem bezit om energie opnieuw te vangen, te benutten en door te geven voordat deze energie door het systeem wordt afgegeven, des te groter is de optelsom van gevolgen van de ontvangen energie.
Het is een economisch multipliereffect. Expansie komt volgens Jane Jacobs niet van export (het uiteinde van het leidingstelsel), maar van import, van natuurlijke grondstoffen of andere gunstige omstandigheden die een gegeven zijn (dat wil zeggen: niet een product van menselijke inspanning). Al is zulke inspanning wel nodig om de grondstof te benutten! Veel importen, zelfs nadat ze aanvankelijk al getransformeerd of anderszins verruimd zijn, worden vervolgens verder doorgegeven, opgebroken, op een andere manier weer in elkaar gezet, hergebruikt, en verder verruimd. Het principe dat zowel ecologisch als economisch opgaat is dus: Een samenspel met verscheidenheid expandeert in een rijk milieu, een milieu dat op zijn beurt geschapen wordt door het verscheiden gebruik en hergebruik van ontvangen energie. Hierover gaat het in de afleveringen 8-14 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook importvervanging, stroom en energie in systemen.
In de stad als economische eenheid bij Jane Jacobs staat samengevat wat er aan de orde komt in de serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie. Het gaat daar vooral over importvervanging. Zie dus ook daar.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Van daaruit vertrekt het denken van Jane Jacobs. In stad als economische eenheid bij Jane Jacobs staat samengevat wat er aan de orde komt in de serie van vijf artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie. Het gaat daar vooral over bij de items importvervangings-multipliëreffect en cyclus van vier processen van de economie van een stad.
Bedrijven die importen vervangen met hun eigen producten veranderen de samenstelling van de importen van een nederzetting duchtig. En ze blijven deze veranderen door weer andere importgoederen te gaan vervangen. Soms heb je het nauwelijks in de gaten als een nederzetting uitgroeit tot een (kleine) stad, totdat deze een abrupte groeistuip heeft doorgemaakt waarbij de stad zich heeft opgevuld met tenminste al die goederen en diensten, die (kleine) steden (in dat tijdsgewricht) gewoonlijk zelf maken, maar die de nederzetting eerder importeerde. De economie van die nederzetting heeft alles wat zij tevoren al had, plus de nieuwe import waarvoor zij gekozen heeft. Een deel van de importverschuiving gaat naar vervangingswerk, een deel is puur extra. Het is dus een positieve terugkoppeling. Dit wordt behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie en vooral in aflevering 17 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook onder bijtanken en importverruiming.
Importvervanging is als typisch stadsproces het derde proces in een groeiende stadseconomie. Zie aflevering 3 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om een stad te worden die in staat is om zelf die producten te kunnen maken, moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan: Mensen moeten er al werk doen waaraan het nieuwe werk kan worden toegevoegd. Zij moeten de juiste plek kunnen vinden om wat van de voormalige import lokaal te produceren. Zij moeten aan (financierings)kapitaal kunnen komen (zie aflevering 2 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’). En het moet hen niet – openlijk of stiekem – onmogelijk gemaakt wordt om de import te vervangen (zie aflevering 4 en 5 van hetzelfde artikel).
Net zoals de exportgroei een multipliëreffect heeft, is dat ook bij importvervanging het geval. Maar er een essentieel verschil tussen de twee. Bij het exporteffect gaat een deel van de nieuwe import direct weer de exportproducten in, zoals bij geïmporteerde grondstoffen. In het geval van het multipliëreffect door importvervanging gaat echter niets van de diverse (schijnbaar additionele) import direct of indirect de export van de stad in. Alles wordt aan de groeiende lokale economie toegevoegd. En met de groei van de werkzame bevolking, groeit de productie van de dingen die de stad toch al produceert mee; denk aan huizen, ijsjes, scholen – daar zijn nu meer klanten voor.
In totaal is het multipliëreffect van importvervanging veel krachtiger dan het multipliëreffect van de exportgroei, omdat alle verschoven import de lokale import doet opzwellen. Een equivalent van import verdiend met export doet dat niet. Een stad die een episode van importvervanging en -verschuiving doormaakt krijgt een economie die veel groter is dan voorheen: niet alleen in absolute zin, maar ook groter in verhouding tot haar export en import. Dit is een proces dat zichzelf voedt en versnelt. Een importvervangingsperiode, eenmaal krachtig op gang, is zo’n machtige economische kracht dat zij niet stopt totdat zij uitgewoed is. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren en zijn dus veel krachtiger dan feiten. Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt.
Dit komt aan de orde in aflevering 4 en volgende van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering.
We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.
We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme.
Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
Industrie is zowel een structuur als een dynamisch principe. Daarom is het industriesysteem meer dan de som der delen (de ondernemingen). De staat is er afhankelijk van, wat niet goed is voor het oplossen van problemen. De aard van wat je het kapitalistisch systeem van na de tweede wereldoorlog zou kunnen noemen, wordt beschreven in aflevering 4 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De kenmerken staan in een noot. Waarom groei (en consumptie) en het daarmee gepaard gaande energieverbruik maar doorgaat is het onderwerp van aflevering 5. Het geld dat we nu hebben – met de eigenschappen van de Euro dus – is funest voor duurzaamheid. Dit is het thema van aflevering 6. Aflevering 7, 8 en 9 behandelen de (absolute) ontkoppeling van het verband tussen economische groei en energieverbruik, een onmogelijke opgave. Het gaat hier om de berekeningen van Tim Jackson. Het idee van groene groei is een fata morgana. Ontkoppeling komt nog veel uitgebreider aan de orde in het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. De meer sociale, coöperatieve economie van de jaren 1960-70 wordt beschreven in aflevering 10. Onze positie om de klimaatcrisis te voorkomen was toen veel beter. (De pensioenfondsen raakten in de ontwikkeling die volgde van lieverlee volkomen gebonden aan economische groei.) Dat het parasitaire superkapitalisme het milieu nu fataal dreigt te worden, wordt intussen breed gedeeld. Daarover meer in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Het verschil tussen ontwrichting en ineenstorting wordt beschreven door Thomas Homer-Dixon in aflevering 1 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 2-3 behandelt hij de twee kenmerken verbondenheid en snelheid bij netwerken. De hele rubriek Ontwrichting handelt natuurlijk over de verschillende manieren waarop ontwrichting en ineenstorting dreigt. Zie ook kantelpunt, uitsterven, Seneca-effect, marktfalen, Tainter en Glubb.
William Rees schrijft in hachelijke economisch-ecologische situatie dat we als mensheid ineenstorting als een reële mogelijkheid moeten gaan zien. Zie in dit verband ook systeemuitval en het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting.
Bernard Lietaer stelt dan nog deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan (zie ook psychische kant van geld). Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de Westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma.
De kabeljauwvisserij bij de Grand Banks voor Newfoundland kwam in 1992 aan zijn einde met de totale uitroeiing van de visstand, die zich later ook niet meer herstelde. Hoe ging dat in zijn werk?
Toen men begon met vissen, leek de voorraad vis in zee onuitputtelijk. Jaar na jaar bedroeg de vangst in de eerste helft van de vorige eeuw een half miljoen ton. Totdat aan het einde van de jaren 1960 de hoeveelheid gevangen vis drie keer zo hoog was geworden. Daarna liepen de vangsten terug en steeg de prijs van een kilo kabeljauw. Er werd geïnvesteerd in betere schepen en netten, vooral door de industriële types. De ouderwetse vissers met hun kleine boten sloegen alarm over het feit dat ze steeds kleinere vissen vingen, maar er werd niet naar ze geluisterd.
De Canadese overheid zag alleen de economische belangen van de grote vissers, en luisterde naar niemand anders. Aldus Jane Jacobs in aflevering 22 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ rangschikt Donella Meadows dit gedrag als een ‘tragedie van de meent’ doordat de juiste informatie de Canadese overheid niet bereikte. Aldus subsidieerde de Canadese overheid, om de werkgelegenheid te behouden, de kabeljauwvissers die bezig waren hun eigen graf te graven. Was dat subsidiegeld in de prijs van de vis gestopt, dan was de vis duurder geworden dan vis van elders en had deze kabeljauw zich uit de markt geprijsd.
Dit is een voorbeeld van een vicieuze cirkel. Het ecosysteem was definitief ingestort na het bereiken van het kantelpunt. Zoals William Ophuls in aflevering 7 van het artikel ‘Biofysische grenzen: Tomeloze complexiteit’ stelt: de ontwrichting komt altijd onverwacht. Het het werkt, die exploitatie van hernieuwbare fondsen vertelt Meadows in aflevering 10 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Informatie wordt gedefinieerd als ‘een verschil dat een verschil maakt’. Dit is een begrip afkomstig van Gregory Bateson. Informatie in systemen (altijd nodig naast energie en materie) wordt behandeld in de afleveringen 5 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen (zoals in data filteren), met name ook in aflevering 84-86 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ over het begrip ecosysteem; verder bij hefboom, hiërarchie, doorstroming en positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting, net als negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd.
In aflevering 2 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit zet Donella Meadows twaalf hefbomen op een rij in volgorde van effectiviteit. In de rest van het artikel worden ze behandeld. Hier een kleine greep uit deze middelen: subsidies als stromende kranen, buffers als stabiliserende fondsen, fysieke systemen als loodgieterswerk, vertragingen en de haalbaarheid van aanpassingen, de relatieve kracht van negatieve en positieve terugkoppelingen en de stap van materie naar informatie met informatiestromen en wie er over kan beschikken, de meent (commons), beloningen, straffen en belemmeringen, vervolgens zelf-organisatie, oftewel de macht om de systeemstructuur uit te breiden, te veranderen, te doen evolueren, en doelen, oftewel de macht om het oogmerk of de functie van het systeem aan te passen. Tenslotte komt Meadows uit bij het paradigma dat kan veranderen, al gebeurt dat natuurlijk niet zomaar. Het is niet voor niets het op één na hoogste niveau van ingrijpen. Zie verder bij paradigma. Meadows eindigt met de hefboom van het ongebonden zijn aan enig paradigma. Het heeft iets verlichts, maar het is meesterschap.
Zie ook hefboom voor ingrijpen bij de klimaatcrisis als een toepassing van het ingrijpen in systemen volgens Donella Meadows. Vergelijk dit met gebrek aan eensgezindheid.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook rijkdom, verliezers van het neoliberalisme en particuliere en publieke rijkdom. Zie ook het slot van rente.
Het Planck Principle of Increasing Effort voor de ‘opbrengst’ van wetenschappelijk onderzoek laat een afnemende meeropbrengst zien, want teneinde de stroom van publicaties, doorbraken en gadgets op hetzelfde niveau te houden, moeten de omvang en de kosten van wetenschap en technologie exponentieel stijgen. Dit wordt met betrekking tot olie behandeld in aflevering 4 en 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie (en dit aspect is bij het artikel van Tainter weggelaten).
Robert Gordon voorspelt een afname in innovaties. Dit wordt aangehaald door David Harvey in aflevering 1 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Vergelijk de ontwikkeling van de innovatie ook met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Zie ook nog Schumpeter en aflevering 7 van dit artikel. Ook Tainter vindt ons vertrouwen in innovatie niet terecht. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Daar staat het volgende:
‘Tegenwoordig stellen we veel vertrouwen in innovatie. We veronderstellen dat elk energietekort opgelost zal worden door innovaties die de technische efficiëntie zal verbeteren, of nieuwe bronnen zal ontwikkelen. De wetenschappelijke inspanningen op dit gebied zijn groter en groter geworden, maar feitelijk neemt de productiviteit ervan af. Per uitvinder produceert de wetenschap steeds minder innovaties. Dit is zowel het geval voor alle innovaties in totaal als voor die in de energiesector – de productiviteit van innovaties daalt. Hij daalt niet alleen in de oude technologieën van fossiele brandstoffen, maar ook in de wind- en zonne-energietechnologieën waar velen hun hoop voor de toekomst op gevestigd hebben.’
Lees in dit verband ook De Jevons paradox.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het Planck Principle of Increasing Effort voor de ‘opbrengst’ van wetenschappelijk onderzoek laat een afnemende meeropbrengst zien, want teneinde de stroom van publicaties, doorbraken en gadgets op hetzelfde niveau te houden, moeten de omvang en de kosten van wetenschap en technologie exponentieel stijgen. Dit wordt met betrekking tot olie behandeld in aflevering 4 en 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie (en dit aspect is bij het artikel van Tainter weggelaten).
Robert Gordon voorspelt een afname in innovaties. Dit wordt aangehaald door David Harvey in aflevering 1 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Vergelijk de ontwikkeling van de innovatie ook met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Zie ook nog Schumpeter en aflevering 7 van dit artikel. Ook Tainter vindt ons vertrouwen in innovatie niet terecht. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Daar staat het volgende:
‘Tegenwoordig stellen we veel vertrouwen in innovatie. We veronderstellen dat elk energietekort opgelost zal worden door innovaties die de technische efficiëntie zal verbeteren, of nieuwe bronnen zal ontwikkelen. De wetenschappelijke inspanningen op dit gebied zijn groter en groter geworden, maar feitelijk neemt de productiviteit ervan af. Per uitvinder produceert de wetenschap steeds minder innovaties. Dit is zowel het geval voor alle innovaties in totaal als voor die in de energiesector – de productiviteit van innovaties daalt. Hij daalt niet alleen in de oude technologieën van fossiele brandstoffen, maar ook in de wind- en zonne-energietechnologieën waar velen hun hoop voor de toekomst op gevestigd hebben.’
Lees in dit verband ook De Jevons paradox.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Het stadium van je verandering instandhouden is minstens zo belangrijk en zo zwaar als de actie zelf was. Het komt aan de orde in aflevering 32 tot 35 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Succesvol veranderen houdt in dat je die veranderingen ook jaren lang in stand houdt, niet maanden. Instandhouden is een actief stadium.
Om onze negatieve gewoontes echt uit te bannen moeten we onze gedragsproblemen vervangen met een nieuwe, gezondere/meer duurzame levensstijl. Om gedurende dit stadium sterk te blijven moet je inzien dat je nog steeds kwetsbaar bent, gevoelig voor je probleem, ook al bouw je een nieuw leven op waarin je oude gedrag niet meer telt. Het grootste gevaar komt gewoonlijk van sociale druk, uitzonderlijke omstandigheden en innerlijke uitdagingen.
Je waakzaamheid kan verslappen. Daarom moet je jezelf blijven verplichten. Dwing jezelf om je alles wat je eerder gedaan hebt precies te herinneren. Dan ken je je eigen rol weer en voel je je verplicht vol te houden. Tegengaan gaat ook in dit stadium hand in hand met het zorgen dat je controle hebt over de omstandigheden.
Het stadium van instandhouden wil niets minder bereiken dan de verandering blijvend maken, een onderdeel van je persoonlijkheid, je eigenheid. Je moet dan wel zelf de verantwoordelijkheid nemen voor je (onvermijdelijke) misstappen. Je gaat eigenlijk door een rouwproces heen als je je oude gewoontes afzweert. Het is nu meer dan ooit belangrijk om een begrijpende helper te hebben. Prochaska behandelt daarbij: Pas je contract aan. Houd je helper alert. Oefen nieuw gedrag. Help iemand anders.
Bij instandhouden horen geduld en doorzetten. Een ruime meerderheid van de zelfveranderaars kent terugval. Dat ligt gedeeltelijk aan het feit dat de meeste veranderaars zich niet bewust zijn dat er zoiets als stadia en bijbehorende processen bestaan, met technieken die ze kunnen toepassen. Met dit artikel benut je de wijsheid van duizenden zelfveranderaars die je voorgingen en van de deskundigen die het voor je op een rijtje hebben gezet.
Aan veranderen vanwege de komende klimaatontwrichting zal geen einde komen. Van werkelijk afronden kan dan ook geen sprake zijn. Vandaar dat we hier verder geen aandacht besteden aan wat formeel Prochaska’s zesde stadium is. Hij doet dat zelf ook nauwelijks. Het moet maar genoeg zijn om te bedenken dat je de laatste vier processen hier tegelijk moet blijven toepassen.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap
De Jungiaanse filosoof Jean Gebser onderscheidde (in 1953) vijf fases in de ont-wikkeling van het menselijk bewustzijn. Eerst kwam er een miljoen jaar geleden de archaïsche structuur, rond 150.000 jaar geleden volgde de magische structuur, 3.000 jaar geleden de mythische structuur en recent bereikte de rationele structuur bereikte zijn hoogtepunt. Volgens Gebser is nu de integrerende structuur aan de beurt. Deze vijf structuren kwamen niet om de beurt maar stapelden zich, waarbij ze steeds de voorgaande omarmden. We lezen hierover in in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
De archaïsche en magische bewustzijnsstructuur gaan goed samen met het archetype van de moedergodin, omdat haar kenmerken ‘van nature’ bij deze twee oudste structuren horen. De rationele structuur past juist de magiër als een handschoen (zie ook geld en de archetypen). De moedergodin kwam daarbij automatisch buiten spel te staan. Met het integrerende bewustzijn komt omgekeerd het archetype van de moedergodin net zo automatisch weer in beeld.
Dan stelt Lietaer deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan (zie ook psychische kant van geld). Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de Westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma.
Lietaer is optimistisch over de sterke opkomst van de ‘cultural-creatives’ (aflevering 30 en 31). Die zijn zeer divers en vrij ongeorganiseerd. Iedere specifieke yang-uitwas kent wel een eigen sociale beweging die er tegenin gaat. Deze versplintering is een uitvloeisel van het gespecialiseerde en gefragmenteerde reductionisme van het modernisme zelf, met steeds een reactie op één aspect. Maar samen zouden deze groepen wel eens een front kunnen vormen van culturele verandering die de patriarchale kijk, de rationele kijk, de moderne kijk en de industriële kijk allemaal tegelijk uitdaagt. Waarmee het archetype van de moedergodin terug is in een vijfhoek van archetypen die overeenkomt met de vorm van het menselijk lichaam. Na de fase van het bankschulgeld hoopt Lietaer dat het nu de beurt is aan de complementaire, duale muntstelsels zoals die eerder in Europa en Egypte heersten (aflevering 32). Meerdere typen munten naast elkaar zijn nodig om de diverse sociale geledingen van de samenleving te bedienen. Deze laatste fase activeert alle vijf archetypen, dat wil zeggen de minnaar komt erbij.
Dat is nodig, want met het huidige yang-monopolie op geld is er gewoon geen geld te vinden om al die dringende problemen aan te pakken – van de aanpak van de ecologische problemen tot en met het voorzien in de basisbehoeften van miljarden mensen en in de opleiding van even zovelen om de ongelijkheid te bestrijden. En dat geld gaat er ook niet vanzelf komen. In onze huidige toestand kunnen er geen kathedralen meer gebouwd worden.
We moeten gaan werken met een andere schema en kijken met een andere bril, met een nieuwe terminologie. Het beste is om dit te bekijken in aflevering 33 en die ook in zijn geheel te lezen.
Het internet zou een geheel nieuwe publieke ruimte scheppen. Open en democratisch. Maar het liep anders. Wat er dan wel gebeurde, beschrijft Jan Kuitenbrouwer. Hij gebruikt begrippen van Jürgen Habermas, zoals de kolonisatie van de ‘publieke sfeer’. Aflevering 14 en 15 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting doen daarvan verslag. Er kwam een datadictatuur (maar niet van de staat – al wel in China). De internetindustrie stelt zijn eigen wetten. In de gewone wereld is anonimiteit taboe, op internet is het normaal. Het is big business en big brother in één met vreselijke gevolgen, een nieuwe vorm van feodalisme.
De filosoof Hans Schnitzler wijst in aflevering 16 op een blinde vlek voor de diepere drijfveren van menselijk technologiegebruik. Als gemankeerde wezens moeten ‘techniekprothesen’ ons gemis aan natuurlijke kwaliteiten om te overleven, compenseren. We worden er tovenaarsleerlingen van.
Tussen het jaar 950 en 1300 – de eeuwen van demurrage – zijn er in Europa zo’n 300 kathedralen gebouwd, állemaal ter ere van Maria, en geen enkele ter ere van Jezus Christus, en ook nog eens een heleboel kerken, monnikenkloosters en abdijen, die soms bijna de omvang van een stad hadden. Er was voor elke 200 inwoners een godshuis. En ze waren niet in het bezit van de kerk of de adel, maar van de burgers van de stad, betaald met hun vele, kleine giften. Over investeren voor de lange termijn gesproken! Zie aflevering 23 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Die bouwwoede had vast met het archetype van de moedergodin te maken.
Tegen het jaar 1300 werd alles ineens anders. Het centrale gezag liet zich gelden, demurrage werd afgeschaft, de zwarte madonna werd verboden, de positie van de vrouw verzwakte enorm. Ook de welvaart smolt weg. Er werd natuurlijk fel verzet geboden, zelfs binnen de kerk, maar dat werd met geweld de kop ingedrukt. Meer hierover in aflevering 24.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Het intergouvernementeel panel voor biodiversiteit IPBES bracht op 6 mei 2019 haar Global Assessment Report uit, met als boodschap dat om het voortbestaan van een miljoen soorten te redden het paradigma van de economische groei ter discussie gesteld moet worden: ecologen spreken officieel economen aan. Dit komt ter sprake in aflevering 5 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Economische groei zit echter diep verankerd in onze instituties – alles functioneert bij de gratie van de groei.
De afkorting IPCC staat voor het Intergovernmental Panel on Climate Change. Het valt onder de Verenigde Naties. We kennen het van de klimaatrapporten. Het is de computermodelaanpak om proberen wijs te worden uit een wereld van chaos. Westbroek noemt het ‘spaghetti-modellering’ in aflevering 1 en 15 van zijn artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. IPCC vormt een onderdeel van de grootscheepse internationale onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet onder de verzamelnaam Global Change. Zie daarover nog aflevering 19. In het gewriemel van miljoenen factoren en invloeden, ontgaat ons hierbij de emergentie, de eenvoud van de lange termijn, die de Earth Systems Science benadering juist nastreeft.
Zie ook Low Energy Demand, Computermodellen en Gaia en modelbenadering Grenzen aan de groei tegenover IPCC.
Vanaf het jaar 3000 voor Christus tot het jaar 200 erna was Isis in Egypte de grootste godin. De (mannelijke) farao leek de baas, maar Isis vormde het middelpunt. De hele esoterische traditie was er overwegend en expliciet matrifocaal. Vrouwen waren opvallend bevoorrecht en stonden in veel opzichten op gelijke voet met de man. Er was ook sprake van een geldsysteem dat duurzame welvaart stimuleerde. Lees hierover in aflevering 25 en 26 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. De demurrage in het oude Egypte kwam voort uit het gebruikte ‘graangeld’. Dit vertegenwoordigde zakken graan en die verminderden nu eenmaal in waarde met het verloop van de tijd. Oppotten van graangeld was een domme keuze, snel besteden was verstandiger. Het algemeen welzijn was hoog in Egypte.
De mens is ondernemend. Dat is het uitgangspunt in het denken van Jane Jacobs (1916-2006). Daar komt bij haar geen psychologie bij kijken. Het is een ervaringsfeit. Ze ziet het gewoon als ze om zich heen kijkt. Kijken is haar grote kracht, en daarover nadenken. Haar denken is dus niet gestoeld op het onderzoek van anderen, om daarop voort te bouwen, maar op wat ze zelf ziet. Dat maakt haar een volstrekt origineel en onafhankelijk denker. Haar eerste thema was de straat: wat gebeurt daar in een stad? Daaruit volgen de thema’s: wat gebeurt er economisch in een stad en hoe ontstaat een stad eigenlijk; en dan: waarom kun je een onderscheid maken tussen handel en bestuur als twee systemen om te overleven; en tenslotte: hoe past de economie van de mens in het systeem van de natuur?
De straat blijft op 4eco onbesproken. Over het ontstaan van de ‘eerste’ stad gaat het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’. Over de economie van de stad gaat de vijfdelige serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor links naar alle items ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs. In de eerste twee afleveringen van de ‘Inleiding’ bij deze serie leest u nog wat meer over deze bijzondere denker.
De overlevingssystemen zijn het onderwerp van het Paradigmaserieboek Handel en bestuur: twee stelsels. Er is (nog) geen artikel over, maar het bijbehorende schema vindt u in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting (met de toepassing ervan in aflevering 25).
Jane Jacobs (1916-2006) krijgt tenslotte vier artikelen op 4eco. In de rubriek Economie zijn het ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’en ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Het laatste artikel is er voorlopig nog niet. In de rubriek Ethiek zal het zijn ‘Handel en bestuur: twee stelsels’. Dit artikel is er voorlopig ook nog niet, maar het bijbehorende schema vindt u in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting (met de toepassing ervan in aflevering 25). Al wel geplaatst is tenslotte het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Bij het begin daarvan vindt u ook een lijstje van welke boeken Jane Jacobs schreef. Zie in verband met het laatstgenoemde artikel ook model, vijf vormen van economische groei door de stad, multipliëreffect, positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting, negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting en overleven van de best aangepaste.
Kredietspeculaties bij opkopingen zijn een Amerikaanse uitvinding. De bankiers bedachten een manier om een bedrijf te laten betalen voor zijn eigen verandering van eigenaar of beheerder, dus het te laten betalen om zichzelf over te laten nemen. Aanvankelijk is er meestal een oorlog aan de gang tussen bieders op een deel van de aandelen dat beslissend is om het bedrijf te beheren. De winnaar brengt wat geld van zichzelf mee, maar steekt zich ook zwaar in de schulden om die aandelen en opties te bemachtigen. Dat is minder gewaagd dan het lijkt, want de aandelen en opties dienen als onderpand voor de lening, en de oorlog tussen bieders drijft op zichzelf de prijs op. Het verbazingwekkende is dat wie in deze strijd het beheer verwerft, dat als handvat kan gebruiken om het bedrijf dat hij heeft overgenomen, te verplichten de aandelen te kopen die hij voor de overname nodig had. Om dat te doen moet het bedrijf zich in de schulden steken – een grote schuldenlast. Als het voor dat doel niet genoeg geld bijeen kan brengen tegen gewone banktarieven, treft het een regeling met een bankiershuis dat gespecialiseerd is in zulke investeringsproblemen. Dat brengt een voorraad obligaties in omloop die feitelijk gedumpt worden: ze worden verkocht aan investeerders die meer dan het gewone risico willen lopen in ruil voor meer dan de gewone rente, zeg vijftig procent meer. Kortom, het bedrijf waarover het beheer zojuist is overgenomen, leent om voor de eigen overname te betalen.
Moet je dit oplichterij noemen? Vanuit het handelssyndroom wel. Maar voor wachters is het gewoon ‘gebied veroveren’. Voor een veldtocht moest geleend worden. En die lening moet het veroverde gebied betalen: het betaalt voor de eigen overname met de opbrengst van plunderingen, schattingen, belastingen en natuurlijke hulpbronnen.
Terugbetalingen zijn voor die zwaar gebukt gaande bedrijven op verschillende momenten verschuldigd. Voor de dringendste kunnen de nieuwe bestuurders goedlopende afdelingen of dochterondernemingen verkopen. Ze proberen gewoonlijk de minst winstgevende weg te doen. Als niemand die wil nemen, kunnen er afdelingen of dochterondernemingen gesloten worden om de bedrijfsmiddelen te verkopen: voorraden, machines, onroerend goed. Dat betekent dat de werknemers zonder werk komen te zitten. Maar banen gaan er in elk geval verloren. Om de rentelast te kunnen dragen, en op de lange duur het geleende geld terug te kunnen betalen, worden andere kosten beperkt. Het is een pijnlijk proces van uitmergeling.
Allerlei omstanders raken in deze netten verstrikt. Sommige onschuldig, andere uiteindelijk niet zo onschuldig. Bedrijven die een grote schuld aangaan, moeten de geldverstrekkers kunnen verzekeren dat ze in staat zullen zijn de last te dragen. Voldoende zekerheid kan geboden worden door een ‘solvabiliteitsverklaring’ van een accountantskantoor dat de boeken heeft nagezien en dat onderzocht heeft wat erachter zit. Dat volstaat alleen doordat accountantskantoren vertrouwd worden. Gewoonlijk voegen ze zich nauwgezet naar het handelssyndroom en stellen ze eerlijkheid boven alles. Dat is de rol die ze in het handelsleven spelen: het verzorgen en garanderen van eerlijke boekhoudingen. Maar bedrijven die wanhopig naar geldmiddelen zochten, boden hen extra veel geld voor niet te rechtvaardigen solvabiliteitsverklaringen.
Je zou verwachten dat een gerespecteerd accountantskantoor zijn goede naam niet voor extra geld te grabbel gooit (om nog maar te zwijgen van de rechtszaken die aangespannen kunnen worden door ten onrechte in slaap gesuste schuldeisers). Maar ze deden dat toch, onder de druk van die klant die dreigde zijn accountantszaken elders onder te brengen, dus uit een fout soort concurrentie-overweging. En onder druk begeven ook andere deugden het. Accountantskantoren stonden evenzo onder druk om nieuwe inkomstenbronnen aan te boren, want de bedrijven die klant waren, liepen door fusies sterk in aantal terug.
Bij de spelletjes met het dumpen van obligaties bij schulden door kredietspeculaties, raakte tenslotte de hele maatschappij min of meer betrokken, via verzekeringspolissen, pensioenfondsen en dergelijke, waar veel werknemers klant van zijn. Aan het eind van 1987 hadden verzekeringsmaatschappijen zo dertig procent van de gedumpte obligaties in handen. Beleggingsmaatschappijen en beheerders van geld, waaronder beheerders van institutionele fondsen, zoals het kapitaal van universiteiten, hadden ook dertig procent. Pensioenfondsen vijftien procent. Spaarbanken acht. Het dumpen van obligaties was erg Amerikaans. Buitenlandse investeerders hadden bij elkaar maar vijf procent in handen.
Het bovenstaande is een beetje gekleurd. De logica van waaruit concernvorming, vijandige overnames en kredietspeculaties bij opkopingen onschadelijk of zelfs heilzaam waren, is eruit weggelaten. Om eerlijk te blijven, moeten ook zulke gezichtspunten aandacht krijgen. Het kopen en verkopen van organisaties is in wezen niets anders dan het kopen en verkopen van wat ook. Op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om voor het eigen beheer te betalen, is in wezen niets anders dan op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om nieuwe machines te kopen. Zelfs vijandige overnames kunnen alleen maar slagen als er voldoende aandelen in handen vallen, en dat gebeurt gewoonlijk door vrijwillige afspraken, door overeenkomsten met verkopers van aandelen. De gesloten en ontmantelde fabrieken droegen, zelfs in gevallen waarin ze als producenten geen schulden maakten, te weinig bij aan de gezamenlijke winst en daarom ging de bijl erin. Volgens deze redenering wint het algemene economische belang erbij, wordt dit begunstigd als machines en andere bedrijfsmiddelen in handen van ondernemers komen die er beter in slagen winst te maken.
Laten we hier de twee syndromen van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek eens doornemen voor het communistische stelsel van de Sovjet-Unie. Eerst de wachtersvoorschriften. Te beginnen met vermijd handeldrijven. Dat stond formeel als een huis: wachters mochten niet zelf handelsvoordeel hebben van hun posities en hun macht. In feite gold dat voor iedereen, zowel voor wachters als voor handelsmensen. Maar op een ander niveau werd dit voorschrift op grote schaal overtreden. De wachters namen de verantwoordelijkheid voor handel en industrie op zich. Ze moesten wel, want de voorzieningen waren staatsbezit. Daardoor ontstond er een morele mengvorm.
Het is niet nodig om breed uit te meten hoe het met het strijdbare optreden stond. Dat gaf ruggensteun aan plannen, beslissingen en verordeningen van de staat over handel en industrie, samen met de gebruikelijke wachtersrechtspraak over gebied.
Gehoorzaamheid en eerbiediging van de rangorde: dat was niet alleen van toepassing op wachters, maar op iedereen. Er bestond zo’n bovenmatige eerbied voor de traditie dat iedereen die de staatsideologie – bijna een staatsreligie – ook maar enigszins ter discussie durfde te stellen, voor verrader werd uitgemaakt of als geestesziek werd beschouwd. De communisten die de hardste lijn volgden, werden terecht als conservatieven gezien, hoe vreemd dat voor ons vanuit onze traditie ook lijkt. En over de rangorde: In de praktijk gingen rechten gepaard met plichten, en plichten met aanzien. Er werd lippendienst bewezen aan individuele rechten, maar die werden niet praktisch ingevuld als toegang tot het contractrecht.
Het alleenrecht van de staat op wraak werd net zo serieus genomen als onder elk bewind. De voorwaarde ‘pleeg bedrog om het doel te bereiken’ behoeft nauwelijks commentaar. Het waren de uitwassen daarvan die de glasnost zo choquerend maakten. De vrijgevigheid was rampzalig mateloos. Naast herverdeling van inkomen, subsidies op voedsel en huren, vrijgevigheid aan afhankelijke staten enzovoorts, werden investeringen die zogenaamd voor de winst waren, door politieke doelen opgelegd.
Als je wachters economische plannen laat maken, krijg je plannen voor wat voorrang heeft onder wachters. De instelling die de investeringen voor de plannen controleerde, werd zelf tot een staatsproject om publieke steun te werven: ze creëerde miljoenen en miljoenen wenselijke banen, steeds meer om de banen zelf dan omdat ze bijdroegen aan een levensvatbare industrie en handel.
Maak rijkelijk gebruik van vrije tijd is hier als voorschrift veel vrolijker. De staat richtte zelfs in de saaiste stadjes culturele instellingen op, en trok daar met grote vrijgevigheid geld voor uit. De atletiek leidde een bloeiend bestaan, evenals wedstrijdsporten, van hockey tot schaken. De Sovjetmusea werden goed onderhouden en veel museumbeheerders waren eersterangs geleerden. De staat koesterde muziek, dans en theater, die tot hoog niveau rezen, en ook de volkskunst en regionale kunst stonden op een hoog niveau. Binnen de toegestane grenzen werden er veel boeken uitgegeven, vooral goedkope uitgaves van Russische en internationale klassieken. De staat steunde literaire tijdschriften en verhief gevestigde romanschrijvers en dichters tot beroemdheden. Maar ook voor schrijvers en kunstenaars gold dat trouw en gehoorzaamheid voorop stonden; kritiek werd niet gewaardeerd.
Het uiterlijke vertoon was buitensporig. Ernstige tekortkomingen werden overal verborgen achter allerlei uiterlijk vertoon, campagnes en vieringen van talloze feesten. Zo hield met de eer hoog. De fantasiewereld waarin alles goed ging dreef steeds verder af van de alledaagse werkelijkheid. Het buitensluiten van anderen kwam tot uitdrukking in de Partij, met haar zorgvuldig uitgekozen leden en haar oppermacht over het politieke leven, en ook in de afzondering waarin vrijwel alle burgers zo lang moesten leven. De meesten lieten dit allemaal over zich heen komen. Aanvaarding van het lot werd voor de bevolking een manier om stand te houden.
Tot zover het wachterssyndroom, nu het handelssyndroom in de Sovjet-Unie.
Wachters in de Sovjet-Unie overtraden het voorschrift om handeldrijven te vermijden toen ze de verantwoordelijkheid op zich namen voor het besturen en draaiend houden van die handel. Hoe ging het ze af? Investeren voor de winst maakte plaats voor wat voorrang had onder wachters.
Het maken van vrijwillige afspraken maakte plaats voor verordeningen en plannen van de overheid, en het alleenrecht van de staat verving concurrentie. Contractrecht heeft zonder privé-eigendom en handelsplannen van particulieren weinig zin. Zonder concurrentie konden het particuliere initiatief en vernieuwingen niet gedijen. Tegen anderen ingaan werd in de handel even vastberaden onderdrukt als in de politiek. ‘Goede samenwerking met vreemden en onbekenden werd overboord gegooid.
Bestuurders in de handel werden door hun instellingen tot oneerlijkheid gedwongen. Dat was om te voldoen aan de onhaalbare productiecijfers uit de economische vijfjarenplannen. De tekortkomingen leidden tot netwerken van onderlinge begunstiging die uitmondden in omkoperij en zwarte markten. Eerlijk boekhouden werd amper gewaardeerd. Er werd zelfs zo weinig van begrepen dat van hoog tot laag niemand de productiekosten wist. Maar dat maakte niet zoveel uit, want de wachters bepaalden de prijzen toch op politieke gronden, zonder op de kosten te letten.
Waren ze dan tenminste ijverig en zuinig? Nee. De ideologische verwachting van volledige werkgelegenheid leidde bij alle ondoelmatigheid tot teveel personeel dat duimen zat te draaien om de tijd te doden. Daar kwam de grap vandaan dat ‘wij doen alsof we werken en zij doen alsof ze ons betalen’.
Toen het handelssyndroom in elkaar stortte, bleef er niets anders over dan op het wachterssyndroom te vertrouwen. Maar monsterlijke mengvormen werken niet. Als bij een syndroom ook maar iets verloren gaat, doet dat afbreuk aan de zuiverheid van het geheel. Het geval van de Sovjet-Unie laat zien dat er niet nog een derde syndroom is, dat we eerst over het hoofd zagen.
Ook Fidel Castro zat op Cuba gevangen in zo’n dilemma. Hij legde het in 1979, in een lange, bezielende toespraak, allemaal uit aan een gebiologeerde menigte van een half miljoen mensen. Zijn onderwerp was de ontwikkeling van de Cubaanse economie. Het was een strijd, zei hij, die alleen te winnen viel ‘als de volkswil op één bepaald doel gericht is en, in één enkele geest verenigd, eenzelfde weg afmarcheert!’ Hij sprak helemaal in termen van strijd: gevechten tegen het verleden, tegen beperkingen, tegen wat hij ‘de objectieve factoren’ noemde. Alles, zo legde hij uit, moest van bovenaf goed geordend worden. Het droombeeld dat hij uitvoerig en bij herhaling opriep, was dat van een goed geolied, zegevierend volksleger. Maar waar had hij het in godsnaam over? Volgens hemzelf over het maken van schoenen, het herstellen van machines, het binnenhalen van toeristen en het gebruik van bouwmaterialen en vervoer; uitdagingen die, naar hij predikte, aangegaan moesten worden met discipline, trouw, volharding en strijdbaar optreden!
Ook al was hij opgeleid als econoom, hij moest wel terugvallen op de wachtersmoraal, ontsierd door een grove overtreding van het voorschrift om handeldrijven te vermijden. Maar doordat het wachterssyndroom moreel noch praktisch bruikbaar is om de industrie en de handel op poten te houden, raken die in verval en wordt de morele basis ervan vernield. Dat is ook de overeenkomst in opbouw tussen marxisme en georganiseerde misdaad. Maar er zijn natuurlijk ook belangrijke verschillen, in drijfveren, handelsvormen en machtsgrondslagen. Hedendaagse georganiseerde misdaadbendes zijn nog geen staten, eerder afgezonderde broeinesten binnen staten.
Syndromen, het onderwerp van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek, kunnen als stelsel zo makkelijk worden aangetast of tot zelfontregelend systeem vervallen, dat er als breuk in sommige gevallen niet meer nodig is dan een werkwijze die aan het verkeerde syndroom ontleend is.
Zo is, schrijft Jane Jacobs over de hoogtijdagen van de Verenigde Staten, de bewapeningsindustrie aan onzakelijke verspilling gaan doen, en aan vervalsing van tijdopgaves om stilstand te verbergen, en bovenal aan bedrog bij ramingen van de kosten. Een wonderbaarlijke machine, dat militair- industrieel complex: het produceert als bulkgoed hardnekkige aantasting van hele stelsels.
Denk aan de contracten tussen het Pentagon en producenten van zaken als tanks, vliegtuigen, raketten en andere verfijnde wapens waaraan veel technici werken. Let op dat ‘veel technici’ omdat er – behalve een aantasting van de zuiverheid van de handel tussen bedrijven en overheid – nog eens een aantasting bovenop komt bij degenen die fabrieken draaiend houden.
Eén zo’n contract is het inkoopcontract. Een fabrikant van militaire uitrusting of een hoofdaannemer die het werk van vele fabrikanten op elkaar afstemt, komt met een misleidende offerte voor ontwikkelings- en productiewerk: een bod dat met opzet onder de kosten van het werk ligt. Dit gebeurt in geheime samenwerking met de klant, het Pentagon. Als de werkelijk te verwachten kosten direct bekend werden, zou het Congres de onderneming af kunnen keuren of de order in omvang beperken. Maar als een misleidend contract eenmaal aanbesteed is, rekent de fabrikant of hoofdaannemer op een hogere betaling. Het geld dat er bovenop komt, kan het Pentagon later loskrijgen door tegenover het Congres te redeneren dat het al toegekende en bestede bedrag verspild is als er geen geld bij komt.
Sommige leden van het Congres hebben dat goed door maar malen er niet om, vooral vertegenwoordigers van districten waar een inkoopcontract banen oplevert. Voor hen is het vrijgevigheid. Maar als de kostenvermeerdering de pan uit rijst weigert het Congres als geheel keer op keer het spelletje mee te spelen. De geldkraan wordt dichtgedraaid, en enkele ondernemingen lopen door hun eigen misleidende inkoopbod in de val. Lockheed Aircraft raakte op een gegeven moment in zoveel inkoopcontracten verstrikt, dat het niet meer in staat was zijn schulden te dragen. Het moest toen gered worden door het Congres. Een van de gevolgen van de reddingsoperatie was trouwens een onderzoek van het Congres naar wat Lockheed met zijn inkomsten gedaan had. Daardoor werden de betalingen bekend waarmee het bedrijf ambtenaars had omgekocht die over de aankoop van vliegtuigen gingen, en andere hoge omes van buitenlandse overheden (waaronder Prins Bernhard!; zie ook de noot bij aflevering 31).
Industriële technici zijn er de grote bewakers van dat het fabriekswerk iets oplevert. Het zijn grote tegenstanders van verspilling en ondoelmatigheid, gauw geneigd om tegen oude gewoontes in te gaan als een nieuwe aanpak beter is. Hun inzet is de doelmatigheid zo groot mogelijk te maken en de kosten zo laag mogelijk. Gewoonlijk blijven ze in vorm door de behoefte van de handel om kosten te beheersen en concurrerend te zijn.
Maar wat dacht je van de waarnemingen van Seymour Melman, gepensioneerd hoogleraar in de industriële techniek aan de universiteit van Columbia? Technici die in het militair-industrieel complex werken zijn knap in het ontwerpen van vernuftige producten, maar Melman wijst erop dat ze er niet in slagen deze vaardigheid te verbinden met zuinigheid in de middelen. Hij noemt deze toestand ‘aangeleerd onvermogen’ en zegt dat dit in de loop van de tijd van de Tweede Wereldoorlog de vermogens heeft aangetast van de beste en knapste technici van het land.
Bovendien heeft een gebrekkige kostenbeheersing, of zo je wilt doelmatigheids- en productiviteitsbeheersing, bijwerkingen buiten het militair-industrieel complex. Want als de kosten voor een fabrikant van weinig of geen belang zijn, wordt hij ook slordig met de kosten van zijn benodigdheden, met inbegrip van techniek die van anderen betrokken wordt. Die zorgeloosheid gaat over op mensen als ontwerpers en bouwers van werktuigmachines. Melman denkt dat het verval van de Amerikaanse werktuigmachine-industrie, dat samenvalt met de opkomst van het militair-industrieel complex, geen toeval is.
In de economie als geheel hebben de contracten met het Pentagon een enorm aandeel. Melman zegt dat ze tussen 1948 en 1988 opliepen tot meer dan de gezamenlijke waarde van de bedrijven, machines en diensten in de nationale industrie, de militaire en niet-militaire bij elkaar opgeteld. Natuurlijk zijn alle mogelijke militaire aankopen en personeelskosten meegerekend, maar onder deze gigantische kosten vallen zoveel technische werkzaamheden en zoveel technici dat ze, aldus Melman, voor het hele gebied bepalend zijn. Melman denkt dat technici die uit het militaire werk afkomstig zijn, door hun eenzijdige ervaring met het negeren van de kosten een ‘fatale uitwerking’ op de gewone industrie hebben.
Dus dit is weer een geval van wachtersvrijgevigheid die het handelssyndroom binnenglipt. In dit geval staan de handelsorganisaties, de fabrieken met hun technici, aan de ontvangende kant van de militaire vrijgevigheid. O, natuurlijk worden ze betaald voor wat ze doen, maar het geld wordt als vrijgevigheid niet onderworpen aan kostenbeheersing, evenmin als de contracten waarvoor betaald wordt. Het wordt gegeven door wachters die erg weinig belang stellen in de kosten van wat ze kopen. In het spoor van die contracten kwijnen de gewone handelsdeugden weg: zuinigheid, doelmatigheid, concurrentie en investeren voor de winst. En het is toch het waarmerk van goede technologie dat daarmee zuinigheid in de middelen wordt bereikt. Zo worden hele stelsels hardnekkig aangetast.
In de ogen van Jane Jacobs gaat het bij economie niet om het land als geheel, maar om de economieën van elk van de steden van het land apart. Daarop is de hele serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie gebaseerd. Alleen door het zo te bekijken krijgen we greep op de economische werkelijkheid. Steden verschillen onderling en maken in hun economische groei een cyclus door. We noemen hier kort de belangrijkste ingrediënten.
Jane Jacobs maakt om te beginnen onderscheid tussen (1) productiegoederen en -diensten, (2) consumptiegoederen en -diensten, (3) (origineel) exportwerk, en (4) import die verdiend wordt met de export.
In een groeiende stadseconomie werken vier processen. Het eerste proces is dat er in alle vier categorieën werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. Bij het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten zelf hun eigen werk exporteren. Veel import die de stad verdiende wordt bij het derde proces vervangen door goederen en diensten die men zelf lokaal gaat produceren. Er is sprake van importvervanging. Daardoor verschuift de samenstelling van de import. De lokale economie groeit groot en divers in verhouding tot het volume van de export en import van de stad. Er is ruimte voor volkomen nieuwe goederen en diensten, nieuw in de zin dat ze voorheen niet lokaal gemaakt noch geïmporteerd werden. Bij het vierde proces wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Bij de cyclus van vier processen van de economie van een stad vind je een verdere uitwerking hiervan.
Er is daarbij een eerste wederkerig systeem en een tweede wederkerig systeem aan de gang. En er is ook sprake van een export-multipliëreffect en een importvervangings-multipliëreffect.
We kunnen bij de opkomst van steden precies verklaren hoe die expansie gebeurt en waar die uit bestaat. Jane Jacobs splitst de expansie, die voortvloeit uit het vervangen van import in een stad, uit in vijf vormen van groei: 1) abrupt vergrootte stedelijke markten voor nieuwe en andere import die grotendeels bestaat uit agrarische goederen in de breedste zin en uit innovaties die in andere steden geproduceerd worden, 2) abrupt gegroeide aantallen en soorten banen in de importvervangende stad, 3) toegenomen overgeplaatst stadswerk naar niet-stedelijke locaties wanneer oudere ondernemingen de stad ‘uitgedrukt’ worden, 4) nieuwe toepassingen van technologie, vooral om de agrarische productie (in de breedste zin) en de productiviteit te verhogen, en 5) de groei van stedelijk kapitaal.
Deze vijf grote economische krachten betreffen dus: markten, banen, overplaatsingen, technologie en (financierings)kapitaal. Ze kunnen hun invloed tot in de verste uithoeken van de economie doen gelden. Een dynamische stad vormt haar ommelanden om tot een stedelijk gebied. Alleen in zo’n gebied werkt de ontwikkeling van de vijf krachten evenwichtig; elders veroorzaken ze juist een gebrek aan evenwicht.
Steden zijn essentieel voor het economisch leven omdat zij als enigen welvaart kunnen genereren. Dat vereist een voortdurend aangehouden input van twee specifieke vormen van energie: innovaties, die uiteindelijk inputs zijn van menselijk inzicht; en ruime vervanging van import, wat uiteindelijk neerkomt op inputs van de menselijke vaardigheid om aangepaste imitaties te maken. Het nut van steden is dat ze de context bieden waarin deze input – inzicht en aanpassingen – met succes kunnen worden ingebracht in het economisch leven van alledag.
Zie verder ook discriminatie in de stadseconomie, arbeidsdeling, technologie en de stad, stimulering van een stadseconomie, Shinohata (Tokio), Los Angeles, toeleveringsgebied, overplaatsingen van bedrijven, kapitaaloverdracht, koers van de nationale munt.
Japan werd in 2018 getroffen door vier rampen. Deze worden kort genoemd in het cursieve deel van aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Er wordt naar verwezen in aflevering 9 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in dezelfde rubriek.
In het midden van de 19e eeuw was de Engelse econoom William Stanley Jevons bezorgd dat Engeland zijn vooraanstaande positie zou verliezen vanwege de uitputting van de steenkoolvoorraden. De conventionele kijk was dat verbeterde technische efficiëntie de levensduur van eindige grondstoffen zal verbeteren. Jevons liet zien dat het omgekeerde het geval is. Hij formuleerde wat vandaag de dag bekend staat als de Jevons Paradox, ook wel het Rebound Effect genoemd.
Dit zegt eenvoudig dat besparingen op een grondstof of verbeteringen in de efficiëntie van het verbruik, de behoefte eraan eerder zullen doen toenemen dan afnemen.
Jevons schreef: “…als de hoeveelheid verbruikte kolen… verminderd wordt vergeleken bij de opbrengst, zal de winst van de handel erin toenemen, zal nieuw kapitaal aangetrokken worden, en zal de prijs… dalen, maar de vraag ernaar zal stijgen; en uiteindelijk zal de grotere (productiecapaciteit) het lagere verbruik van elke (machine) meer dan goedmaken.”
Deze passage is afkomstig uit het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complixiteitsspiraal’ van Joseph Tainter in de rubriek Ontwrichting (aflevering 13). Lees in dit verband ook Innovatierendement. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en Mandeville, Bernard.
Het begrip JHWH (een vroeg godsbegrip dat niet gelijk is aan het latere begrip God) is kenmerkend voor een cultuurstrijd, een verschil in visie op de wereld, die ontstond in het Sumerië van de irrigatielandbouw. De partij die het onderspit zou delven zal het verkeerd aflopen; de ‘winnende’ partij was tenslotte de partij die haar bestaansbodem verloor. Dit meningsverschil werd opgevoerd als bij een wagenspel. De Genesisteksten zijn daar stukjes uit, die hun betekenis krijgen in de interpretatie van JHWH als ‘HET GEBEURT’ in de zin van HET LOOPT FOUT, oftewel de werkelijkheid van toen. Dit wordt uitgelegd in aflevering 3 en vooral 7 en volgende van het artikel ‘Het Sumerisch Testament’ in de rubriek Ethiek. Hamming plaatst het in de politieke context van die tijd, die van de verhouding tussen Sumer en Akkad (die dan weer verbeeld worden door Kaïn en Abel; zie ook schepping). Zie culturen.
Milieuverontreiniging wordt vaak voor van alles en nog wat gebruikt, maar op 4eco wordt het gedefinieerd als ‘natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit’. Daarbij gaat het om een energetische benadering van successie, om de manier waarop in ecosystemen met energie wordt omgesprongen – eigenlijk om de toepassing van informatie. Het gaat daarbij enerzijds om de energie die gebruikt wordt voor de levensverrichtingen, die als verbruik dus een doorgaande stroom betekent, en anderzijds om de energie die in organische stof (als fonds) wordt vastgelegd, die dus een bouwsteen vormt voor het systeem in ontwikkeling; die organische stof maken planten via het proces van fotosynthese.
De manier waarop jonge respectievelijk rijpe ecosystemen hiermee omgaan verschilt zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij een jong systeem heeft het kwantitatieve aspect de overhand. Dat wil zeggen: van alle ontvangen zonne-energie wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in de ontwikkeling, de groei van het systeem. Het wordt omgezet in biomassa. Als het systeem eenmaal ontwikkeld (rijp) is, wordt het zaak om dit in stand te houden. Het is dan de kunst om de ontvangen zonne-energie zodanig te reguleren (te verdelen) dat elk deel van het systeem aan zijn trekken komt. Bij een dergelijk systeem heeft het kwalitatieve aspect de overhand. Het gaat er dus om hoe ingenieus het systeem met zijn energie omspringt. In deze energetische benadering van successie zien we alweer een zelfde tendens, namelijk dat tijdens successie een systeem groeit van zeer simpel naar de grootst mogelijke verscheidenheid, met een teruggang aan het eind. (Dit wordt in aflevering 86 in serie 3 van het artikel “Wat is ecologie?’ weergegeven in een schema en is ook het onderwerp van het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting.)
Wat is er dus aan de hand is als door verontreiniging van het milieu een soort verdwijnt? Ecologisch gezien heeft dit zijn weerslag op het geheel waarin die soort paste. Het verdwijnen van een soort betekent vaak dat er iets mis is met de levensvoorwaarden in het systeem waarin deze (ene) soort functioneerde.
Ook al is de reactie op zoiets meestal: ‘Jammer, maar het leven gaat door’, het is wel degelijk zaak om stil te staan bij dit soort signalen. Wat we waarnemen is het topje van een ijsberg. Milieuverontreiniging is de natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit. Zie ook uitsterven en panarchie. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
De joule is de eenheid van energie. Een joule geeft de hoeveelheid energie weer die nodig is om een object te verplaatsen met een kracht van één newton (eenheid van mechanische kracht) over een afstand van één meter, wat weer gelijk staat aan één wattseconde. Andere gebruikte eenheden, zoals calorieën, worden dus omgerekend naar joules als de algemeen aanvaarde maatstaf.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
De kabeljauwvisserij bij de Grand Banks voor Newfoundland kwam in 1992 aan zijn einde met de totale uitroeiing van de visstand, die zich later ook niet meer herstelde. Hoe ging dat in zijn werk?
Toen men begon met vissen, leek de voorraad vis in zee onuitputtelijk. Jaar na jaar bedroeg de vangst in de eerste helft van de vorige eeuw een half miljoen ton. Totdat aan het einde van de jaren 1960 de hoeveelheid gevangen vis drie keer zo hoog was geworden. Daarna liepen de vangsten terug en steeg de prijs van een kilo kabeljauw. Er werd geïnvesteerd in betere schepen en netten, vooral door de industriële types. De ouderwetse vissers met hun kleine boten sloegen alarm over het feit dat ze steeds kleinere vissen vingen, maar er werd niet naar ze geluisterd.
De Canadese overheid zag alleen de economische belangen van de grote vissers, en luisterde naar niemand anders. Aldus Jane Jacobs in aflevering 22 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ rangschikt Donella Meadows dit gedrag als een ‘tragedie van de meent’ doordat de juiste informatie de Canadese overheid niet bereikte. Aldus subsidieerde de Canadese overheid, om de werkgelegenheid te behouden, de kabeljauwvissers die bezig waren hun eigen graf te graven. Was dat subsidiegeld in de prijs van de vis gestopt, dan was de vis duurder geworden dan vis van elders en had deze kabeljauw zich uit de markt geprijsd.
Dit is een voorbeeld van een vicieuze cirkel. Het ecosysteem was definitief ingestort na het bereiken van het kantelpunt. Zoals William Ophuls in aflevering 7 van het artikel ‘Biofysische grenzen: Tomeloze complexiteit’ stelt: de ontwrichting komt altijd onverwacht. Het het werkt, die exploitatie van hernieuwbare fondsen vertelt Meadows in aflevering 10 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Soms hebben kleine veranderingen in een complex systeem enorme gevolgen, terwijl grote veranderingen dan weer amper invloed hebben. Oorzaak en gevolg verhouden zich hier dus niet evenredig. Dit heet niet-lineair gedrag. We komen dit verschijnsel in het dagelijks leven voortdurend tegen, zelfs binnen relatief simpele systemen. Een licht duwtje tegen een lichtknop klikt het licht misschien nog niet aan, maar een iets harder duwtje schakelt het helemaal van uit naar aan.
Zie ook omslagpunt voor de aarde. Het verschijnsel kantel- of omslagpunt, ook wel niet-lineaire verandering genoemd, komt aan de orde in de ‘Inleiding bij 4eco’ (aflevering 4), in de inleiding bij Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ (aflevering 5-7), en uitgebreid bij ‘De werking van systemen’ (aflevering 20-22). In psychologische zin (de psychologie van de identiteit) komen we het tegen in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (aflevering 22-24). In de vorm van de ‘exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen’ worden niet-lineaire effecten behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook niet-lineaire wereld, verrassende systemen, het vlindereffect, identiteit, catastrofologie, ontwrichting, autokatalyse en panarchie.
Aflevering 2 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting somt vijf belangrijke kantelpunten op die onomkeerbare gevolgen zullen hebben: het ontdooien van de permafrost, het verdwijnen van het Amazonewoud, het smelten van Groenland, het smelten van ijs rond en op Antarctica, en het ijsvrij worden van de Poolzee.
Aflevering 3 behandelt vervolgens het Amazonegebied: er dreigt al spoedig een kritieke drempel te worden overschreden en met de openlegging lijkt dit onafwendbaar.
De hitte in Siberië is ’zomers onvoorstelbaar, met wijdverbreide bosbranden, verlies aan permafrost en een invasie van plaagdieren tot gevolg. Dat is dan weer een positieve terugkoppeling naar meer hitte.
In 2019 verloor de Groenlandse ijskap maar liefst 532 miljard ton aan massa. ‘De ijskap van Groenland is hoogstwaarschijnlijk gedoemd,’ meent de fysisch oceanograaf Sybren Drijfhout (KNMI en UU) in aflevering 4.
Aan de Zuidpool doen afbrekende ijsplaten het landijs sneller naar zee stromen, terwijl de grote delen van het binnenland die onder de zeespiegel liggen, vol dreigen te lopen. In de Noordelijke Poolzee was het kleinste oppervlak van het ijsdek over de jaren 1979-1990 6953 km2, maar van 2011-2019 was het 3834 km2.
Als het hele Amazoneregenwoud in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Drie graden opwarming in de permafrostgebieden is goed voor tenminste 100 miljard ton extra koolstof in de atmosfeer. En rond 2050 zuigt de donkere poolzee de warmte op die nu nog door het ijs weerkaatst wordt: goed voor een equivalent van 150 miljard ton extra koolstofuitstoot. Alleen al deze drie natuurlijke bronnen leveren later deze eeuw dus net zoveel extra warmte als 40 jaar van de huidige uitstoot van de mensheid. Zo komt een opwarming tot boven de 2 graden als vanzelf tot stand.
Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. In het derde artikel in deze serie wijdt Lovelock in aflevering 8 de laatste noot aan de regulerende rol van bossen. Zie ook omslagpunt voor de aarde, omslagpunten voor het klimaat, eschatologische kantelpunten en ijssmelt.
‘We worden nu, meer dan ooit, niet meer met zomaar één eschatologische bedreiging geconfronteerd, maar met een menigte bedreigingen tegelijkertijd die als kantelpunten kunnen optreden, wat leidt tot onomkeerbare planetaire verandering.’ Zo luidt de zesde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 7). Eschatologie wordt, net als ‘openbaring’, vanouds vaak in één adem genoemd met het woord heilsleer. Het gaat om ‘de leer der laatste dingen’, een ‘eindtijd’, alleen komt het ‘beloofde rijk’ er nu niet, maar sterft de mensheid en al het andere leven op aarde. We hebben daarom een nieuwe eschatologie nodig. We dienen allereerst de complexiteit en verbondenheid van een veelvoud aan eschatologische bedreigingen te begrijpen, maar de bedreigingen worden steeds meer ‘supraliminaal’ – niet te bevatten. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps ‘normaliseren’ en gevolgd door uitsterven is ‘supraliminaal’.
Analoog aan het onderscheid tussen stromen en fondsen is bij Harvey in aflevering 2 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting sprake van de ‘doorstroom van voedingsstoffen’ door de economie, die dan tevens als een waardestroom kan worden opgevat. Harvey noemt de geldstroom hier een ‘ecologische variabele’. De alternatieve manier van denken die Harvey in aflevering 3 poneert, valt, zegt hij zelf, in eerste instantie niet zo makkelijk te doorgronden. Kapitaal ís een werkend en evoluerend ecologisch systeem waarbinnen zowel natuur als (geld)kapitaal voortdurend geproduceerd en gereproduceerd worden. Zie ook systeem van de economie.
En, als wij hier commentaar op mogen geven, geeft Harvey hier nou juist niet een interpretatie die haaks staat op de ‘kapitaal-natuur’-opvatting uit Die Grundrisse van Marx en een die ook nog eens ahistorisch is? Heeft Harvey het mis als hij (in navolging van neomarxisten Neil Smith, Noel Castree en Steven Vogel) uitgaat van een substantiedualisme met een enkelvoudige (substantie)eigenschap (waarbij kapitaal en natuur dus dezelfde substantie hebben), waar tal van filosofen (Kate Soper, bijvoorbeeld) overtuigend hebben aangetoond dat het om meervoudige (substantie)eigenschappen gaat? Ja, natuur en (menselijke) samenleving of kapitaal zijn hecht vervlochten, maar het zijn altijd nog afzonderlijke entiteiten met een afzonderlijke substantie, die afzonderlijk bestudeerd kunnen worden. En dus is er geen dualistische noodzaak om te veronderstellen dat de natuur of natuurlijke hulpbronnen door het kapitaal of de mens ‘geconstrueerd’ worden (zoals Smith en Vogel letterlijk stellen). Wat ook lastig zou zijn, want kapitaal was nog niet aanwezig toen (bijvoorbeeld) olie, steenkool en gas door de natuur geconstrueerd werden, wat ook meteen de reden is waarom Harvey’s theorie ahistorisch is.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
De kloof tussen geld en de (sociale) waarde die het representeert, vormt – volgens David Harvey in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie – een van de fundamentele contradicties van het kapitaal. (Zie fatale kapitalistische contradicties.) De representatie laat zich al te gemakkelijk verwarren met de realiteit die ze geacht wordt weer te geven. En voor zover een representatie een verkeerde voorstelling van zaken geeft (wat tot op zekere hoogte altijd het geval is) gaan we uiteindelijk geloven in en ons gedragen naar iets wat onjuist is. Zoals we de sociale arbeid in de waar niet terug kunnen zien, zo zijn we al helemaal blind voor de aard van de sociale arbeid in het geld dat die arbeid weerspiegelt. Geld, dat verondersteld wordt waarde te meten, wordt tenslotte zelf tot een vorm van waar – geldkapitaal. En bovenal representeren we iets inherent sociaals op zo’n manier dat het zich door privépersonen als een vorm van sociale macht laat toe-eigenen. Lees hierover meer in aflevering 4-11 van het genoemde artikel. Daar gaat het over de overgang van de stoffelijke vorm van goud, naar papiergeld, naar computercijfers als de weergave van geld.
Bovendien, zegt Harvey, is er zo niets wat me weerhoudt om overál een prijssticker op te plakken, of het nu om een product van sociale arbeid gaat of niet. Ik kan die sticker ook op een stuk grond plakken en pacht voor het gebruik ervan opstrijken. Ik kan als lobbyist rechtmatig invloed in de politiek kopen of de grens van het betamelijke overschrijden door mijn geweten, eer en reputatie aan de hoogste bieder te verkopen. Er is niet alleen sprake van een kwantitatieve divergentie tussen marktprijzen en sociale waarden, maar ook van een kwalitatieve. Ik kan ook een vermogen verdienen met de handel in drugs of vrouwen, of clandestien wapens verkopen (om drie van de lucratiefste bedrijfstakken in het hedendaagse kapitalisme te noemen). Erger nog (als dat al mogelijk is!), ik kan geld gebruiken om er meer van te maken, alsof het om kapitaal gaat, terwijl dat niet het geval is. Ik kan enorme bergen fictief kapitaal tot leven wekken – geldkapitaal dat ik uitleen voor activiteiten die geen enkele waarde creëren, maar die in financiële termen zeer lucratief zijn en rente in het laatje brengen.
Zo zitten we met de paradox opgescheept dat geld, dat geacht wordt de sociale waarde van creatieve arbeid te weerspiegelen, een vorm aanneemt – die van fictief kapitaal – die in omloop wordt gebracht om via de onttrekking van waarde aan vormen van niet-productieve (geen waarde producerende) activiteiten de zakken van financiers en obligatiehouders te spekken.
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Een stad produceert enorme hoeveelheden kapitaal. Dat kapitaal is niet plaatsgebonden, maar juist iets wat overal ingezet kan worden. Het kan dus ook weglekken.
Kapitaaloverheveling kan arme gebieden in principe verlichting brengen maar bij gebrek aan dynamische steden geen blijvende ontwikkeling en voorspoed. Dit kan ontaarden in transacties van verval voor de steden die het geld opbrengen (en daarmee ook voor het hele land). Überhaupt geldt dat kapitaal dat naar onproductieve doelen gaat – zoals uitkeringen, hulp voor arme regio’s en het op de been houden van een permanent leger – steden armere klanten voor elkaar maakt dan ze anders zouden zijn. Het maakt ze onvermijdelijk ook minder goed en lakser in het vervangen van hun importen over en weer (of van importen van elders). En dit gaat weer ten koste van hun capaciteit om nieuwe soorten goederen en diensten voort te brengen, evenals van het deel van hun capaciteit dat ze aan het oplossen van problemen kunnen besteden (‘het komt er niet van’ ook al zijn ze al uitgedacht). De kenmerken van zich ontwikkelende en uitbreidende economieën die in aflevering 11 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschreven worden, kunnen dus ook in omgekeerde richting plaatsvinden. Zie ook aflevering 12.
Economische steun voor arme steden en regio’s levert, ook in de beste omstandigheden, vrijwel nooit zelfgenererende economieën op – dat wil zeggen geen importvervangende steden. Uit gouden eieren komen, omdat ze slechts van goud zijn, nu eenmaal geen kuikens voort. De Tennessee Valley Authority (TVA) in de VS is hier een perfect voorbeeld van. Lees daarover in aflevering 6 en volgende van het vijfde artikel van deze serie. Dit kunstmatig stedelijk gebied had lange tijd het imago van een succesvolle ingreep, maar dat was slechts schijn. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
In de twee artikelen ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek en ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie van Jason Hickel (auteur van het boek Minder is meer – hoe degrowth de wereld zal redden (EPO, 2021) wordt de opkomst van het kapitalisme geanalyseerd aan de hand van afgrendeling en toe-eigening (het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het), schaarste als dwangmiddel (het kapitalisme transformeert zelfs de meest spectaculaire productiviteitswinsten niet in overvloed en menselijke vrijheid, maar in nieuwe vormen van kunstmatige schaarste en dwang) en de verandering van onze verhouding tot de natuur, die stap voor stap bewerkstelligd werd. Het werd een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Hickel geeft meteen het alternatief aan: ontgroeien, wat iets heel anders is dan krimpen. Dat is ook niet alleen een technische kwestie. Het vergt een terugverandering van onze omgang met de natuur, het omarmen van een nieuwe zijnsleer.
Zie behalve de uitleg hieronder ook (in willekeurige volgorde) kapitalisme volgens Grantham, fatale kapitalistische contradictie, economisch paradigma, kapitaal als evoluerend ecologisch systeem, financiële crisis, kapitaalaccumulatie, marktfalen, economische groei, primaire erconomie, rentenierseconomie.
Zowel Jackson, Rushkoff, Harvey als Wallerstein gebruiken de term kapitalisme om het huidige heersende systeem mee aan te duiden.
Voor Rushkoff is het het systeem dat alles in zijn klauwen neemt, ons leven gaandeweg in steeds meer opzichten beheerst. Dat blijkt ook uit de titel van zijn boek: Life Inc.
David Harvey heeft een marxistische benadering. Men leze het best zijn stukken om te zien wat het behelst. Maar het is goed hier te benadrukken dat op 4eco slechts een deel van de kenmerken van het kapitalistische systeem aan de orde komen, want Harvey onderscheidt 17 contradicties die eigen zijn aan het kapitalistische systeem. De tegenstelling rond groei en rond natuur beschouwt hij als gevaarlijke contradicties waaraan het kapitalisme zou kunnen bezwijken. (Wat mij betreft hoort die rond geld er ook bij.) Harvey gebruikt daarvoor niet de systeembenadering van Wallerstein. Want stelt hij: Je kunt je op allerlei aspecten van het kapitalisme richten, maar het is voor een scherper begrip beter om te focussen op de werking van kapitaal.
Wallerstein stelt de vraagt: ‘Wat zijn de eigenschappen – de noodzakelijke voorwaarden – die het kapitalisme als een systeem kenmerken?’ en vervolgt dan: Veel analisten focussen op een enkel punt dat ze wezenlijk achten: dat er loonarbeid is; of dat er productie is voor ruil en/of winst; of dat er klassenstrijd is tussen enerzijds de ondernemers/kapitalisten/bourgeoisie en anderzijds de loonarbeiders/bezitloze proletariërs; of dat er een ‘vrije’ markt is.
Geen van deze definities of wezenlijke kenmerken heeft volgens Wallerstein veel om het lijf. En wel om een simpele reden. Loonarbeid is er in de een of andere vorm al duizenden jaren; het is niet louter iets van de moderne wereld. Er bestaat in het moderne wereld-systeem bovendien veel arbeid die geen loonarbeid is. Er is wel al duizenden jaren, overal ter wereld, een zekere productie om de winst geweest, al was het nooit eerder de overheersende werkelijkheid van een of ander historisch systeem. Het moderne wereld-systeem hamert inderdaad op de ‘vrije markt’, maar de markten erin zijn nooit vrij geweest van overheidsbemoeienis of politieke overwegingen, noch zouden ze zonder kunnen. Er is in het moderne wereld-systeem inderdaad sprake van klassenstrijd, maar de strijdende klassen beschrijven als ‘bourgeois’ en ‘proletarisch’ doet de werkelijkheid ernstig tekort.
Volgens Wallerstein moet de hardnekkige zoektocht om eindeloos kapitaal te accumuleren het overheersende of beslissende kenmerk zijn, wil een historisch systeem als een kapitalistisch systeem beschouwd kunnen worden.
Wil het kenmerk van eindeloze accumulatie overheersend blijven, dan moeten er mechanismen bestaan die eenieder bestraft die op basis van andere waarden of doelen wil opereren, en wel zo dat deze actoren, die zich niet aan de regels willen houden, vroeger of later uitgebannen worden, of dat het hen tenminste zo moeilijk wordt gemaakt dat het hen niet lukt significante hoeveelheden kapitaal te vergaren. (Tot zover Wallerstein)
Jackson is veel klassieker en citeert, om daarop kritiek te kunnen geven, uitgebreid de gangbare kijk van William Baumol en zijn collega’s (Good Capitalism, Bad Capitalism). Deze verdelen de economieën van kapitalistische landen in vier verschillende categorieën: door de staat geleid kapitalisme, oligarchisch kapitalisme, grootbedrijvenkapitalisme en ondernemerskapitalisme. ‘Zowat het enige wat deze systemen gemeen hebben, is dat zij het recht erkennen op het privé-eigendom van bezit,’ schrijven deze auteurs. ‘Verder zijn ze zeer verschillend.’
Jackson citeert Baumol verder:
Een economie is ‘kapitalistisch’ wanneer ‘het merendeel of minstens een wezenlijk deel van haar productiemiddelen in privéhanden [is], eerder dan eigendom te zijn en geleid te worden door de regering.’ Niet bepaald een definitie met scherpe grenzen, stelt Jackson. Zelfs de meest kapitalistische staten zijn immers bereid om in sommige sectoren eigendom te nemen. De financiële crisis heeft deze grens natuurlijk nog meer vertroebeld, toen nationale overheden een fiks belang namen in financiële instellingen.
Baumol c.s. vinden niet alle types van kapitalisme even goed. Sommige ervan leiden tot groei, andere leiden tot ‘stagnatie’ – om precies te zijn: de goede leiden tot groei, de slechte tot stagnatie! Dit morele oordeel vindt Jackson op zichzelf al fascinerend. Ook interessant vindt hij de suggestie dat een kapitalistische economie niet onvermijdelijk op groei hoeft te zijn gebaseerd.
Dan is er nog Bas van Bavel die het begrip kapitalisme in historische zin afwijst. Tenminste…:
De huidige generatie historici, zegt Van Bavel, vindt het bezwaarlijk de term kapitalisme als ideologische geladen of vaag containerbegrip te gebruiken, en vanwege de tanende belangstelling voor het klassieke ‘transitiedebat’ over de zogenaamde overgang van feodalisme naar kapitalisme is de term in de geschiedeniswetenschap zelfs helemaal verdwenen. Maar schrijft Van Bavel:
“Dit alles hoeft ons echter niet te nopen om voorgoed afscheid te nemen van het begrip ‘kapitalisme’, want een goede historische analyse heeft meer baat bij een duidelijk concept met een strakke definitie dan bij het gebruik van vage begrippen als ‘modernisering’ of ‘vooruitgang’.
Wat kunnen we nu (dat wil zeggen naar aanleiding van de analyse van De onzichtbare hand) concluderen over de bruikbaarheid van het begrip ‘kapitalisme’?
We zouden kapitalisme om te beginnen kunnen definiëren als de dominantie van markten in de uitwisseling en toewijzing van grond, arbeid en kapitaal. Vooral de opkomst van de loonarbeid is hierin een opvallend element, dat zich voordoet aan het begin van elke cyclus die in dit boek wordt geanalyseerd. In alle gevallen leidde de dominantie van factormarkten vervolgens tot accumulatie van grond en kapitaalgoederen en opsplitsing van de samenleving tussen bezitloze loonarbeiders en ondernemers-investeerders die de productiemiddelen in particulier bezit hadden. In deze verhoudingen, gekenmerkt door het verlies van het bezit van de productiemiddelen door een groot deel van de bevolking en de daarmee samenhangende dominantie van de loonarbeid, werd iedereen (zowel loonarbeiders als ondernemers en vermogensbezitters) afhankelijk van goederen-, diensten- en factormarkten.
Deze fase vertoont veel overeenkomsten met de definitie van kapitalisme die Fernand Braudel hanteerde. Deze maakt een onderscheid tussen kapitalisme en markteconomie. Die markteconomie, beschreven als doodgewoon en robuust, wordt in zijn beeld gekenmerkt door transparantie en een dagelijkse uitwisseling op de markt, met producenten en detailhandelaren als voornaamste actoren, zonder veel tussenliggende raderen.
Bij het kapitalisme ligt dat anders. Daar ontbreekt volgens Braudel die transparantie. Het kapitalisme wordt gekenmerkt door speculatie en door lange, complexe ketens van uitwisseling, een fundamentele ongelijkheid tussen handelende partijen, kolossale winsten, accumulatie van kapitaal, met als gevolg dat de grote omvang van hun vermogens de kapitaalbezitters in staat stelt een bevoorrechte positie te verwerven en een monopoliepositie in te nemen. Dit is het stadium dat we hebben waargenomen aan het einde van de cyclus.”
Van Bavel geeft hierop als commentaar dat het Braudel lijkt te zijn ontgaan dat de opkomst van de factormarkten hierbij zo’n cruciale rol speelt. “Door deze waarneming toe te voegen kunnen we alle elementen combineren in een gezamenlijke benadering van het begrip ‘kapitalisme’, als een fase in de cyclus van marktontwikkeling. In deze cyclus volgt op de eerste fase – die vanwege de dominantie van factormarkten ook ‘markteconomie’ genoemd kan worden – een tweede fase, die in het teken staat van accumulatie en toenemende ongelijkheid, en daarna een derde fase, die gekenmerkt wordt door speculatie, monopolievorming, steeds nauwere banden tussen kapitaal en staat. Dit derde stadium kan dan kapitalisme genoemd worden, want het volgde onontkoombaar op het tweede en eindigde steevast in achteruitgang van de markteconomie.”
Ook Steve Keen behandelt met zijn kritiek op de gangbare economische wetenschap in feite het kapitalisme, maar hij benadert in zijn artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit de economie als complex systeem met cycli (als een blinde vlek). Zo schrijft hij in aflevering 8 over het werk van de econoom Minsky (1919-1996) die stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op, wat ook de uitkomst was van het door Keen zelfgemaakte computermodel vernoemd naar Minsky.
Nog weer een heel andere invalshoek vinden we bij Bernard Lietaer in het artikel ‘Het geldmysterie’. Daar blijkt het ontbreken van een verzorgend archetype oorzaak van een harde versie van kapitalisme en een barrière om verbetering te brengen in het huidige stelsel. Die verbetering wordt dan weer beloofd door een @ndere vorm van geld te gaan gebruiken, zoals beschreven wordt in het artikel 4 van de geldserie ‘Een booster voor de lokale economie’.
Dat dit dringend gewenst is, komt naar voren in de serie artikelen over het klimaat. Het kapitalisme wordt daar, in het vierde artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting, op diverse manieren als een sta in de weg beschreven om het klimaatprobleem aan te pakken: industriesysteem (anno 1983), komst van het neoliberalisme, surveillancekapitalisme en naamloze vennootschap als persoon.
We zitten, zegt Robert Jeremy Goltho Grantham, hoofdstrateeg investeringen van Grantham, Mayo, & van Otterloo (GMO) – een kapitalist pur sang dus – in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, opgescheept met een vorm van kapitalisme die gekenmerkt wordt door een almaar rigidere focus op kortetermijnwinsten met weinig of geen oog voor het algemeen belang, net nu de macht van dit kapitalisme om overheden en het eigen lot te sturen zo sterk is toegenomen dat alleen de allergrootste bedrijven en allerrijkste mensen nog daadwerkelijk iets in de melk te brokkelen hebben. De problemen met het kapitalisme worden verder samengevat in aflevering 6 en 7.
Zie ook gewoon onder kapitalisme, fatale kapitalistische contradictie en aflevering 20 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Tussen het jaar 950 en 1300 – de eeuwen van demurrage – zijn er in Europa zo’n 300 kathedralen gebouwd, állemaal ter ere van Maria, en geen enkele ter ere van Jezus Christus, en ook nog eens een heleboel kerken, monnikenkloosters en abdijen, die soms bijna de omvang van een stad hadden. Er was voor elke 200 inwoners een godshuis. En ze waren niet in het bezit van de kerk of de adel, maar van de burgers van de stad, betaald met hun vele, kleine giften. Over investeren voor de lange termijn gesproken! Zie aflevering 23 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Die bouwwoede had vast met het archetype van de moedergodin te maken.
Tegen het jaar 1300 werd alles ineens anders. Het centrale gezag liet zich gelden, demurrage werd afgeschaft, de zwarte madonna werd verboden, de positie van de vrouw verzwakte enorm. Ook de welvaart smolt weg. Er werd natuurlijk fel verzet geboden, zelfs binnen de kerk, maar dat werd met geweld de kop ingedrukt. Meer hierover in aflevering 24.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
De uit Australië afkomstige, maar in Engeland docerende professor Steve Keen is een vooraanstaande economische dwarsdenker, schrijver van meerdere boeken waaronder het wat oudere Debunking Economics en het recente The New Economics, waar dit artikel uit overgenomen is. Keen is zeer kritisch over het gangbare economische denken, maakte zelf een softwareprogramma dat hij naar de econoom Minsky vernoemde en voorspelde (mede op grond van de resultaten van dat model) als een van de weinige economen de financiële crisis van 2008.
In het artikel ‘De samenstelling van systemen’ wordt in aflevering 1 vastgesteld dat alle systemen de volgende kenmerken delen:
- Inputs in de vorm van energie, materie en informatie.
- Outputs zoals diverse soorten werk en afval, ook weer in de vorm van energie, materie en informatie, waarbij het verschil in tempo tussen inputs en outputs een vertraging kan geven.
- Grenzen en afbakening, waarbij systemen zelf steeds onderdeel zijn van grotere systemen en ook kleinere omvatten, en waarbij de scheidslijnen tussen wat tot het systeem behoort en wat erbuiten valt soms onduidelijk zijn en altijd poreus.
- Terugkoppelingen, positief en negatief, die ook wel versterkend en beperkend (of balancerend) genoemd worden.
- Stromen vanuit en naar de omgeving (het milieu).
- Fondsen/voorraden van voedingsstoffen en grondstoffen in allerlei vormen, die al dan niet weer aangevuld worden (door natuurlijke processen).
- En dan is er nog emergentie, het verschijnsel van het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem.
Het artikel ‘De samenstelling van systemen’ loopt ze stuk voort stuk langs. En in het artikel ‘De werking van systemen’ komt de wisselwerking ertussen aan de orde, met ook grafische voorstellingen daarvan. In beide artikelen komen nog verschillende andere systeemkenmerken aan de orde. Zie nu verder bij systeem en ontwikkeling.
Ibn Khaldun (1332-1406) was een van de eersten met een theorie over de opkomst en neergang van (wereld)rijken. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
In het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, het tweede in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over onze manier van kijken. Velen kijken om het beeld dat ze al hebben te bevestigen, maar missen daarmee vaak de werkelijkheid (aflevering 1). Wij zullen in elk geval nooit duurzaamheid scheppen als we in het huidige financiële systeem blijven zitten. Dat moeten we leren zien. Wat er gebeurt rond de tovenaarsleerling kunnen we, met wat goede wil, als een allegorie voor geld zien, waarbij ons gebrek aan een vooruitziende blik ons naar een crisissituatie leidt. Dat is begonnen bij de factormarkten zoals Van Bavel ze beschrijft (zie ook aflevering 18 van het artikel ‘Catastrofologie’, in de rubriek Ontwrichting). Geld wordt bezit en leidt tot de opkomst van marktelites die feitelijk de baas zijn. Er is geen tovenaar die dit recht zet (aflevering 3). Het wordt vervolgens een wisselwerking tussen de macht van de overheid en de macht van de financiële sector, waarbij voortaan de bank (als tovenaar) altijd wint. Zie behalve aflevering 4 ook het machtsvierkant. Deze lezing van het geldsysteem wordt verwoord in het ‘officiële paradigma’ dat besproken wordt in aflevering 5. Dit verhaal over geld, dat een solide basis vindt in de fysieke werkelijkheid, werd echter steeds minder waar met het doorknippen van de band ertussen. Als de overheid de betaling van belastingen in bankgeld aanvaardt legt dit eenvoudig de macht bij de banken. De overheid moet daarbij dan haar ‘huishoudboekje op orde houden. Maar als overheid daartegenover zelf de uitgever van de munt zelf is, zal de overheid machtig worden’. In dit fiatvaluta-paradigma (aflevering 6 en 7) is de rol van de banken nog steeds groot, maar ligt de feitelijke macht bij de soevereine regering. Zij geeft immers waarde aan de valuta. Door te kiezen welke betaalmiddelen zij waarde wil geven kan een regering de aard bepalen van de inspanning die haar burgers moeten leveren, of de soorten gedrag die ze moeten vertonen om deze betaalmiddelen te verkrijgen. Deze conclusie is van cruciaal belang voor het ontwerp van door de overheid geïnitieerde monetaire oplossingen. De overheid doet hier intussen niets mee. Beide paradigma’s hebben een beperkte blik. Als je switcht van macro naar micro, komt er nog een heel ander paradigma in beeld (aflevering 9). Met uitschakeling van bepaalde functies en inschakeling van andere kan geld zich meer gaan gedragen als alle eindige dingen, ecologisch verantwoord worden. In aflevering 10 wordt het revolutionaire van @nder geld verder uitgewerkt (het verschil tussen macht en autoriteit), maar echt behandeld wordt het in het vierde artikel van de serie: ‘Een booster voor de lokale economie’.
Onze cultuur wordt beheerst door een constellatie van vier archetypen; die van de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (zie onder archetype). Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin met hebzucht en de vrees om tekort te komen als de schaduwen die we alom kunnen zien. Onder Yin en yang lezen we hoe deze schaduwen tegengesteld zijn maar toch bij elkaar horen. Ze worden verbonden door angst. Met deze begrippen vat Bernard Lietaer nu de analyse van ons financiële stelsel aan, om te beginnen bij het verloop van financiële crises. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Lees hiervoor eerst Geld en de archetypen.
Het is het geldsysteem zelf dat de twee schaduwemoties aanjaagt en beursgekte en uiteenspattende zeepbellen oproept. Daarom heeft het er ook geen remedie tegen. Lietaer beschrijft het vaste patroon ervan in vier fases. Deze indeling komt van de economisch-historicus Charles Kindleberger (aflevering 14). Het is een pathologisch verschijnsel van hardleers gedrag dat uitmondt een positieve terugkoppeling. We kunnen dit niet goed verklaren doordat onze interpretatie van de wereld volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt van de rationele mens. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt? Dat vindt Lietaer terug in de Griekse mythologie bij de figuren Apollo en Dionysus.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
Kinetische energie of bewegingsenergie is recht evenredig aan de massa plus het kwadraat van de snelheid (E = 1/2MV2). Deze vergelijking betekent simpelweg dat hoe harder je op je fiets zwoegt, hoe groter de klap is wanneer je op een paaltje knalt. Kinetische energie is er in de vorm van stralingsenergie, thermische energie, elektrische energie en geluid. Kinetische energie kan in potentiële energie worden omgezet en andersom, al gaat dat altijd gepaard met een verlies aan energie, zoals de tweede wet van de thermodynamica voorschrijft.
Voor mensen die de moed begonnen te verliezen zette Paul Kingsnorth samen met Dougald Hine het Dark Mountain Project op, een internationaal netwerk van mensen die, door verhalen te delen, het emotionele en morele belang van de menselijke milieucrisis proberen te begrijpen. Iedereen heeft behoefte aan hoop, stelt Kingsnorth. Zie aflevering 25 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. We moeten onciviliseren, wat valt samen te vatten in drie stellingen: ‘We leven in een tijd van sociale, economische en ecologische desintegratie en we willen deze realiteit eerlijk onder ogen zien.’ Twee: ‘We verwerpen het geloof dat zegt dat de samenloop van crises kan worden gereduceerd tot een verzameling “problemen” die we technisch of politiek kunnen “oplossen”.’ En ‘We geloven dat de wortels van deze crisis in de verhalen liggen die we onszelf vertellen: de mythe van vooruitgang, de mythe van de mens in het centrum van alles, en de mythe van de scheiding tussen mensen en “natuur”.’
Kingsnorth raakte teleurgesteld in de milieubeweging en trok zich terug op het platteland. Daar denkt hij na: ‘Ik keek om me heen, naar de afnemende natuurlijke schoonheid en de steeds snellere vernietiging, en ik was aan wanhoop ten prooi.’ Wat hem uiteindelijk van die wanhoop gered heeft, vertelt hij in aflevering 26 tot 29: een geologisch-universeel perspectief dat hem bij het boeddhisme brengt en bij het begrip perceptie – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn. Dit is niet iets om hier samen te vatten; lees de vier afleveringen in hun geheel.
De wet van Kleiber is afkomstig uit de biologie en gaat over het verband tussen massa (omvang) en stofwisseling (energieverbruik) bij dieren. De wet stelt dat het energiemetabolisme van dieren evenredig is aan hun massa, verheven tot de macht 0,75. Is de massa van een diersoort 10 keer zo groot als de massa van een andere diersoort, dan verbruikt die grote soort dus niet 10 keer zoveel energie, maar slechts 5,6. Grotere dieren zijn efficiënter.
Lees hierover in aflevering 17 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie bij Hagens ook ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
Het was slechts een kwestie van tijd voordat iemand op het idee kwam om te testen of deze wet ook voor de menselijke economie geldt. In dat geval zit relatieve ontkoppeling tussen bbp-groei en de toename van het energieverbruik als het ware al in het systeem ingebakken. Jammer is dat die relatie dan nooit negatief kan zijn, wat wil zeggen dat er op basis van dit principe nooit sprake zal zijn van absolute ontkoppeling. De haken en ogen die hieraan zitten worden behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie bij Cobelens ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Van 1450 tot 1850 was het klimatologisch een roerige, kille tijd. Deze hele periode noemt men de Kleine IJstijd, maar de kou viel vooral in de 17e eeuw. Over het weer door de eeuwen heen gaat het in aflevering 5 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Het ‘Intermezzo: klimaat klem tussen covid en complot’ in de klimaatartikelenserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting bestaat uit zeven afleveringen.
In aflevering 1 en 2 komt trauma-expert en voormalig hoofd psychiatrie van het AMC Berthold Gersons aan het woord over het vaste verloop in fases van fel toeslaande rampen. Maar corona was net geen gewone ramp, doordat het gevaar niet zomaar week. Normaal weet je dat het over is, hierbij lange tijd niet. Een fase van desillusie met wantrouwen volgt dan. Burgers worden boos, ze gaan complottheorieën ontwikkelen, terwijl solidariteit nodig is.
Aflevering 3 gaat over burgerlijke ongehoorzaamheid. Wetenschapper Gijs van Oenen vertelt dat die van versie 1.0 (denk aan Martin Luther King) verschoof naar versie 2.0 (denk aan: ‘not in my backyard’ en de procederende burger) en daarna naar versie 3.0 (het ingrijpen van de overheid wordt gewoonweg niet aanvaard). Vergelijk hiermee de neoliberale mens die is opgevoed als individualist van aflevering 25 tot 32 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in deze serie. De overheid wordt geen greintje meer gezag moet worden toegekend dan strikt onvermijdelijk is.
Wat moet de overheid doen als er steeds meer groepen in opstand komen, en als discussies onredelijk worden? Wat moet je aan met complotdenkers? In aflevering 4 spreekt de Oostenrijkse conflictonderzoeker Friedrich Glasl over escaleren en de-escaleren. Het uit de hand lopen van relaties volgt vaak een vast patroon volgens de relationele fase, de emotionele fase en de vechtfase. Snelle interventie is geboden, maar in tijden van sociale media valt dat niet mee.
Het kan zelfs uitlopen op een asymmetrische oorlogvoering, een gevecht op leven en dood. Daarover horen we de historicus en psycholoog Eelco Runia in aflevering 5. Bij asymmetrie gaat het erom de tegenstander onderuit te halen, op alle mogelijk manieren. Populistisch-rechts werkt er volop mee, maar presenteert het als symmetrie door zogenaamd de taal van de democratie te spreken. Ze schuilt zo bij de nuttige idioten van het bona fide electoraat. Wie zelf te goeder trouw is staat machteloos.
Intussen wordt het mogelijk om met proeven met virtual reality mensen zo in de war te maken, dat hun ‘zelf’ verandert. Daarover gaat het in aflevering 6. De mens past in het contact met vrienden voortdurend zijn eigen zelf-model aan en ijkt dat op hun reacties, zegt de filosoof Thomas Metzinger. Hij legt een verband tussen dit proces van vervreemding en de covid-ontkenners.
Positieve en negatieve vrijheid is het thema van de laatste aflevering 7. Dit onderscheid komt van de historicus Annelien De Dijn. Positieve vrijheid is de vrijheid om als burgers te bepalen hoe en door wie je bestuurd wilt worden. Negatieve vrijheid is de vrijheid om te doen en te laten wat je wilt en daarbij door de overheid met rust gelaten te worden. Die twee staan op gespannen voet en het negatieve vrijheidsbegrip kreeg de overhand. Het wordt compleet rigide doorgetrokken.
Alle genoemde aspecten in dit Intermezzo beperken de eensgezindheid en hinderen de vooruitziende blik, wat een effectieve aanpak van de klimaatcrisis in de weg staat.
‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ is een serie van vijf artikelen over het klimaat in de rubriek Ontwrichting, met ervoor een Inleiding en ertussen het Intermezzo ‘Klimaat tussen complot en covid’, alles geschreven door Jan van Arkel.
In het eerste artikel komen de verschillende elementen aan de orde van wat je de weermachinerie zou kunnen noemen. Daar zien we klimaatontwrichting als natuurkunde, waarbij berekeningen worden gemaakt met de betrokken energie.
In het tweede artikel is er sprake van een systeembenadering. Dan spelen de elementen die we in de rubriek Complexiteit hebben leren kennen een rol, zoals terugkoppelingen, niet-lineaire verandering en omslagpunten. Je kunt de klimaatontwrichting dan zien als een vicieuze cirkel van opwarming en afsmelten, met uitwaaierende effecten op zee en land.
Is de conclusie bij de natuurkundige benadering dat het weer extreem zal worden, bij de systeembenadering komt de vraag op of ons voortbestaan op het spel staat. Er wordt hier ook gerefereerd aan het boek Zes graden, dat beschrijft wat we nu al meemaken bij een opwarming van één graad (wat intussen steeds meer tot ons doordringt) en vervolgens op een rij zet wat we kunnen verwachten bij verdere opwarming tot twee, drie, vier, vijf en zes graden. Dat wil je eigenlijk niet weten.
Voor we bij artikel vier bekijken waarom we dan toch maar steeds niet doen, eerst nog het derde artikel. Je kunt alle processen ook zien als terugkoppelingen waarmee Gaia – de levende èn de dode natuur tezamen, als doelgericht geheel – de levensomstandigheden op Aarde in stand houdt. De conclusie van dit artikel is dat het vrijwel zeker zeer binnenkort totaal mis gaat. Het klimaat wordt dan ondraaglijk omdat Gaia ineens doorschiet naar een andere ‘stabiele’ stand van misschien vier graden warmer. Gaia houdt zich daarbij niet bezig met het lot van de mens.
Alleen drastisch en onmiddellijk ingrijpen helpt misschien nog. In artikel vier gaat het over de al of niet onneembare hordes die we moeten slechten om het tij te keren. En dat blijken er een heleboel te zijn, van economische, psychologische en zelfs filosofische aard. Die vormen samen ook nog eens een onontwarbare kluwen, waar een onmachtige overheid zich geen raad mee weet, omdat de overheid zelf deel is van het probleem. Daar komt het element ‘zelfmoord’ tevoorschijn, want we gaan het zo niet halen.
Dat komt ook door onze verhouding tot de natuur. Die verhouding en het verschijnsel hoop is het onderwerp van artikel vijf met de titel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’. Bij weten wordt ook nog een keer de huidige klimaattoestand bekeken, en legt Latour uit waarom we nergens meer terecht kunnen met onze toekomst. Bij het doen is het zowel heel concreet als een beetje utopisch: deep adaptation en het veranderen van je eigen grondhouding. Daarna volgt het onderwerp hoop, met de twee soorten hoop bij Tolkien. Over hoop komt trouwens een heel nieuwe rubriek met het werk van Jeremy Lent.
Hoofdauteur van de petitie om wel een kooldioxideheffing in te voeren is Rens van Tilburg van Sustainable Finance Lab. Mijn bron is NRC 26 januari 2019, maar een uitgebreidere versie en alle ondertekenaars van deze oproep vindt u de site van ESB (Economisch Statistische Berichten).
De economen voeren de volgende argumenten aan: Nederland kan het zich niet veroorloven om geen serieuze bijdrage van de industrie te verlangen om de CO2-doelstellingen te halen. Ten eerste omdat de industrie goed is voor een derde van de Nederlandse CO2-uitstoot. Ten tweede omdat juist de industrie haar CO2-uitstoot tegen relatief lage kosten kan verminderen. (Ook in de landbouw, goed voor bijna een tiende van de uitstoot, kunnen veel kosteneffectieve maatregelen worden genomen.) De prijs van de Europese emissierechten die de grootste gebruikers momenteel voor hun energie betalen is weliswaar gestegen naar circa twintig euro per ton CO2, maar om de klimaatdoelstelling te halen is een prijs van rond de vijftig euro per ton nodig. Door de industrie nu buiten schot te laten, zullen in de toekomst ingrijpender, en daarmee duurdere, maatregelen nodig zijn om aan de drie jaar geleden in Parijs gedane belofte te voldoen. Eén economie-brede, uniforme koolstofheffing, waarbij iedereen evenveel voor zijn CO2-uitstoot gaat betalen is een eenvoudige en bewezen effectieve maatregel. Alle bedrijven behouden dan de vrijheid om zelf te bepalen welke maatregelen ze het beste kunnen nemen. Begin de koolstofheffing met vijftig euro per ton CO2. Laat dat bedrag vervolgens elk jaar stijgen met 2 à 5 procent per jaar (exclusief inflatiecorrectie). En voor wie ons niet gelooft: de Nederlandse Bank concludeerde onlangs dat een belasting op CO2-uitstoot van vijftig euro per ton geen ernstige gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland heeft. Frankrijk, Finland, Ierland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland en ook Californië, Canada, China en Nieuw-Zeeland hebben al een prijskaart aan CO2-uitstoot gehangen. Natuurlijk moeten uiteindelijk alle landen meedoen. Zolang dat niet het geval is, kan een verrekening aan de grens concurrentievervalsing voorkomen. Aldus de 70 economen.
In de Volkskrant van 22 december 2018 zegt Oxford-econoom Rick van der Ploeg het volgende over de klimaatplannen die een kooldioxideheffing afwijzen:
‘De vervuilende industrie glipt er in de nieuwe klimaatplannen listig doorheen. Dit is rampzalig beleid. Een truc van de vervuilende bedrijven en misschien ook wel van CDA en VVD. Het lijkt heel wat, maar ondertussen doen ze niks. Het idee is dat de staalindustrie, cementbedrijven en andere vervuilende ondernemingen geld krijgen om te vergroenen. In ruil daarvoor moeten zij met eigen plannen komen om hun CO2-uitstoot terug te dringen. Gebeurt dit onvoldoende, dan volgt een boete. Dat lijkt een slimmigheidje, maar het is ontzettend omslachtig. Het wordt namelijk onmogelijk om alle bedrijfsplannen goed te controleren, je zet de deur open voor lobby’s en vriendjespolitiek en het vergt een enorme bureaucratie. Maar het ergst is dat we nu in plaats van een heldere, efficiënte aanpak weer een peperdure subsidie krijgen.’
De Volkskrant vraagt aan Van der Ploeg: U prees het kabinet onlangs in een advies een CO2-belasting aan. Waarom?
‘Wie het echt menens is met het terugbrengen van de CO2-uitstoot met 49 procent in 2030 ontkomt simpelweg niet aan zo’n prijsprikkel. Zo’n maatregel kan al gauw tien keer zo goedkoop uitpakken als subsidies uitdelen. En door dit nu aan te kondigen, weet het bedrijfsleven waar het aan toe is. Die bakken subsidiegeld voor het bedrijfsleven worden straks opgehoest door Jan met de pet, via de energietaks en andere belastingverhogingen. Een CO2-prijs is niet alleen goedkoper, je kunt met de opbrengst hele mooie dingen doen. Bijvoorbeeld CO2-dividend uitkeren aan huishoudens met lage inkomens. Of de inkomstenbelasting verlagen. Dan krijg je wél een breed maatschappelijk draagvlak voor klimaatbeleid. Deze aanpak stimuleert op geen enkele manier dat bedrijven gaan innoveren of concurreren. Het houdt de gevestigde orde in stand. Terwijl er misschien wel nieuwe ondernemingen zijn met veel groenere technologieën. Hier wordt een enorme subsidiemachine opgetuigd, met een enorme bureaucratie, en tegelijkertijd wordt het invoeren van een prijsmechanisme voor CO2-uitstoot onacceptabel verklaard.’
Rick van de Ploeg sluit af met de opmerking: ‘Hoe kan het dat uitgerekend de VVD zo’n communistisch beleid steunt?’
Zie allereerst Klimaat – de serie.
Behalve van dichtheidsafhankelijke factoren is sterfte, en dus de schommeling in de omvang van populaties, ook afhankelijk van het klimaat. De gedachte is dan dat het klimaat de omvang van de populaties zo beperkt houdt dat voedselgebrek voor dit beperkte aantal individuen niet voorkomt. Zie verder aflevering 30 van ´Wat is ecologie?’ (serie 1). Klimaatverandering door de mens is het onderwerp van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming, model, definitie klimaatverandering, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, landbouw en klimaatverandering en het wereldvoedselvraagstuk en uitsterven. Het hele artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek is gewijd aan de psychologische kant van de klimaatverandering.
Het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ is het vierde artikel in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Het volgt op de beschrijving dat het weer steeds extremer zal worden (artikel 1), dat er kantelpunten gaan komen (artikel 2), en dat Gaia misschien naar de noodstand gaat springen – een toestand die ons zal verzengen (artikel 3). Als dat allemaal bekend is, zou je een uiterste inspanning verwachten om dit te voorkomen. Dat gebeurt niet, want er zijn vele beren op de weg. Deze worden behandeld in artikel 4 (zonder de pretentie om ook maar enigszins compleet te zijn).
Het wereldsysteem is als een olietanker die in een ruziesfeer beland is (aflevering 1). Het ontbreekt juist aan de twee ingrediënten die we nodig hebben: eensgezindheid en een vooruitziende blik (aflevering 2). Bij eensgezindheid hoort ook solidariteit, en daar hoort weer gelijkheid bij. Onze eigen psyche zit een vooruitziende blik in de weg. De barrières zijn geen los van elkaar staande zaken. Het zijn juist allemaal op elkaar inwerkende onderdelen van een complex systeem, dat zich eigenstandig ontwikkeld en waarvan we – om het klimaat te redden – de ontwikkeling min of meer moeten laten omdraaien.
De komst van het neoliberalisme, waar alles om geld draait, en de gevolgen ervan voor onze kijk op het klimaatprobleem wordt beschreven in aflevering 11 tot 13. Met het internet leverden we vervolgens een groot deel van onze persoonlijke zelfstandigheid in het algemeen, van onze agency in, en daarmee van onze invloed op het aanpakken van het klimaatprobleem. Daarover gaan de aflevering 14 tot 16. Intussen raakt het ‘gewone’ kapitalisme (aflevering 4) overvleugeld door het surveillancekapitalisme, waarin wij behalve consumenten ook de grondstof zijn geworden voor de productie. Hierover gaan aflevering 17 tot 21. Na ‘vals spelen in Moneyland’ (aflevering 22 en 23) gaan we vanaf aflevering 25 over op de zachte kant. Tot aflevering 28 is er aandacht voor het opkomende belang van de niet-onderhandelbare identiteit en vaste overtuigingen en voor psychologische barrières die hartstocht boven rede stellen. Daarna volgt van aflevering 29 tot 31 een interessante filosofische bijdrage over het onbekommerd leven in het kapitalisme (met als doel genieten zonder terughouding), waar de individuele identiteit het algemeen belang volledig is gaan overheersen (het verschil tussen behoeften en verlangens). De tovenaarsleerling breekt los en blijft tobben van aflevering 32 tot 35. De zaak is uit de hand gelopen. We zijn op zoek naar betekenis en weten niet aan welke hefboom we moeten trekken (aflevering 36 tot 37). De olietanker is nu bezig op de klippen te lopen (aflevering 38). Van de maatschappij zonder koolstof kunnen we ons nog geen voorstelling maken. Eerder zitten wij als passagiers benedendeks achteloos te kletsen. Uit de inhoud van dit artikel blijkt dat wij zowel de vereiste eensgezindheid als de vooruitziende blik deerlijk missen. Zie op Ecopedia ook barrières voor klimaatactie volgens Stoknes.
Politiek commentator Tom-Jan Meeuw van de NRC schreef in de krant van 14 juli 2018 een stuk met de titel ‘Het stadje ging héél ver voor een beter klimaat. Niemand voorzag wat volgde’:
Woerden heeft al jaren een zéér vooruitstrevend klimaatbeleid – maar dat weet, hoe typerend, bijna geen burger. In 2014, ruim voor ‘Parijs’, sprak de gemeenteraad van Woerden af dat het stadje in 2030 ‘CO2-neutraal’ zou worden. Het Parijse doel is 2050. Het was een combinatie van progressieve partijen en gemeentelijke fracties die dit lokale Klimaatakkoord sloot, al hadden de politici geen idéé waaraan ze begonnen. Vervoerseconoom Tymon de Weger, namens CU-SGP wethouder Duurzaamheid, trad kort na het besluit aan.
‘Niemand overzag wat het betekende’, vertelde hij me deze week. Pas nu, vier jaar later, ‘begrijpen we welke enorme inspanning ons wacht.’
De Weger was vanaf 2016 betrokken bij de opzet van een eerste proef in het Schilderskwartier met 39 woningen. Deze proef werd in juni 2018 afgerond: de gasfornuizen en cv-ketels zijn uit de huizen gesloopt, de warmtepompen staan in metershoge metalen hokken naast de voordeuren. Corporatie GroenWest nam het initiatief en betaalde. De gemeente droeg een fractie van de kosten bij.
Een indicatie voor de latere problemen: Woerden heeft wel enorme klimaatambities – maar geen geld.
Het stadje leerde wel dingen van de proef. De corporatie zei tegen bewoners: wij vangen alle extra kosten op. Maar mensen bleven twijfelen. ‘Heel leerzaam is dat: praten met burgers die nooit over duurzaamheid nadenken’, zei toenmalig wethouder Hans Haring (D66), die Tymon de Weger tijdelijk opvolgde.
De Weger zelf bedacht al in 2016, toen de proef nog niet liep, dat de gemeente ‘parallel’ hieraan een groter project moest voorbereiden: 900 gasvrije woningen in het Schilderskwartier-West. Als de gemeente héél Woerden CO2-neutraal in 2030 wilde hebben, dacht hij, moest ze opschieten.
Het vergrootte de onzekerheid in de wijk. Het gevolg: terwijl de VVD landelijk ambitieus klimaatbeleid steunt, stond de VVD-lijsttrekker bij de raadsverkiezingen dit voorjaar, Reem Bakker, op de rem inzake gasvrij wonen. ‘Onbetaalbaar’, zei hij.
Intussen zagen bewoners met eigen ogen dat óók de autoriteiten vaak niet weten hoe de steeds herhaalde CO2-normen gehaald moeten worden.
Zo kwam dit voorjaar een delegatie ambtenaren van Binnenlandse en Economische Zaken naar Woerden voor een bezoek aan onder meer de proef. Frans Drilling (79) was erbij namens de wijkbewoners. Hij vuurde allerlei praktische vragen op de ambtenaren af. Over warmtepompen, geld, etc. ‘Maar zij zeiden steeds: ja, dat vragen wij ons óók af.’
Meer raadsleden gingen aarzelen, zoals routinier Hendrie van Assem van het lokale Inwonersbelangen. ‘Niemand weet nog hoe dit uitpakt: de gemeente doet maar wat.’ En uitgerekend de laatste weken, tegen de achtergrond van alle halleluja uit Den Haag, werd dit beeld pijnlijk bevestigd. Pleitbezorgers van gasvrij wonen zeggen allemaal: je kunt de investering (woningisolatie, warmtepomp, etc.) terugverdienen dankzij lagere energiekosten voor bewoners. Maar in Woerden bleek: dat is veel te optimistisch. De gemeente voorziet, mede op basis van de proef, dat een gasvrije woning in het nieuwe project 60.000 euro per stuk kost, zegt De Weger. Maar met de lagere energierekening verdient een bewoner slechts 40.000 euro terug, anders gezegd: hier gaapt een gat van 20.000 euro per woning.
Wie betaalt dat? Woerden dacht: het Rijk. Dus deed het een subsidieaanvraag van 20 miljoen euro. Maar helaas: het Rijk heeft een potje van 90 miljoen voor twintig gemeenten, dus vorige week kreeg De Weger te horen: je kunt maximaal 5 miljoen krijgen.
Hierop werd de wethouder geïnterviewd door Woerden TV, waarbij hij opperde dat bewoners ‘een lening’ afsluiten om dit op te lossen. De Wever zei me later dat zijn uitspraken zijn verknipt: hij wil dit soort onzekerheden juist voorkomen.
Maar in mijn gesprekken in de wijk deze week merkte ik dat het verzet tegen het plan sterk toeneemt. Vooral oudere woningbezitters zijn nu zéér sceptisch.
‘Ze hebben hun hypotheek eindelijk afbetaald, ze kúnnen niet eens meer een lening krijgen’, zei Hendrie van Assem, de routinier uit de raad. ‘En ze denken allemaal: 2030? Dan kan ik wel dood zijn.’
Het leerde me ook hoezeer de klimaatkwestie spanningen tussen leeftijdsgroepen kan aanwakkeren. Waar vooral jongeren bezorgd zijn over de opwarming van de aarde, vrezen ouderen de extra kosten voor het gasvrij maken van hun afbetaalde woning.
En zo zijn er, vier jaar nadat Woerden zichzelf CO2-neutraal in 2030 verklaarde, nog maar 39 klimaatneutrale woningen opgeleverd, en blijft er, in de week van het nationale Klimaatakkoord, grote onzekerheid over de volgende 900 huizen.
En dan te bedenken dat Woerden over twaalf jaar al zijn 21.000 woningen gasvrij wil hebben. Over de haalbaarheid van dit streven bestaat nu vanzelfsprekend in brede kring twijfel.
Maar wethouder De Weger houdt vol. ‘Dit gaat niet om haalbaar. Dit moet. Dit kan.’
Maar er komt alleen versnelling, zei hij, als het Rijk bijspringt. ‘Den Haag moet dit gat dichten, anders valt alles stil.’ Tegelijk blijft het tekenend hoe sceptisch de lokale VVD-afdeling dit hele verhaal benadert.
Ingrijpen voor klimaatverbetering is onvermijdelijk, zei VVD-fractievoorzitter Florian van Hout me, ‘maar we zijn erg bezorgd over de kosten van het gasvrije project.’
En Reem Bakker, die na een intern conflict onlangs uit de afdeling stapte maar landelijk nog VVD-lid is, zei dat zijn partij maar het beste op zijn schreden kan terugkeren: omarm ‘het klimaatrealisme’, en accepteer dat gasvrij wonen onbetaalbaar is. ‘Anders draait dit uit op ramp voor de VVD.’ En op een droom voor Baudet? ‘En op een droom voor Baudet’, zei hij.
Wouter van Dieren schreef in de NRC van 28 september 2017 het artikel ‘De hoogste tijd voor een nieuwe kustlijn’. Zijn pleidooi gaat als volgt:
Orkanen, slagregen en hittegolven staan niet op het netvlies van de overheid bij de aanpak van het klimaatprobleem. De extra risico/analyses die daarbij horen, worden niet gemaakt. Maar alleen al de problemen met onze kust zullen immens zijn als de zeespiegel steeds verder gaat stijgen. Een stormvloed zoals die van 1953 zit er aan te komen, maar we sluiten daarvoor onze ogen. Van Dieren:
‘Daarop is maar één antwoord mogelijk: nieuwe Deltawerken, een nieuwe kustlijn, integraal en veelomvattend, een manier van doen en denken die de decennia overstijgt, met ingrepen die eerder voor eeuwen gelden. Dit is het idee achter Emergo, een reeks eilanden voor de kust van Noord- en Zuid-Holland.
De natuurlijke kustvorming laat langs de Noordzeekust geen eilanden ontstaan zoals de Waddeneilanden, die lossloegen van de Friese en Groningse kust ná de grote vloeden in de Middeleeuwen. Die eilanden beschermen de dijken in het noorden, terwijl de ondiepe Wadden de golfslag dempen en de zandplaten als buffers blijven aangroeien.
De Emergo-eilanden kunnen een veelheid aan problemen oplossen. Allereerst zorgen ze voor kustverdediging. De tussenliggende lagune wordt door aanslibbing ondiep en beschermt daardoor de oude kust. De eilanden zijn ook golfbrekers. Door klimaatverandering zal de wind gemiddeld toenemen. De oude kust kan die veelheid aan windkracht 10 en méér niet aan. De eilanden kunnen ook de biodiversiteit vergroten. De Noordzee heeft zwaar geleden onder de boomkorvisserij, waardoor het substraat van de bodem is vernield. In de lagune zal een kraamkamerfunctie als die in de Wadden ontstaan.
Daarnaast kunnen de eilanden zorgen voor overslag, waarmee de logistiek van de grote havens wordt verlicht. De Noordzee zal nog vele decennia een verkeersrotonde blijven voor energie, scheepvaart en visserij; vanaf de eilanden is de logistiek vele malen efficiënter. Als locatie voor windturbines kunnen ze bovendien het ‘not in my backyard‘-probleem van windmolens op land deels wegnemen en zorgen voor een versnelling van de wind-op-zee-doelstellingen.
Maar het belangrijkste probleem op de lange termijn vormen de grote rivieren. Op een dag kunnen die niet meer hun water uitslaan op een te hoge zeespiegel. De retentiecapaciteit (‘ruimte voor de rivier’) houdt een keer op.
Dan resteert de lagune, waarvan tegen die tijd de zeegaten, eerst nog nodig om de lagune te doen verzanden, kunnen worden afgesloten. Er ontstaat een opslagcapaciteit die voldoende moet zijn om de pieken op te vangen en vervolgens in zee te pompen bij lage waterstanden. Een oplossing voor de eeuwigheid, wie weet.
Technisch is het haalbaar. De Tweede Maasvlakte werd ook verrassend snel opgespoten; baggerbedrijven gebruiken nu ook geotubes, enorme ‘worsten’, gevuld met zand. Aanpassing aan klimaatverandering behoort nog niet tot het vanzelfsprekende repertoire van de duurzamen. Velen achten adaptatie aan het onvermijdelijke strijdig met de actuele groene droom. Die gaat echter vooral over lifestyle. Dat is misschien essentiële feel-good. Maar het is niet genoeg om het klimaatdrama in volle omvang onder ogen te zien.’
Wouter van Dieren is systeemanalist, zorgde als lid van de Club van Rome voor de Nederlandse uitgave van Grenzen aan de groei, en zette in tien jaar het duurzaamheidsforum Springtij op de kaart.
Mark Lynas beschrijft in het boek Zes graden kraakhelder wat we moeten doen om klimaatontwrichting te voorkomen. De huidige infrastructuur en wat er al gepland is, belooft een ingebakken uitstoot van 846 gigaton CO2. Dat is vrijwel precies het dubbele van wat er volgens de Parijse doelstelling nog mag: 420 Gt CO2. Er is dus amper nog koolstofbudget over. Dit lezen we in aflevering 14 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Aflevering 15 geeft de consequenties. We moeten alle geplande, reeds goedgekeurde of in aanbouw zijnde centrales annuleren. We moeten ook direct stoppen met de verkoop van alles waar een verbrandingsmotor in zit en alles wat fossiele energie vreet (vliegtuigen, cementovens en hoogovens), ongeacht de gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie. En dan is het nog niet genoeg. We moeten ook een deel van de bestaande machinerie vroegtijdig stilleggen, voor deze versleten is.
De (Nederlandse) praktijk is hiermee in flagrante tegenspraak, hoe begrijpelijk het ook mag zijn. Zie aflevering 16.
Dit is een deel van het artikel van Jem Bendell uit 2018 (waar ik wat toevoegsels en enkele noten bij heb gezet).*
17 van 18 warmste jaren in de meetperiode van 136 jaar vielen vanaf 2001. Het is nu 0,9 graad Celsius warmer dan in 1880, maar dat is het gemiddelde. (1) (Terzijde: Het KNMI houdt het op 1,0 graad voor de wereld en 1,7 graden Celsius voor Nederland. Zie hier.) De Noordpool warmt nog veel sneller op. In 2016 was de temperatuur aan het oppervlak daar 2,0 graden Celsius boven het gemiddelde van 1981-2010. (2)
Dat de Noordpool warmer is hebben we gemerkt aan een gedestabiliseerde straalstroom* die extreme bewegingen van warme lucht richting de pool en koudere lucht naar het zuiden meebracht. Op een gegeven moment was de Noordpool begin 2018 20 graden warmer dan je op basis van het gemiddelde mocht verwachten! (3) Twintig graden warmer en niet eens in het nieuws.
Die warmte aan de Noordpool leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Het oppervlak van de zee dat met ijs bedekt is, krimpt. En het resterende ijs is minder dik (wat duidt op een verlies aan veerkracht bij toekomstige opwarming en stormen). De trend is onverbiddelijk negatief. (Zie ook figuur 5 uit artikel 2 van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.)
Met het verdwijnen van de weerkaatsing van de zonnestralen door het ijs zal een ijsvrije poolzee de opwarming wereldwijd aanzienlijk verhogen, zo luidt de voorspelling. In 2014 berekenden wetenschappers dat deze verandering op een kwart zal uitkomen van de directe temperatuurstijging die gedurende de afgelopen 30 jaar door de verhoging van het CO2-gehalte is veroorzaakt. (4) Dat betekent dat als wij de CO2-uitstoot met een kwart weten te verminderen, we straks alleen het verlies van het effect van de weerkaatsing van het zee-ijs aan de Noordpool hebben gecompenseerd. De wetenschapper Peter Wadhams denkt dat een totaal ijsvrije Poolzee het effect van de opwarming van de CO2 in de atmosfeer zelfs kan verdubbelen. (5) Als dat zo is, zegt Bendell, kunnen alle IPCC-berekeningen de prullenbak in.
De ijskap op Groenland werd tussen 2002 en 2016 vier meter dunner (6). In West-Antarctica breken grote brokken zee-ijs af, waardoor landijs versneld in zee kan glijden. De watermassa van de oceanen zet uit ten gevolge van de hogere watertemperaturen. Als je de bijdrage van het smelten daarbij optelt, is de zeespiegel sinds 1993 met 80 mm gestegen. (7) Wie, zoals het IPCC, het cijfer van 3,2 mm stijging per jaar aanhoudt, geeft de indruk dat de stijging lineair is. Dus dit jaar 3,2 mm erbij, en volgend jaar en over 10 jaar ook, en over 50 jaar nog steeds 3,2 mm erbij. Maar recente cijfers duiden op een niet-lineaire, snellere stijging. (8) Dat wil zeggen, het gaat steeds harder.
En dan heb je nog methaan. Methaan is als broeikasgas 25 maal zo krachtig als CO2 (maar het blijft ‘slechts’ gemiddeld 12 jaar in de atmosfeer tegen CO2 50-200 jaar). Een eeuw geleden kwam er per jaar 0,5 deel per miljard methaan bij in de atmosfeer. Nu zijn dat 10 delen per miljard per jaar. Bronnen zijn fossiele brandstoffen, vee en smeltende permafrost. (9)
Er is in de wetenschappelijke gemeenschap geen eensgezindheid over de omvang van de bronnen en de gevolgen van methaan in de nabije toekomst. Onderzoeker Katey Walters maakte zich weliswaar in 2009 al grote zorgen over de uitstoot bij het ontdooien van de permafrost,* in 2015 werd nog gedacht dat het met het ontsnappen van methaan uit deze bron een kwestie van eeuwen is. (10) Nog geen drie jaar later heeft een zeer precies experiment laten zien dat als ontdooiend permafrost met water bedekt blijft (wat te verwachten valt), het binnen een paar jaar significante hoeveelheden methaan uitstoot. (11) Nu discussieert men over de rol van micro-organismen: gedijen die in zo’n omgeving en ‘eten’ ze dan het methaan, of niet?
Behalve uit permafrost kan methaan ook vrijkomen uit hydraten (ook wel clatraten genoemd). Dat zijn hoeveelheden bevroren methaan die langs de rand van het continentaal plat op de zeebodem zitten. Een warmere Poolzee zou tot het vrijkomen van dat methaan kunnen leiden. Een publicatie uit 2010 stelt dat dat een opwarming van wel 5 graden zou kunnen veroorzaken, catastrofaal voor het leven op aarde. (12) Deze publicatie veroorzaakte een verhit debat, waarna in 2017 geconcludeerd werd dat er geen bewijs voor is dat dit op korte termijn zal gebeuren. (13) Echter, een belangrijke reden voor deze conclusie is het gebrek aan harde cijfers dat het methaangehalte aan het aardoppervlak aan de Noordpool meetbaar toeneemt.
Er is dus evenmin bewijs voor het tegendeel.
Dat gebrek aan cijfers wordt deels veroorzaakt door de afwezigheid van meetapparatuur. Die apparatuur staat bijna allemaal op land, terwijl de oceaan ook methaan kan afgeven. In elk geval is het zo dat er ongewone toenames in het methaangehalte van de atmosfeer worden gemeten die met de meetgegevens rond de wereld niet geheel verklaard kunnen worden. Je kunt rekenen met het methaangehalte aan de grond (om lokale bronnen op te sporen) en hoger in de atmosfeer (dat meer het gemiddelde laat zien). Daarbij bleek dat in maart 2018 halfhoog in de atmosfeer het methaangehalte 1865 delen per miljard bedroeg: 35 delen per miljard meer dan in maart 2017, terwijl aan het aardoppervlak de toename 15 delen per miljard was. (14) Hoe zou dat komen? Het zou kunnen kloppen met een afgifte van methaan door de oceanen, oftewel van hydraten.
De conclusie dat we ons geen zorgen hoeven te maken over methaan is in elk geval niet gerechtvaardigd, zeker niet met temperatuurstijgingen aan de Noordpool zonder weerga.
Tot zover de weergave van het artikel van Jem Bendell.
(1) NASA/GISS (2018), “Vital Signs: Global Temperature”, available at: https://climate.nasa.gov/vital-signs/global-temperature (accessed 17 March 2018)
(2) Aaron-Morrison et. al. (2017), “State of the climate in 2016”, Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 98, No. 8, p.Si-S280
(3) Watts, J. (2018) Arctic warming: scientists alarmed by ‘crazy’ temperature rises, The Guardian, 27th February, https://www.theguardian.com/environment/2018/feb/27/arctic-warming-scientists-alarmed-by-crazy-temperature-rises
(4) Kristina Pistone, Ian Eisenman and V. Ramanathan (2014) Observational determination of albedo decrease caused by vanishing Arctic sea ice, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America
(5) Wadhams, P. (2016) Farewell to Ice, Allen Lane.
(6) NASA (2018), “Greenland Ice Loss 2002-2016”, available at: https://grace.jpl.nasa.gov/resources/30 (accessed 17 March 2018)
(7) JPL/PO.DAAC (2018), “Key Indicators: Global Mean Sea Level”, available at: https://sealevel.nasa.gov/understanding-sea-level/key-indicators/global-mean-sea-level (accessed 17 March 2018)
(8) Malmquist, D. (2018) Researchers issue first-annual sea-level report cards, Phys.org, https://m.phys.org/news/2018-03-issue-first-annual-sea-level-cards.html
(9) Saunois, M. et al (2016) The global methane budget 2000–2012, Earth System Scientific Data, 8, 697–751, 2016, http://www.earth-syst-sci-data.net/8/697/2016/
(10) Schuur et. al. (2015), “Expert assessment of vulnerability of permafrost carbon to climate change”, Climatic Change, Volume 119, Issue 2, pp 359–374
(11) Knoblauch, Christian, Christian Beer, Susanne Liebner, Mikhail N. Grigoriev & Eva-Maria Pfeiffer (2018) Nature Climate Change, http://www.nature.com/articles/s41558-018-0095-z
(12) Shakhova et. al. (2010), “Extensive Methane Venting to the Atmosphere from Sediments of the East Siberian Arctic Shelf” – Science, New Series, Vol. 327, No. 5970 (Mar. 5, 2010), pp. 1246-1250
(13) Ahmed, N. (2013) Seven facts you need to know about the Arctic methane timebomb, The Guardian, Monday 5 August. https://www.theguardian.com/environment/earth-insight/2013/aug/05/7-facts-need-to-know-arctic-methane-time-bomb
(14) Arctic News (2018) Warning Signs, Arctic News Blog Post, 3rd March. https://arctic-news.blogspot.co.id/2018/03/warning-signs.html
Geef iedereen een gelijke portie van de koek en maak die portie dan geleidelijk aan kleiner: een persoonlijk krimpend energiebudget. Dat was het plan van David Fleming dat hij beschrijft in Energieslank leven met klimaatdukaten, dat als pdf op 4eco staat. Hoe dat werkt komt in het kort aan de orde in aflevering 7 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Dit is het wat betreft de burgers. Voor de industrie zou er een Nederlandse CO2-heffing kunnen komen. Daarover is er alweer even geleden een enorm debat geweest. Intussen stijgt de CO2-prijs binnen het Europese emissiesysteem – eindelijk. Zie aflevering 8 en 9.
De opkomende klimaatwetenschap onderzocht vanaf de jaren ’80 groeiringen van bomen, koraalriffen en sedimenten. Men deed ijsboringen om 100.000 jaar (en meer) in de tijd terug te gaan. Dit leverde een grafiek op van een opmerkelijk stabiel historisch CO2-gehalte in de atmosfeer tot 400.000 jaar terug. De bovengrens lag op 280 ppm. Nu is het anderhalf keer zo hoog! Lees hierover in aflevering 1 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting.
In een grafiek van de temperatuur over de laatste honderdduizend jaar valt op dat deze de meeste tijd als een jojo op en neer ging, maar dat de Aarde de laatste 11.500 jaar (het Holoceen) star vast houdt aan een gelijkblijvende temperatuur op een beduidend hoger niveau dan ervoor. Die overgang naar ons gunstige klimaat gebeurde in een oogwenk. Klimaatverandering gaat dus niet geleidelijk Zie aflevering 2. Zie ook omslagpunten voor het klimaat.
In de hele serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting is gewijd aan de klimaatverandering, maar ook in het begin van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek gaat het over de definitie van klimaatverandering: Ooit hadden we het over het ‘broeikaseffect’. Toen kwam de term ‘klimaatverandering’ in zwang, wat minder beladen klinkt. Verandering vinden we in het algemeen goed, want stilstand is achteruitgang. Ook duidt ‘verandering’ niet op een richting; het kan ook verandering ten goede zijn.
Maar als je het klimaat opvat als een ‘vals beest dat wij jennen door het met stokken te prikken’ is de term klimaatontwrichting eigenlijk passender. De gebruikelijke definitie is ‘het gemiddelde weer van de afgelopen 30 jaar’. Wie dan het klimaat van 1950-1980 vergelijkt met dat van 1980-2010 ziet opmerkelijke verschillen. Dit komt aan de orde in het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Zie voor een korte inhoud Klimaat – de serie. Zie verder beslist ook de afleveringen 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat, ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Onze vertrouwde weerpatronen worden uit hun voegen gerukt en er ontstaan geheel nieuwe circulatiepatronen. We zien daarvan de gevolgen in de vorm van steeds hevigere neerslag en toenemende droogteperioden. Lange hittegolven in de zomer worden frequenter. Wereldwijd dreigt het ontregelend domino-effect op de mondiale weerpatronen van El Niño veel groter te worden. Het grootste gevaar is misschien wel droogte, die vrijwel overal kan toeslaan. Droogten worden dieper en langer. Het wordt beschreven in aflevering 13 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting.
‘Als je naar buiten gaat, voelt het alsof je een oven binnenstapt.’ Zo gaat het steeds vaker in landen als India. De 50°C wordt zelfs aangetikt. Hittegolven worden bij opwarming de gewoonste zaak van de wereld, terwijl ze voor mens en dier extreem gevaarlijk zijn. Lees hierover in aflevering 14.
‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ is een serie van vijf artikelen over het klimaat in de rubriek Ontwrichting, met ervoor een Inleiding en ertussen een Intermezzo ‘Klimaat tussen complot en covid’, alles geschreven door Jan van Arkel.
Je kunt klimaatontwrichting zien als pure natuurkunde. Dan maak je berekeningen met de betrokken energie. Dit gebeurt in het eerste artikel van de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Je kunt het ook zien als een vicieuze cirkel van opwarming en afsmelten, met drie uitwaaierende effecten op de zee en het land in de vorm van terugkoppelingen, niet-lineaire verandering en omslagpunten. Dit gebeurt in het tweede artikel van de serie. Je kunt alle processen ook zien als terugkoppelingen waarmee Gaia – de levende èn de dode natuur tezamen, als doelgericht geheel – de levensomstandigheden op Aarde in stand houdt. Dit gebeurt in het derde artikel van de serie. De conclusie is dat het vrijwel zeker zeer binnenkort totaal mis gaat. Het klimaat wordt dan ondraaglijk. Alleen drastisch en onmiddellijk ingrijpen helpt misschien nog, maar tot nu toe lukt dat niet.
Het onderzoek met scenario’s kent een principieel verschil met die van Grenzen aan de groei. Dit legt Dennis Meadows uit in modelbenadering Grenzen aan de groei tegenover IPCC. Zie ook Algemene Circulatie Modellen anno 1980.
Van Bavel beschrijft de economische cyclus van bloei naar verstarring. De geleidelijke groei van de factormarkten vanaf de jaren ‘60 werd in de jaren ’80 doorbroken, doordat Noordwest-Europa, inclusief Nederland, in hoog tempo gekoppeld raakte aan de cyclus van de Verenigde Staten en die was veel verder in zijn ontwikkeling. Met geleidelijkheid was het gedaan. Het neoliberalisme, de financiële markten en de globalisering deden snel hun intrede. Wat dit inhield wordt beschreven in aflevering 11 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Met de komst van het neoliberalisme kwam er ook een bepaalde kijk op het klimaatprobleem, zoals die vertolkt wordt de ‘Nobelprijs’-winnaar William Nordhaus. Daarin wordt de toekomst ‘afgeprijst’, heerst een blinde vlek voor de fysische basis van de economie, en wordt een simpel, lineair model gebruikt om complexe, non-lineaire zaken te beoordelen. Dit wordt beschreven in aflevering 12 en 13.
Een groot deel van de oceanen op aarde zijn feitelijk woestijnen. Alleen aan de polen is het beter. Zie aflevering 10 en 11van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Dit is waarom Gaia het beter doet in koele of zelfs koude omstandigheden. Er is meer leven op een koudere Aarde. Dat kunnen we eenvoudig afleiden uit het historisch ‘normale’ lage kooldioxidegehalte van 180 à 200 ppm. Er is immers heel veel leven nodig om zoveel kooldioxide uit de atmosfeer te zuigen. Ook hiervan maakte Lovelock een model. Met de natuurkundige eigenschappen van water erbij deden de algen het in de oceaan geweldig bij een temperatuur van 10 graden Celsius, net als de planten op het land bij 20 graden Celsius. Met een stap voor stap verhoging van het kooldioxidegehalte toont het model een goede regulering, waarbij zowel de oceaan als de ecosystemen op het land hun bijdrage leveren.
Maar dán, vanaf een kooldioxidegehalte van boven de 400 ppm, verandert dat. Dit wordt weergegeven in de figuur in aflevering 12. Bovenin loopt een lijn van de ‘gevoeligheid’, het gemak of de moeite waarmee Gaia veranderingen kan opvangen en er is een temperatuurlijn, waar de temperatuur feller gaat fluctueren, totdat hij doorschiet met 5 graden Celsius. In deze hete toestand stabiliseert de modelplaneet zich weer en weerstaat verdere toenames van het kooldioxidegehalte. Het algenleven is dan verdwenen. Het plantenleven maakt een paar sprongen achteruit. We zitten in een woestijnwereld.
De ijstijd is de klimaatstand van Gaia’s voorkeur. Het huidige klimaat kan ermee door. De derde stand, die van 5 graden warmer, wordt alleen bij nood gekozen. Het probleem is de extra warmte. De bron van die warmte doet er niet toe. Het kunnen de broeikasgassen zijn, het verdwijnen van het ijs aan de Noordpool, de verandering van de structuur van de oceaan, of de vernietiging van tropisch oerwoud – de opwarming wordt er door versterkt en de gevolgen stapelen zich meer dan op. Het is een positieve, dus zichzelf versterkende terugkoppeling, die volkomen uit de hand loopt. Zie aflevering 13.
Zie eerst Gaia-hypothese en madeliefjeswereld, en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie.
Interview met Jan Rotmans over klimaattransitie
(NRC-interview, daags na de presentatie van het klimaatakkoord door het kabinet, 30 juni 2019. Jan Rotmans is hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit. Hij promoveerde als eerste in Nederland op klimaatverandering. Hij is (mede)oprichter van transitieonderzoeksbureau DRIFT en van duurzaamheidsstichting Urgenda.)
Hoeveel transities kent u die zijn voortgekomen uit moeilijk leesbare akkoorden van 239 pagina’s?
Daar ken ik er geen van en dat is ook logisch want op deze manier werkt het niet. Het klimaatakkoord is gesloten vanwege de energietransitie. Maar bij de uitwerking ervan is het altijd over energie gegaan en nauwelijks over transitie. Aan de klimaattafels zaten helaas geen transitiedeskundigen. Een transitie is een radicaal verandertraject. Het feit dat je het vertaalt in zo’n pakket maatregelen met zo veel partijen geeft aan dat je de kool en de geit wilt sparen. Al zijn er wel goede intenties zichtbaar zoals de plannen met het verduurzamen van gebouwen. Elke transitie doet pijn, en levert daarna veel op, maar in Nederland lopen we steeds weer om die pijn heen. Een kostenneutrale transitie bestaat nu eenmaal niet.
Wat schort eraan vanuit transitieperspectief?
Het kabinet zegt twee dingen: we willen onze doelen in 2030 en 2050 halen én we willen rustig aan doen. In deze beslissende fase van de energietransitie moet je echter scherpe keuzes maken. Je kunt niet rustig aan doen, want we lopen al ver achter. Men hanteert nu een soort kaasschaafmethode. Die werkt om te bezuinigingen maar niet om een transitie te realiseren. En de meest heikele dingen worden voor ons uitgeschoven.
Neem rekeningrijden: men gaat er nu – voor de zoveelste keer – onderzoek naar doen en het misschien in 2026 invoeren. En dan ook nog eens alleen voor elektrische auto’s. Dan schiet je verstand tekort hoor, als je het alleen voor elektrische auto’s wilt invoeren. Rekeningrijden is juist bedoeld om de mobiliteit terug te dringen.
U twitterde kritisch dat het klimaatakkoord ‘een typisch Nederlands polderproduct’ is. Wat is daar mis mee? De polder houdt Nederland stabiel en heeft veel opgeleverd.
Ik heb niks tegen polderen an sich, het heeft ons veel goeds gebracht. Maar uit onderzoek dat wij hebben gedaan blijkt dat het in tijden van transitie niet de meest geschikte participatievorm is.
Het draagvlak voor een transitie ontwikkelt zich geleidelijk, je kunt niet iedereen tegelijk meenemen. We zijn begonnen met de koplopers. Nu haakt de volgende groep aan van een paar miljoen Nederlanders. Daarna pas de hele grote middengroep en pas op het laatst de grootste tegenstanders. Probeer die tegenstanders nu niet te overtuigen, dat vergroot de weerstand alleen maar.
Als je de cruciale doorbraakfase voorbij bent kun je weer gaan polderen. Je zit nu met allerlei partijen aan tafel zoals de energie-intensieve industrie. Dan vraag je als het ware aan een kalkoen om zichzelf op kerstmenu te zetten. Met zo’n breed participatiemodel kun je nooit tot radicale keuzes en doorbraken komen.’
In welke landen om ons heen ziet u een radicalere aanpak?
Wij staan Europees gezien op de een na laatste plaats en wekken nu slechts 6,5 procent van onze energie duurzaam op. Landen in de top tien hebben wel politiek leiderschap getoond. In Duitsland hebben ze 15 jaar geleden gezegd: ‘wij gaan zonne-en windenergie subsidiëren, inclusief teruglevertarief. Bedrijven, boeren en burgers moeten meedoen’. Dat is nu echt een nieuwe economie geworden en heeft 500.000 banen opgeleverd. Er was enorm verzet, maar hoe meer verzet, hoe radicaler de transitie verloopt.
In Nederland hebben we een typisch liberale houding en lang gedacht dat de markt het wel gaat regelen. We zijn geen land van revoluties, maar we kunnen er nu niet omheen.
Hoe zou men het volgens u dan moeten aanpakken?
Vanuit de transitiekunde kun je zeggen dat onder de bevolking ongeveer tien procent echt met het thema bezig is en bereid is tot maatregelen. Circa twintig procent zit in de weerstand en wil niet meedoen. De overige zeventig procent wacht nog af. Je kan het beste met die kleine groep beginnen om drastische maatregelen te nemen. Begin in twintig wijken in twintig gemeenten om het radicaal anders te doen: van het gas af, vol zonnepanelen, laadpalen voor auto’s enzovoorts. Die wijken dienen dan als voorbeeld voor de rest. Hetzelfde geldt voor de industrie en landbouw. Je moet het dus grotendeels van onderop doen. Je kunt wel van bovenaf de randvoorwaarden bepalen.’
Noem eens een inspirerend voorbeeld van een geslaagde transitie.
Wij hebben een aantal transities onderzocht. Een mooi voorbeeld is de transitie van roken naar niet-roken. Zo’n 60 jaar geleden rookte 90 procent van de volwassen mannen. Toen stopte een kleine groep van 5 à 10 procent want die lazen erover en zagen de schadelijke effecten. Daarna, toen de gezondheidscultus en fitnessrage opkwamen, stopte een veel grotere groep. En toen pas – na 30 jaar – kwam de overheid met harde maatregelen zoals het verbieden van roken in kantoorgebouwen en in de horeca. Dat versnelde het proces, maar was niet de kern van de cultuuromslag. Als je nu rookt ben je toch een loser. Je moet de sfeer creëren dat je als je over twintig jaar nog aan het gas zit je een sukkel bent.’
U bent ervan overtuigd dat Nederland de beloofde doelen uit het klimaatakkoord niet gaat halen. Waar baseert u dat op?
Ik wed al heel lang met flessen whisky over de milieu-, duurzame en energiedoelen die Nederland stelt. Ik heb er inmiddels zeventig gewonnen omdat die doelen nooit worden gehaald en ben gestopt met wedden, want ik krijg ze niet meer opgedronken.
Nederland gaat niet voldoen aan het rechterlijke vonnis in de Urgenda-zaak om in 2020 fors minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. We komen niet eens in de buurt. De 49 procent CO2-reductie uit het klimaatakkoord voor 2030 gaan we óók niet halen. We hebben de afgelopen 25 jaar wel andere broeikasgassen gereduceerd, maar nul CO2-uitstoot. En dan moeten we met dit akkoord, met zo veel open einden, de komende tien jaar de helft van de CO2-uitstoot reduceren? Dat is onmogelijk, want dat is een formidabele opgave.
We hebben in Nederland eigenlijk nooit een energie- of klimaatdoelstelling gehaald. Als we een doelstelling missen leggen we de lat hoger en zeggen: ‘die gaan we wel halen’. Dat is Nederland ten voeten uit. Nederland trekt altijd graag de grote broek aan. Premier Rutte pleitte in december bij de klimaattop in Katowice voor scherpere Europese klimaatdoelstellingen. En terwijl hij dat deed, wist hij dat hij zijn eigen doelstelling voor 2020 niet ging halen, je moet maar durven.
Wat we de laatste veertig jaar te weten zijn gekomen over (de aanstaande) klimaatverandering wordt behandeld in de eerste drie artikelen van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Zie voor een korte inhoud Klimaat – de serie. We hebben die veertig jaar, sinds de basale feiten rond antropogene klimaatverandering bekend zijn geworden, verkwanseld. De stappen die we nemen zijn zo klein dat tegen de tijd dat we onze economie volkomen verduurzaamd hebben, de wereld 2,5 tot 3 graden warmer zal zijn en er al heel veel schade is aangericht. En als gevolg van de traagheid van het milieusysteem staat ons op een veel langere termijn nog meer naars te wachten: ook al stoten we vanaf nu niet één CO2-molecuul meer uit, dan nog zullen er, om eens wat te noemen, de komende eeuwen ijskappen smelten en zal de zeespiegel met een meter of meer stijgen. Zie hierover ook aflevering 4 en 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, permacultuur, ijssmelt en uitsterven.
De klimaatcrisis is niet meer te voorkomen en we zullen noodgedwongen onze algemene levenswijze drastisch moeten aanpassen. Maar overal ter wereld heerst nog de verkeerde mindset. Oftewel, wachten op actie van de overheid gaat veel te lang duren. Wij kunnen daarom beter beginnen met op dit punt, al of niet in groepsverband (klimaatgesprekken), onszelf te veranderen. En daarbij moeten we met de processen door de stadia van Prochaska heen. Zie daarvoor stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9).
Welke doelen je daarbij stelt, komt aan de orde in aflevering 14 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Een beschrijving van de toepassing hiervan in combinatie met welke processen daarbij komen kijken volgt in aflevering 15-30.
Aan het eind van het artikel wordt een verzonnen case study gepresenteerd van ene Jan die zijn leven verandert vanwege het naderende klimaatonheil. Dit loopt van aflevering 37-43. Dit geval wordt niet samengevat. Het is handig om er bij het lezen het schema van aflevering 12 bij de hand te houden.
Zie ook zelf veranderen met klimaatbeterschap waar meer links te vinden zijn.
Grafieken van allerlei uitingen van het klimaat blijken de vorm van een kerkklok te hebben, waarbij het hoge middengedeelte de meeste voorkomende gevallen weergeeft en de lage zijkanten de uitzonderingen. Neem de temperatuur op een bepaalde datum als voorbeeld. 95 procent van de tijd heersen dan doorsnee temperaturen en in amper vijf van de honderd jaren zijn ze extreem. Een figuur laat dit mooi zien in aflevering 13 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting. Bij opwarming gebeuren er twee dingen. De klokcurve schuift opzij naar warmer weer èn de curve wordt platter, wat duidt op een veel groter aandeel van uiterst warm het weer (en andere extremen). Dat zien we in de figuren van aflevering 14.
De klokkromme is een grafiek met de vorm van een kerkklok die weergeeft hoe de winning van een grondstof eerst een louter stijgende lijn vertoont, totdat de winning niet groter meer kan worden, waarna deze onherroepelijk zal inzakken totdat er tenslotte geen winning meer mogelijk of haalbaar is. Dit verschijnsel wordt bij de aardoliewinning piekolie genoemd. U vindt een afbeelding van een klokkromme in aflevering 5 (en de Bentley curve in aflevering 7 en de logistische curve in aflevering 9) van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. De klokkromme is beroemd geworden door M. King Hubbert. Zie hierover aflevering 2 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, aflevering 3 van het artikel ‘Olie’ en vanaf aflevering 2 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Concrete bronnen en cijfers vinden we in aflevering 16 van het artikel ‘De economie van piekolie’. En in aflevering 17 wordt het groeimodel bij een dalend energiesurplus besproken. Merk nog op dat voor het ineenstorten van systemen eerder het Seneca-effect geldt, waarbij de opgaande lijn wel wat wegheeft van die van de klokkromme, maar de val aan de rechterkant veel steiler naar omlaag is. De relatie tussen deze twee wordt behandeld in aflevering 28-37 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente. Zie bovendien rijkdom, verliezers van het neoliberalisme, inkomensverschillen, ongelijkheid en particuliere en publieke rijkdom.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Complexiteit behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
Bij naties werkt het systeem van terugkoppeling van de nationale munt(koers) niet goed omdat ze zelf geen aparte economische eenheden zijn, ook al doen we net alsof dat wel zo is en verzamelen we statistische informatie op basis van dat malle uitgangspunt. Naties hebben in hun economische grabbelton onder andere onderling verschillende stadseconomieën zitten die op een gegeven moment verschillende correcties nodig hebben. Alle informatie op één hoop gooien in één wisselkoers is niet de specifieke informatie die ze nodig hebben, zelfs niet met betrekking tot hun handel met vreemden, omdat dat handel met andere steden is, in tegenstelling tot nationale handel met het buitenland. We zitten dus opgescheept met een beroerde terugkoppeling. Hoe je ook je best doet, er is gewoonlijk sprake van foutieve en misplaatste terugkoppeling. Dit wordt behandeld in aflevering 13 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Terugkoppelingen werken altijd op basis van hun eigen voorwaarden, hoezeer we ook wensen dat ze anders werken. Zie daarover aflevering 14.
In aflevering 18 behandelt Jane Jacobs tenslotte nog het specifieke geval van het Noorden en het Zuiden van de VS, en in aflevering 19 de munt van de stadstaat Singapore.
Als één stad met stedelijk gebied in een land door de wisselkoers een zeker voordeel krijgt, ook al is het maar klein, mogen we verwachten dat het de economie daar krachtiger en succesvoller zal maken dan het geval is bij de andere steden van dat land. Als het eenmaal is binnengehaald, zal dat voordeel zichzelf vanzelfsprekend gaan intensiveren en versterken omdat hoe succesvoller die stad economisch is, des te zwaarder haar productie zal meetellen in de totale nationale productie en in de totale export van alle steden naar het buitenland. Hoe zwaarder zij meeweegt, des te nauwer zal de terugkoppeling door de nationale munt aansluiten bij de behoeften van die specifieke stad. Maar dat geldt niet voor andere steden. Daar zal de terugkoppeling niet aansluiten op de behoeften en de timing die voor hen nodig en vanzelfsprekend is; de terugkoppeling kan ze zelfs tegenwerken en af laten sterven. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Van Bavel beschrijft de economische cyclus van bloei naar verstarring. De geleidelijke groei van de factormarkten vanaf de jaren ‘60 werd in de jaren ’80 doorbroken, doordat Noordwest-Europa, inclusief Nederland, in hoog tempo gekoppeld raakte aan de cyclus van de Verenigde Staten en die was veel verder in zijn ontwikkeling. Met geleidelijkheid was het gedaan. Het neoliberalisme, de financiële markten en de globalisering deden snel hun intrede. Wat dit inhield wordt beschreven in aflevering 11 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Met de komst van het neoliberalisme kwam er ook een bepaalde kijk op het klimaatprobleem, zoals die vertolkt wordt de ‘Nobelprijs’-winnaar William Nordhaus. Daarin wordt de toekomst ‘afgeprijst’, heerst een blinde vlek voor de fysische basis van de economie, en wordt een simpel, lineair model gebruikt om complexe, non-lineaire zaken te beoordelen. Dit wordt beschreven in aflevering 12 en 13.
De zogenaamde Kondratieff-cycli, vernoemd naar Nikolaj Kondratjev (1892-1938), zijn lange economische cycli die een fase van groei kennen (de A-fase) en een fase van recessie (de B-fase). Ze worden ook wel (lange) golven genoemd. De looptijd van de eerste cyclus (van eind 18e, begin 19e eeuw) was ruim 60 jaar, die van de vierde (en voorlaatste) was ruim 40 jaar, die van de laatste kan nog korter worden. In twee noten wordt in aflevering 5 en 6 van het artikel artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting hierop een nadere toelichting gegeven. Wallerstein bespreekt behalve Kondratieff-cycli ook hegemonische cycli (vanaf aflevering 10). De twee cycli lopen niet gelijk op. De looptijd van een hegemonische cyclus is gewoonlijk beduidend langer. Geen van beide zijn perfecte cycli: ze komen niet terug bij hun beginpunt, maar ‘erboven’. Zie ook creatieve vernietiging.
Wikipedia zegt er dan nog het volgende over:
De Kondratieffgolven of lange (conjunctuur)golven vormen een conjunctuurbeweging in de moderne wereldeconomie, die op de zeer lange termijn opereert: deze golven hebben een periode van vijftig tot zestig jaar, waarin prijspeil, productieniveau en handelsvolume eerst toenemen, dan stagneren en dan weer afnemen. Kondratieffgolven werden begin twintigste eeuw ontdekt door de Russische econoom Nikolaj Kondratjev (en ongeveer gelijktijdig door diverse andere economen). Ze werden naar Kondratjev vernoemd door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter, die Kondratjevs werk uitbouwde tot een theorie van innovatiecycli. De geldigheid van Kondratjevs ontdekking is tot op heden controversieel.
Onder het kopje Kritiek volgt in Wikipedia dan nog:
De langegolftheorie wordt niet aanvaard door de meeste neoklassieke economen, die technische veranderingen en innovaties meer als exogeen dan als endogeen fenomeen beschouwen in relatie tot economie. Het is echter een van de steunpilaren van innovatiegebaseerde, ontwikkelings- en evolutionaire economie – met andere woorden: een van de grote heterodoxe stromingen in de economie.
Onder de economen die de theorie aanvaarden, bestaat geen duidelijke overeenstemming over de begin- en eindjaren van de afzonderlijke cycli. Dit is een ander punt van kritiek op de theorie: het komt neer op patronen zien in een massa van statistieken die veel ruimte voor subjectiviteit openlaat. Tevens is er gebrek aan overeenstemming over de achterliggende oorzaken van dit fenomeen. Ook is men het oneens over de invloed van externe factoren zoals natuurrampen.
Ik voeg hieraan nog toe:
Een gangbare econoom als Jaap van Duin zweert ook bij de Kondratieff-cycli. Hij spreekt echter van elkaar afwisselende perioden van versnelling en vertraging van de groei vanwege nieuwe groeisectoren die ontstaan door de vorming van clusters van technologische innovatie. Naast innovatie vormen infrastructurele investeringen een tweede factor die de opkomst van de nieuwe sectoren mogelijk maken. “Zo was de petrochemie (plastics) de meest kenmerkende groeisector van de vierde Kondratieff Cyclus, die van na de Tweede Wereldoorlog. De bijbehorende infrastructuur die deze groei moest mogelijk maken is in Nederland onder andere zichtbaar in de aanleg van Europoort…” (Jaap van Duin, De groei voorbij. (Amsterdam, De Bezige Bij, 2007) 96).
De wet van Kooijman geeft de regels die horen bij het basisoverzicht van de processen die er in levende organismen toe doen, dat we vinden in de figuur in aflevering 13-16 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. De kern van de zaak is dat de reservoirs en stromen van energie in ons lichaam precies op elkaar zijn afgestemd. Als een reservoir of energiestroom van grootte verandert, dan moet de hele rest van het model zich aanpassen, en wel precies volgens de regels die Kooijman heeft ontdekt. Inmiddels, schrijft Westbroek, is de theorie voor honderden soorten getest en is Kooijman ervan overtuigd dat zijn theorie universeel is en van toepassing op alle organismen op aarde.
Je kunt het model beschouwen als een rekensom met een onveranderlijke uitkomst. Houdt een organisme zich niet aan de regels, dan gaat het dood. Blijkbaar is bewegingsvrijheid aan hele nauwe begrenzingen gebonden. Praktisch gezien levert dit de mogelijkheid om allerlei voorspellingen te doen, waarna experimenteel kan worden bepaald of het klopt.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde. Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. De nu ruim een halve eeuw durende scherpe stijging van het kooldioxideniveau in de atmosfeer aan het einde van een periode van 400.000 jaar is bewijsstuk nummer 1 van Jeremy Grantham in (aflevering 8). In de eerste artikelen van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ komt het kooldioxidegehalte in de atmosfeer voortdurend aan de orde. Zie met name aflevering 1 tot 4 van het eerste artikel over John Tyndall en zijn opvolgers, aflevering 9 met het schema van het broeikaseffect en ook aflevering 11 van het tweede artikel over het aanverwante methaanraadsel, en dan nog op Ecopedia de Gaia-hypothese. Zie ook opwarming, olie, energie, energiedichtheid, primaire energiebron en kringlopen.
Het verstoken van fossiele brandstoffen is de belangrijkste oorzaak van de CO2-toename en die is weer de oorzaak van het opwarmen van de aarde. Wat in aflevering 2 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting in samenvatting wordt gezegd, krijgt bewijsvoering in de afleveringen 8-11. De nu ruim een halve eeuw durende scherpe stijging van het kooldioxideniveau in de atmosfeer aan het einde van een periode van 400.000 jaar is bewijsstuk nummer 1 van Jeremy Grantham in (aflevering 8). Zie hier ook aflevering 1 tot 4 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ over John Tyndall en zijn opvolgers, ook in de rubriek Ontwrichting. Zie ook opwarming, olie, energie, energiedichtheid, primaire energiebron en kringlopen.
Ondanks de geweldige kostendalingen van duurzame energiebronnen en accu’s gaan we het met de energietransitie niet halen: de temperatuur zal zeker met 2 graden stijgen, als het al niet met 3 graden is. De kans op de veilige 1,5 graad temperatuurstijging is vrijwel uit het zicht verdwenen. Zie hierover aflevering 16-17 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook duurzaamheid, verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, kosten duurzame energiebronnen, energie en piekolie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2023) geplaatst wordt. Zie verder aflevering 14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de beste empirische gegevens is in onze economie een CO2-ontkoppeling van 4 procent per jaar praktisch het maximaal haalbare. Maar om onder een temperatuurstijging van 2 graden te blijven, is het nodig ruim 7 procent te halen. Zelfs met de meest ambitieuze en agressieve uitrol van CO2-vrije energie gaat dat niet lukken. Dan wordt de toepassing van onbewezen en riskante technieken als BECCS (bio-energie met koolstofafvang en -opslag) of geo-engineering op gigaschaal verleidelijk. Daarbij is de verdeling van de lasten tussen de rijke en de arme landen ook nog eens zeer oneerlijk. Kortom, zonder een gericht ontgroeipad in te slaan, is het halen van de klimaatdoelen zo goed als onmogelijk.
Onze CO2-vrije energietechnologieën zijn zonder uitzondering uitermate materiaalintensief. Voor dezelfde energie-opbrengst vergt bijvoorbeeld een windpark negen keer zoveel materiaal als een gasgestookte elektriciteitscentrale. Een zonnepaneel of windturbine is bovendien niet hernieuwbaar, alleen herbouwbaar, zolang de benodigde grondstoffenvoorraad strekt, wat een punt van zorg is. Want de huidige energievoorziening CO2-vrij maken vergt onvoorstelbare hoeveelheden grondstoffen. Dit wordt behandeld in aflevering 17 tot 19 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? Er is een andere kijk voor nodig. Zie daarover aflevering 1 van het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, en aflevering 30 van het Vijfde klimaatartikel en aflevering 24 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Bij Nate Hagens is dan nog het item ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme van belang. Zie ook nog klimaattransitie en transitie.
In de Volkskrant van 22 december 2018 zegt Oxford-econoom Rick van der Ploeg het volgende over de klimaatplannen die een kooldioxideheffing afwijzen:
‘De vervuilende industrie glipt er in de nieuwe klimaatplannen listig doorheen. Dit is rampzalig beleid. Een truc van de vervuilende bedrijven en misschien ook wel van CDA en VVD. Het lijkt heel wat, maar ondertussen doen ze niks. Het idee is dat de staalindustrie, cementbedrijven en andere vervuilende ondernemingen geld krijgen om te vergroenen. In ruil daarvoor moeten zij met eigen plannen komen om hun CO2-uitstoot terug te dringen. Gebeurt dit onvoldoende, dan volgt een boete. Dat lijkt een slimmigheidje, maar het is ontzettend omslachtig. Het wordt namelijk onmogelijk om alle bedrijfsplannen goed te controleren, je zet de deur open voor lobby’s en vriendjespolitiek en het vergt een enorme bureaucratie. Maar het ergst is dat we nu in plaats van een heldere, efficiënte aanpak weer een peperdure subsidie krijgen.’
De Volkskrant vraagt aan Van der Ploeg: U prees het kabinet onlangs in een advies een CO2-belasting aan. Waarom?
‘Wie het echt menens is met het terugbrengen van de CO2-uitstoot met 49 procent in 2030 ontkomt simpelweg niet aan zo’n prijsprikkel. Zo’n maatregel kan al gauw tien keer zo goedkoop uitpakken als subsidies uitdelen. En door dit nu aan te kondigen, weet het bedrijfsleven waar het aan toe is. Die bakken subsidiegeld voor het bedrijfsleven worden straks opgehoest door Jan met de pet, via de energietaks en andere belastingverhogingen. Een CO2-prijs is niet alleen goedkoper, je kunt met de opbrengst hele mooie dingen doen. Bijvoorbeeld CO2-dividend uitkeren aan huishoudens met lage inkomens. Of de inkomstenbelasting verlagen. Dan krijg je wél een breed maatschappelijk draagvlak voor klimaatbeleid. Deze aanpak stimuleert op geen enkele manier dat bedrijven gaan innoveren of concurreren. Het houdt de gevestigde orde in stand. Terwijl er misschien wel nieuwe ondernemingen zijn met veel groenere technologieën. Hier wordt een enorme subsidiemachine opgetuigd, met een enorme bureaucratie, en tegelijkertijd wordt het invoeren van een prijsmechanisme voor CO2-uitstoot onacceptabel verklaard.’
Rick van de Ploeg sluit af met de opmerking: ‘Hoe kan het dat uitgerekend de VVD zo’n communistisch beleid steunt?’
Hoofdauteur van de petitie om wel een kooldioxideheffing in te voeren is Rens van Tilburg van Sustainable Finance Lab. Mijn bron is NRC 26 januari 2019, maar een uitgebreidere versie en alle ondertekenaars van deze oproep vindt u de site van ESB (Economisch Statistische Berichten).
De economen voeren de volgende argumenten aan: Nederland kan het zich niet veroorloven om geen serieuze bijdrage van de industrie te verlangen om de CO2-doelstellingen te halen. Ten eerste omdat de industrie goed is voor een derde van de Nederlandse CO2-uitstoot. Ten tweede omdat juist de industrie haar CO2-uitstoot tegen relatief lage kosten kan verminderen. (Ook in de landbouw, goed voor bijna een tiende van de uitstoot, kunnen veel kosteneffectieve maatregelen worden genomen.) De prijs van de Europese emissierechten die de grootste gebruikers momenteel voor hun energie betalen is weliswaar gestegen naar circa twintig euro per ton CO2, maar om de klimaatdoelstelling te halen is een prijs van rond de vijftig euro per ton nodig. Door de industrie nu buiten schot te laten, zullen in de toekomst ingrijpender, en daarmee duurdere, maatregelen nodig zijn om aan de drie jaar geleden in Parijs gedane belofte te voldoen. Eén economie-brede, uniforme koolstofheffing, waarbij iedereen evenveel voor zijn CO2-uitstoot gaat betalen is een eenvoudige en bewezen effectieve maatregel. Alle bedrijven behouden dan de vrijheid om zelf te bepalen welke maatregelen ze het beste kunnen nemen. Begin de koolstofheffing met vijftig euro per ton CO2. Laat dat bedrag vervolgens elk jaar stijgen met 2 à 5 procent per jaar (exclusief inflatiecorrectie). En voor wie ons niet gelooft: de Nederlandse Bank concludeerde onlangs dat een belasting op CO2-uitstoot van vijftig euro per ton geen ernstige gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland heeft. Frankrijk, Finland, Ierland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland en ook Californië, Canada, China en Nieuw-Zeeland hebben al een prijskaart aan CO2-uitstoot gehangen. Natuurlijk moeten uiteindelijk alle landen meedoen. Zolang dat niet het geval is, kan een verrekening aan de grens concurrentievervalsing voorkomen. Aldus de 70 economen.
Alle ongeveer veertig chemische elementen die in organismen aanwezig zijn, komen in verschillende mate in het niet-levende deel van de aardkorst voor. Ze zijn onontbeerlijk voor het leven. Organismen bevatten relatief meer zuurstof, koolstof, waterstof en stikstof dan de dode (anorganische) aardkorst, maar minder kalium, natrium, ijzer en silicium. Al deze elementen volgen geologische kringlopen èn kringlopen door de ecosystemen; sommige als element, andere in de vorm van een chemische verbinding. In de afleveringen 79-82 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ worden drie kringlopen behandeld: die van water (waterstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 80, die van kooldioxide (koolstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 81, en die van stikstof in aflevering 82. Bij de activiteiten van de mens is er vaak geen sprake van een kringloop. Wij verspreiden stoffen na gebruik vaak op zo’n manier, dat herwinning binnen ons tijdsperspectief praktisch onmogelijk is. Denk hierbij aan het plastic in de oceanen (en straks van nanodeeltjes). Dit aspect komt ook aan de orde in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’. Zie ook fotosynthese, die je kunt opvatten als een motor van de kringlopen. Een schema van het broeikaseffect vindt u in aflevering 9 van het eerste artikel van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.
Decennia lang al werkt een dozijn programmeurs voor Social Trade Organisation (STRO) aan de betaalsoftware Cyclos. Het is al lange tijd een zeer robuust programma, dat ook op een ‘gewone’ manier gebruikt wordt door banken in het mondiale Zuiden. Het is volledig toegesneden op betalingsverkeer met mobiele telefoons. Een eenvoudige ngo als STRO mag daar heel trots op zijn.
Met de algoritmes in deze software wordt de digitale versie van de zegels op de geldbonnen van Wörgl veel verfijnder gemaakt: zegelgeld gaat hier per dag en van elke transactie begint het geld bij de geëigende datum. Het geld wordt (met een tijdteller) elektronisch verplicht om een minimale periode binnen de gemeenschap te blijven. Je ziet het allemaal op je telefoon. Dit geld bestaat louter digitaal. Net zoals bij de schilling in Wörgl is de euro de onderliggende munt die behoud van waarde garandeert. U leest hierover in aflevering 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook @nder geld en Wörgl.
Een verplichte omlooptijd voorkomt dat dit @ndere geld de gemeenschap verlaat voordat lokale mensen en bedrijven de kans hebben gekregen om de eigen en gezamenlijke mogelijkheden te ontplooien. De haken en ogen die hier voor bedrijven aan vastzitten worden besproken in aflevering 12.
Het kan nog beter. De economieën van meerdere steden kunnen over en weer samenwerken omdat de netwerken van meerdere gemeenschappen allemaal gebruik maken van dezelfde administratie. De beperkingen van lokale besteedbaarheid en verschillen tussen gemeenschappen worden dan ondervangen door met Cyclos mini-wisselkoersen in te stellen. Die sturen de handel zo dat de lokale koopkracht niet te snel buiten de gemeenschap besteed wordt, terwijl toch de voordelen van de onderlinge handel blijven bestaan. Zie aflevering 13. Gebruikers merken daar weinig van omdat zij in hun app de prijzen zien zoals die voor hen gelden, net zo als dat gebeurt in een internationale webshop.
De ‘digitale zegelkosten’ zorgen er voor dat het lokale geld de volle periode blijft werken, ook al besteedt iedereen zo snel mogelijk. Daardoor behalen de deelnemers extra omzet en verdienen ze extra. In het onderlinge business-to-business-vereffeningsnetwerk Sardex op Sardinië bijvoorbeeld, is voor de 5.000 deelnemende kleine bedrijven de extra omzet intussen opgelopen tot gemiddeld 25.000 euro per bedrijf. De totale omzet in de eigen munt van Sardex is inmiddels de half miljard euro gepasseerd. Zie aflevering 14.
Maar er is nog een aspect. De provisie van de ‘zegelkosten’ gaat in een gezamenlijke pot, waarmee iets nuttigs gedaan kan worden. Het maakt bijvoorbeeld een nieuwe vorm van krediet mogelijk die onder andere de start van nieuwe, innovatieve bedrijven mogelijk maakt (waar banken meestal geen oren naar hebben). Een rentevrij krediet nog wel! De basis onder dit nieuwe model is dat niet het lenende bedrijf de kosten van het risico gaat dragen, maar de leveranciers van dat bedrijf. Die verdienen immers als hun klant krediet krijgt en gaat bestellen. De algemene logica daarachter wordt uitgelegd in aflevering 15.
In aflevering 16 wordt dieper ingegaan op het krediet vanuit de optiek van de leverende ondernemer. Het is een slimme manier om een nieuwe klant mogelijk te maken zonder dat de bestaande klanten zich tekort gedaan voelen. Deze leverancier is hierbij automatisch opgenomen in het lokale geldnetwerk. En zo kan er nog meer de provisiepot.
Dit alles bij elkaar noemt de Social Trade Organisation (STRO) de Koop-lokaal-booster. In aflevering 17 wordt alles nog eens op een rijtje gezet en in de drie afleveringen daarna worden deze vijf succesfactoren besproken: het aantal en de diversiteit van de deelnemende bedrijven; de hoeveelheid ‘euro’s’ die via het netwerk rondgaat; hoe vaak de koopkracht lokaal verdiend en ook weer besteed wordt; het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers; het bewustzijn van het belang van lokaal besteden onder de lokale bevolking. Waarmee het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ eindigt.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 en verder van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
Wallerstein stelt in aflevering 15-18 en 29 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting dat er na de Tweede Wereldoorlog een stilzwijgende ‘afspraak’ kwam tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, die we hebben leren kennen onder de naam Yalta. De drie delen van die afspraak waren: De wereld was verdeeld in twee invloedssferen; elk had het recht aan hun kant hun eigen zaken te regelen. Er werd een economische scheidslijn geëerbiedigd tussen de twee zones; dus alleen Marshallhulp voor de goede klanten èn trouwe politieke satellieten van Amerika. Ten derde werd ontkend dat er een afspraak was, al waren ze zogenaamd in een totale ideologische krachtmeting gewikkeld. We zijn dit de ‘Koude Oorlog’ gaan noemen, die tot het eind een ‘koude’ oorlog bleef.
Een stad heeft voor haar economische ontwikkeling financieringskapitaal nodig. Dat is een specifieke vorm van kapitaal, die feitelijk een productiegoed is en als zodanig ook voortkomt uit de economie van de stad, van dezelfde plaatsen en volgens dezelfde processen als het geval is bij andere nieuwe productiegoederen en -diensten. Het kan dus alleen opkomen als dat samen met het opkomen van andere productiegoederen gebeurt. Dit is een symbiotisch maar geen vanzelfsprekend proces. Het komt aan de orde in aflevering 2 en volgende van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie ook kapitaaloverdracht (omdat kapitaal als vorm niet plaatsgebonden is). Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het begrip circulaire economie, of kringloopeconomie, wordt genoemd in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Daar wordt benadrukt dat ook informatie, naast energie en materie, daarbij essentieel is. In aflevering 15 gaat het verder over het begrip duurzaam en de ermee verbonden ecosysteemgrenzen en complexiteitsgrenzen. Duurzaamheid wordt apart behandeld in Ecopedia, samen met veerkracht.
In het artikel Ontkoppeling in de rubriek Econome lezen we dat een circulaire economie een voortreffelijk idee is en hoeksteen van het EU-beleid, maar vraagt Gertjan Cobelens zich af: valt het ‘sluiten van de kringlopen’ te verenigen met een groeiende economie? Aflevering 13 tot 16 behandelen de vooruitzichten van recycling, de circulaire economie en de bio-economie. Zie ook kringlopen in de natuur.
Het is ook het uitgangspunt voor het leerboek voor scholieren uit de Paradigmaserie Leren van de natuur, waar allerlei aspecten ook als illustraties zijn weergegeven.
Alle ongeveer veertig chemische elementen die in organismen aanwezig zijn, komen in verschillende mate in het niet-levende deel van de aardkorst voor. Ze zijn onontbeerlijk voor het leven. Organismen bevatten relatief meer zuurstof, koolstof, waterstof en stikstof dan de dode (anorganische) aardkorst, maar minder kalium, natrium, ijzer en silicium. Al deze elementen volgen geologische kringlopen èn kringlopen door de ecosystemen; sommige als element, andere in de vorm van een chemische verbinding. In de afleveringen 79-82 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ worden drie kringlopen behandeld: die van water (waterstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 80, die van kooldioxide (koolstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 81, en die van stikstof in aflevering 82. Bij de activiteiten van de mens is er vaak geen sprake van een kringloop. Wij verspreiden stoffen na gebruik vaak op zo’n manier, dat herwinning binnen ons tijdsperspectief praktisch onmogelijk is. Denk hierbij aan het plastic in de oceanen (en straks van nanodeeltjes). Dit aspect komt ook aan de orde in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’. Zie ook fotosynthese, die je kunt opvatten als een motor van de kringlopen.
Een paradigma wordt gevormd door de denkrichting van waaruit het systeem opkomt, dus zijn doelen, structuur, regels, vertragingen, parameters. Dat waar men het in de geest van de samenleving allemaal over eens is, de grote maar niet uitgesproken aannames – omdat het niet nodig is ze uit te spreken; iedereen weet immers hoe het zit – vormen het paradigma van de samenleving, oftewel de ten diepste gedeelde set ideeën over hoe de wereld in elkaar zit. Paradigma’s zijn misschien moeilijker te veranderen dan wat dan ook aan een systeem, maar er is niets fysieks of duurs, of zelfs langzaam aan het proces van paradigmaverandering. Het kan in een los individu in een milliseconde plaatsvinden. Het vergt een gedachtesprong, zodat je de schellen van de ogen vallen, en dan heb je een nieuwe kijk op de dingen. Met complete samenlevingen is het een andere zaak – zij verzetten zich feller tegen veranderingen in hun paradigma dan tegen wat dan ook. Thomas Kuhn, die hèt boek over paradigmaveranderingen in de wetenschap schreef, zegt: In de kern gaat het zo: je wijst steeds maar weer op dingen die niet kloppen en dingen die fout gaan in het gevestigde (oude) paradigma. Je blijft erop hameren, luid en duidelijk vanuit de overtuiging die het nieuwe paradigma jou geeft. Je plaatst mensen die het nieuwe paradigma al omarmen in machtsposities en op plekken waar ze (publicitair) opvallen. Je vermorst geen energie aan de reactionairen; in plaats daarvan werk je met actieve tussenpersonen die de verandering aankaarten bij de grote middenmoot die er (misschien) voor openstaat. Systeemmensen zouden het zo zeggen: je verandert paradigma’s door een systeem te modelleren, wat jou buiten het systeem plaatst en wat jou dwingt het geheel te overzien. Dat zeggen ze omdat hun eigen paradigma’s zo veranderd zijn. Zie ook ingrijpen in systemen, attitudes en psychologische barrières voor klimaatactie.
Het internet zou een geheel nieuwe publieke ruimte scheppen. Open en democratisch. Maar het liep anders. Wat er dan wel gebeurde, beschrijft Jan Kuitenbrouwer. Hij gebruikt begrippen van Jürgen Habermas, zoals de kolonisatie van de ‘publieke sfeer’. Aflevering 14 en 15 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting doen daarvan verslag. Er kwam een datadictatuur (maar niet van de staat – al wel in China). De internetindustrie stelt zijn eigen wetten. In de gewone wereld is anonimiteit taboe, op internet is het normaal. Het is big business en big brother in één met vreselijke gevolgen, een nieuwe vorm van feodalisme.
De filosoof Hans Schnitzler wijst in aflevering 16 op een blinde vlek voor de diepere drijfveren van menselijk technologiegebruik. Als gemankeerde wezens moeten ‘techniekprothesen’ ons gemis aan natuurlijke kwaliteiten om te overleven, compenseren. We worden er tovenaarsleerlingen van.
Toen de natuurkundige Reiner Kümmel zich voor economie begon te interesseren, viel het hem op dat energie en de wetten van de thermodynamica geen enkele rol speelden in het gevestigde economische denken. Daarom voegde hij de factor energie als zelfstandige eenheid toe aan de factoren arbeid en kapitaal in het model van Solow. Hij ontwikkelde een eigen productievergelijking die hij LinEx noemde. Het resultaat paste nagenoeg perfect. Het residu van Solow verdween als sneeuw voor de zon. Zijn belangrijkste bevinding was dat een toename van het energieverbruik zich in een economische groei vertaalt die grofweg 10 keer zo groot is als op grond van Solows methodiek verwacht mocht worden. Zie aflevering 4 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Kümmel is de auteur van het boek The Second Law of Economics: Energy, Entropy, and the Origins of Wealth (Springer, 2011).
Schaarste rekruteert voor de ideologie van groei. Dit is de paradox: met meer productiviteit is er minder arbeid nodig om dezelfde hoeveelheid goederen en diensten te produceren. Ontslagen volgen en de staat moet het oplossen door groei te steunen terwijl werknemers en vakbonden daaraan meewerken. Zelfs degenen die zich zorgen maken over een ecologische ineenstorting worden gedwongen om zich aan deze logica te onderwerpen. Dat opknappen van het milieu komt later wel, zodra iedereen genoeg heeft. Maar het komt er nooit van aangezien het probleem van schaarste nooit wordt opgelost. Dit is het onderwerp van aflevering 12 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het kapitalisme transformeert zelfs de meest spectaculaire productiviteitswinsten niet in overvloed en menselijke vrijheid, maar in nieuwe vormen van kunstmatige schaarste en dwang. Dan wordt duidelijk dat ongelijkheid zelf de drijvende kracht is achter de kunstmatige schaarste, net als afgrendeling en toe-eigening in een eerder tijdperk. Zie aflevering 13. Vrijwel alle vruchten van de groei sinds 1980 zijn geaccumuleerd door de rijken. Toch moeten ook almaar nieuwe behoeftes gecreëerd worden om de immense productieve output van het kapitalisme te absorberen. Dat gebeurt onder andere door het oprekken van verlangens door middel van geavanceerde reclamecampagnes, wegwerpproducten, het verhinderen om publieke goederen tot stand te brengen, en tijd kunstmatig schaars te maken (met alle gevolgen van dien, zoals te lezen in aflevering 14).
De ideologie van het kapitalisme voorziet in een ongekende overvloed terwijl het systeem juist voortdurend schaarste produceert. Zo komen we bij de ‘Lauderdale-paradox‘.
Creatieve vernietiging is een proces van voortdurende innovatie, waarbij succesvolle toepassingen van nieuwe technieken de oude vernietigen. Dit was de visie van Joseph Schumpeter. In een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang worden oude bedrijven vernietigd door nieuwe. Lees over Schumpeter op Wikipedia. Waardevernietiging à la Schumpeter komt ook aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook innovatie en aflevering 7 van het artikel het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Kunstmatige veroudering voor een snellere omloop van producten komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie.
Er heeft ‘marktfalen’ plaats als de ‘prijzen’ de fysieke realiteit niet goed weergeven. Hoe hoger het niveau van economische ontwikkeling, hoe sterker de tendens om geld als een abstractie op te vatten in plaats van als een maatstaf van iets concreets. Op deze manier kan een economie een hoge vlucht nemen terwijl ondertussen de ecologie aftakelt. Dat geldt met name wanneer een samenleving haar toevlucht neemt tot geldontwaarding of overvloedige kredietverlening teneinde de oprukkende fysische grenzen te omzeilen en een kunstmatige welvaart te bevorderen, want in dat geval raakt de economie volledig losgezongen van de concrete ecologische realiteit. Met overbelasting en ineenstorting als het onvermijdelijke gevolg. Tot zover ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’, inleiding bij de rubriek Ecologie. In het artikel ´Wereld-systeem in crisis´ wordt geconcludeerd dat het kapitalistisch systeem op zijn einde loopt. Er zal steeds meer sprake zijn van marktfalen; de economische wetenschap kan de gang van zaken onvoldoende verklaren. Verder komt deze thematiek aan de orde in de drie contradictie-artikelen: zie ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Zie ook functies van geld, geldcontradictie, geldcreatie en geldsysteem. En tevens economische groei, expansie en economisch paradigma. Plus nog economische crisis en schuldencrisis.
Wouter van Dieren schreef in de NRC van 28 september 2017 het artikel ‘De hoogste tijd voor een nieuwe kustlijn’. Zijn pleidooi gaat als volgt:
Orkanen, slagregen en hittegolven staan niet op het netvlies van de overheid bij de aanpak van het klimaatprobleem. De extra risico/analyses die daarbij horen, worden niet gemaakt. Maar alleen al de problemen met onze kust zullen immens zijn als de zeespiegel steeds verder gaat stijgen. Een stormvloed zoals die van 1953 zit er aan te komen, maar we sluiten daarvoor onze ogen. Van Dieren:
‘Daarop is maar één antwoord mogelijk: nieuwe Deltawerken, een nieuwe kustlijn, integraal en veelomvattend, een manier van doen en denken die de decennia overstijgt, met ingrepen die eerder voor eeuwen gelden. Dit is het idee achter Emergo, een reeks eilanden voor de kust van Noord- en Zuid-Holland.
De natuurlijke kustvorming laat langs de Noordzeekust geen eilanden ontstaan zoals de Waddeneilanden, die lossloegen van de Friese en Groningse kust ná de grote vloeden in de Middeleeuwen. Die eilanden beschermen de dijken in het noorden, terwijl de ondiepe Wadden de golfslag dempen en de zandplaten als buffers blijven aangroeien.
De Emergo-eilanden kunnen een veelheid aan problemen oplossen. Allereerst zorgen ze voor kustverdediging. De tussenliggende lagune wordt door aanslibbing ondiep en beschermt daardoor de oude kust. De eilanden zijn ook golfbrekers. Door klimaatverandering zal de wind gemiddeld toenemen. De oude kust kan die veelheid aan windkracht 10 en méér niet aan. De eilanden kunnen ook de biodiversiteit vergroten. De Noordzee heeft zwaar geleden onder de boomkorvisserij, waardoor het substraat van de bodem is vernield. In de lagune zal een kraamkamerfunctie als die in de Wadden ontstaan.
Daarnaast kunnen de eilanden zorgen voor overslag, waarmee de logistiek van de grote havens wordt verlicht. De Noordzee zal nog vele decennia een verkeersrotonde blijven voor energie, scheepvaart en visserij; vanaf de eilanden is de logistiek vele malen efficiënter. Als locatie voor windturbines kunnen ze bovendien het ‘not in my backyard‘-probleem van windmolens op land deels wegnemen en zorgen voor een versnelling van de wind-op-zee-doelstellingen.
Maar het belangrijkste probleem op de lange termijn vormen de grote rivieren. Op een dag kunnen die niet meer hun water uitslaan op een te hoge zeespiegel. De retentiecapaciteit (‘ruimte voor de rivier’) houdt een keer op.
Dan resteert de lagune, waarvan tegen die tijd de zeegaten, eerst nog nodig om de lagune te doen verzanden, kunnen worden afgesloten. Er ontstaat een opslagcapaciteit die voldoende moet zijn om de pieken op te vangen en vervolgens in zee te pompen bij lage waterstanden. Een oplossing voor de eeuwigheid, wie weet.
Technisch is het haalbaar. De Tweede Maasvlakte werd ook verrassend snel opgespoten; baggerbedrijven gebruiken nu ook geotubes, enorme ‘worsten’, gevuld met zand. Aanpassing aan klimaatverandering behoort nog niet tot het vanzelfsprekende repertoire van de duurzamen. Velen achten adaptatie aan het onvermijdelijke strijdig met de actuele groene droom. Die gaat echter vooral over lifestyle. Dat is misschien essentiële feel-good. Maar het is niet genoeg om het klimaatdrama in volle omvang onder ogen te zien.’
Wouter van Dieren is systeemanalist, zorgde als lid van de Club van Rome voor de Nederlandse uitgave van Grenzen aan de groei, en zette in tien jaar het duurzaamheidsforum Springtij op de kaart.
Bij de grondstoffenwinning geldt het principe van het ‘laag hangend fruit eerst’: de makkelijkst winbare en beste grondstoffen worden als eerste gewonnen. Dit is zeker geldig voor olie. Meadows behandelt dit in aflevering 8 en 9 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie voor oliegrafieken aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Figuur 4 daar toont dat de winning van goud met steeds hogere (energie)kosten gepaard gaat.) Dit verschijnsel komt nog op diverse andere plaatsen terug, zoals in aflevering 3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ en bij het Planck-principe en feitelijk ook in de figuur van de klokkromme in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’ en aflevering 35 van het artikel ‘Castrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Wat betreft het begrip uitputting, zie het artikel ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’ en de begrippen machtsfunctie, piekolie en fonds. Zie ook exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen.
Een saillant detail van de Nederlandse boekhouding van de lachgasuitstoot is dat er al jarenlang een enorme hoeveelheid lachgas ongemerkt de lucht in gaat. Dit berichtte de NRC op 22 mei 2019. Het Limburgse chemiebedrijf Anqore op het Limburgse chemische complex Chemelot heeft nooit gemeld dat het (omgerekend) 0,4 megaton aan CO2-equivalent (CO2e) uitstoot. Ze beweren zelfs dat ze het zelf niet door hadden.
Chemelot is het totale bedrijventerrein (het vroegere DSM-complex). Het heeft één enkele milieuvergunning voor alle zestig bedrijven tegelijk. Daarom hoeft het de uitstoot niet per fabriek te rapporteren. Omdat het uitstoten van lachgas wettelijk niet verboden is, gebeurt er voorlopig waarschijnlijk niets. (Hoewel het met het stikstofbesluit van de Raad van State – zie de volgende aflevering – misschien geld waard is om er wel wat aan te doen: er kunnen nog slechts vergunningen worden gegeven, als er elders bespaard wordt.)
De Nederlandse lachgasuitstoot zit zo in elkaar: landbouw 6,4 Mton CO2e, de industrie 1,5 Mton CO2e, overig 0,8 MtonCO2e. Van die 1,5 Mton industriële uitstoot komt 1,1 Mton van Chemelot. De lachgasuitstoot vormt dan weer 4 procent van de totale Nederlandse broeikasuitstoot.
Het hele verhaal wordt dus uit de doeken gedaan in de NRC. Anqore is een acrylonitrilfabriek (een grondstof voor legokunststof en koolstofvezels) die waarschijnlijk (al sinds 1969) de op een na grootste uitstoter van lachgas in Nederland is. Het bedrijf is sinds vier jaar in handen van DSM (dat zichzelf zo groen vindt) en het private equitybedrijf CVC Capital Partners. De vakliteratuur vertelt dat zo’n fabriek lachgas uitstoot, maar dat ‘hadden we niet in beeld’, zegt de eigenaar. Pas in 2017 werd een meting gedaan en de uitstoot ‘ontdekt’.
Met een bedrag van 90 à 120 miljoen euro is de uitstoot van Anqore te verhelpen. Dat is omgerekend 10 euro per bespaarde ton. Omdat de emissierechten voor CO2 op 25 euro per ton staan, zou de uitstoot al lang zijn opgeheven als lachgas maar op de lijst van broeikasgassen was gezet!
Chemelot herbergt ook nog een salpeterzuurfabriek (voor kunstmest) en een caprolactamfabriek (nylongrondstof), die beide ook uitstoters van lachgas zijn. Zij hebben tussen 2006 en 2008 hun uitstoot teruggebracht van 7 tot 2 miljoen ton CO2e. De caprolactamfabriek blijft sindsdien ook een grote uitstoter. Deze is in Chinese handen.
Er is op 4eco geen artikel dat de huidige landbouwproblematiek beschrijft. Landbouw komt natuurlijk wel aan de orde in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie. Verder komen we landbouw tegen in een aantal cursieve stukjes in het (nog te plaatsen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 21 en volgende in datzelfde artikel, waar aan de orde komt of de mensheid straks nog wel gevoed kan worden. Zie ook wereldvoedselvraagstuk, landbouw en klimaatverandering en permacultuur. Zie bovendien honger.
Eén of twee extreme hoosbuien per paar jaar doen ons wereldwijd zo’n 1 procent van de humuslaag kwijtraken. En er zijn meer problemen. Afhankelijk van waar we ons bevinden, kunnen we op de huidige weg nog zo’n dertig tot zeventig oogsten tegemoet zien die ons voldoende voeden; daarna niet meer. Hierover schrijft Grantham in aflevering 5 en 18-30 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, definitie klimaatverandering en verder ontkenning, acceleratie, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven. Zie bovendien aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Jem Bendell stelt in het kader van deep adaptation dat de overheid zou het gezag over het voedselsysteem nu al naar zich toe moet trekken om er klaar voor te zijn bij hongersnood te rantsoeneren.
Het mondiale project van de modernisering behelsde een gang van het Lokale naar het Globale. Het stond gelijk aan rijkdom, emancipatie, kennis en toegang tot een comfortabel leven; het was onweerstaanbaar, ook al moesten we het Lokale ervoor opgeven. Maar na verloop van tijd bleek de mondialisering steeds minder aantrekkelijk. Alleen was terugkeer naar het Lokale toen niet meer mogelijk, want in zijn oude vorm van traditie, bescherming, identiteit en zekerheid is het weg. Er is geen gedeelde horizon meer – zelfs niet om te bepalen wie progressief en wie reactionair is. Lees wat Bruno Latour hierover te zeggen heeft in aflevering 9 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Ook al willen we terug, we kunnen nergens meer landen.
Het is alsof er nu een derde attractiepool is, die we nog niet kunnen duiden. Trump c.s. verenigen de vlucht naar voren met de vlucht naar achteren alsof het geen tegengestelden zijn en geven zo met het Bodemloze precies de tegengestelde richting die we moeten inslaan op zoek naar de derde attractor. Zie aflevering 10. Het ontkennen dat er überhaupt een conflict bestaat tussen modernisering enerzijds en onze aardse conditie anderzijds leidt automatisch de ontkenning van de opwarming van de aarde.
Waar we voor moeten kiezen, kunnen we misschien het beste het Aardse noemen, denkt Latour, dat nu zelf een nieuwe politieke actor is geworden die zich tegen ons keert, die ons overheerst, iets van ons eist, ons in zijn vaart meevoert. Zie aflevering 11. Het aardsysteem heeft de hoofdrol op zich genomen. Gaan we ons nu verzetten of gaan we ons oriënteren op die werkelijkheid?
De Lauderdale Paradox stelt dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Dat wordt bereikt door het verstikken van de laatste. Dit gebeurt mede door ‘kunstmatige schaarste’ te creëren die er voor zorgt dat mensen met elkaar moeten wedijveren om zo productief mogelijk te zijn. Zie aflevering 1 en 15 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Deze paradox werd in 1804 opgemerkt door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale. Publieke rijkdom komt dan overeen met gebruikswaarde, terwijl het bij particuliere rijkdom om ruilwaarde gaat, die dus bij groeiende schaarste toeneemt, wat je bereikt met afgrendeling en toe-eigening. De obsessie van onze samenleving met een stijgend bbp als de voornaamste doelstelling van het overheidsbeleid laat zien hoe diep de Lauderdale-paradox in het politieke gezond verstand is ingesleten. Het is de ultieme triomf van het proces van afgrendeling en toe-eigening: de groei van de ‘particuliere rijkdom’ heeft de plaats ingenomen van het idee van Vooruitgang.
De Lauderdale-paradox openbaart zich nu ook in het proces van ecologische afbraak dat zich op een planetaire schaal om ons heen ontvouwt. Zie aflevering 17. Het grootste publieke goed van allemaal – de integriteit van de planetaire biosfeer – is opgeofferd voor de particuliere rijkdom.
Theoretisch zou een plafond aan de materiële doorvoer de voorwaarden voor een ecologische economie kunnen scheppen. Maar het zou niets veranderen aan de dieper gelegen gewelddadigheid van de moloch, namelijk de logica van de groei zelf. De enige manier om de Lauderdale-paradox op te lossen is door haar om te keren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
Dit vereist een ongekend ingrijpen van de overheid, maar met gerichte actie valt al veel te bereiken. Het zou gaan om ‘Universele Basisdiensten’ en werkgelegenheid. Wat dat zoal inhoudt is te lezen in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Mensen zouden minder hoeven te werken zonder dat dit ten koste gaat van hun levenskwaliteit, wat ruimte geeft voor tal van andere dingen. Zo’n economie zou kleiner zijn en tegelijk veel overvloediger. Zo rijst er plotseling een nieuwe paradox op waarin overvloed de antithese van groei blijkt te zijn.
Stringente bezuinigingen vormen nu het toppunt van de Lauderdale-paradox. Daarbij wordt publieke rijkdom opgeofferd voor het genereren van particuliere rijkdom. De ontgroei-these vertegenwoordigt precies het tegenovergestelde. Willen we echt voorkomen dat het klimaat volledig op hol slaat, dan moet het milieuactivisme van de 21e eeuw een nieuwe eis stellen: de eis van radicale overvloed.
Als het mondiale bbp met een goede 3 procent per jaar móet blijven groeien (het gemiddelde van 2010-2018), moet de wereldeconomie om de grens van 1,5°C van het Parijs-akkoord te halen, jaarlijks steeds 10,5 procent minder kooldioxide uitstoten. Dat is praktisch gesproken onhaalbaar. 3 à 4 procent wordt door onderzoekers als het maximaal haalbare gezien. Maar dan maar maximale stijging van 2°C en minder groei en dergelijke nastreven, levert nog steeds onhaalbare percentages op. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Het zou ook kunnen door de kooldioxide weer uit de atmosfeer te verwijderen. Dat zou dan met BECCS moeten gebeuren (Bio Energy with Carbon Capture and Storage, oftewel bio-energie met koolstofafvang en -opslag). Dan plant men wereldwijd enorme aantallen bomen aan die al groeiend kooldioxide uit de atmosfeer opnemen. Die bomen worden geoogst en verbrandt om energie op te wekken en de emissie dáárvan wordt dan binnen de centrale afgevangen en vervolgens diep onder de grond opgeslagen. Onder wetenschappers is BECCS zeer controversieel. Het vergt o.a. plantages die twee tot drie keer zo groot zijn als India. Zie aflevering 3.
Er is bij het IPCC slechts één scenario dat een haalbare manier lijkt te geven om de emissiereducties van het Parijs-akkoord te bereiken. Zie aflevering 4 en Ontgroeien. In dit zogeheten LED-scenario wordt geplande ‘veroudering’ van spullen verboden, komt er een ‘recht op reparatie’, een belasting op (rood) vlees en een verbod op reclame (in de openbare ruimte). Maar vooral wordt er een bovengrens gesteld aan het jaarlijkse materiaalgebruik en deze grens wordt jaar na jaar aangescherpt. Zie aflevering 4.
De financiële sector als alternatief voor de maaksector wordt behandeld door Wallerstein in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ (aflevering 8 en 32), en door David Harvey in het artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie en in zijn artikel ‘Oneindige exponentiële groei’ (aflevering 12, 18, 21 en 25) in de rubriek Ontwrichting. Wallerstein wijst er op dat het voor kapitalisten een al zeer lang bestaande praktijk is om in alle Kondratieff B-fases in de financiële sector te stappen. Het basismechanisme is geld uitlenen dat met rente moet worden terugbetaald. De klanten die voor degenen die uitlenen het meeste opleveren, zijn de klanten die teveel lenen en daarom slechts de rente maar niet het kapitaal kunnen terugbetalen. Dit levert voor degene die uitleent almaar doorgaande en steeds toenemende inkomsten op, totdat degene met de schuld het niet meer aankan (en failliet gaat). Zo’n financieel schema van lenen-betalen schept geen nieuwe waarde, niet eens nieuw kapitaal. Feitelijk wordt bestaand kapitaal vanuit de productiesector overgeheveld. Om degenen die ten onder gaan te vervangen, moeten er wel steeds nieuwe kringen bijkomen van mensen die willen lenen. Anders droogt de stroom van uitlenen en verschuldigd zijn op. Deze financiële handelwijzen kunnen zeer winstgevend zijn voor degenen die aan de kant van de winnaars zitten. Zie ook fictief kapitaal, rijkste 1% en rentenierseconomie.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toeëigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
Wij hebben op basis van wat gezegd wordt onder het item rede allemaal de neiging om informatie die niet met onze opinie strookt te negeren– intelligentie speelt hierbij geen rol. Zie aflevering 27 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Volgens de neurowetenschap gaat het brein bij kritiek ‘op slot’. De conflicterende informatie komt gewoon niet binnen. Er zijn enkele lessen om toch iets te bereiken. Daarbij spelen emoties een (positieve of negatieve) hoofdrol. Omgevingspsychologe Linda Steg voegt hier in een noot nog het een en ander aan toe.
Als we horen dat iedereen, onszelf incluis, medeschuldig is aan de klimaatverandering, doet die informatie pijn. Als die pijn onverwerkt blijft, komen we vast te zitten. Dat is het thema van aflevering 28, waarin de klimaatpsycholoog Renee Lertzman aan het woord komt. Melancholie is dan een logische, rationele reactie, wat weer kan leiden tot verlamming of ontkenning. Lertzman raadt hier het opzetten van klimaatgesprekken aan en wat in het Engels motivation interviewing heet, een sturende, persoonsgerichte gespreksstijl. Maar waar haal je de ervaren begeleiders vandaan om ons allemaal bij de hand te nemen?
De tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) zegt: elke spontane verandering in een geïsoleerd systeem (een systeem dat geen energie of materie kan uitwisselen met zijn ‘omgeving’) verhoogt de entropie (willekeurigheid of wanorde) van het systeem; meer in het algemeen: bij elke materiële transformatie treedt er een onomkeerbare ontaarding op van bruikbare (hoogwaardige) energie/materie naar een meer wanordelijke en minder bruikbare entropische toestand. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Een geïsoleerd systeem wordt bij elke opeenvolgende interne transformatie dan ook steeds willekeuriger en wanordelijker: energie dissipeert (gaat verloren), materiaalconcentraties dispergeren (raken vermengd) en gradiënten (relatieve verschillen) verdwijnen – op weg naar een lokaal thermodynamisch evenwicht waarin niets meer kan gebeuren. Toch kennen we allemaal reëel bestaande systemen die duidelijk niet bezig zijn om naar een dergelijk evenwicht af te glijden. Levende organismen en andere complexe systemen ‘organiseren’ zichzelf op een manier die de onverbiddelijke weerstand van de tweede wet weerstaat. Zij handhaven zichzelf in op hoge niveaus functionerende, laagentropische toestanden die zich ver van hun thermodynamisch evenwicht bevinden, omdat zij open systemen zijn die energie/materie met hun ‘omgeving’ kunnen uitwisselen.
Neem nu de ecosfeer, een zelforganiserend, zeer geordend, meerlagig systeem van verbijsterende structurele complexiteit, dat zijn vorm krijgt in miljoenen afzonderlijke soorten, gedifferentieerde materie en geaccumuleerde biomassa. In de loop van de geologische tijd zijn haar biodiversiteit, systemische complexiteit en energie- en materiaalstromen juist toegenomen – wat wil zeggen dat de ecosfeer zich steeds verder van het thermodynamisch evenwicht heeft verwijderd.
En hier komt nog iets bij kijken. Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (negatieve entropie of ‘negentropie’) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’, dat wil zeggen aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Dit gaat allemaal ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem. De tweede wet heeft voor ons nogal wat consequenties. Zie daarover tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees.
Het begrip levensgemeenschap komt doorlopend aan de orde is de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ (aflevering 31-57). Een verzameling samenlevende planten en dieren (in de tuin, of waar dan ook) wordt een levensgemeenschapgenoemd. (De combinatie van een levensgemeenschap en zijn niet-levende milieu wordt een ecosysteem genoemd.) Levensgemeenschappen bestaan dus uit een verscheidenheid aan soorten. In een levensgemeenschap vinden veel wisselwerkingen plaats, juist ook wisselwerkingen tussen individuen van verschillende soorten. De vraag is: “Wie eet wie, en wie planten zich met elkaar voort?” Groene planten zijn onmisbaar voor alle levensgemeenschappen, want ze leveren het voedsel, waar alle andere organismen tenslotte van afhankelijk zijn. In een levensgemeenschap vallen de planten het meeste op. Daarna ziet men de dieren die de planten eten en dan pas de roofdieren en dergelijke. Zie in dit verband ook voedselniveaus.
Al met al kunnen we ons een levensgemeenschap dus voorstellen als een verzameling van planten- en diersoorten, waarvan de verscheidenheid en aantallen afhangen van de fysische kenmerken en het klimaat van het gebied waarin de levensgemeenschap is gevestigd. Elk individu en elke soort is tot op zekere hoogte afhankelijk van de grondstoffen waarvan andere soorten hem voorzien. De zaak wordt samengevat in aflevering 57.
Netwerken worden behandeld in het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Complexiteit. Daar wordt het onderscheid gemaakt tussen willekeurige en schaalvrije netwerken. Bij Lietaer et al. gaat het er om dat alle netwerken die overeenkomen met natuurlijke ecosystemen binnen een bepaald bereik werken van het optimale punt. Dat gebied wordt het ‘levensvatbaarheidsvenster’ genoemd; het ligt aan weerszijden van dit optimum. Het levensvatbaarheidsventer komt aan de orde in aflevering 7 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Dit is het gebied van Goudlokje: duurzaamheid vereist net genoeg, en niet te veel, van zowel efficiëntie als veerkracht. Zie ook vlindereffect.
Natuurlijke processen zijn onderhevig aan een basaal ecologische principe dat de wet van het minimum wordt genoemd. De factor die het geringst aanwezig is bepaalt de uitkomst. Wil je bijvoorbeeld graan verbouwen, dan heb je daar onder meer grond, zaad, meststoffen, water en arbeid voor nodig. Niet alleen moeten al deze productiefactoren aanwezig zijn om welk gewas ook te verbouwen, ze moeten ook nog eens van de juiste kwaliteit of in de juiste verhouding aanwezig zijn. Een dunne toplaag of een slechte kwaliteit zaad zal de groei van het gewas beknotten, zelfs als alle andere factoren in overvloed voorhanden zijn. Zodoende zijn sommige grondstoffen voor beschavingen van groter belang dan andere.
Uit de wet van het minimum vloeit ook dit voort: in goede tijden bij de consumptie de uiterste grenzen opzoeken, verhoogt de kwetsbaarheid van een beschaving zodra de natuurlijke hulpbronnen aan kwaliteit of kwantiteit inboeten. Omdat de neerslag bijvoorbeeld van jaar tot jaar varieert, fluctueert dus ook de beschikbare watervoorraad. Dit betekent dat het gebruikelijke productieniveau van de landbouw niet altijd haalbaar is, wat een beschaving aan voedseltekorten en zelfs hongersnoden kan blootstellen. Nemen we ons dit ‘voortvloeisel’ ter harte, dan kunnen we stellen dat het stelselmatig oprekken van ecologische grenzen zo riskant is dat het tegen suïcidaal gedrag aanschurkt.
Dit is natuurlijk het dezelfde als de wet van Von Liebig. Deze landbouwkundige vestigde er in 1840 de aandacht op dat de opbrengst van een gewas wordt bepaald door de voedingsstof die relatief het minste aanwezig is. Het ging bij hem om de zouten, als bouwstof van de planten. Als bijv. de bouwstof fosfaat (PO43–) grotendeels, of stikstof (NO3–) ontbreekt, dan kan de plant slechts zo snel groeien als die bouwstof toelaat.
Von Liebig werd beroemd als de ‘vader van de kunstmest’. Dat hij zich over kunstmest ook kritisch heeft uitgelaten is minder bekend. Hij zag in het ongebreideld gebruik ervan een groot gevaar voor een gezond bodemleven. Hierover kunt u meer lezen in het boekje ‘Justus von Liebig – de zoektocht naar kringlooplandbouw’ uitgegeven door Mulder Agro BV in Kollumerzwaag (info@mulderagro.nl).
Het principe wordt vaak verbeeld met een vat waarvan de huigen van verschillende lengte zijn. Bij de kortste huig loopt het vat over; beter vullen gaat niet. Een plaatje ervan (met de chemische elementen op de huigen) is te zien op: http://www.avc-vivaria.nl/?Verzorging_Waterplanten___Buur-plant_detectie___Wet_van_Liebig
Owen gebruikt in aflevering 61 (serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) het begrip ‘beperkende factor’. Ook dat is feitelijk hetzelfde als wat Von Liebig stelt.
In het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie wordt in aflevering 11 en 12 de wet van het minimum in verband gebracht met het energiesurplus, oftewel waarom de hoogte van het EROI niet allesbepalend hoeft te zijn.
Over het leven van Bernard Lietaer en zijn gedachtengoed gaat aflevering 1 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek, derde artikel in de serie Ons geld, @nder geld. Het onderwerp van dit artikel is een (vertaalde) samenvatting van zijn boek/manuscript The Mystery of Money – Beyond Greed and Scarcity. Lees door bij psychische kant van geld.
Op school leerden we allerlei dingen die niet kloppen. Zoals dat de mens ‘van nature’ wordt gedreven door eigenbelang en een zucht naar steeds meer; dat het feodale stelsel een wreed systeem was dat veel menselijk lijden veroorzaakte; dat het kapitalisme een eind maakte aan dit systeem. We lezen waarom dit niet klopt in aflevering 1 tot 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Het einde van feodale stelsel kwam juist doordat boeren en arbeiders erin slaagden de lijfeigenschap te beëindigen, mede door een sterkere onderhandelingspositie toen de builenpest, die één derde van de Europese bevolking uitroeide, de beschikbare arbeidskracht ineens schaars maakte. Ze werden vrije boeren met eigen land en vrije toegang tot de gemene gronden, waar ze hun vee konden laten grazen, konden jagen, sprokkelen en vissen. Ze bouwden aan een egalitaire, coöperatieve samenleving die geworteld was in de principes van lokale zelfvoorzienendheid. Het werd ‘de gouden eeuw van het Europese proletariaat’, ook ecologisch met herstel van de bodem en bossen die weer aangroeiden.
Wie geld wil sparen en de bank niet vertrouwt, kan elk jaar honderd euro in een oude kous stoppen. Ieder jaar groeit dat bedrag dan met een constante hoeveelheid van honderd euro. We noemen dat lineaire groei. Lees erover in aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ en in aflevering 3 van het artikel ‘Eindeloze samengestelde groei’ in de rubriek Complexiteit. Zie verder ook exponentiële groei. Het begrip groei komt verder in de meeste artikelen van 4eco wel voor.
Toen de natuurkundige Reiner Kümmel zich voor economie begon te interesseren, viel het hem op dat energie en de wetten van de thermodynamica geen enkele rol speelden in het gevestigde economische denken. Daarom voegde hij de factor energie als zelfstandige eenheid toe aan de factoren arbeid en kapitaal in het model van Solow. Hij ontwikkelde een eigen productievergelijking die hij LinEx noemde. Het resultaat paste nagenoeg perfect. Het residu van Solow verdween als sneeuw voor de zon. Zijn belangrijkste bevinding was dat een toename van het energieverbruik zich in een economische groei vertaalt die grofweg 10 keer zo groot is als op grond van Solows methodiek verwacht mocht worden. Zie aflevering 4 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Kümmel is de auteur van het boek The Second Law of Economics: Energy, Entropy, and the Origins of Wealth (Springer, 2011).
Business Europe is een zeer invloedrijke Brusselse lobbyclub voor bedrijven, waartoe ook VNO-NCW behoort. Zij willen geen klimaatbeleid dat de concurrentiepositie van bedrijven aantast. Unilever stapte in 2014 uit de groep omdat dit bedrijf juist voorstander is van een strenger klimaatbeleid. Het memo beschrijft de te volgen strategie. Politieke verklaringen zonder directe implicatie voor de Europese wetgeving (bijvoorbeeld: in 2050 zijn netto-nul-emissies nodig) moeten de bedrijven toejuichen. Tegen een eventuele aanscherping van de wet moeten ze zich verzetten ‘met de gebruikelijke argumenten van de ‘noodzaak van een global level playing field’, ‘dat wij niet voor anderen kunnen compenseren’, enzovoort. Verder suggereert Business Europe vertragingstactieken, zoals wijzen op de noodzaak van meer helderheid over de onderliggende cijfers voor zo’n extra reductie, vragen om meer onderzoek naar de gevolgen en een betere inschatting van de risico’s. Als derde strategie bepleit Business Europe de betekenis van nog strengere klimaatregels te relativeren. Dat kan bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de cijfers zelf niet zo belangrijk zijn, maar dat het gaat om de transitie. Bedrijven gedijen het best en investeren het meest als niet steeds aan voorwaarden wordt gesleuteld. Bovendien vindt de lobbyclub dat eerst de andere economische grootmachten maar eens dezelfde ambities moeten laten zien als Europa. (Tot zover het artikel ‘Strategie bedrijven tegen klimaatambitie onthuld’, Paul Luttikhuis, NRC, 20 september 2018.)
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Onderaan vindt u informatie over de ‘a@nder geld’-artikelen uit 2022.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Het verschijnsel geld wordt verder uitgediept in de serie ‘Ons geld, @nder geld’. De artikelenserie Ons geld, @nder geld bestaat uit vier artikelen. In het eerste blijkt dat we er op kunnen rekenen dat er weer een financiële crisis komt, misschien ten gevolge van een val van de dollar (en misschien al over een jaar of zes). Artikel twee gaat over het heersende geldparadigma en toont ons dat we moeten leren om met een nieuwe blik naar ons geld te kijken. De huidige blik vertroebelt ons vooruitzien nogal. Artikel drie is lang en gaat over de onderlinge wisselwerking tussen verstoorde archetypen (volgens de psycholoog Carl Gustav Jung) en de aard van ons geld. Hoe werkt ons geld binnenin ons, in ons hoofd en onze ziel? Het is Bernard Lietaer die ons deze fascinerende invalshoek laat beleven. Van hem is ook de stelling dat we een ecosysteem van meerdere soorten munten moeten hebben omwille van een veerkrachtige economie. De ngo Social Trade Organisation gaat nog een stap verder en wil met andere spelregels voor bestaand geld de gemeenschap tot bloei te brengen; dus geldschepping door en voor de commons. In artikel vier wordt dit uitgewerkt in de vorm van een booster voor het lokale MKB. Tevens verscheen in 2022 het boek De koop lokaal booster.
Het mondiale project van de modernisering behelsde een gang van het Lokale naar het Globale. Het stond gelijk aan rijkdom, emancipatie, kennis en toegang tot een comfortabel leven; het was onweerstaanbaar, ook al moesten we het Lokale ervoor opgeven. Maar na verloop van tijd bleek de mondialisering steeds minder aantrekkelijk. Alleen was terugkeer naar het Lokale toen niet meer mogelijk, want in zijn oude vorm van traditie, bescherming, identiteit en zekerheid is het weg. Er is geen gedeelde horizon meer – zelfs niet om te bepalen wie progressief en wie reactionair is. Lees wat Bruno Latour hierover te zeggen heeft in aflevering 9 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Ook al willen we terug, we kunnen nergens meer landen.
Het is alsof er nu een derde attractiepool is, die we nog niet kunnen duiden. Trump c.s. verenigen de vlucht naar voren met de vlucht naar achteren alsof het geen tegengestelden zijn en geven zo met het Bodemloze precies de tegengestelde richting die we moeten inslaan op zoek naar de derde attractor. Zie aflevering 10. Het ontkennen dat er überhaupt een conflict bestaat tussen modernisering enerzijds en onze aardse conditie anderzijds leidt automatisch de ontkenning van de opwarming van de aarde.
Waar we voor moeten kiezen, kunnen we misschien het beste het Aardse noemen, denkt Latour, dat nu zelf een nieuwe politieke actor is geworden die zich tegen ons keert, die ons overheerst, iets van ons eist, ons in zijn vaart meevoert. Zie aflevering 11. Het aardsysteem heeft de hoofdrol op zich genomen. Gaan we ons nu verzetten of gaan we ons oriënteren op die werkelijkheid?
Politiek commentator Tom-Jan Meeuw van de NRC schreef in de krant van 14 juli 2018 een stuk met de titel ‘Het stadje ging héél ver voor een beter klimaat. Niemand voorzag wat volgde’:
Woerden heeft al jaren een zéér vooruitstrevend klimaatbeleid – maar dat weet, hoe typerend, bijna geen burger. In 2014, ruim voor ‘Parijs’, sprak de gemeenteraad van Woerden af dat het stadje in 2030 ‘CO2-neutraal’ zou worden. Het Parijse doel is 2050. Het was een combinatie van progressieve partijen en gemeentelijke fracties die dit lokale Klimaatakkoord sloot, al hadden de politici geen idéé waaraan ze begonnen. Vervoerseconoom Tymon de Weger, namens CU-SGP wethouder Duurzaamheid, trad kort na het besluit aan.
‘Niemand overzag wat het betekende’, vertelde hij me deze week. Pas nu, vier jaar later, ‘begrijpen we welke enorme inspanning ons wacht.’
De Weger was vanaf 2016 betrokken bij de opzet van een eerste proef in het Schilderskwartier met 39 woningen. Deze proef werd in juni 2018 afgerond: de gasfornuizen en cv-ketels zijn uit de huizen gesloopt, de warmtepompen staan in metershoge metalen hokken naast de voordeuren. Corporatie GroenWest nam het initiatief en betaalde. De gemeente droeg een fractie van de kosten bij.
Een indicatie voor de latere problemen: Woerden heeft wel enorme klimaatambities – maar geen geld.
Het stadje leerde wel dingen van de proef. De corporatie zei tegen bewoners: wij vangen alle extra kosten op. Maar mensen bleven twijfelen. ‘Heel leerzaam is dat: praten met burgers die nooit over duurzaamheid nadenken’, zei toenmalig wethouder Hans Haring (D66), die Tymon de Weger tijdelijk opvolgde.
De Weger zelf bedacht al in 2016, toen de proef nog niet liep, dat de gemeente ‘parallel’ hieraan een groter project moest voorbereiden: 900 gasvrije woningen in het Schilderskwartier-West. Als de gemeente héél Woerden CO2-neutraal in 2030 wilde hebben, dacht hij, moest ze opschieten.
Het vergrootte de onzekerheid in de wijk. Het gevolg: terwijl de VVD landelijk ambitieus klimaatbeleid steunt, stond de VVD-lijsttrekker bij de raadsverkiezingen dit voorjaar, Reem Bakker, op de rem inzake gasvrij wonen. ‘Onbetaalbaar’, zei hij.
Intussen zagen bewoners met eigen ogen dat óók de autoriteiten vaak niet weten hoe de steeds herhaalde CO2-normen gehaald moeten worden.
Zo kwam dit voorjaar een delegatie ambtenaren van Binnenlandse en Economische Zaken naar Woerden voor een bezoek aan onder meer de proef. Frans Drilling (79) was erbij namens de wijkbewoners. Hij vuurde allerlei praktische vragen op de ambtenaren af. Over warmtepompen, geld, etc. ‘Maar zij zeiden steeds: ja, dat vragen wij ons óók af.’
Meer raadsleden gingen aarzelen, zoals routinier Hendrie van Assem van het lokale Inwonersbelangen. ‘Niemand weet nog hoe dit uitpakt: de gemeente doet maar wat.’ En uitgerekend de laatste weken, tegen de achtergrond van alle halleluja uit Den Haag, werd dit beeld pijnlijk bevestigd. Pleitbezorgers van gasvrij wonen zeggen allemaal: je kunt de investering (woningisolatie, warmtepomp, etc.) terugverdienen dankzij lagere energiekosten voor bewoners. Maar in Woerden bleek: dat is veel te optimistisch. De gemeente voorziet, mede op basis van de proef, dat een gasvrije woning in het nieuwe project 60.000 euro per stuk kost, zegt De Weger. Maar met de lagere energierekening verdient een bewoner slechts 40.000 euro terug, anders gezegd: hier gaapt een gat van 20.000 euro per woning.
Wie betaalt dat? Woerden dacht: het Rijk. Dus deed het een subsidieaanvraag van 20 miljoen euro. Maar helaas: het Rijk heeft een potje van 90 miljoen voor twintig gemeenten, dus vorige week kreeg De Weger te horen: je kunt maximaal 5 miljoen krijgen.
Hierop werd de wethouder geïnterviewd door Woerden TV, waarbij hij opperde dat bewoners ‘een lening’ afsluiten om dit op te lossen. De Wever zei me later dat zijn uitspraken zijn verknipt: hij wil dit soort onzekerheden juist voorkomen.
Maar in mijn gesprekken in de wijk deze week merkte ik dat het verzet tegen het plan sterk toeneemt. Vooral oudere woningbezitters zijn nu zéér sceptisch.
‘Ze hebben hun hypotheek eindelijk afbetaald, ze kúnnen niet eens meer een lening krijgen’, zei Hendrie van Assem, de routinier uit de raad. ‘En ze denken allemaal: 2030? Dan kan ik wel dood zijn.’
Het leerde me ook hoezeer de klimaatkwestie spanningen tussen leeftijdsgroepen kan aanwakkeren. Waar vooral jongeren bezorgd zijn over de opwarming van de aarde, vrezen ouderen de extra kosten voor het gasvrij maken van hun afbetaalde woning.
En zo zijn er, vier jaar nadat Woerden zichzelf CO2-neutraal in 2030 verklaarde, nog maar 39 klimaatneutrale woningen opgeleverd, en blijft er, in de week van het nationale Klimaatakkoord, grote onzekerheid over de volgende 900 huizen.
En dan te bedenken dat Woerden over twaalf jaar al zijn 21.000 woningen gasvrij wil hebben. Over de haalbaarheid van dit streven bestaat nu vanzelfsprekend in brede kring twijfel.
Maar wethouder De Weger houdt vol. ‘Dit gaat niet om haalbaar. Dit moet. Dit kan.’
Maar er komt alleen versnelling, zei hij, als het Rijk bijspringt. ‘Den Haag moet dit gat dichten, anders valt alles stil.’ Tegelijk blijft het tekenend hoe sceptisch de lokale VVD-afdeling dit hele verhaal benadert.
Ingrijpen voor klimaatverbetering is onvermijdelijk, zei VVD-fractievoorzitter Florian van Hout me, ‘maar we zijn erg bezorgd over de kosten van het gasvrije project.’
En Reem Bakker, die na een intern conflict onlangs uit de afdeling stapte maar landelijk nog VVD-lid is, zei dat zijn partij maar het beste op zijn schreden kan terugkeren: omarm ‘het klimaatrealisme’, en accepteer dat gasvrij wonen onbetaalbaar is. ‘Anders draait dit uit op ramp voor de VVD.’ En op een droom voor Baudet? ‘En op een droom voor Baudet’, zei hij.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Jane Jacobs beschrijft in aflevering 7 en 8 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ hoe de fietsenfabricage in Tokio tot een rendabele bedrijfstak werd om het derde proces in een groeiende stadseconomie mee te verduidelijken. Toen Tokio eenmaal zelf fietsen maakte, was export om geld voor fietsen te verdienen niet meer nodig. Tokio kon nu andere dingen importeren.
De economie van Los Angeles kreeg na afloop van de Tweede Wereldoorlog enorme verliezen aan exportwerk te verwerken, maar groeide ondanks het krimpen van de export toch. Die groei had alles te maken met importvervanging. Dit geval wordt beschreven in aflevering 9 en 10 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor Tokio ook Shinohata. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
James Lovelock is de man van de Gaia-hypothese. Lees erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Hij beschrijft Gaia in de boeken The Vanishing Face of Gaia – A Final Warning, (Allen Lane, 2009) en The Revenge of Gaia – Why the Earth is Fighting Back and How We Can Still Save Humanity, (Penguin Books, 2007). In het Nederlands verscheen in 2001 het rijk geïllustreerde boek Gaia – de genezing van de Aarde bij Uitgeverij Ankh-Hermes. James Lovelock stierf 103 jaar oud, in 2022. Hij was het grootste deel van zijn leven zelfstandig wetenschapper (met meer dan 200 wetenschappelijke artikelen op zijn naam). Hij was vanaf 1974 lid van de Royal Society (Academie van wetenschappen), was eredocent aan de Universiteit van Oxford en won meerdere prestigieuze eerbewijzen en prijzen. Hij werkte samen met Lynn Margulis.
Als het mondiale bbp met een goede 3 procent per jaar móet blijven groeien (het gemiddelde van 2010-2018), moet de wereldeconomie om de grens van 1,5°C van het Parijs-akkoord te halen, jaarlijks steeds 10,5 procent minder kooldioxide uitstoten. Dat is praktisch gesproken onhaalbaar. 3 à 4 procent wordt door onderzoekers als het maximaal haalbare gezien. Maar dan maar maximale stijging van 2°C en minder groei en dergelijke nastreven, levert nog steeds onhaalbare percentages op. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie.
Het zou ook kunnen door de kooldioxide weer uit de atmosfeer te verwijderen. Dat zou dan met BECCS moeten gebeuren (Bio Energy with Carbon Capture and Storage, oftewel bio-energie met koolstofafvang en -opslag). Dan plant men wereldwijd enorme aantallen bomen aan die al groeiend kooldioxide uit de atmosfeer opnemen. Die bomen worden geoogst en verbrandt om energie op te wekken en de emissie dáárvan wordt dan binnen de centrale afgevangen en vervolgens diep onder de grond opgeslagen. Onder wetenschappers is BECCS zeer controversieel. Het vergt o.a. plantages die twee tot drie keer zo groot zijn als India. Zie aflevering 3.
Er is bij het IPCC slechts één scenario dat een haalbare manier lijkt te geven om de emissiereducties van het Parijs-akkoord te bereiken. Zie aflevering 4 en Ontgroeien. In dit zogeheten LED-scenario wordt geplande ‘veroudering’ van spullen verboden, komt er een ‘recht op reparatie’, een belasting op (rood) vlees en een verbod op reclame (in de openbare ruimte). Maar vooral wordt er een bovengrens gesteld aan het jaarlijkse materiaalgebruik en deze grens wordt jaar na jaar aangescherpt. Zie aflevering 4.
De psychologie van de identiteit gaat over het ‘ik’, het bevestigingsvooroordeel en psychotherapie. Het gaat over hoe we vasthouden aan meningen en posities en hoe dit cultureel ineens om kan slaan, als een aardverschuiving, een niet-lineaire verandering, die niet komt door een duidelijk oorzaak-gevolg-patroon of door individuele zeggingskracht. We worden wakker en merken, tot onze verrassing, dat ‘iedereen’ nu die kant op wil. Want genoeg is genoeg. Zie hierover aflevering 22-24 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook paradigma en psychologie in soorten.
In de ogen van de conservatieve denker Francis Fukuyama, zijn geld, macht en seks belangrijk, maar kan de mens niet zonder erkenning van de identiteit die hij zichzelf toedicht. In de strijd om die erkenning zijn we bereid een hoop in de waagschaal te leggen: veiligheid, rechtvaardigheid en op dit moment democratie. Aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting gaat over identiteit. Culturele behoeften winnen het daarbij telkens van economische logica. Mensen zijn bereid welvaart in te leveren, als ze daarmee het idee hebben dat wie ze zijn beter tot hun recht komt.
De niet-onderhandelbaarheid vormt een probleem. Een diepe behoefte om als superieur te worden gezien, botst met de behoefte om door anderen als gelijkwaardig gezien te worden. Je voelt je al gauw slachtoffer. Hierover bericht Keith Lowe, auteur van Angst en vrijheid dat over de Tweede Wereldoorlog gaat en de mythe van het slachtofferschap. De gevaarlijkste mythe is volgens hem die van het martelaarschap en het slachtoffer, omdat die mythe je ontslaat van verantwoordelijkheid. Individuele vrijheid betekent dat je zelf verantwoordelijk bent voor je daden. In tegenstelling tot het slachtoffer kan een vrij persoon niet iemand anders de schuld geven. Daarom doen er we alles aan om niet de verantwoordelijkheid van onze vrijheid te dragen. Je aansluiten bij een groepering is een manier om daaraan te ontkomen.
In tegenstelling tot Martin Sommer rapporteert Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, wel altijd zuiver over het klimaat. Luttikhuis worstelt er ook eerlijk mee. Zie bijvoorbeeld zijn artikel ‘We zijn bang en toch doen we niets’ in de NRC van 11 mei 2019. Luttikhuis wordt door het lezen van steeds alarmerender rapporten heen en weer geslingerd tussen zorg en hoop, woede en verdriet, cynisme en desillusie, en vraagt zich af: hoe kan het toch dat we nauwelijks handelen? ‘Het pijnlijkst is, dat ik alleen maar naar mezelf hoef te kijken om die passiviteit te begrijpen. (Want ook ik wil) graag de allernieuwste iPhone en af en toe een stukje vlees. Tegelijkertijd weet ik dat die ene iPhone of een enkele gehaktbal het verschil niet zal maken. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn zulke grote problemen, dat mijn persoonlijk gedrag er niets toe doet. Ook dat schrijven al die onderzoekers.’
Er is systeemverandering nodig, concludeert hij, wat een revolutionaire conclusie is tegenover die van Sommer. Toch kom je deze mening tegenwoordig steeds vaker tegen in de pers.
‘Maar je kunt het net zo goed omdraaien. Als ik zelf al niet in staat ben om mijn leven zo in te richten dat de aarde er zo min mogelijk onder lijdt, hoe kan ik dan verwachten dat we het systeem veranderen?’
Zie ook: De NRC over het Urgendavonnis.
Mark Lynas beschrijft in het boek Zes graden kraakhelder wat we moeten doen om klimaatontwrichting te voorkomen. De huidige infrastructuur en wat er al gepland is, belooft een ingebakken uitstoot van 846 gigaton CO2. Dat is vrijwel precies het dubbele van wat er volgens de Parijse doelstelling nog mag: 420 Gt CO2. Er is dus amper nog koolstofbudget over. Dit lezen we in aflevering 14 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Aflevering 15 geeft de consequenties. We moeten alle geplande, reeds goedgekeurde of in aanbouw zijnde centrales annuleren. We moeten ook direct stoppen met de verkoop van alles waar een verbrandingsmotor in zit en alles wat fossiele energie vreet (vliegtuigen, cementovens en hoogovens), ongeacht de gevolgen voor de werkgelegenheid en de economie. En dan is het nog niet genoeg. We moeten ook een deel van de bestaande machinerie vroegtijdig stilleggen, voor deze versleten is.
De (Nederlandse) praktijk is hiermee in flagrante tegenspraak, hoe begrijpelijk het ook mag zijn. Zie aflevering 16.
De machtsfunctie luidt: ‘Dat wat tien keer zo groot is, of tien keer zo geconcentreerd, komt ook min of meer tien keer zo weinig voor.’ Dit komt aan de orde in aflevering 14 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook laaghangend-fruit-principe.
Het verzet in de hoedanigheid van diverse vormen van tegenbewegingen en de machtsstrijd van de laatste 50 jaar worden door Wallerstein behandeld in aflevering 26 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook wereldrevolutie van 1968. Zie verder aflevering 22 en 26 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en de rijkste 1%. En tenslotte aflevering 23 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en aflevering 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitaal tot de natuur’.
Het machtsvierkant wordt door Niall Ferguson beschreven in zijn boek De geldmachine: geld en macht in de moderne wereld 1700-2000 (oorspronkelijk had het kennelijk de titel The Cash Nexus). Hieronder is de tekst die Bernard Lietaer et al. aan dit thema wijdt in zijn paradigmaboek Geld en duurzaamheid. (Hij gebruikt ook enkele andere bronnen dan Fergusons boek.)
Het machtsvierkant heeft twee zijden, de ene zijde is van de overheid en de andere zijde van de financiële sector. Aan de overheidszijde worden de twee hoeken van het vierkant gevormd door de belastingdienst en het parlement, die je ook kunt omschrijven als een professionele fiscale bureaucratie en de representatieve democratie. Aan de zijde van de financiële sector worden de andere twee hoeken van het vierkant gevormd door de overheidsschuld en de centrale bank.
Ferguson verklaart de evolutie van het verband tussen macht en modern geld uit de dynamiek tussen deze vier instellingen. In Groot-Brittannië ontstond tussen deze vier in de achttiende eeuw voor de eerste keer een bijzonder effectieve synergie. Het is deze synergie die het Groot-Brittannië mogelijk maakte te industrialiseren, Napoleon te verslaan en zijn imperium uit te bouwen. Laten we kort de specifieke rol van elke instelling samenvatten.
In het Engeland van de vroege 18e eeuw werd als innovatie een professionele fiscale bureaucratie geïntroduceerd. Deze bleek heel wat effectiever in het verhogen van de overheidsinkomsten dan de particuliere ‘belastingpachters’ of lieden die van de koning belastingen mochten innen, zoals toen in Frankrijk nog steeds de praktijk was. Tegenwoordig zouden we de Franse aanpak een geprivatiseerd belastinginningssysteem noemen. Daar bereikte een groot deel van de geïnde belasting nooit de regering, gewoon omdat belastinginners het voor zichzelf hielden. Vergeleken daarmee slaagde de nieuwe fiscale bureaucratie in Engeland erin om, tussen 1650 en 1715, de overheidsinkomsten met een factor 8 te vermenigvuldigen, en een eeuw later met een factor van 36. De relevantie en het belang van een professionele fiscale bureaucratie blijkt zelfs vandaag: wanneer deze instelling te zwak lijkt, zoals bleek tijdens de Griekse staatsschuldencrisis van 2011, zullen de financiële markten ertoe neigen hogere rentes te eisen die de last van de staatsschuld ondraaglijk kunnen maken.
De tweede speler in het machtsvierkant zijn de parlementaire instellingen, die werden gecreëerd om de belastingbetalers politiek te vertegenwoordigen. Parlementen legitimeerden het begrotingsproces, en verhoogden zo de overheidscapaciteit om inkomsten te genereren. Het grootste deel van de geschiedenis konden directe belastingen enkel worden ingezameld met de medewerking van de rijkere groep van de samenleving. Om die reden is de verbreding van de ‘basis’ van de directe belastingen heel vaak in verband gebracht met uitbreidingen van de politieke vertegenwoordiging, waarbij belastingbetalers een deel van hun inkomen inruilden voor deelname aan het politieke proces; een fundamenteel onderdeel daarvan is het vastleggen van de fiscale wetgeving. … De slogan no taxation without representation (geen belasting zonder inspraak) verwoordt die ruil fijntjes.
Dat de toegang tot het verkiezingsproces, na een elite van rijke grondbezitters, werd uitgebreid tot een algemeen kiesrecht voor mannen was dé politieke mijlpaal van de 19e eeuw. De laatste stap tot een werkelijk algemeen kiesrecht werd tijdens het begin van de 20e eeuw gezet, toen in de meeste landen vrouwen mochten gaan stemmen… nadat zij ook onafhankelijk belastbaar geworden zijn.
Aan de kant van de financiële sector maakte de ontwikkeling van een markt voor overheidsschuld het mogelijk om met plotselinge stijgingen van de uitgaven om te gaan, die meestal werden veroorzaakt door oorlogen. Voor een regering had het lenen het voordeel om de kosten van een oorlog in de tijd te spreiden en de daaruit volgende behoefte aan verhoogde belastingen over vele jaren glad te strijken. Terwijl de particuliere schuld meer dan vijfduizend jaar geschreven geschiedenis kent, is de opkomst van de overheidsschuld veel recenter. De vroegste overheidsschuld gaat terug tot het Venetië van de 12e eeuw. Op dat moment werd de staatsschuld verzekerd via een staatsmonopolie op de belasting van zout, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de rente en aflossing van de schuld. De moderne markt van de overheidsschuld kwam pas van de grond na de Engelse Consolidation Act van 1751, in wat bekend werd als de Britse ‘consols’ (de voorlopers van de hedendaagse gilts en alle andere obligaties). Het vertrouwen dat de rente op deze schuld zal worden betaald, hangt af van de capaciteit van de overheid om haar burgers te belasten.
Uiteindelijk werd een centrale bank opgericht om ‘hoeder’ te worden van het monetaire paradigma met als taak de handhaving van het monopolie van een gemeenschappelijke munt, gecreëerd door middel van bankschuld. Centrale banken kregen ook de verantwoordelijkheid om tijdens een valuta- of bancaire crisis het hele systeem te stabiliseren – het zelfs zo nodig te redden van zijn eigen dwaasheden. Centrale banken werden aldus ook nog belast met de rol van ultieme uitlener, een systemische brandweermanrol. Of centrale banken die rol willen of mogen spelen, kan van groot belang zijn voor zowel regeringen als banken.
De evolutie van het machtsvierkant stelt ons nu voor de vraag: Waarom zouden we verwachten dat een synergie die effectief was toen geld de vorm van edelmetalen had – in het vroege industriële tijdperk, een periode van intens nationalisme en imperiumopbouw, waarin milieuoverwegingen genegeerd konden worden – nog steeds geschikt blijft voor een postindustriële samenleving? Sinds de jaren 1970 en de officiële stopzetting van elk spoor van de gouden standaard, heeft geld officieel de vorm genomen van puur ‘fiat-geld’, wat betekent: zuivere informatie. De 21e eeuw is ook een tijd waarin onze samenleving geconfronteerd wordt met een aantal ongekende uitdagingen. Een tweede vraag is: Waarom hebben drie van de vier hoeken van Fergusons machtsvierkant – het parlement, een belastingbureaucratie en de nationale schuld – als voornaamste gemeenschappelijke noemer de kernkwestie van belastingen? Kunnen we niet beter ook andere vormen van geld toelaten om een minder kwetsbaar financieel ecosysteem te creëren?
Het het in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ genoemde boek van David MacKay, Renewable Energy – without the hot air, kunt u hier downloaden: https://www.withouthotair.com/download.html. (David MacKay overleed in 2016.)
Angus Maddison (1926-2010, hoogleraar aan de Universiteit van Groningen) heeft een nauwgezette poging gedaan om het groeitempo van de totale mondiale economische productie over de afgelopen eeuwen te becijferen. Zie aflevering 5 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Van Bavel gebruikt in aflevering 23 van het artikel ‘Catastrofologie’ Maddisons cijfers voor de wereldwijde economische groei in de periode 1950-1973 (2,9 procent per jaar) en in het ‘neoliberale tijdperk’ (1,3 procent).
Richard Dawkins toonde, na de reactie van Lovelock op de reactie vanuit de geochemie, vervolgens aan dat de regulatie van het klimaat en de gesteldheid (de compositie) van de aarde niet door organismen gereguleerd kan worden. Oftewel: Darwin en Gaia gaan op deze manier niet samen. Dat was een verklaring die Lovelock accepteerde. Maar, hemeltjelief, het klimaat en de chemie werden toch zeker gereguleerd? Zo kwam de gedachte op dat de kritiek van de biologen zou wegvallen als je kon aantonen dat het hele aardsysteem de regulator was – dus alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar. Lees hierover in aflevering 5 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
‘De Madeliefjeswereld’ is een door Lovelock geschreven holistisch model, waarmee hij zijn gelijk wilde vaststellen. Allemaal boze biologen wilden het graag een doodsteek bezorgen, maar schrijft Lovelock, het is nooit onderuit gehaald. Het programma beschrijft een zelfregulerend systeem van het klimaat op een eenvoudige platte planeet, met een ster zoals de zon, waarop in een simpel ecosysteem twee soorten madeliefjes evolueren volgens de manier van Darwin. De temperatuur aan het oppervlak van deze Madeliefjeswereld wordt bepaald door het deel van de zonnestraling dat wordt geabsorbeerd, respectievelijk wordt teruggekaatst de ruimte in, en door de hoeveelheid warmte die in het infrarode deel van het spectrum wordt uitgestraald. Over de werking en de uitkomsten lees je in aflevering 6 en 7.
Het bleek een model van een emergent systeem waarin klimaat en organismen nauw verbonden zijn en samen evolueren. Madeliefjeswereld is ook een klimaatmodel. De groei en de selectie van planten zijn in het model nauw verbonden met hun vermogen het klimaat te beïnvloeden en erdoor beïnvloed te worden. Het laat zien hoe zo’n systeem de oppervlaktetemperatuur op aarde dicht tegen het optimum voor plantengroei kan houden bij een grote spreiding in de omvang van de straling.
Zie eerst bij Gaia-hypothese en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia.
De wereld is zeer verdeeld over het werk van ‘Bob’ Malthus’ Over bevolking (uit 1798, Nederlandse vertaling 2010). Zie bijvoorbeeld van Peter van Druenen het boek De klimaatparadox (Cossee, 2018). Natuurlijk is Malthus ook een centrale figuur in het boek Volksbeving: van babyboom naar bevolkingscrash uit de Paradigmaserie geschreven door Fred Pearce. Zie verder bevolkingsgroei (en -krimp). Op 4eco wordt Malthus in verband gebracht met exponentiële kapitaalaccumulatie in aflevering 7 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 18 van het artikel ‘De race van ons leven’ en afleveringen 7 en 8 in ‘Corona-commentaar’. Zie verder het begrip overshoot in aflevering 31-32 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Complexiteit.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Als er leven is op Mars zullen de organismen de atmosfeer wel moeten gebruiken als bron van grondstoffen en als plek om afval kwijt te raken – de atmosfeer is immers het enige mobiele medium op Mars. De planeet blijkt dichtbij het chemisch evenwicht te zitten. Dus kan er geen uitbundig leven kan zijn. De Aarde is de planeet om dit aan te toetsen. Want we weten zeker dat er leven is en dat de atmosfeer ver uit het evenwicht is. Vanuit deze invalshoek begon James Lovelock na te denken over het leven op Aarde. We lezen erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
De natuurlijke kans op zo’n gebrek aan evenwicht is astronomisch klein, en dus is er hier iets bijzonders aan de hand. Hij kwam eind jaren ’60 van de vorige eeuw met de Gaia-hypothese, die stelde dat de samenstelling van de atmosfeer op aarde in een dynamische stationaire toestand wordt gehouden door de aanwezigheid van leven. Sterker nog, als organismen de samenstelling van de atmosfeer kunnen beïnvloeden, dan kunnen ze misschien ook het klimaat op aarde reguleren om dat gunstig te laten blijven voor het leven op aarde.
Begin jaren ’70 maakte Lovelock kennis met Lynn Margulis, die het belang liet zien van de micro-organismen in de evolutie van onze planeet. Dat was meteen haar grote bijdrage aan het Gaia-concept. De aardwetenschappen, onder andere in de persoon van James Walker (Yale), verwierp de Gaia-hypothese omdat de geochemie voldoende verklaring zou bieden. Zo kwam Walker met een mechanisme op de proppen waarbij verwering, vulkanen en tektoniek de temperatuur op aarde en een rijk voorkomen van kooldioxide stabiliseerde, en die geochemische verklaring voldeed volgens hem en zijn vakgenoten heel goed. Maar organismen (zoals mossen) reageren ook op een temperatuurstijging, namelijk door sneller te groeien, stelde Lovelock. De planten nemen kooldioxide uit de lucht op en versterken de verwering.
Kooldioxide uit de lucht halen verlaagt dan weer de temperatuur en zo stelt het systeem zich in op een dynamisch evenwicht dat zich beweegt rond de optimale omstandigheden voor plantengroei. In de oceaan gebeurt iets dergelijks. Het hele proces kun je biogeochemische verwering noemen; het is een Gaia-mechanisme. Zie aflevering 4.
Later kwam Lovelock, vanwege de kritiek van Dawkins, erop uit dat alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar de regulatie voor hun rekening nemen. En nu we het systeem verstoren met onze CO2-uitstoot doen we juist het experiment waaruit kan blijken dat deze hypothese klopt. Maar dat valt ook al eenvoudig te modelleren met ‘de Madeliefjeswereld’.
Zie nu bij madeliefjeswereld en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia. Zie ook nog computermodellen en Gaia, Gaia en de energie, bossen en het klimaat en onder- en een boven-temperatuur bij organismen.
Importvervanging is als typisch stadsproces het derde proces in een groeiende stadseconomie. Zie aflevering 3 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om een stad te worden die in staat is om zelf die producten te kunnen maken, moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan: Mensen moeten er al werk doen waaraan het nieuwe werk kan worden toegevoegd. Zij moeten de juiste plek kunnen vinden om wat van de voormalige import lokaal te produceren. Zij moeten aan (financierings)kapitaal kunnen komen (zie aflevering 2 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’). En het moet hen niet – openlijk of stiekem – onmogelijk gemaakt wordt om de import te vervangen (zie aflevering 4 en 5 van hetzelfde artikel).
Net zoals de exportgroei een multipliëreffect heeft, is dat ook bij importvervanging het geval. Maar er een essentieel verschil tussen de twee. Bij het exporteffect gaat een deel van de nieuwe import direct weer de exportproducten in, zoals bij geïmporteerde grondstoffen. In het geval van het multipliëreffect door importvervanging gaat echter niets van de diverse (schijnbaar additionele) import direct of indirect de export van de stad in. Alles wordt aan de groeiende lokale economie toegevoegd. En met de groei van de werkzame bevolking, groeit de productie van de dingen die de stad toch al produceert mee; denk aan huizen, ijsjes, scholen – daar zijn nu meer klanten voor.
In totaal is het multipliëreffect van importvervanging veel krachtiger dan het multipliëreffect van de exportgroei, omdat alle verschoven import de lokale import doet opzwellen. Een equivalent van import verdiend met export doet dat niet. Een stad die een episode van importvervanging en -verschuiving doormaakt krijgt een economie die veel groter is dan voorheen: niet alleen in absolute zin, maar ook groter in verhouding tot haar export en import. Dit is een proces dat zichzelf voedt en versnelt. Een importvervangingsperiode, eenmaal krachtig op gang, is zo’n machtige economische kracht dat zij niet stopt totdat zij uitgewoed is. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Er heeft ‘marktfalen’ plaats als de ‘prijzen’ de fysieke realiteit niet goed weergeven. Hoe hoger het niveau van economische ontwikkeling, hoe sterker de tendens om geld als een abstractie op te vatten in plaats van als een maatstaf van iets concreets. Op deze manier kan een economie een hoge vlucht nemen terwijl ondertussen de ecologie aftakelt. Dat geldt met name wanneer een samenleving haar toevlucht neemt tot geldontwaarding of overvloedige kredietverlening teneinde de oprukkende fysische grenzen te omzeilen en een kunstmatige welvaart te bevorderen, want in dat geval raakt de economie volledig losgezongen van de concrete ecologische realiteit. Met overbelasting en ineenstorting als het onvermijdelijke gevolg. Tot zover ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’, inleiding bij de rubriek Ecologie. In het artikel ´Wereld-systeem in crisis´ wordt geconcludeerd dat het kapitalistisch systeem op zijn einde loopt. Er zal steeds meer sprake zijn van marktfalen; de economische wetenschap kan de gang van zaken onvoldoende verklaren. Verder komt deze thematiek aan de orde in de drie contradictie-artikelen: zie ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Zie ook functies van geld, geldcontradictie, geldcreatie en geldsysteem. En tevens economische groei, expansie en economisch paradigma. Plus nog economische crisis en schuldencrisis.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
Volgens de behoeftenpiramide van Maslow moeten eerst de ‘tekortbehoeften’ bevredigd worden, voordat er ruimte is voor ‘groeibehoeften’. Gebeurt het eerste niet, dan is er weinig ruimte om aandacht te besteden aan zaken als de klimaatverandering. We staan er wat dat betreft steeds minder goed voor. Het is sappelen en onbehagen alom. Dan is het klimaat wel het laatste waaraan we denken. Zie aflevering 7 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Volgens de Duitse socioloog en politicoloog Hartmut Rosa gaat het ons met de huidige ‘moderniteit’ zelfs niet lukken om onze tekortbehoeften te bevredigen, ook als geld en tijd geen belemmering vormen. ‘De moderniteit,’ zegt Rosa, ‘stoelt op het idee dat we onze omgeving volledig in onze macht kunnen krijgen, ook de natuur.’ Wij bepalen zelf hoe je moet leven en niemand anders. Tegelijk voelen we ons machteloos tegenover zaken als de klimaatverandering. We bewegen voortdurend tussen het verlangen naar almacht en een gevoel van totale machteloosheid. De moderniteit is uit balans. We missen ‘resonantie’ (dat je voelt dat je leeft wanneer je in een levendig contact staat met iets buiten jezelf). Lees erover in aflevering 8. Zie ook modernisering en haar polen.
Materie in systemen (altijd circulerend, wat maakt dat je het niet kwijtraakt) wordt behandeld in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen, met name bij ecosysteem, hefboom en doorstroming. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd. Bij het begrip ecosysteem lezen we: Alle stoffen die nodig zijn om het leven vol te houden – zoals water, anorganische verbindingen en elementen – blijven binnen het systeem en circuleren daar.
Zie ook tweede wet volgens Rees.
Het is opmerkelijk dat we in onze tijd veel van de waarden van de matrifocale kolom onderschrijven, terwijl we tegelijk – ten onrechte – menen dat het monopolie van yang-munten niet alleen ‘normaal’ en ‘logisch’ is, maar ook zelfs het beste middel om die algemene yin-doelen te bereiken. Om iets uit het niets te kunnen creëren (fiat-geld) waarin iedereen gelooft, is bovendien behalve het archetype van de heerser en de strijder, ook dat van de magiër nodig (zie ook basisschema archetypen). De Centrale Bank is hierbij de tempel waar de magiër zich ophoudt. Daarmee beslaat het moderne geld dus de volledige linkerzijde van het volledige archetype. Gemeenschapsmunten kunnen daarentegen met de rechterzijde toe zonder dat de heerser nodig is. Dit wordt uitgebeeld in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Ons huidige geld heeft dus een sterke centrale hiërarchische controle door banken en de centrale bank nodig. De aard ervan leidt bijna vanzelf tot de onderdrukking van de yin-kant van de maatschappij. Het gebrek aan evenwicht zorgt ervoor dat de yang-schaduw resoneert. We krijgen daarvan sociale en psychologische klachten. In aflevering 28 zien we ook dat ons geld de heersende maatschappelijke informatie kopieert en zo het yang-monopolie in stand houdt. Dat vormt de verklaring waarom wij ons als mannen èn als vrouwen, ondanks totaal verschillende persoonlijke waarden, bijna allemaal op de yang-manier gedragen bij het bemachtigen van geld om te overleven.
In een schema in aflevering 32 geeft Lietaer van het huidige geld de archetypen en de slechte schaduwen die het activeert: bij de heerser de tiran, bij de minnaar de verslaafde, bij de onderdrukte verzorger (moedergodin) de hebzucht èn de schaarste, bij de magiër (priester, wetenschapper) de hyper-rationele Apollo-figuur en bij de strijder de sadist.
Geld is in het geheel geen ‘passieve’ of ‘neutrale’ tussenpersoon in de ruil, zoals de economische theorie stelt. Er is daarentegen een monopolie van een yang-munt die de collectieve psychologie diepgaand beïnvloedt, net als de verhoudingen tussen de mensen die geld gebruiken: het dominantie-paradigma, het collectieve narcisme in onze cultuur, het consumentisme en het fundamentalisme houden wel degelijk verband met het geldsysteem als werking van de schaduwen van dit archetype. Lees verder bij yang-afwijking helen.
De Oostenrijkse natuurkundige Ludwig Boltzmann is beroemd geworden om zijn inzicht dat de Darwinistische strijd om het bestaan in feite een strijd is om de beschikbare energie om nuttige arbeid te verrichten. Vervolgens formuleerden de ecologen Alfred Lotka en later Howard Odum hetgeen nu bekend staat als het ‘principe van maximaal vermogen’. Dat luidt: Succesvolle systemen zijn die systemen die evolueren om hun gebruik per tijdseenheid van beschikbare energie voor het verrichten van nuttige arbeid te maximaliseren (groei, zelfonderhoud en voortplanting). Binnen natuurlijke ecosystemen vormt het ‘maximaal vermogen’ aantoonbaar een fundamentele organiserende kracht. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Het succes van Homo sapiens is in termen van ‘maximaal vermogen’ ongeëvenaard. De mens heeft een evolutionaire voorsprong op de andere soorten door zijn vrijwel unieke vermogen om energie van buiten het lichaam te gebruiken om extra arbeid te verrichten. Dit energieverbruik is per hoofd van de bevolking toegenomen tot gemiddeld 80 keer de chemische energie van het menselijk lichaam. Het resultaat is spectaculair, ongekend. De mensheid verbrandt 600 maal de netto-hoeveelheid koolstof die wereldwijd door fotosynthese wordt vastgelegd, of elk jaar ruim 100 keer de wereldwijde voorraad koolstof in de vegetatie. De vervuiling heeft hiermee meer dan gelijke tred gehouden Dit gaat niet goed aflopen.
Het principe van maximaal vermogen is een ecologisch principe dat ook wel de vierde wet van de thermodynamica wordt genoemd. Het stelt dat de ontwikkeling van een ecosysteem berust op een uitruil (of compromis) tussen efficiëntie en snelheid, en dat die uitruil de basis vormt van het maximaal vermogen per eenheid tijd. Die uitruil kom je niet alleen in tal van ecologische processen tegen, maar bijvoorbeeld ook in een elektriciteitscentrale. In theorie kan een kolengestookte centrale een efficiëntie van een kleine 80 procent halen (het Carnot-rendement), zij het dat het proces dan wel bijna oneindig traag verloopt. Dus vindt er een uitruil plaats tussen efficiëntie en snelheid en strandt het rendement van zo’n centrale doorgaans rond de 45 procent. Het principe van maximum vermogen schrijft dus eigenlijk voor dat we onze eindige energiebronnen er zo snel mogelijk doorheen jassen. Als levend organisme gedraagt de mens zich naar de wetten van de ecologie. Maar zo’n positieve terugkoppeling ontmoet tenslotte altijd een negatieve terugkoppeling. Dat gaat hier in de vorm van de energie-complexiteitsspiraal. Zie verder in aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
Prof. Robert May wordt genoemd in de noot aan het einde van aflevering 25 van ‘Wat is ecologie’ serie 1 en in aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Ook beveelt hij het boek van Fred Pearce De laatste generatie uit de Paradigmaserie van harte aan. Centrale-bankdirecteur Andrew Haldane wordt eveneens genoemd in aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Hij komt ook uitgebreid aan bod in het boek Uit de olie uit de Paradigmaserie.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie ook de twee artikelen van ‘Grenzen aan de groei – van scenario’s tot hoe de realiteit zich nu ontvouwt’ en ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van ‘Grenzen aan de groei’ – een interview door Richard Heinberg’, beide in de rubriek Ecologie, over de vraag of de uitkomsten van de scenario’s vandaag de dag standhouden.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het rapport aan de Club van Rome Grenzen aan de groei, met als auteurs Denis en Donella Meadows (zie onder), Jorgen Randers en William W. Behrens III, was in 1972 een eye-opener. Het rapport komt op 4eco uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting, en ook in aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, in de eerste noot bij aflevering 6 van het artikel ‘De werking van systemen’ en (als belangrijke verduidelijking) in aflevering 1 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Naderhand verschenen nog updates in 1992 (Beyond the Limits) en 2004 (The 30-Year Update). Veertig jaar na 1972, in 2012, schreef Jorgen Randers dan nog het boek 2052 – A Global Forecast for the Next Forty Years (Chelsea Green, 2012) waarvoor hij een groot aantal auteurs om een bijdrage vroeg. Het rapport komt uitgebreid aan de orde in aflevering 30-35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Donella Meadows is de auteur van (het grootste deel van) de artikelen ‘De werking van systemen’ en ‘Ingrijpen in systemen’. Zij wordt met name genoemd in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het omheinen (enclosure), dat wil zeggen in particulier bezit nemen van wat eerder publiek bezit (gemeengoed) was (dus de privatisering van de commons), komt aan de orde in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en in aflevering 14 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ legt in systeemtermen uit wat de tragedie van de meent voor visstanden inhoudt. Deze tragedie van de meent is de vertaalde titel van het beroemde Science-artikel (162, 1968, p. 1243-1248) ‘The ‘Tragedy of the Commons’ van Garrett Hardin. Dit artikel heeft nogal eens tot verwarring en felle kritiek geleid. Zie Tragedie van de meent bij Wikipedia. Zie ook externalisering. Zie over de privatisering van de commons en het teloorgaan van de meent ook het Paradigmaserieboek De mythe van de groene economie.
Jason Hickel beschrijft in het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek, hoe adel, kerk en kooplieden samen in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land verdreven, hen de meenten afnamen en lieten verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste.
Wikipedia meldt nog het volgende:
De commons (van het Engelse commons, meent) zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van een groep of samenleving. Dit kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals (schoon) water en (schone) lucht, maar ook bronnen van informatie, kennis en cultuur, zoals teksten en illustraties. De hulpbronnen kunnen weliswaar in privé-eigendom zijn, maar de eigenaar geeft bepaalde vormen van gebruik vrij, zoals een weidegrond voor begrazing door vee. Onderdeel van de commons kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn die door groepen (gemeenschappen, gebruikersgroepen) worden beheerd voor individueel en collectief nut.
Het gebruik van commons voor natuurlijke hulpbronnen stamt uit de Europese intellectuele geschiedenis. Het betrof gedeelde landbouwgronden, weilanden en bossen, die over een periode van meerdere eeuwen langzaam maar zeker werden afgegrensd en geclaimd als privé-eigendom voor privégebruik. In het Nederlands waren benamingen als meent en gemene grond hiervoor gebruikelijk.
Er is een subtiel maar belangrijk verschil tussen de commons en het publieke domein. Waar publiek domein verwijst naar een algemeen gedeeld eigendomsrecht én gebruiksrecht (niemand wordt van toegang uitgesloten, niet zelden omdat dit praktisch onuitvoerbaar is, zoals bij lucht), is er bij commons niet noodzakelijk sprake van gedeeld eigenaarschap. Essentieel is het onderscheid tussen eigendomsrechten en gebruiksrechten. De eigenaar van een hulpbron (bijvoorbeeld een landeigenaar of een auteursrechthebbende) kan aan anderen (specifieke personen of iedereen) vormen van gebruiksrecht toestaan. De personen aan wie gebruiksrechten zijn toegekend, worden ‘commoners’ genoemd. In auteursrechtelijk beschermde werken wordt dit verschil duidelijk aan de terminologie “sommige rechten voorbehouden” (commons) versus “geen rechten voorbehouden” (publiek domein), terwijl “alle rechten voorbehouden” wordt gebruikt wanneer de eigenaar (rechthebbende) geen gebruiksrechten heeft vrijgegeven.
Bron: Wikipedia
In 1972 publiceerde de nobelprijswinnaar voor natuurkunde Philip Anderson een artikel met de titel ‘More is Different’. Anderson erkent het succes van het reductionisme, dat ons in staat heeft gesteld de moderne wetenschap te ontwikkelen, maar wees er ook op dat reductionisme niet noodzakelijkerwijs ook ‘constructionisme’ inhoudt: ‘Het vermogen om alles te herleiden tot eenvoudige fundamentele wetten, impliceert niet het vermogen om die wetten als uitgangspunt te nemen voor het reconstrueren van het universum.’ Dat werkt niet tegenover het dubbele probleem van schaal en complexiteit. Op elk niveau van complexiteit verschijnen geheel nieuwe eigenschappen. Zo blijkt het idee van de neoklassieke economen dat macro-economie ‘niets anders’ is dan toegepaste micro-economie een onverstandig uitgangspunt. Het juiste inzicht draait echter de hele theorie van ‘vraag en aanbod’ de nek om. Niet alleen kan de macro-economie niet worden afgeleid uit de micro-economie, zelfs het model van een marktvraagcurve kan niet worden afgeleid – dat wil zeggen, met de eigenschappen die neoklassieke economen willen dat het model heeft – uit het model van een enkele consument. De zoektocht naar een micro-economische grondslag voor macro-economie is dus zinloos. Steve Keen schrijft daarover in aflevering 16 en 17 van het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit.
Hoewel het misschien paradoxaal klinkt, kan een macro-economische theorievorming wel rechtstreeks uit zichzelf worden afgeleid. De structuur van de economie, met als de drie belangrijkste ratio’s die van de werkgelegenheidsgraad, het aandeel van de lonen in het bbp en de schuldgraad, bepaalt namelijk in grote mate hoe zij zich gedraagt (als je ze maar differentieert ten opzichte van de factor tijd). Hoe dat zit, legt Steve Keen uit in aflevering 18 en 19.
Dan is het nog wel zaak om het verband te leggen met de fundamentele fysica van hoe onze beschaving de minerale en biologische bijdragen die de biosfeer ons levert, omzet in de industriële producten die we verbruiken, om het afval daarna weer in de biosfeer dumpen. Dat doet Steve Keen in het hoofdstuk over energie van zijn boek The New Economics dat volgt op het hoofdstuk waarvan het artikel ‘Onze complexe wereld’ de vertaling is. Dit hoofdstuk is niet door ons vertaald voor 4eco.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens emergentie in de economie.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
‘De huidige verwoesting van de planeet slaat niet alleen diepe littekens in het aardoppervlak maar ook in de menselijke subjectiviteit. Het overweldigende en aanhoudende gevoel van het einde kunnen we ‘post-apocalyptische melancholie’ noemen.’ Zo luidt de vierde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 5). Hoe rouw je om een toekomstig verlies, als dat tegelijk het verlies van die toekomst zelf is? Dat is een soort rouw ‘in het vooruit’, anticiperend op wat nog verloren zal gaan. Maar misschien is melancholie een beter woord dan rouw. Want bij rouwen ga je leren om met het verlies te leven. En bij melancholie gaat het om een soort ‘onsuccesvol’ rouwen; het lukt juist niet om met het verlies te leven. Horvat noemt toch een constructieve manier om met zulk verlies om te gaan. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als semiotische machine en gevolgd door apocalyps ‘normaliseren’.
In de taalkundige afleiding van de naam van de zwarte madonna als symbool voor de moedergodin uit het Arabisch blijkt er een verband met het woord alchemie. In de middeleeuwse alchemie werkte men met zwavel (het yang-symbool voor de zon, goud en vuur), kwik (het yin-symbool voor maan, zilver en water) en zout (het symbool voor het materiële lichaam). De eerste stap daarin werd ‘werken in zwart’ genoemd. Jung beschrijft dat als de ‘donkere nacht van de ziel’. In de Middeleeuwen had men het over melancholie (letterlijk zwart humeur), een moeilijke, onplezierige, maar noodzakelijk eerste stap om ware inspiratie en heelheid te bereiken. Zo stond de zwarte madonna voor de alchemist voor de vereiste eerste stap naar de bewuste herintegratie van de ziel in de materie, in het lichaam. Zie verder aflevering 21 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Mensen vormen een sociale soort. Ieder van ons concurreert om status en middelen. Als biologische organismen hechten wij belang aan relatieve status. Historisch gezien was status gekoppeld aan het bijdragen aan de bandsamenleving, aan leiderschap en respect, aan verhalen vertellen, ethiek en aan giften en gemeenschap. In de moderne cultuur concurreren we echter om status met grondstoffen-intensieve goederen (auto’s, huizen, vakanties, gadgets), waarbij geld als intermediaire drijfveer wordt gebruikt. Zodra de basisbehoeften zijn bevredigd, zijn we zo geprogrammeerd dat we veel sterker op ‘beter versus slechter’ dan op ‘een beetje versus veel’ reageren.
Winnen in de aandelenhandel licht in een fMRI op dezelfde manier op als dat gebeurt bij een chimpansee die een noot of bes vindt. Maar het handelen in aandelen, het spelen van videospelletjes of het bouwen van winkelcentra geeft in onze moderne hersenen geen instinctief ‘vol’-signaal af – dus raken we verslaafd aan de ‘onverwachte beloning’ van de volgende ontmoeting, aflevering of e-mail, en dat in een steeds hoger tempo. Het ‘willen’, het verlangen, geeft nu een sterkere emotie dan het ‘hebben’. Menselijk gedrag wordt bovendien ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is.
Dit komt aan de orde in aflevering 3 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Bij een oligarchie is de macht in handen van een kleine groep van mensen die behoren tot een bevoorrechte klasse of stand. Zie verder onder Oligarchie bij Wikipedia:
Meritocratie, zegt Wikipedia, is een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Hierbij gaat het dus niet direct om de aanleg die men heeft, maar wat men met die aanleg doet. Andere factoren, zoals afkomst, grond- of geldbezit, ras en geslacht mogen er (in principe) geen rol bij spelen. Naast deze veelgebruikte sociale betekenis heeft meritocratie ook een politieke inslag. Deze wordt gebruikt door Rushkoff in aflevering 6 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Zo’n meritocratie als bestuursvorm impliceert een politieke elite die aan de macht is op basis van de som van individuele verdiensten. Deze verdiensten worden veelal ontleed in indicatoren als capaciteiten, politieke ervaring en diploma’s.
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
In 1972 publiceerde de nobelprijswinnaar voor natuurkunde Philip Anderson een artikel met de titel ‘More is Different’. Anderson erkent het succes van het reductionisme, dat ons in staat heeft gesteld de moderne wetenschap te ontwikkelen, maar wees er ook op dat reductionisme niet noodzakelijkerwijs ook ‘constructionisme’ inhoudt: ‘Het vermogen om alles te herleiden tot eenvoudige fundamentele wetten, impliceert niet het vermogen om die wetten als uitgangspunt te nemen voor het reconstrueren van het universum.’ Dat werkt niet tegenover het dubbele probleem van schaal en complexiteit. Op elk niveau van complexiteit verschijnen geheel nieuwe eigenschappen. Zo blijkt het idee van de neoklassieke economen dat macro-economie ‘niets anders’ is dan toegepaste micro-economie een onverstandig uitgangspunt. Het juiste inzicht draait echter de hele theorie van ‘vraag en aanbod’ de nek om. Niet alleen kan de macro-economie niet worden afgeleid uit de micro-economie, zelfs het model van een marktvraagcurve kan niet worden afgeleid – dat wil zeggen, met de eigenschappen die neoklassieke economen willen dat het model heeft – uit het model van een enkele consument. De zoektocht naar een micro-economische grondslag voor macro-economie is dus zinloos. Steve Keen schrijft daarover in aflevering 16 en 17 van het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit.
Hoewel het misschien paradoxaal klinkt, kan een macro-economische theorievorming wel rechtstreeks uit zichzelf worden afgeleid. De structuur van de economie, met als de drie belangrijkste ratio’s die van de werkgelegenheidsgraad, het aandeel van de lonen in het bbp en de schuldgraad, bepaalt namelijk in grote mate hoe zij zich gedraagt (als je ze maar differentieert ten opzichte van de factor tijd). Hoe dat zit, legt Steve Keen uit in aflevering 18 en 19.
Dan is het nog wel zaak om het verband te leggen met de fundamentele fysica van hoe onze beschaving de minerale en biologische bijdragen die de biosfeer ons levert, omzet in de industriële producten die we verbruiken, om het afval daarna weer in de biosfeer dumpen. Dat doet Steve Keen in het hoofdstuk over energie van zijn boek The New Economics dat volgt op het hoofdstuk waarvan het artikel ‘Onze complexe wereld’ de vertaling is. Dit hoofdstuk is niet door ons vertaald voor 4eco.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens emergentie in de economie.
Alle dynamische systemen gaan tenslotte ten onder, maar het mooie is dat ze het vaak zo lang uithouden. Ze hebben vier middelen om ontwrichting te voorkomen. Dat zijn bifurcaties, positieve terugkoppeling, negatieve terugkoppeling en noodmaatregelen. Je kunt tal van verschijnselen in allerlei variaties waarnemen, maar ze zijn steeds terug te brengen tot een van deze vier methoden. De vierde categorie van maatregelen is een echte categorie, niet een verzameling van reacties die onderzoekers elders niet kwijt kunnen. Zij dient voor gevallen van instabiliteit die weliswaar tijdelijk zijn maar niettemin fataal kunnen worden. De evolutie heeft deze maatregelen in allerlei vormen voortgebracht: denk aan de winterslaap, cocons en bladverlies als middelen om te ontsnappen aan de gevolgen van de winter. Zie voor noodmaatregelen aflevering 27 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie nu verder positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting.
Wat het milieu is komt in de serie artikelen ‘Wat is ecologie?’ niet zo expliciet naar voren, maar alles wat daar beschreven wordt tezamen vormt het milieu.
Wikipedia omschrijft het milieu (omgeving) als het geheel van voorwaarden en invloeden die voor het leven van organismen (zoals mens, dier, plant) en voor levensgemeenschappen van essentieel belang zijn. Het is de omgeving waarin de organismen leven. Het begrip milieu verwijst onder andere naar de fysieke omgeving, het natuurlijke milieu. De relaties tussen organismen, populaties of levensgemeenschappen en hun omgeving is het centrale thema van de ecologie. Zie ook draagkracht van het milieu en milieuverontreiniging.
Dan is er nog de onzichtbare hand van Beëlzebub: hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub, zoals het beschreven wordt als slot van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie, waarbij absolute ontkoppeling vereist is, willen we het milieu ‘redden’. Dat is bijna onbegonnen werk en daarover gaat het bij de campagne een beter milieu begint bij jezelf en bij de worsteling van Paul Kingsnorth in zijn Dark Mountain Project.
In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.
Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.
Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.
Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.
Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.
Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.
Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’
Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?
Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.
(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)
Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.
De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.
De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.
Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.
Zie hieraan voorafgaand het stuk Ecomodernisme tegenover milieubeweging. Ecomodernist Ted Nordhaus verwijt daar de milieubeweging een gebrek aan geloof in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat volgens hem nodig is bij een ernstige crisis als die van het klimaat. Het resultaat van de milieubeweging, citeert Luttikhuis Nordhaus, is een radicalisme dat een technologische oplossing aanvalt, maar tegelijkertijd honderd procent duurzame energie eist, dat technocratie afwijst maar wel met ongekende snelheid en op ongekende schaal technocratische oplossingen eist. Het benadrukt dat kapitalisme en technologie het probleem vormen en niet de oplossing voor onze hachelijke situatie, maar ontdaan van de slogans en de retoriek eisen de meeste milieuactivisten in principe een kapitalisme met CO2-regulering en heel veel windmolens.
Terzijde: Klopt dit beeld?
Bekijk in dit verband eens het ‘CO2-reductieplan: 25% in 2020’ van Urgenda eens. Is dat geen technische benadering dan? Urgenda presenteert het als ‘een pakket maatregelen als handreiking aan het kabinet’ (en constateert later dat het kabinet er al verschillende van heeft overgenomen). Dit omdat de overheid nog ‘veel mogelijkheden heeft’ om het rechterlijk bevel te halen, als er maar vaart gemaakt wordt. Alle maatregelen samen zijn goed voor een reductie van 10 tot 15 Mton CO2-equivalent. Zie Urgenda’s 40-puntenplan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die geen fundamentele systeemverandering vergen.
Ook wil ik Maurits Groen noemen, die op zijn eentje bijna een milieubeweging is. Hij gaf in het najaar van 2018 het boek ‘Drawdown, het meest veelomvattende plan ooit om klimaatontwrichting te keren’ uit, samengesteld door Paul Hawken. ‘Een krachtige internationale coalitie van eminente onderzoekers, professionals en wetenschappers’ brengt daarin ‘100 realistische en stoutmoedige oplossingen tegen klimaatverandering.’ Alle 100 zijn grondig doorgerekend, niet alleen wat hun bijdrage aan de koolstofreductie betreft, maar ook welke investeringen ze vergen en wat hun financiële rendement is. Het boek is bovendien rijk geïllustreerd. Het bleef qua publiciteit nogal onder de radar, maar werd opgepikt door bedrijven.
De Nederlandse milieubeweging is helemaal niet zo antikapitalistisch of zweverig.
Nu weer verder met Nordhaus.
Nordhaus vindt dat met die door hem geschetste houding van de milieubeweging niets mis is, maar met een passende reactie op een serieuze noodtoestand heeft het volgens hem weinig te maken.
Als ik hier commentaar op mag geven: Nordhaus past dezelfde debatingtruc toe die ecomodernisten bij herhaling toepassen: de tegenstander verwijten maken om de eigen oplossing in een mooier daglicht te plaatsen. Maar hoe hún oplossing werkelijkheid moet worden, wordt net zo min duidelijk. Wat dat betreft verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet.
De milieubeweging is voor ecomodernisten gewoon de tegenstander. Die wordt verweten dat ze tegen genetisch gemanipuleerde gewassen is, alsof dat volgens het IPCC-rapport over de landbouw van 9 augustus 2019 dan wel dé oplossing voor het klimaatprobleem zou zijn. Dat is niet zo. Het IPCC vraagt drastische maatregelen, maar niet per se deze.
De milieubeweging is ook heel dom tégen kernenergie, dé ecomodernistische oplossing voor het energieprobleem. Het is waar dat de milieubeweging de discussie uit de weg gaat of we niet veel eenvoudiger móeten gaan leven (helemaal niet meer vliegen bijvoorbeeld) en daarmee het energieprobleem nogal ‘laat hangen’. Maar het is evenzeer waar dat Engeland graag een kerncentrale wilde en dat dat mislukt is, ondanks een heel grote portemonnee. Mijn eigen voldoende bezwaar tegen kernenergie is dat het met de handhaving van de veiligheid van de centrales gedaan is, mocht de wereld tot klimaatchaos vervallen. [voldoende link naar voldoende voorwaarden] Kernsplitsing is juist níet een technologie van deze tijd. De milieubeweging is trouwens vóór moderne windmolens en hoopt op nieuwe technieken voor hogere rendementen bij zonnepanelen en accu’s.
Het ecomodernisme gaat zelf juist de discussie uit de weg die ik in het artikel ‘Te laat’ in de rubriek Complexiteit aanga over alle barrières die een effectieve aanpak van het klimaatprobleem in de weg staan. Het is wel héél eenvoudig om dit samen te vatten als ‘het manco van het kapitalisme is het afwentelen van milieukosten’. Het is veel meer dan dat. En als je zelf stelt dat het neoliberalisme uit de hand gelopen is, wat doe je als ecomodernist dáár dan aan?
Juist als het tot een grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen in het huidige systeem komt, moet het wel verkeerd aflopen. (Terzijde: Deze ecomodernistische droom is weer wat anders dan wat Martin Sommer totalitair noemt als hij zegt ‘Zij willen een heel andere samenleving’. Het ecomodernisme is mijns inziens zonder vooruitziende blik, de milieubeweging is met een beetje ervan.) Niet alleen doordat eigenbelang dan het algemeen belang overschaduwd, ook omdat we bij de complexiteit geleerd hebben dat dan zeker de verkeerde keuzes worden gemaakt.
Net als bij het boek De tovenaar en de profeet hebben we hier te maken met twee wereldbeelden. En net als bij de auteur Charles Mann is het ook in een zekere mate een schijntegenstelling. Er worden twee visies tegenover elkaar geplaatst die niet helemaal tegengesteld zijn.
Zie hieraan voorafgaand het stuk Ecomodernisme tegenover milieubeweging. Ecomodernist Ted Nordhaus verwijt daar de milieubeweging een gebrek aan geloof in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat volgens hem nodig is bij een ernstige crisis als die van het klimaat. Het resultaat van de milieubeweging, citeert Luttikhuis Nordhaus, is een radicalisme dat een technologische oplossing aanvalt, maar tegelijkertijd honderd procent duurzame energie eist, dat technocratie afwijst maar wel met ongekende snelheid en op ongekende schaal technocratische oplossingen eist. Het benadrukt dat kapitalisme en technologie het probleem vormen en niet de oplossing voor onze hachelijke situatie, maar ontdaan van de slogans en de retoriek eisen de meeste milieuactivisten in principe een kapitalisme met CO2-regulering en heel veel windmolens.
Terzijde: Klopt dit beeld?
Bekijk in dit verband eens het ‘CO2-reductieplan: 25% in 2020’ van Urgenda eens. Is dat geen technische benadering dan? Urgenda presenteert het als ‘een pakket maatregelen als handreiking aan het kabinet’ (en constateert later dat het kabinet er al verschillende van heeft overgenomen). Dit omdat de overheid nog ‘veel mogelijkheden heeft’ om het rechterlijk bevel te halen, als er maar vaart gemaakt wordt. Alle maatregelen samen zijn goed voor een reductie van 10 tot 15 Mton CO2-equivalent. Zie Urgenda’s 40-puntenplan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die geen fundamentele systeemverandering vergen.
Ook wil ik Maurits Groen noemen, die op zijn eentje bijna een milieubeweging is. Hij gaf in het najaar van 2018 het boek ‘Drawdown, het meest veelomvattende plan ooit om klimaatontwrichting te keren’ uit, samengesteld door Paul Hawken. ‘Een krachtige internationale coalitie van eminente onderzoekers, professionals en wetenschappers’ brengt daarin ‘100 realistische en stoutmoedige oplossingen tegen klimaatverandering.’ Alle 100 zijn grondig doorgerekend, niet alleen wat hun bijdrage aan de koolstofreductie betreft, maar ook welke investeringen ze vergen en wat hun financiële rendement is. Het boek is bovendien rijk geïllustreerd. Het bleef qua publiciteit nogal onder de radar, maar werd opgepikt door bedrijven.
De Nederlandse milieubeweging is helemaal niet zo antikapitalistisch of zweverig.
Nu weer verder met Nordhaus.
Nordhaus vindt dat met die door hem geschetste houding van de milieubeweging niets mis is, maar met een passende reactie op een serieuze noodtoestand heeft het volgens hem weinig te maken.
Als ik hier commentaar op mag geven: Nordhaus past dezelfde debatingtruc toe die ecomodernisten bij herhaling toepassen: de tegenstander verwijten maken om de eigen oplossing in een mooier daglicht te plaatsen. Maar hoe hún oplossing werkelijkheid moet worden, wordt net zo min duidelijk. Wat dat betreft verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet.
De milieubeweging is voor ecomodernisten gewoon de tegenstander. Die wordt verweten dat ze tegen genetisch gemanipuleerde gewassen is, alsof dat volgens het IPCC-rapport over de landbouw van 9 augustus 2019 dan wel dé oplossing voor het klimaatprobleem zou zijn. Dat is niet zo. Het IPCC vraagt drastische maatregelen, maar niet per se deze.
De milieubeweging is ook heel dom tégen kernenergie, dé ecomodernistische oplossing voor het energieprobleem. Het is waar dat de milieubeweging de discussie uit de weg gaat of we niet veel eenvoudiger móeten gaan leven (helemaal niet meer vliegen bijvoorbeeld) en daarmee het energieprobleem nogal ‘laat hangen’. Maar het is evenzeer waar dat Engeland graag een kerncentrale wilde en dat dat mislukt is, ondanks een heel grote portemonnee. Mijn eigen voldoende bezwaar tegen kernenergie is dat het met de handhaving van de veiligheid van de centrales gedaan is, mocht de wereld tot klimaatchaos vervallen. [voldoende link naar voldoende voorwaarden] Kernsplitsing is juist níet een technologie van deze tijd. De milieubeweging is trouwens vóór moderne windmolens en hoopt op nieuwe technieken voor hogere rendementen bij zonnepanelen en accu’s.
Het ecomodernisme gaat zelf juist de discussie uit de weg die ik in het artikel ‘Te laat’ in de rubriek Complexiteit aanga over alle barrières die een effectieve aanpak van het klimaatprobleem in de weg staan. Het is wel héél eenvoudig om dit samen te vatten als ‘het manco van het kapitalisme is het afwentelen van milieukosten’. Het is veel meer dan dat. En als je zelf stelt dat het neoliberalisme uit de hand gelopen is, wat doe je als ecomodernist dáár dan aan?
Juist als het tot een grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen in het huidige systeem komt, moet het wel verkeerd aflopen. (Terzijde: Deze ecomodernistische droom is weer wat anders dan wat Martin Sommer totalitair noemt als hij zegt ‘Zij willen een heel andere samenleving’. Het ecomodernisme is mijns inziens zonder vooruitziende blik, de milieubeweging is met een beetje ervan.) Niet alleen doordat eigenbelang dan het algemeen belang overschaduwd, ook omdat we bij de complexiteit geleerd hebben dat dan zeker de verkeerde keuzes worden gemaakt.
Net als bij het boek De tovenaar en de profeet hebben we hier te maken met twee wereldbeelden. En net als bij de auteur Charles Mann is het ook in een zekere mate een schijntegenstelling. Er worden twee visies tegenover elkaar geplaatst die niet helemaal tegengesteld zijn.
In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.
Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.
Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.
Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.
Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.
Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.
Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’
Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?
Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.
(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)
Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.
De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.
De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.
Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.
Milieuverontreiniging wordt vaak voor van alles en nog wat gebruikt, maar op 4eco wordt het gedefinieerd als ‘natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit’. Daarbij gaat het om een energetische benadering van successie, om de manier waarop in ecosystemen met energie wordt omgesprongen – eigenlijk om de toepassing van informatie. Het gaat daarbij enerzijds om de energie die gebruikt wordt voor de levensverrichtingen, die als verbruik dus een doorgaande stroom betekent, en anderzijds om de energie die in organische stof (als fonds) wordt vastgelegd, die dus een bouwsteen vormt voor het systeem in ontwikkeling; die organische stof maken planten via het proces van fotosynthese.
De manier waarop jonge respectievelijk rijpe ecosystemen hiermee omgaan verschilt zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij een jong systeem heeft het kwantitatieve aspect de overhand. Dat wil zeggen: van alle ontvangen zonne-energie wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in de ontwikkeling, de groei van het systeem. Het wordt omgezet in biomassa. Als het systeem eenmaal ontwikkeld (rijp) is, wordt het zaak om dit in stand te houden. Het is dan de kunst om de ontvangen zonne-energie zodanig te reguleren (te verdelen) dat elk deel van het systeem aan zijn trekken komt. Bij een dergelijk systeem heeft het kwalitatieve aspect de overhand. Het gaat er dus om hoe ingenieus het systeem met zijn energie omspringt. In deze energetische benadering van successie zien we alweer een zelfde tendens, namelijk dat tijdens successie een systeem groeit van zeer simpel naar de grootst mogelijke verscheidenheid, met een teruggang aan het eind. (Dit wordt in aflevering 86 in serie 3 van het artikel “Wat is ecologie?’ weergegeven in een schema en is ook het onderwerp van het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting.)
Wat is er dus aan de hand is als door verontreiniging van het milieu een soort verdwijnt? Ecologisch gezien heeft dit zijn weerslag op het geheel waarin die soort paste. Het verdwijnen van een soort betekent vaak dat er iets mis is met de levensvoorwaarden in het systeem waarin deze (ene) soort functioneerde.
Ook al is de reactie op zoiets meestal: ‘Jammer, maar het leven gaat door’, het is wel degelijk zaak om stil te staan bij dit soort signalen. Wat we waarnemen is het topje van een ijsberg. Milieuverontreiniging is de natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit. Zie ook uitsterven en panarchie. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Jason Hickel is de auteur van het boek Minder is meer – hoe degrowth de wereld zal redden (EPO, 2021). Dit boek behandelt eerst ‘Meer is minder’ en daarna ‘Minder is meer’. Op 4ECO staan twee artikelen van hem: ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie, dat een soort voorstudie van het boek is, en ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek, dat letterlijke delen uit het boek bevat. Ze geven een aardige samenvatting van zijn boek, behalve dat ontgroeien op 4ECO wat krap belicht wordt. Bekijk voor dat doel bij ‘Andere boeken’ de pdf van het paradigmaboek Ontgroei.
Grondstoffen, zoals op 4eco besproken in het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie, zijn stoffen die in de natuur gevonden worden, zoals vruchtbare aarde, olie, mineralen, hout en andere gewassen, waar we op de een of andere manier gebruik van kunnen maken. Ze vormen het natuurlijk kapitaal van de primaire economie. Zie ook aflevering 35 over het ‘Het Seneca-model’ in het artikel Catastrofologie de rubriek Complexiteit.
Een mineraal is volgens Wikipedia dan weer een samengestelde of enkelvoudige stof, die als vaste stof in de vrije natuur voorkomt en gevormd is door geologische processen. Maar het is handiger hierbij bijvoorbeeld te denken aan nutriënten die de landbouw nodig heeft (NPK, oftewel stikstof, fosfaat en kalium), of ertsen waaruit metalen gewonnen kunnen worden. En dan gaat het eigenlijk over groepen elementen met een specifieke plaats in het periodiek systeem (waarin alle elementen in schema staan). Het boek Global Resource Depletion, Managed Austerity and the Elements of Hope van André Diederen (Eburon, 2010) behandelt dit in het licht van de huidige crisis.
Natuurlijke processen zijn onderhevig aan een basaal ecologische principe dat de wet van het minimum wordt genoemd. De factor die het geringst aanwezig is bepaalt de uitkomst. Wil je bijvoorbeeld graan verbouwen, dan heb je daar onder meer grond, zaad, meststoffen, water en arbeid voor nodig. Niet alleen moeten al deze productiefactoren aanwezig zijn om welk gewas ook te verbouwen, ze moeten ook nog eens van de juiste kwaliteit of in de juiste verhouding aanwezig zijn. Een dunne toplaag of een slechte kwaliteit zaad zal de groei van het gewas beknotten, zelfs als alle andere factoren in overvloed voorhanden zijn. Zodoende zijn sommige grondstoffen voor beschavingen van groter belang dan andere.
Uit de wet van het minimum vloeit ook dit voort: in goede tijden bij de consumptie de uiterste grenzen opzoeken, verhoogt de kwetsbaarheid van een beschaving zodra de natuurlijke hulpbronnen aan kwaliteit of kwantiteit inboeten. Omdat de neerslag bijvoorbeeld van jaar tot jaar varieert, fluctueert dus ook de beschikbare watervoorraad. Dit betekent dat het gebruikelijke productieniveau van de landbouw niet altijd haalbaar is, wat een beschaving aan voedseltekorten en zelfs hongersnoden kan blootstellen. Nemen we ons dit ‘voortvloeisel’ ter harte, dan kunnen we stellen dat het stelselmatig oprekken van ecologische grenzen zo riskant is dat het tegen suïcidaal gedrag aanschurkt.
Dit is natuurlijk het dezelfde als de wet van Von Liebig. Deze landbouwkundige vestigde er in 1840 de aandacht op dat de opbrengst van een gewas wordt bepaald door de voedingsstof die relatief het minste aanwezig is. Het ging bij hem om de zouten, als bouwstof van de planten. Als bijv. de bouwstof fosfaat (PO43–) grotendeels, of stikstof (NO3–) ontbreekt, dan kan de plant slechts zo snel groeien als die bouwstof toelaat.
Von Liebig werd beroemd als de ‘vader van de kunstmest’. Dat hij zich over kunstmest ook kritisch heeft uitgelaten is minder bekend. Hij zag in het ongebreideld gebruik ervan een groot gevaar voor een gezond bodemleven. Hierover kunt u meer lezen in het boekje ‘Justus von Liebig – de zoektocht naar kringlooplandbouw’ uitgegeven door Mulder Agro BV in Kollumerzwaag (info@mulderagro.nl).
Het principe wordt vaak verbeeld met een vat waarvan de huigen van verschillende lengte zijn. Bij de kortste huig loopt het vat over; beter vullen gaat niet. Een plaatje ervan (met de chemische elementen op de huigen) is te zien op: Verzorging Waterplanten.
Owen gebruikt in aflevering 61 (serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) het begrip ‘beperkende factor’. Ook dat is feitelijk hetzelfde als wat Von Liebig stelt.
In het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie wordt in aflevering 11 en 12 de wet van het minimum in verband gebracht met het energiesurplus, oftewel waarom de hoogte van het EROI niet allesbepalend hoeft te zijn.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit constateert Steve Keen dat Lorenz’ ontdekking van het ‘vlindervleugelslageffect’ de natuurwetenschappen sterk heeft beïnvloed, maar de economische wetenschap helemaal niet (aflevering 6). Daarom zagen de economen bijvoorbeeld de crisis van 2007-2008 niet aankomen. Steve Keen maakte de kernverschijnselen die de crisis veroorzaakten wel vooraf zichtbaar met behulp van een zelfgemaakt, zeer eenvoudig, fundamenteel niet-lineair, complex-systeemmodel van de economie, dat hij voor het eerst in 1992 ontwikkelde. Op basis daarvan waarschuwde hij vanaf december 2005 dat er een crisis op til was. Hij somt de verschijnselen op in aflevering 7.
Keen vernoemde zijn model naar Hymen Minsky. De econoom Minsky (1919-1996) stelde dat ‘het noodzakelijk is om een economische theorie te hebben die grote depressies tot één van de mogelijke toestanden maakt waarin ons type kapitalistische economie zich kan bevinden.’ Dat leverde een theorie van systemische instabiliteit van het kapitalisme op waarover Keen schrijft in aflevering 8. Het proces van Minsky kan in een uiterst eenvoudige causale keten gevangen worden: 1. kapitaal bepaalt output; 2. output bepaalt werkgelegenheid; 3. de werkgelegenheidsgraad bepaalt de verandering van de loontarieven; 4. de output minus de lonen en de rentebetalingen bepaalt de winst; 5. de winstvoet bepaalt het niveau van de investeringen, hetgeen overeenkomt met de verandering in kapitaal – wat ons weer terugbrengt naar het startpunt van deze causale keten; en 6. het verschil tussen investering en winst bepaalt de verandering in de (particuliere) schuld.
In aflevering 9 beschrijft Steve Keen de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ van deze causale keten voor de economie. De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp.
Het model laat ten eerste zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen), en ten tweede dat de cycli eerst afvlakken om vervolgens des te sterker aan te zwellen (aflevering 10). Het samenspel eindigt met een hoger schuldniveau dan na de vorige cyclus.
De chaotische dynamiek als uitkomst Minsky-model van Steve Keen moeten we, zo schreef hij al in 1992, opvatten als een waarschuwing om een periode van relatieve rust in een kapitalistische economie als niets anders dan een stilte voor de storm aan te zien. Tot zijn grote verbazing begon de echte wereld vervolgens zijn model na te bootsen. Hij schrijft daarover in aflevering 14 en 15. Vanaf 1980 ging elke nieuwe recessie gepaard met een lagere piek in de werkloosheid en elke nieuwe hausse met een lagere piek in de inflatie, terwijl de particuliere schuld veel sneller steeg dan het bbp – zie figuur 5 in het artikel. De neoklassieke economen bestempelden dit verschijnsel als een rechtvaardiging van hun economische theorie. Maar het was juist de voorbode van een toekomstige crisis. En die kwam ook, in 2007. De microgrondslagen van de neoklassieke economen blijken ondeugdelijk.
Dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert, is een tweede emergente eigenschap, een verschijnsel ontdekt in de vloeistofdynamica, dat eigenlijk alleen volledig in wiskundige termen uitgelegd kan worden. Keen doet echter zijn best dit niet-lineaire gedrag toch in woorden te beschrijven, namelijk in aflevering 10, 11, 12 en 13 . Daarbij worden de termen eigenwaarden en eigenvectoren geïntroduceerd, die de positie ten opzichte van het evenwicht bepalen. Neem voor je hierin duikt eerst een kop koffie, is zijn advies.
Zie hiervoor terugkoppelingen bij economen en vervolgens micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
De moderne media hebben de idealen van vrijheid, gelijkheid en concurrentie universeel gemaakt, zegt Mishra. Je kunt nu in elke sloppenwijk dromen van het leven in Manhattan. Maar veiligheid, identiteit, gemeenschap en solidariteit staan op de tocht. In plaats daarvan krijgen de armen oorlog, etnische zuivering, het immense structurele geweld van onteigeningen en ontworteling en de systematische ontkenning van grondrechten. Verliezen in het neoliberalisme leidt vervolgens tot haat jegens zondebokken, tot reactionair populisme en tot terroristisch geweld. Hierover schreef Pankaj Mishra het boek Age of Anger, dat aan de orde komt in orde in aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Velen in het Westen zelf voelen dit nu ook, met een opleving van nationalisme als gevolg. ‘Het is een herontdekking van een denkbeeldig verleden, toen de wereld nog vertrouwd en heel was, toen er geen vreemdelingen waren.’ Zo wordt het wel heel moeilijk aandacht te besteden aan problemen waarvoor in de woorden van Mishra ‘geen oplossingen bestaan. Zoals klimaatverandering. Het enige wat we kunnen doen is vertragen wat onvermijdelijk is. Proberen de beloften van de moderniteit voor zoveel mogelijk mensen te realiseren. En op die manier de toekomst wat minder verontrustend en gewelddadig te maken. Maar dan moeten we de problemen wel eerst correct benoemen en de enorme schaal ervan onder ogen zien.’ Zo belandt het conflict bij de identiteit, waarover het gaat in aflevering 25. Zie ook Latour, Bruno.
Een model is een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid. Meestal worden in een model feiten en veronderstellingen door elkaar gebruikt. Een model stelt ons in de gelegenheid de werking van iets te doorzien, ook al missen we bepaalde essentiële gegevens. Men moet een model dus slechts zien als een hulpmiddel om de werking van een proces te verduidelijken en niet als feitelijke verklaring van het proces. Modellen worden in de ecologie gebruikt (zie aflevering 72 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’). Bij het voorspellen van het weer en vooral van veranderingen in het klimaat spelen modellen een essentiële rol. We komen het tegen in de eerste drie artikelen van het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Zie bijvoorbeeld Algemene Circulatie Modellen anno 1980 en vooral bij Lovelock: computermodellen en Gaia, Madeliefjeswereld en klimaatstanden van Gaia. Ook in de artikelen van de rubriek Complexiteit komen we het modelbegrip uitgebreid tegen, want de figuren van het artikel ‘De werking van systemen’ zijn evenzovele modellen. (Zie met name ook de drie vragen in aflevering 6.) Het kantelpunt van Roopnarine (aflevering 22 aldaar) is voor ons het model dat van ultiem belang is.
Er zijn grote verschillen tussen de benadering van Grenzen aan de groei en die van klimaatmodellen. Zonder veel overdrijving, zegt Dennis Meadows in aflevering 3 van het artikel ‘Dennis Meadows over de 50ste verjaardag van Grenzen aan de groei’ in de rubriek Ecologie, kun je stellen dat de IPCC-modellen uitgaan van wat politiek aanvaardbaar is, om vervolgens te proberen de wetenschappelijke gevolgen daarvan in kaart te brengen, terwijl wij keken naar wat wetenschappelijk bekend was en pas dan probeerden de politieke gevolgen daarvan te achterhalen. In de IPCC-modellen blijven veel zaken buiten het basismodel. Wij hebben juist ons uiterste best gedaan om de belangrijke parameters tot een onderdeel van ons model te maken. Dit betekent dat het model in de loop van de tijd evolueert in reactie op veranderingen die zich binnen het model voordoen. Het IPCC-scenario vertelt ons alleen iets over klimaatverandering, en gaat niet in op andere kwesties. Wij probeerden een alomvattend kader te schetsen. Het zijn dus allebei nuttige pogingen, alleen zijn ze totaal verschillend.
In cognitieve zinsbegoocheling wordt gesteld dat modellen waarmee we werken, altijd verzinsels zijn, voor verbetering vatbaar. Zie daarover ook modelsystemen modelleren.
Steve Keen constateert in het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit dat de gangbare economische wetenschap helemaal niet door heeft dat de economie een complex systeem is met bijbehorende eigenschappen. Keen heeft in aflevering 9 deze proberen te vangen met zijn ‘Minsky-model’. De werkelijk waargenomen verschijnselen komen in dit model verrassend genoeg allemaal naar voren, compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp. Als tweede emergente eigenschap noemt hij ‘dat cycli afvlakken en vervolgens aanzwellen naarmate de crisis nadert’. Zie ook vreemde aantrekker en Minsky-model van Steve Keen.
De visie van Jane Jacobs op de economie van de stad is een model. In feite zijn zelfs de fasen van ontwikkeling van een samenleving van respectievelijk Ibn Khaldun, Giambattista Vico en John Bagot Glubb in aflevering 2-13 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting modellen.
Een eigenschap van modellen is dat ze getoetst kunnen worden. Stop je, als je die hebt, de gegevens van de variabelen van een ver verleden in een klimaatmodel dat we nu in de computer hebben zitten, dan moet dat model de verandering van dat historische klimaat juist voorspellen, anders deugt het niet. Het probleem zal vaak zijn dat we niet over de precieze informatie bij alle variabelen in dat verleden beschikken. Maar hoe beter die zijn, hoe beter je je model ook weer kunt maken. Zodat we kunnen hopen dat het de huidige manier waarop de klimaatverandering zich ontwikkelt, ook juist voorspelt.
In aflevering 24 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie is sprake van een vraag- dan wel aanbodgestuurd prijsmodel van olie. En in aflevering 17-18 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie is sprake van een model van olie-aanbod in tijden van piekolie. Solow stelde een model op dat economen greep gaf op het verschijnsel van economische groei. Ook de groeivergelijking met twee variabelen, arbeid en kapitaal, die Robert Solow opstelde om greep te krijgen op het verschijnsel van economische groei, is een model. Zie aflevering 3 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook Zwarte zwaan en Onbekende onbekenden.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
Decennia lang al werkt een dozijn programmeurs voor Social Trade Organisation (STRO) aan de betaalsoftware Cyclos. Het is al lange tijd een zeer robuust programma, dat ook op een ‘gewone’ manier gebruikt wordt door banken in het mondiale Zuiden. Het is volledig toegesneden op betalingsverkeer met mobiele telefoons. Een eenvoudige ngo als STRO mag daar heel trots op zijn.
Met de algoritmes in deze software wordt de digitale versie van de zegels op de geldbonnen van Wörgl veel verfijnder gemaakt: zegelgeld gaat hier per dag en van elke transactie begint het geld bij de geëigende datum. Het geld wordt (met een tijdteller) elektronisch verplicht om een minimale periode binnen de gemeenschap te blijven. Je ziet het allemaal op je telefoon. Dit geld bestaat louter digitaal. Net zoals bij de schilling in Wörgl is de euro de onderliggende munt die behoud van waarde garandeert. U leest hierover in aflevering 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook @nder geld en Wörgl.
Een verplichte omlooptijd voorkomt dat dit @ndere geld de gemeenschap verlaat voordat lokale mensen en bedrijven de kans hebben gekregen om de eigen en gezamenlijke mogelijkheden te ontplooien. De haken en ogen die hier voor bedrijven aan vastzitten worden besproken in aflevering 12.
Het kan nog beter. De economieën van meerdere steden kunnen over en weer samenwerken omdat de netwerken van meerdere gemeenschappen allemaal gebruik maken van dezelfde administratie. De beperkingen van lokale besteedbaarheid en verschillen tussen gemeenschappen worden dan ondervangen door met Cyclos mini-wisselkoersen in te stellen. Die sturen de handel zo dat de lokale koopkracht niet te snel buiten de gemeenschap besteed wordt, terwijl toch de voordelen van de onderlinge handel blijven bestaan. Zie aflevering 13. Gebruikers merken daar weinig van omdat zij in hun app de prijzen zien zoals die voor hen gelden, net zo als dat gebeurt in een internationale webshop.
De ‘digitale zegelkosten’ zorgen er voor dat het lokale geld de volle periode blijft werken, ook al besteedt iedereen zo snel mogelijk. Daardoor behalen de deelnemers extra omzet en verdienen ze extra. In het onderlinge business-to-business-vereffeningsnetwerk Sardex op Sardinië bijvoorbeeld, is voor de 5.000 deelnemende kleine bedrijven de extra omzet intussen opgelopen tot gemiddeld 25.000 euro per bedrijf. De totale omzet in de eigen munt van Sardex is inmiddels de half miljard euro gepasseerd. Zie aflevering 14.
Maar er is nog een aspect. De provisie van de ‘zegelkosten’ gaat in een gezamenlijke pot, waarmee iets nuttigs gedaan kan worden. Het maakt bijvoorbeeld een nieuwe vorm van krediet mogelijk die onder andere de start van nieuwe, innovatieve bedrijven mogelijk maakt (waar banken meestal geen oren naar hebben). Een rentevrij krediet nog wel! De basis onder dit nieuwe model is dat niet het lenende bedrijf de kosten van het risico gaat dragen, maar de leveranciers van dat bedrijf. Die verdienen immers als hun klant krediet krijgt en gaat bestellen. De algemene logica daarachter wordt uitgelegd in aflevering 15.
In aflevering 16 wordt dieper ingegaan op het krediet vanuit de optiek van de leverende ondernemer. Het is een slimme manier om een nieuwe klant mogelijk te maken zonder dat de bestaande klanten zich tekort gedaan voelen. Deze leverancier is hierbij automatisch opgenomen in het lokale geldnetwerk. En zo kan er nog meer de provisiepot.
Dit alles bij elkaar noemt de Social Trade Organisation (STRO) de Koop-lokaal-booster. In aflevering 17 wordt alles nog eens op een rijtje gezet en in de drie afleveringen daarna worden deze vijf succesfactoren besproken: het aantal en de diversiteit van de deelnemende bedrijven; de hoeveelheid ‘euro’s’ die via het netwerk rondgaat; hoe vaak de koopkracht lokaal verdiend en ook weer besteed wordt; het gemeenschapsgevoel bij lokale ondernemers; het bewustzijn van het belang van lokaal besteden onder de lokale bevolking. Waarmee het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ eindigt.
Het mondiale project van de modernisering behelsde een gang van het Lokale naar het Globale. Het stond gelijk aan rijkdom, emancipatie, kennis en toegang tot een comfortabel leven; het was onweerstaanbaar, ook al moesten we het Lokale ervoor opgeven. Maar na verloop van tijd bleek de mondialisering steeds minder aantrekkelijk. Alleen was terugkeer naar het Lokale toen niet meer mogelijk, want in zijn oude vorm van traditie, bescherming, identiteit en zekerheid is het weg. Er is geen gedeelde horizon meer – zelfs niet om te bepalen wie progressief en wie reactionair is. Lees wat Bruno Latour hierover te zeggen heeft in aflevering 9 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Ook al willen we terug, we kunnen nergens meer landen.
Het is alsof er nu een derde attractiepool is, die we nog niet kunnen duiden. Trump c.s. verenigen de vlucht naar voren met de vlucht naar achteren alsof het geen tegengestelden zijn en geven zo met het Bodemloze precies de tegengestelde richting die we moeten inslaan op zoek naar de derde attractor. Zie aflevering 10. Het ontkennen dat er überhaupt een conflict bestaat tussen modernisering enerzijds en onze aardse conditie anderzijds leidt automatisch de ontkenning van de opwarming van de aarde.
Waar we voor moeten kiezen, kunnen we misschien het beste het Aardse noemen, denkt Latour, dat nu zelf een nieuwe politieke actor is geworden die zich tegen ons keert, die ons overheerst, iets van ons eist, ons in zijn vaart meevoert. Zie aflevering 11. Het aardsysteem heeft de hoofdrol op zich genomen. Gaan we ons nu verzetten of gaan we ons oriënteren op die werkelijkheid?
Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme. Dit beschrijft Jason Hickel in het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
In Descartes bij Rees lezen we de versie van William Rees in het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Alle financiële markten vertonen twee kern-emoties, die van hebzucht èn van de vrees om tekort te komen, of de boot te missen, de schaduwen van de moedergodin. Deze zijn duidelijk verbonden door angst. Hebzucht uit zich in meedogenloos accumuleren en is een yang-type energie. Gebrek is yin. Deze emoties hebben alle trekken van schaduwen en zijn zo alomtegenwoordig dat we denken dat ze er gewoon bij horen. We kunnen dit verklaren vanuit de verhouding tussen de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (techneut/sjamaan) en hun bijbehorende schaduwen. Deze zijn respectievelijk: tiran/aftreder, sadist/masochist, verslaafd/impotent, hyper-rationeel (Apollo)/onverschillig (Dionysus). Zie aflevering 6 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Elk van deze archetypen is zowel op het individuele als op het collectieve niveau werkzaam. Op het collectieve niveau hebben we organisaties die de archetypische energieën belichamen.
Met dit basisschema dacht Lietaer de emoties die in ons geldsysteem zitten wel te kunnen begrijpen, maar er ontbrak iets. Dat bleek de zorgende moedergodin te zijn, een vijfde archetype dat zo diep verscholen zit dat de schaduwen ervan volkomen overheersend zijn geworden. Zie aflevering 7. Aflevering 8 beschrijft hoe vroege vormen geld, zoals vee of schelpen, de band met de moedergodin uitdrukten. De historische overgang van matriarchaat naar patriarchaat ging vooraf aan de vorming van het privébezit en een klassenmaatschappij. Het eerste leidde tot het tweede en daarmee tot een aanval op de moedergodincultuur, die uitmondde in een nederlaag van het vrouwelijke aspect (aflevering 10). Het Christendom werd het bolwerk van de onderdrukking van het archetype van de moedergodin (al veroverde Maria een eigen plaats in de kerk als het vrouwelijke aspect – zie investeringen in de Middeleeuwen. Alleen op het platteland hield de moedergodin hier en daar stand. Een archetype kan wel onderdrukt worden, maar verdwijnen doet het nooit – het uit zich simpelweg in de vorm van haar schaduwen. Begeerte werd het normale en de economie is erop gebaseerd. Zie hiervoor eerst de psychische kant van geld en daarna yin en yang en financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Het ontwerp van ons geldsysteem is het onderwerp van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Het kritiseert (in aflevering 2-5) de gangbare economie omdat deze wetenschap de economie als een gesloten systeem behandelt, als een systeem dat (min of meer) los staat van de biosfeer en het sociale, in plaats van als een open systeem met ‘complex flow networks’. Een ander ontwerp wordt besproken in aflevering 15-16. Zie ook kapitalisme, financiële crisis, schuldencrisis en @nder geld. De doorstroming van materie, energie en informatie komt ook aan de orde in aflevering 5 en volgende van hetzelfde artikel. De efficiëntie wordt hierbij ook wel doorvoerefficiëntie (through-put efficiency) genoemd en tegenover veerkracht gezet.
Zie ook officiële paradigma van het geldstelsel en integrale economie. Tenslotte biedt ook de Arkel, Henk van/Koop-lokaal-booster een nieuw monetair systeemontwerp.
Het boek Geld en duurzaamheid uit de Paradigmaserie wijdt een deel van hoofdstuk 3 aan het vóórkomen van financiële rampen van de afgelopen halve eeuw. De auteurs maken onderscheid tussen banken-, staatsschulden- en monetaire crises. Ze komen ook aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. De financiële crisis van 2007/2008 wordt uitgebreid behandeld in het Paradigmaserieboek Einde aan de groei: ons aanpassen aan de nieuwe economische realiteit geschreven door Richard Heinberg.
Hoe een financiële crisis in zijn werk gaat, bekeken vanuit de archetypen van Jung valt te lezen bij zeepbellen. In dollar, rol van staat dat een crash van de dollar op korte termijn helemaal niet valt uit te sluiten, zij het om politieke redenen, niet om monetaire.
Veel rijkaards verbergen hun rijkdom. Het zit verstopt in Moneyland, dat tegelijk echt en virtueel is, een nieuw land dat onder al onze landen ligt en waar grenzen niet bestaan. Het gelijknamige boek van Oliver Bullough is een bron van informatie daarover. Het komt aan de orde in aflevering 21 tot 23 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De inwoners van Moneyland lopen uiteen van kleine belastingontduikers en multinationals, tot grote criminelen en megadieven, die hun geld witwassen en het tegelijk verborgen willen houden. Dit wordt allemaal mogelijk gemaakt door een leger van westerse geldgoochelaars: juristen, accountants en anderen die geld verplaatsen en op slimme manieren verbergen.
‘De kracht van Moneyland,’ zegt Bullough in een interview, ‘is dat het diefstal en profijt ontkoppelt.’ Je kunt nu je gestolen geld gewoon uitgeven omdat Moneyland de directe link met de dief verbergt. En het gaat om een aanzienlijk deel van de wereldeconomie. De keerzijde van Moneyland is het deel van de wereldbevolking zonder geld en zonder macht. Daarover gaat verliezers van het neoliberalisme.
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder renteniersseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
Laten we hier de twee syndromen van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek eens doornemen voor het communistische stelsel van de Sovjet-Unie. Eerst de wachtersvoorschriften. Te beginnen met vermijd handeldrijven. Dat stond formeel als een huis: wachters mochten niet zelf handelsvoordeel hebben van hun posities en hun macht. In feite gold dat voor iedereen, zowel voor wachters als voor handelsmensen. Maar op een ander niveau werd dit voorschrift op grote schaal overtreden. De wachters namen de verantwoordelijkheid voor handel en industrie op zich. Ze moesten wel, want de voorzieningen waren staatsbezit. Daardoor ontstond er een morele mengvorm.
Het is niet nodig om breed uit te meten hoe het met het strijdbare optreden stond. Dat gaf ruggensteun aan plannen, beslissingen en verordeningen van de staat over handel en industrie, samen met de gebruikelijke wachtersrechtspraak over gebied.
Gehoorzaamheid en eerbiediging van de rangorde: dat was niet alleen van toepassing op wachters, maar op iedereen. Er bestond zo’n bovenmatige eerbied voor de traditie dat iedereen die de staatsideologie – bijna een staatsreligie – ook maar enigszins ter discussie durfde te stellen, voor verrader werd uitgemaakt of als geestesziek werd beschouwd. De communisten die de hardste lijn volgden, werden terecht als conservatieven gezien, hoe vreemd dat voor ons vanuit onze traditie ook lijkt. En over de rangorde: In de praktijk gingen rechten gepaard met plichten, en plichten met aanzien. Er werd lippendienst bewezen aan individuele rechten, maar die werden niet praktisch ingevuld als toegang tot het contractrecht.
Het alleenrecht van de staat op wraak werd net zo serieus genomen als onder elk bewind. De voorwaarde ‘pleeg bedrog om het doel te bereiken’ behoeft nauwelijks commentaar. Het waren de uitwassen daarvan die de glasnost zo choquerend maakten. De vrijgevigheid was rampzalig mateloos. Naast herverdeling van inkomen, subsidies op voedsel en huren, vrijgevigheid aan afhankelijke staten enzovoorts, werden investeringen die zogenaamd voor de winst waren, door politieke doelen opgelegd.
Als je wachters economische plannen laat maken, krijg je plannen voor wat voorrang heeft onder wachters. De instelling die de investeringen voor de plannen controleerde, werd zelf tot een staatsproject om publieke steun te werven: ze creëerde miljoenen en miljoenen wenselijke banen, steeds meer om de banen zelf dan omdat ze bijdroegen aan een levensvatbare industrie en handel.
Maak rijkelijk gebruik van vrije tijd is hier als voorschrift veel vrolijker. De staat richtte zelfs in de saaiste stadjes culturele instellingen op, en trok daar met grote vrijgevigheid geld voor uit. De atletiek leidde een bloeiend bestaan, evenals wedstrijdsporten, van hockey tot schaken. De Sovjetmusea werden goed onderhouden en veel museumbeheerders waren eersterangs geleerden. De staat koesterde muziek, dans en theater, die tot hoog niveau rezen, en ook de volkskunst en regionale kunst stonden op een hoog niveau. Binnen de toegestane grenzen werden er veel boeken uitgegeven, vooral goedkope uitgaves van Russische en internationale klassieken. De staat steunde literaire tijdschriften en verhief gevestigde romanschrijvers en dichters tot beroemdheden. Maar ook voor schrijvers en kunstenaars gold dat trouw en gehoorzaamheid voorop stonden; kritiek werd niet gewaardeerd.
Het uiterlijke vertoon was buitensporig. Ernstige tekortkomingen werden overal verborgen achter allerlei uiterlijk vertoon, campagnes en vieringen van talloze feesten. Zo hield met de eer hoog. De fantasiewereld waarin alles goed ging dreef steeds verder af van de alledaagse werkelijkheid. Het buitensluiten van anderen kwam tot uitdrukking in de Partij, met haar zorgvuldig uitgekozen leden en haar oppermacht over het politieke leven, en ook in de afzondering waarin vrijwel alle burgers zo lang moesten leven. De meesten lieten dit allemaal over zich heen komen. Aanvaarding van het lot werd voor de bevolking een manier om stand te houden.
Tot zover het wachterssyndroom, nu het handelssyndroom in de Sovjet-Unie.
Wachters in de Sovjet-Unie overtraden het voorschrift om handeldrijven te vermijden toen ze de verantwoordelijkheid op zich namen voor het besturen en draaiend houden van die handel. Hoe ging het ze af? Investeren voor de winst maakte plaats voor wat voorrang had onder wachters.
Het maken van vrijwillige afspraken maakte plaats voor verordeningen en plannen van de overheid, en het alleenrecht van de staat verving concurrentie. Contractrecht heeft zonder privé-eigendom en handelsplannen van particulieren weinig zin. Zonder concurrentie konden het particuliere initiatief en vernieuwingen niet gedijen. Tegen anderen ingaan werd in de handel even vastberaden onderdrukt als in de politiek. ‘Goede samenwerking met vreemden en onbekenden werd overboord gegooid.
Bestuurders in de handel werden door hun instellingen tot oneerlijkheid gedwongen. Dat was om te voldoen aan de onhaalbare productiecijfers uit de economische vijfjarenplannen. De tekortkomingen leidden tot netwerken van onderlinge begunstiging die uitmondden in omkoperij en zwarte markten. Eerlijk boekhouden werd amper gewaardeerd. Er werd zelfs zo weinig van begrepen dat van hoog tot laag niemand de productiekosten wist. Maar dat maakte niet zoveel uit, want de wachters bepaalden de prijzen toch op politieke gronden, zonder op de kosten te letten.
Waren ze dan tenminste ijverig en zuinig? Nee. De ideologische verwachting van volledige werkgelegenheid leidde bij alle ondoelmatigheid tot teveel personeel dat duimen zat te draaien om de tijd te doden. Daar kwam de grap vandaan dat ‘wij doen alsof we werken en zij doen alsof ze ons betalen’.
Toen het handelssyndroom in elkaar stortte, bleef er niets anders over dan op het wachterssyndroom te vertrouwen. Maar monsterlijke mengvormen werken niet. Als bij een syndroom ook maar iets verloren gaat, doet dat afbreuk aan de zuiverheid van het geheel. Het geval van de Sovjet-Unie laat zien dat er niet nog een derde syndroom is, dat we eerst over het hoofd zagen.
Ook Fidel Castro zat op Cuba gevangen in zo’n dilemma. Hij legde het in 1979, in een lange, bezielende toespraak, allemaal uit aan een gebiologeerde menigte van een half miljoen mensen. Zijn onderwerp was de ontwikkeling van de Cubaanse economie. Het was een strijd, zei hij, die alleen te winnen viel ‘als de volkswil op één bepaald doel gericht is en, in één enkele geest verenigd, eenzelfde weg afmarcheert!’ Hij sprak helemaal in termen van strijd: gevechten tegen het verleden, tegen beperkingen, tegen wat hij ‘de objectieve factoren’ noemde. Alles, zo legde hij uit, moest van bovenaf goed geordend worden. Het droombeeld dat hij uitvoerig en bij herhaling opriep, was dat van een goed geolied, zegevierend volksleger. Maar waar had hij het in godsnaam over? Volgens hemzelf over het maken van schoenen, het herstellen van machines, het binnenhalen van toeristen en het gebruik van bouwmaterialen en vervoer; uitdagingen die, naar hij predikte, aangegaan moesten worden met discipline, trouw, volharding en strijdbaar optreden!
Ook al was hij opgeleid als econoom, hij moest wel terugvallen op de wachtersmoraal, ontsierd door een grove overtreding van het voorschrift om handeldrijven te vermijden. Maar doordat het wachterssyndroom moreel noch praktisch bruikbaar is om de industrie en de handel op poten te houden, raken die in verval en wordt de morele basis ervan vernield. Dat is ook de overeenkomst in opbouw tussen marxisme en georganiseerde misdaad. Maar er zijn natuurlijk ook belangrijke verschillen, in drijfveren, handelsvormen en machtsgrondslagen. Hedendaagse georganiseerde misdaadbendes zijn nog geen staten, eerder afgezonderde broeinesten binnen staten.
Kredietspeculaties bij opkopingen zijn een Amerikaanse uitvinding. De bankiers bedachten een manier om een bedrijf te laten betalen voor zijn eigen verandering van eigenaar of beheerder, dus het te laten betalen om zichzelf over te laten nemen. Aanvankelijk is er meestal een oorlog aan de gang tussen bieders op een deel van de aandelen dat beslissend is om het bedrijf te beheren. De winnaar brengt wat geld van zichzelf mee, maar steekt zich ook zwaar in de schulden om die aandelen en opties te bemachtigen. Dat is minder gewaagd dan het lijkt, want de aandelen en opties dienen als onderpand voor de lening, en de oorlog tussen bieders drijft op zichzelf de prijs op. Het verbazingwekkende is dat wie in deze strijd het beheer verwerft, dat als handvat kan gebruiken om het bedrijf dat hij heeft overgenomen, te verplichten de aandelen te kopen die hij voor de overname nodig had. Om dat te doen moet het bedrijf zich in de schulden steken – een grote schuldenlast. Als het voor dat doel niet genoeg geld bijeen kan brengen tegen gewone banktarieven, treft het een regeling met een bankiershuis dat gespecialiseerd is in zulke investeringsproblemen. Dat brengt een voorraad obligaties in omloop die feitelijk gedumpt worden: ze worden verkocht aan investeerders die meer dan het gewone risico willen lopen in ruil voor meer dan de gewone rente, zeg vijftig procent meer. Kortom, het bedrijf waarover het beheer zojuist is overgenomen, leent om voor de eigen overname te betalen.
Moet je dit oplichterij noemen? Vanuit het handelssyndroom wel. Maar voor wachters is het gewoon ‘gebied veroveren’. Voor een veldtocht moest geleend worden. En die lening moet het veroverde gebied betalen: het betaalt voor de eigen overname met de opbrengst van plunderingen, schattingen, belastingen en natuurlijke hulpbronnen.
Terugbetalingen zijn voor die zwaar gebukt gaande bedrijven op verschillende momenten verschuldigd. Voor de dringendste kunnen de nieuwe bestuurders goedlopende afdelingen of dochterondernemingen verkopen. Ze proberen gewoonlijk de minst winstgevende weg te doen. Als niemand die wil nemen, kunnen er afdelingen of dochterondernemingen gesloten worden om de bedrijfsmiddelen te verkopen: voorraden, machines, onroerend goed. Dat betekent dat de werknemers zonder werk komen te zitten. Maar banen gaan er in elk geval verloren. Om de rentelast te kunnen dragen, en op de lange duur het geleende geld terug te kunnen betalen, worden andere kosten beperkt. Het is een pijnlijk proces van uitmergeling.
Allerlei omstanders raken in deze netten verstrikt. Sommige onschuldig, andere uiteindelijk niet zo onschuldig. Bedrijven die een grote schuld aangaan, moeten de geldverstrekkers kunnen verzekeren dat ze in staat zullen zijn de last te dragen. Voldoende zekerheid kan geboden worden door een ‘solvabiliteitsverklaring’ van een accountantskantoor dat de boeken heeft nagezien en dat onderzocht heeft wat erachter zit. Dat volstaat alleen doordat accountantskantoren vertrouwd worden. Gewoonlijk voegen ze zich nauwgezet naar het handelssyndroom en stellen ze eerlijkheid boven alles. Dat is de rol die ze in het handelsleven spelen: het verzorgen en garanderen van eerlijke boekhoudingen. Maar bedrijven die wanhopig naar geldmiddelen zochten, boden hen extra veel geld voor niet te rechtvaardigen solvabiliteitsverklaringen.
Je zou verwachten dat een gerespecteerd accountantskantoor zijn goede naam niet voor extra geld te grabbel gooit (om nog maar te zwijgen van de rechtszaken die aangespannen kunnen worden door ten onrechte in slaap gesuste schuldeisers). Maar ze deden dat toch, onder de druk van die klant die dreigde zijn accountantszaken elders onder te brengen, dus uit een fout soort concurrentie-overweging. En onder druk begeven ook andere deugden het. Accountantskantoren stonden evenzo onder druk om nieuwe inkomstenbronnen aan te boren, want de bedrijven die klant waren, liepen door fusies sterk in aantal terug.
Bij de spelletjes met het dumpen van obligaties bij schulden door kredietspeculaties, raakte tenslotte de hele maatschappij min of meer betrokken, via verzekeringspolissen, pensioenfondsen en dergelijke, waar veel werknemers klant van zijn. Aan het eind van 1987 hadden verzekeringsmaatschappijen zo dertig procent van de gedumpte obligaties in handen. Beleggingsmaatschappijen en beheerders van geld, waaronder beheerders van institutionele fondsen, zoals het kapitaal van universiteiten, hadden ook dertig procent. Pensioenfondsen vijftien procent. Spaarbanken acht. Het dumpen van obligaties was erg Amerikaans. Buitenlandse investeerders hadden bij elkaar maar vijf procent in handen.
Het bovenstaande is een beetje gekleurd. De logica van waaruit concernvorming, vijandige overnames en kredietspeculaties bij opkopingen onschadelijk of zelfs heilzaam waren, is eruit weggelaten. Om eerlijk te blijven, moeten ook zulke gezichtspunten aandacht krijgen. Het kopen en verkopen van organisaties is in wezen niets anders dan het kopen en verkopen van wat ook. Op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om voor het eigen beheer te betalen, is in wezen niets anders dan op basis van bedrijfsmiddelen en toekomstige verdiensten geld lenen om nieuwe machines te kopen. Zelfs vijandige overnames kunnen alleen maar slagen als er voldoende aandelen in handen vallen, en dat gebeurt gewoonlijk door vrijwillige afspraken, door overeenkomsten met verkopers van aandelen. De gesloten en ontmantelde fabrieken droegen, zelfs in gevallen waarin ze als producenten geen schulden maakten, te weinig bij aan de gezamenlijke winst en daarom ging de bijl erin. Volgens deze redenering wint het algemene economische belang erbij, wordt dit begunstigd als machines en andere bedrijfsmiddelen in handen van ondernemers komen die er beter in slagen winst te maken.
Syndromen, het onderwerp van het artikel ‘Handel en bestuur’ in de rubriek Ethiek, kunnen als stelsel zo makkelijk worden aangetast of tot zelfontregelend systeem vervallen, dat er als breuk in sommige gevallen niet meer nodig is dan een werkwijze die aan het verkeerde syndroom ontleend is.
Zo is, schrijft Jane Jacobs over de hoogtijdagen van de Verenigde Staten, de bewapeningsindustrie aan onzakelijke verspilling gaan doen, en aan vervalsing van tijdopgaves om stilstand te verbergen, en bovenal aan bedrog bij ramingen van de kosten. Een wonderbaarlijke machine, dat militair- industrieel complex: het produceert als bulkgoed hardnekkige aantasting van hele stelsels.
Denk aan de contracten tussen het Pentagon en producenten van zaken als tanks, vliegtuigen, raketten en andere verfijnde wapens waaraan veel technici werken. Let op dat ‘veel technici’ omdat er – behalve een aantasting van de zuiverheid van de handel tussen bedrijven en overheid – nog eens een aantasting bovenop komt bij degenen die fabrieken draaiend houden.
Eén zo’n contract is het inkoopcontract. Een fabrikant van militaire uitrusting of een hoofdaannemer die het werk van vele fabrikanten op elkaar afstemt, komt met een misleidende offerte voor ontwikkelings- en productiewerk: een bod dat met opzet onder de kosten van het werk ligt. Dit gebeurt in geheime samenwerking met de klant, het Pentagon. Als de werkelijk te verwachten kosten direct bekend werden, zou het Congres de onderneming af kunnen keuren of de order in omvang beperken. Maar als een misleidend contract eenmaal aanbesteed is, rekent de fabrikant of hoofdaannemer op een hogere betaling. Het geld dat er bovenop komt, kan het Pentagon later loskrijgen door tegenover het Congres te redeneren dat het al toegekende en bestede bedrag verspild is als er geen geld bij komt.
Sommige leden van het Congres hebben dat goed door maar malen er niet om, vooral vertegenwoordigers van districten waar een inkoopcontract banen oplevert. Voor hen is het vrijgevigheid. Maar als de kostenvermeerdering de pan uit rijst weigert het Congres als geheel keer op keer het spelletje mee te spelen. De geldkraan wordt dichtgedraaid, en enkele ondernemingen lopen door hun eigen misleidende inkoopbod in de val. Lockheed Aircraft raakte op een gegeven moment in zoveel inkoopcontracten verstrikt, dat het niet meer in staat was zijn schulden te dragen. Het moest toen gered worden door het Congres. Een van de gevolgen van de reddingsoperatie was trouwens een onderzoek van het Congres naar wat Lockheed met zijn inkomsten gedaan had. Daardoor werden de betalingen bekend waarmee het bedrijf ambtenaars had omgekocht die over de aankoop van vliegtuigen gingen, en andere hoge omes van buitenlandse overheden (waaronder Prins Bernhard!; zie ook de noot bij aflevering 31).
Industriële technici zijn er de grote bewakers van dat het fabriekswerk iets oplevert. Het zijn grote tegenstanders van verspilling en ondoelmatigheid, gauw geneigd om tegen oude gewoontes in te gaan als een nieuwe aanpak beter is. Hun inzet is de doelmatigheid zo groot mogelijk te maken en de kosten zo laag mogelijk. Gewoonlijk blijven ze in vorm door de behoefte van de handel om kosten te beheersen en concurrerend te zijn.
Maar wat dacht je van de waarnemingen van Seymour Melman, gepensioneerd hoogleraar in de industriële techniek aan de universiteit van Columbia? Technici die in het militair-industrieel complex werken zijn knap in het ontwerpen van vernuftige producten, maar Melman wijst erop dat ze er niet in slagen deze vaardigheid te verbinden met zuinigheid in de middelen. Hij noemt deze toestand ‘aangeleerd onvermogen’ en zegt dat dit in de loop van de tijd van de Tweede Wereldoorlog de vermogens heeft aangetast van de beste en knapste technici van het land.
Bovendien heeft een gebrekkige kostenbeheersing, of zo je wilt doelmatigheids- en productiviteitsbeheersing, bijwerkingen buiten het militair-industrieel complex. Want als de kosten voor een fabrikant van weinig of geen belang zijn, wordt hij ook slordig met de kosten van zijn benodigdheden, met inbegrip van techniek die van anderen betrokken wordt. Die zorgeloosheid gaat over op mensen als ontwerpers en bouwers van werktuigmachines. Melman denkt dat het verval van de Amerikaanse werktuigmachine-industrie, dat samenvalt met de opkomst van het militair-industrieel complex, geen toeval is.
In de economie als geheel hebben de contracten met het Pentagon een enorm aandeel. Melman zegt dat ze tussen 1948 en 1988 opliepen tot meer dan de gezamenlijke waarde van de bedrijven, machines en diensten in de nationale industrie, de militaire en niet-militaire bij elkaar opgeteld. Natuurlijk zijn alle mogelijke militaire aankopen en personeelskosten meegerekend, maar onder deze gigantische kosten vallen zoveel technische werkzaamheden en zoveel technici dat ze, aldus Melman, voor het hele gebied bepalend zijn. Melman denkt dat technici die uit het militaire werk afkomstig zijn, door hun eenzijdige ervaring met het negeren van de kosten een ‘fatale uitwerking’ op de gewone industrie hebben.
Dus dit is weer een geval van wachtersvrijgevigheid die het handelssyndroom binnenglipt. In dit geval staan de handelsorganisaties, de fabrieken met hun technici, aan de ontvangende kant van de militaire vrijgevigheid. O, natuurlijk worden ze betaald voor wat ze doen, maar het geld wordt als vrijgevigheid niet onderworpen aan kostenbeheersing, evenmin als de contracten waarvoor betaald wordt. Het wordt gegeven door wachters die erg weinig belang stellen in de kosten van wat ze kopen. In het spoor van die contracten kwijnen de gewone handelsdeugden weg: zuinigheid, doelmatigheid, concurrentie en investeren voor de winst. En het is toch het waarmerk van goede technologie dat daarmee zuinigheid in de middelen wordt bereikt. Zo worden hele stelsels hardnekkig aangetast.
De basis van wat gangbare economen het multipliëreffect noemen is de export. Bij de stadseconomie van Jane Jacobs zijn er twee effecten: het export-multipliëreffect en het importvervangings-multipliëreffect. Deze twee specifieke werken heel anders dan die bij de gangbare economen. Zie ook vijf vormen van economische groei door de stad en expansie.
Over het leven van Bernard Lietaer en zijn gedachtengoed gaat aflevering 1 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek, derde artikel in de serie Ons geld, @nder geld. Het onderwerp van dit artikel is een (vertaalde) samenvatting van zijn boek/manuscript The Mystery of Money – Beyond Greed and Scarcity. Lees door bij psychische kant van geld.
Om te slagen met zelfverandering is het zaak om eerst de mythes die er rond veranderen hangen uit de weg ruimen. Prochaska noemt er vier in aflevering 13 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. De eerste is de mythe dat zelfveranderen eenvoudig gaat. Zelfveranderen gaat níet eenvoudig. De tweede mythe is dat het een kwestie van wilskracht is. Het is dan de vraag wat je daaronder verstaat, maar wilskracht is in principe slechts in gebruik bij het is het proces van ‘jezelf verplichten’, verder niet. Mythe nummer drie luidt: ‘Ik heb alles geprobeerd en niets helpt’. Dan gaat het erom of je je het wel vaak genoeg op de juiste momenten hebt gedaan. De vierde mythe stelt dat mensen nu eenmaal niet te veranderen zijn. De praktijk ontkracht eenvoudig deze mythe. Er zijn ongelooflijk veel succesvolle zelfveranderaars.
Het gaat er om te beginnen om te bepalen in welk stadium je zit. Misschien denk je dat je dat wel weet, maar wees daar niet te zeker van. Een grondige beoordeling van jezelf is van belang om precies goed te zitten. Hoe vroeger het stadium is waar je in zit, hoe langer het zal duren om uiteindelijk succes te hebben. Het is nu eenmaal zo dat je de verschillende stadia allemaal door moet en dat elk ervan tijd kost. Zie ook zelf veranderen met klimaatbeterschap, stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9).
Florence was de geboorteplaats van de eerste commanditaire vennootschap (CV) als een middel om discreet en anoniem, en met beperkte aansprakelijkheid, passieve participatie en weinig of geen expertise, in een onderneming te kunnen investeren. Als voorgangers van de volwaardige corporatie maakte de CV onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de directie en van hen die louter kapitaal inbrachten. Die laatsten waren slechts aansprakelijk voor het bedrag dat ze ingebracht hadden. Bovendien werden deze geldschieters niet als zakenpartner vermeld, waardoor edelen, koningen zelfs, hun zakelijke belangen aan het oog konden onttrekken. De commanditaire vennootschap verspreidde zich snel door Europa en financierde tal van gedurfde ondernemingen, van mijnen tot plantages tot koloniale avonturen. Dit schrijft Rushkoff in aflevering 5 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Voor de adel was dit een uitweg uit de dwangbuis van bestuur tegenover handel.
Toen de bestuurders van deze immense projecten nog meer kapitaal uit een nog bredere verscheidenheid aan regio’s en sociale klassen wilden aantrekken, creëerden ze een geavanceerde versie van de commanditaire vennootschap, de naamloze vennootschap (NV), een onderneming met vrij verhandelbare aandelen. De ontwikkeling van de factormarkten was daarvoor wel een voorwaarde. De onzichtbare hand deed zijn intrede.
Hiermee (zie aflevering 6) brak het tijdperk van het corporatisme aan. De koningshuizen gebruikten hun centrale juridische gezag om handelswetten op te stellen en octrooien – monopolies – toe te wijzen. De zakelijke deelnemers – de geoctrooieerde compagnieën in de vorm van naamloze vennootschappen – genoten dan het exclusieve recht deze monopolies te exploiteren. De corporatie die dat opleverde, was geen zakelijke entiteit en ook geen overheidsinstantie, maar een combinatie van beide. Via de uitgifte van koninklijke octrooien konden koningen de loyaalste bedrijven het recht geven een permanente heerschappij over hun koloniale gebiedsdelen of industrieën uit te oefenen. En in ruil ontving de koning financiële ondersteuning en winstdeelnemingen die vele malen groter waren dan hij met welke investering ook had kunnen verdienen.
Door de uitvinding van de geoctrooieerde corporatie raakten de aristocratie en de bourgeoisie zozeer van elkaar afhankelijk dat het karakter van beide veranderde (aflevering 7). En (zie aflevering 8) hoe meer dergelijke corporaties het zakenleven en de financiële wereld begonnen te domineren, hoe meer juridische en sociale systemen tot ontwikkeling kwamen om ze ten dienste te zijn. Naarmate ondernemingen en staten de wereld steeds meer vanuit een corporatistisch oogpunt begonnen te bekijken, veranderden gebieden in wingewesten, mensen in arbeiders, geld in kapitaal en wetten in spelregels (aflevering 9). Want dit was de tendens die in het octrooi, het monopolie, besloten lag: het handhaven van het centraal gezag van de staat tezamen met de toekenning van monopolieposities aan corporaties. Kortom, corporatisme.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toeëigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
Als we ons niet op de dingen maar op de processen concentreren vervagen de grenzen tussen natuur en economie. Dat houdt in dat de economie gehoorzaam is aan natuurlijke principes. Hierover gaat het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, systeem van de economie, primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Van Jason Hickel is het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Lees voor een zeer kort overzicht het begin van kapitaal en verder ook ecologische economie aan vernieuwing toe en ecologie en economie, definities en paralellen.
300.000-jaar lang had de mens een intieme relatie met de rest van de levende wereld. Mensen waren zich ervan bewust dat hun voortbestaan afhing van het welzijn van de andere levende systemen om hen heen. Zij voelden zich een onlosmakelijk deel van de levende gemeenschap. Dit idee dat alle levende wezens met elkaar in verbinding staan en dezelfde geest en essentie delen, noemt men animisme. Zie verder bij Achuar.
Nieuwe culturen gingen, millennia geleden, de wereld meer en meer in tweeën delen, met een spiritueel rijk van goden boven de rest van de schepping, en met de mens in een bevoorrechte positie, als heerser. Maar daar bleef het niet bij. Eind zestiende eeuw kwam de Engelse geleerde Francis Bacon met een ethiek die de natuur en alle materie voorstelde als vals, rommelig, wild en chaotisch: een beest dat ‘getemd’ moest worden. En wetenschap en technologie waren de instrumenten om dit bereiken. ‘De wetenschap moet als het ware de geheimen uit de natuur martelen,’ schreef hij. Zo kon de natuur ‘dienstbaar worden gemaakt’. Ook de mens kon gemarteld worden om hem gezeglijk te maken. Zulke ideeën waren precies wat de kapitalisten nodig hadden. Natuur werd zo van levend organisme tot inerte materie, een machine. Zie ook bij zijnsleer.
De Franse filosoof René Descartes maakte de stap naar een levenloze natuur af door deze visie van natuur-als-machine in een coherente filosofie te gieten. Hij stelde dat er een fundamentele tweedeling bestaat tussen geest en materie. Mensen zijn unieke levende wezens met een geest (of ziel): het teken van hun speciale band met God. De rest van de schepping, daarentegen, is niets anders dan niet-denkend materiaal, automaten die volgens voorspelbare mechanische wetten werken. Hij slaagde in het doel om de ziel uit de natuur halen. Deze visie kwam bekend te staan als dualisme.
Eerst konden mensen door de vervreemding van hun land en hun scheiding van de ecosystemen er inderdaad van overtuigd worden dat ze fundamenteel losstonden van de rest van de levende wereld en konden ze andere wezens als objecten gaan zien (aflevering 7 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek). Maar tijdens het tijdperk van de Verlichting kon de volgende stap gezet worden: het veranderen van de ideeën van mensen over arbeid. Niet alleen de natuur werd in dit nieuwe systeem geobjectiveerd, maar ook het lichaam. De geest moest het lichaam beheersen voor hetzelfde doel als de regerende klasse de natuur moest domineren, namelijk ten dienste van de productiviteit. Het maakte van het menselijk lichaam een ‘ruwe’ grondstof (aflevering 8). Arbeid werd handelswaar. Er zit echter niets natuurlijks of aangeborens in het productieve gedrag van de homo economicus. Wij zijn heden ten dage het product van vijf eeuwen culturele herprogrammering.
In Europa werd het vrouwelijke arbeidspotentiaal ingezet voor de zorg voor arbeiders, en wel zo goed als gratis. Van vrouwen werd gedacht dat zij ‘dichter bij de natuur’ stonden dan mannen en zo werden ze behandeld: ze werden onderworpen, gedwongen en gebruikt. Net zoals bij de natuur werden de kosten van de uitbuiting geëxternaliseerd. In de koloniën ging het nog een stap verder. Hier werden grondstoffen, arbeidskracht en landbouwproducten gratis opgehaald. Er werd niets voor teruggegeven. De kosten van plundering konden opnieuw worden geëxternaliseerd (aflevering 9). Die primitieve ‘wilden’ die nota bene weigerden het idee van het mens-natuur-dualisme te accepteren, moesten worden ‘beschaafd’; tot inschikkelijke deelnemer aan de kapitalistische wereldeconomie gemaakt worden. Dat ging met grof geweld gepaard.
Het is dus een kernprincipe van het kapitalisme dat de wereld gewoon materiaal is dat kan worden gewonnen en weggegooid. Wij zijn niet alleen allemaal erfgenamen van de dualistische ontologie, we zijn ermee doordrenkt. Zelfs het postmoderne huldigt deze visie (aflevering 10). Lees verder bij animisme, de natuur als familie.
Hierover leest u meer in het boek van John Michael Greer Het natuurlijk kapitaal, dat verscheen in de paradigmaserie. Greer baseert zich deels op de econoom Schumacher (van het boek Hou het klein).
Schumacher maakt onderscheid tussen primaire goederen en secundaire goederen. De eerste putten we uit ons natuurlijk kapitaal. De secundaire goederen zijn waar het in het conventionele economische denken om draait: de goederen en diensten die het product zijn van menselijke arbeid en die mensen met elkaar uitwisselen.
De term primaire goederen omvat alle zaken die voor het menselijk bestaan en de economische activiteit noodzakelijk zijn en niet door mensen, maar door de natuur worden geproduceerd. In elke economische analyse, zo stelde Schumacher, moeten primaire goederen op de eerste plaats komen, omdat zij de voorwaarde vormen voor de productie van secundaire goederen. De primaire economie is, kortom, essentieel voor het overleven.
In de primaire economie vormen hernieuwbare hulpbronnen hierbij het equivalent van inkomen, terwijl niet-hernieuwbare hulpbronnen het equivalent zijn van kapitaal. (Zie ook het zoekwoord Fonds in Ecopedia.)
Zie verder de uitgebreidere uitleg in aflevering 6 van het artikel ‘Catastrofologie’ bij de rubriek Ontwrichting.
Later komt het natuurlijk kapitaal ook nog ter sprake in aflevering 70 in de derde serie van ‘Wat is ecologie’. Hier wordt gekeken naar het boek Supply Shock van Brian Czech dat in dit verband zeker interessant is.
Zie ook Economie van de natuur.
Systemen kennen fondsen, dat wil zeggen voorraden waaruit geput kan worden. Deze vullen zichzelf al of niet aan. Het fonds staat tegenover de stroom. Het begrip fonds komt aan de orde in aflevering 12 en volgende (over natuurlijke rijkdom als fonds) van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Elk fonds is een vertraging. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. De uitputting van eindige fondsen en de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen komt aan de orde in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In de ecologie is er de kringloop van de stof (een fonds van materie). Zie hierover aflevering 58 en 84-86 van ‘Wat is ecologie’. Zie ook het verschil tussen fondsen en stromen. Zie ook ecologische economie aan vernieuwing toe en ecologie en economie, definities en paralellen.
Van sommige gevolgen van klimaatontwrichting komen we nooit meer af. Dit geldt voor de zeespiegelstijging, een stijging die ook alleen maar door kan gaan. Wordt het in 2100 een meter, of al twee? Lees hierover in aflevering 18 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. We hebben feitelijk te maken met een nationaal veiligheidsprobleem, een existentieel probleem zelfs, dat niet technisch maar sociaal-politiek van aard is. Een scenario volgt.
Er is bij de kwaliteitskranten recent iets verschoven. Zo bracht de NRC op 19 december 2018 een regelrechte aanval op het kabinetsbeleid betreffende het Urgenda-proces. Anders dan een aanval kun je dit niet noemen.
In juni 2015 deed de rechter in deze zaak tegen de staat uitspraak inzake het Nederlandse voornemen zich (misschien) niet te zullen houden aan de belofte om in 2020 een besparing op de CO2-uitstoot gerealiseerd te hebben van 20 procent ten opzichte van de uitstoot van 1990. De rechter stelde dat de ernst van de klimaatverandering zodanig is, dat het Nederlandse volk er recht op heeft dat dit politieke voornemen ook werkelijk gehaald wordt. Een kwestie van zorgplicht van de overheid.
Ook al ging de staat in hoger beroep, het kabinet beloofde het vonnis te zullen uitvoeren.
In september 2015 vroeg de Tweede Kamer al om aanvullende maatregelen, mede omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ervoor waarschuwde dat het halen van die reductie nog niet zo gemakkelijk zou gaan als het kabinet het voorstelde.
Uit de ‘reconstructie van de NRC’ (de eigen woorden van de krant) blijkt dat ‘het kabinet sinds die uitspraak geen specifieke maatregelen heeft genomen om de CO2-uitstoot verder te beperken.’
In de herfst van 2016 schatte het PBL dat het kabinet 4 miljoen ton CO2 te weinig ging besparen, maar dat dat in het slechtste geval ook 12 miljoen ton zou kunnen zijn.
Het kabinet stelde dat met de uitvoering van het zogenaamde Energieakkoord uit 2013 alles goed zou komen. Die 4 miljoen ton extra verwachtte men te halen. De NRC heeft uitgevonden dat er geen enkele grond was voor die laatste bewering. Het PBL heeft het nooit onderbouwd. (Hierover schrijft de krant nog meer, maar interessanter is hoe het met hoger beroep ging.)
In 2018 hadden twee opeenvolgende kabinetten beloofd het vonnis te zullen uitvoeren, maar in werkelijkheid deden ze niets. ‘Er kwam geen nieuw klimaatbeleid, er zijn geen kolencentrales gesloten vanwege de uitspraak. De CO2-uitstoot daalde nauwelijks.’ Het doel raakte dus steeds verder uit zicht, want 2020 was nog maar twee jaar weg.
Op 9 oktober 2018 ‘gebeurde wat weinig ambtenaren en politici hadden verwacht: het gerechtshof bekrachtigde in hoger beroep de Urgenda-uitspraak. Meteen erna reageerde minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) dat het Urgenda-doel ‘binnen bereik’ was. Maar in werkelijkheid ligt er een levensgroot probleem voor het kabinet. Nu de deadline nadert kan de staat alleen met zeer ingrijpende maatregelen nog aan de rechterlijke eis voldoen.’
De NRC constateert dat deze uitspraak niet verwacht werd en haalt Jan Vos (PvdA) aan dat ‘de VVD natuurlijk lang niet in het klimaatprobleem heeft geloofd’. Ik constateer dat heel Den Haag stilletjes heeft zitten hopen dat het probleem vanzelf zou verdwijnen, als je er maar geen aandacht aan besteedde.
Dit is het vervolg op: Rente verdisconteren.
In het verleden waren er samenlevingen die in plaats van rente juist een ‘circulatievergoeding’ oplegden om het hamsteren van een munt te ontmoedigen. Dat was een beetje zoals bibliotheken een ‘telaat-vergoeding’ vragen voor boeken die niet op tijd weer uitgeleend kunnen worden. Een dergelijke tijdgebonden belasting op het vasthouden van geld wordt technisch een ‘(over)liggeld’-vergoeding genoemd (of op zijn Frans ‘demurrage’).
Gezien vanuit het perspectief van een investeerder veranderen valuta met liggeld (of anderszins negatieve rentedragende valuta) de relaties met de toekomst duidelijk. Als de valuta in onze bomenaanplanting bijvoorbeeld 5% liggeldvergoeding kostte, zou de den plotseling €167 en de eik maar liefst meer dan €168.000 waard zijn als hij vandaag werd gedisconteerd.
Als die valuta gebruikt werden om te investeren zou het planten van eiken de voor de hand liggende keuze worden. Kortom, bij met liggeld geladen valuta’s zouden investeringen op de langere termijn in waarde stijgen.
Martin Sommer, politiek commentator van de Volkskrant, stapelt in zijn column ‘Wat minder de aarde redden vanuit Den Haag, en wat meer de politiek’ (de Volkskrant van 5 juli 2019) frame op frame.
Ik vat het hier samen. Sommer is tevreden dat het kabinet met ouderwetse coalitiepolitiek de scherpe kantjes van de transitie heeft gehaald. Hij stelt dat de honderd deelnemende organisaties aan het klimaatakkoord belanghebbenden zijn – en dus verdacht. Want de echte klanten van het kabinet zijn immers de kiezers. Impliciet verwijt hij het kabinet dat het niet had moeten beginnen met die klimaattafels. Maar ook negeert hij dat zo’n beetje alle politiek meelevende kiezers wel lid zijn van een van die organisaties.
Vervolgens krijgen experts die hun ontevredenheid over de brief van Wiebes uitspraken, er van langs. Zij vinden dat Nederland veel meer moet doen. Zij willen een heel andere samenleving en dan dreigt de totalitaire staat, volgens Sommer. ‘Klimaatgeleerden weten veel van het klimaat, maar van politiek hebben ze minder benul.’ Sommer noemt in dit verband met name Klaas van Egmond en Jan Rotmans. Hij weet vast wel dat ze geen pure klimatologen zijn en doet dus aan framen.
Klaas van Egmond was onder andere oud-directeur van (de voorloper van) het Planbureau voor de Leefomgeving en hoogleraar Milieukunde en Duurzaamheid aan de Universiteit Utrecht. Hij weet dus alles van doorrekenen. Jan Rotmans was hoogleraar transitiemanagement aan de Erasmus Universiteit. Hij weet alles van hoe je verandering initieert. Dat gaat juist níet van bovenaf, zoals Sommer stelt, (maar in een arena). Ze hebben samen decennia lang overheden geadviseerd, maar ‘van politiek hebben ze minder benul’.
Sommer zet beide weg als totalitaire fantasten, èn hij verwijt ze provincialisme. Zij geloven volgens hem dat er maar één oplossing is. Dat politiek pluralisme is, snappen zulke experts niet.
Sommer draait hier de zaak dubbel om.
Klimaatexperts geloven, volgens mij, dat er één existentieel probléém is, niet één oplossing. Én Sommer misbruikt de term pluralisme voor zijn keuze om vrijwel niets te doen. Pluralisme is immers de kunst van het mogelijke, zegt hij zelf. Maar ‘het mogelijke’, denk ik dan, kàn juist radicale keuzes behelzen.
Sommer doet vervolgens zelf wat hij de experts verwijt: het beter weten wat het klimaat betreft. Het zal daarmee namelijk heus zo’n vaart niet lopen: overmorgen optreden is ook goed.
Bovendien gebruikt hij dezelfde truc op juridisch gebied. Ook daar is deze politiek commentator ineens zelf de deskundige: die twee rechtsniveaus die het Urgendavonnis uitspraken en bekrachtigden zitten juridisch fout. Die rechters zijn op de stoel van de politiek gaan zitten. Hun juridische onderbouwing daarvoor kan niet deugen. De Hoge Raad zal dit vonnis in cassatie (waarschijnlijk nog dit jaar) vast verwerpen.
Ik ben benieuwd of dat ook gaat gebeuren (denkende aan de stikstofbesluit). Het advies is alvast: bekrachtigen dat vonnis.
Nog twee opmerkingen:
Sommer noemt een Vroege-Vogels-interview dat Klaas van Egmond vraagt: ‘Wat als het kalf verdronken is?’ Waarop hij antwoordde: ‘Dan is het dood.’ Sommer gelooft dit dus niet. Dit geeft aardig de spanning tussen de twee hier behandelde standpunten weer.
En (uit mijn hoofd): Kennelijk klaagden er lezers over deze column, want de hoofdredacteur gaf er een paar dagen later zijn mening over in de krant. Het kwam neer op iets van: Sommer is een verstandige, zelfstandig denkende man. Het framen dat ik hier bekritiseer kwam in zijn antwoord niet aan de orde.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie vertragingen. Zie ook tweede wet en duurzaamheid.
Je kunt je niet voorstellen, zegt Jane Jacobs in aflevering 21 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit, hoe ecosystemen of economieën ontwrichting zouden kunnen afweren, als er geen goedgunstige terugkoppelingen zouden bestaan. De terugkoppelingsboodschappen die in ecosystemen binnen planten en dieren, en tussen planten en dieren heen en weer schieten, en de antwoorden op die boodschappen, voeden het ecosysteem met terugkoppelingsinformatie. Wat een vluchtigheid, wat een warboel, wat een zelf-organisatie vind je daar. Welk een dynamische orde legt een ecosysteem zichzelf op. En welk een dynamische orde legt een ingewikkelde economie zichzelf op. Het helpt het systeem in stand te houden en ontwrichting te voorkomen. De controle van negatieve terugkoppelingen is op zijn betrouwbaarst wanneer de data die gerapporteerd worden, de strekking van de data, en de corrigerende reactie functioneel geïntegreerd zijn, zodat er geen kans is op misverstanden aangaande de data, of dat een verkeerde respons wordt uitgelokt. Ook hier draait het dus weer om informatie, het bepalen van het verschil dat een verschil uitmaakt. Dit wordt behandeld in aflevering 24-26 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bij bifurcaties. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Negentig procent besparen op de CO2-uitstoot, dat is thema (van de pdf van) het boek Hitte geschreven door George Monbiot. Hij concludeert dat de nodige besparingen deels in principe realiseerbaar zijn, maar dat was 15 jaar geleden, en er is intussen amper iets van terecht gekomen. Door dat getreuzel moeten het nu gaan forceren. Het is zeer de vraag of dat gaat lukken. Zie aflevering 6 van de Inleiding bij de artikelserie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’.
EROEI staat voor energierendement op energie-investering. Het concept is ontwikkeld door de Amerikaanse ecoloog Charles Hall en geeft de verhouding weer tussen een energieopbrengst en de hoeveelheid energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen. Breder geformuleerd is het de verhouding tussen de energieopbrengst waarop de samenleving draait en de energie die nodig is om die opbrengst te verkrijgen, op haar bestemming te krijgen en te benutten.
Zie aflevering 6 van hert artikel ‘De economie van piekolie’ en aflevering 5 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’. EROEI komt ook aan de orde in aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit, in aflevering 14 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting en in aflevering 14 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook energiekwaliteit, energiestaat en energieklif. Zie over het werk van Hall verder aflevering 6 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 8 voor de EROI van de diverse energiebronnen. Hij is met Kent Klitgaard de auteur van het handboek voor biofysische economie Energy and the Wealth of Nations: Understanding the Biophysical Economy (Springer, 2012) en zelf ook nog van Energy Return and Investment (Springer, 2017, genoemd in aflevering 9). Zijn rechterhand is David Murphy.
Uit het begrip EROI vloeit het begrip energiesurplus voort. Bij een EROI van 100:1 staat 99 procent van de gewonnen energie de samenleving ten dienste (omdat slechts 1 eenheid nodig is voor de winning van de volgende portie energie) . Bij een EROI van 2:1 is dat slechts de helft. Een moderne beschaving kan niet toe met een EROI onder de 7:1, maar het dubbele is waarschijnlijk nodig voor een verzorgingsmaatschappij als de onze. Zie daarover aflevering 9 en 10.
De kracht van Halls EROI-concept schuilt erin dat het een methode biedt om het energiesurplus te kwantificeren, dat het een instrument verschaft om de kwaliteit van uiteenlopende energiebronnen langs één meetlat te leggen en dat het een mogelijkheid biedt om de economische gevolgen van de stijgende kosten van de energiewinning in kaart te brengen. De levenscyclusanalyse, terugverdientijd en net energy analysis zijn conceptuele zusjes van het EROI-begrip. Kritiek op de EROI-functie vindt u in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 14 komt het artikel ‘Order from Chaos: A Preliminary Protocol for Determining the EROI of Fuels’ van Murphy, Hall, Dale en Cleveland ter sprake, waarin ze een protocol formuleren voor EROI-onderzoek. Het gaat daarbij om validiteit en betrouwbaarheid.
Het idee van een noodzakelijk energiesurplus voor een rijke beschaving, heeft ook iets deterministisch. Met een beetje goede wil kun je nog stellen dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de energetische basis van een economie, haar energiesurplus en haar culturele en morele ontwikkeling. Maar je kunt lastig volhouden dat het energiesurplus ook iets zegt over esthetische waarden, intellectuele ontwikkeling en de richting van de technische vooruitgang. Vooral op detailniveau schiet deze benadering tekort. Die verklaart bijvoorbeeld niet hoe het kan dat de ‘boerenbevolking’ in het West-Europa van de elfde tot de dertiende eeuw een ongekende hoeveelheid vrije tijd aan een opmerkelijk hoge levensstandaard wist te paren. Of dat landen die over enorme energieoverschotten beschikken het economisch niet noodzakelijk beter doen dan landen die voor dat surplus op import zijn aangewezen. Of dat de Grote Depressie van de jaren dertig samenviel met historisch hoge EROI’s voor olie, gas en steenkool. Meer hierover in aflevering 11 en 12. Zie ook aflevering 17-18 over het effect van het energiesurplus van de oliewinning op de economie. Zie ook energie bij Nate Hagens
De snelheid waarmee een ecosysteem chemische energie uit zonlicht kan maken noemt men de productiviteit van het ecosysteem. Daarnaast verstaan we onder primaire productie de totale hoeveelheid energie die door planten in een bepaalde tijd wordt opgeslagen. Om te leven moet de plant zelf over energie kunnen beschikken. Ze gebruikt daarvoor een deel van haar eigen organisch materiaal. Een plant maakt meer energie in de vorm van organisch materiaal dan voor haar eigen levensprocessen nodig is. De hoeveelheid energie die na het gebruik voor haar eigen levensprocessen overblijft, heet de netto-primaire-productie. Alleen deze komt als voedsel ter beschikking van de dieren.
In aflevering 62 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ (serie 3) gaat het over de omvang van de netto-primaire-productiviteit van de land- en waterecosystemen (tabel 6). Hoe het stofwisselingsnetwerk georganiseerd is volgens een handvol simpele regels wordt besproken in aflevering 13 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Zie ook biomassa en fotosynthese.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect. Zie verder ook fintech voor @nder geld voor onderlinge vereffeningsnetwerken.
Soms hebben kleine veranderingen in een complex systeem enorme gevolgen, terwijl grote veranderingen dan weer amper invloed hebben. Oorzaak en gevolg verhouden zich hier dus niet evenredig. Dit heet niet-lineair gedrag. We komen dit verschijnsel in het dagelijks leven voortdurend tegen, zelfs binnen relatief simpele systemen. Een licht duwtje tegen een lichtknop klikt het licht misschien nog niet aan, maar een iets harder duwtje schakelt het helemaal van uit naar aan.
Zie ook omslagpunt voor de aarde. Het verschijnsel kantel- of omslagpunt, ook wel niet-lineaire verandering genoemd, komt aan de orde in de ‘Inleiding bij 4eco’ (aflevering 4), in de inleiding bij Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ (aflevering 5-7), en uitgebreid bij ‘De werking van systemen’ (aflevering 20-22). In psychologische zin (de psychologie van de identiteit) komen we het tegen in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (aflevering 22-24). In de vorm van de ‘exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen’ worden niet-lineaire effecten behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook niet-lineaire wereld, verrassende systemen, het vlindereffect, identiteit, catastrofologie, ontwrichting, autokatalyse en panarchie.
Een voorbeeld van een niet-lineaire verandering vindt u bij emergentie in de economie. Zie verder einde van de wereld bij Horvat en klimaatontwrichting in drie standen.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit en aflevering 28 van het artikel Catastrofologie. Zie ook omslagpunt, vooruitziende blik, identiteit, terugkoppelingen, en hernieuwbare eindige fondsen.
Waren we in het ‘gewone’ kapitalisme behalve arbeiders en burgers bovendien consumenten, nu zijn we ook de grondstof geworden voor de productie. Welkom in het nieuwe surveillancekapitalisme. Hierover gaan aflevering 17 tot 21 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
In aflevering 17 lezen we dat gedragsdata worden verwerkt tot voorspellingsproducten, die vooruitlopen op wat we nu, straks en later zullen doen. Ons gedrag raakt niet alleen bekend maar wordt zelfs vormgegeven. Het doel van het surveillancekapitalisme is nu om onszelf te automatiseren.
Google is de pionier van het surveillancekapitalisme (aflevering 18). Ze hebben de koppositie in alle vrijheid kunnen veroveren. De markt was eerst de verkoop van online advertenties, maar heeft zich uitgebreid naar allerlei andere sectoren offline. Wij betalen er nu voor om ons te laten overheersen.
Wij zijn niet de ‘klanten’ van het surveillancekapitalisme, maar hun grondstof (aflevering 19). De echte klanten zijn de bedrijven die handel drijven op basis van die grondstof. Er is bijna geen ontsnappen aan.
Het surveillancekapitalisme overschaduwt inmiddels het kapitalisme van de 20e eeuw. Zo wordt een nieuw kapitalisme geboren op de puinhopen van het oude (aflevering 20). Het oude kost ons ons klimaat, het nieuwe kost ons onze menselijkheid. We bekijken het echter nog met de bril die bij het oude hoort. Begrippen als monopolie en privacy schieten hier tekort.
Aflevering 21 geeft tenslotte een voorbeeld van hoe egocentrisch en kortzichtig de tycoons van dit nieuwe kapitalisme zijn. Hoeveel ongelijkheid is verantwoord? Rijkdom zou beter uitgebannen worden. Zie daarover ook Moneyland.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Zo ook in de Middeleeuwen. In Europa ontstonden steden waar ze er eerst niet waren. Over de rol van kooplieden, de soorten gilden, de opkomst van de ambachten en de rol van steden als Venetië en Londen, leest u in aflevering 1 tot 6 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om te kunnen floreren hebben nieuwe steden reeds bestaande steden nodig om hun initiële werk (hun unieke exportproduct) af te kunnen zetten. Maar dat lukt alleen als hun handel plaatsvindt met steden in vergelijkbare omstandigheden. Dus steden in wording moeten vooral flink handel drijven met andere achterafsteden. Anders is de kloof tussen de kwaliteit van wat ze importeren en wat ze op eigen houtje in staat zijn te vervangen, te groot. Hierover geeft Jane Jacobs het voorbeeld van Venetië in aflevering 6 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ En het voorbeeld van Londen volgt in aflevering 7. En de verschillen tussen de ‘Noordelijke’ en de ‘Zuidelijke’ steden van de Verenigde Staten staan in aflevering 9. Vervolgens beschrijft zij achtereenvolgens de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van níeuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Rommelige, groeiende steden roepen acute, praktische problemen op die ze zelf oplossen met nieuwe goederen en diensten die hun economische rijkdom weer vergroten. Een stad kan ook weer ophouden met driftig nieuw werk aan de economie toe te voegen en aldus stagneren. In alle ontwikkelingsfasen vóór de auto-industrie had Detroit exportbedrijven èn bedrijven die deze exportbedrijven bevoorraadden (daarna werd het eenzijdig en steriel). Die twee soorten bedrijven vormden een wederkerig systeem. Het schema staat afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
De nominale waarde is de waarde die vermeld staat op een munt of op een verhandelbaar waardepapier zoals een aandeel of obligatie. De nominale waarde van aandelen is hetzelfde als de waarde van de aandelen die in de statuten van een NV staat vermeld. Deze waarde wijkt gewoonlijk af van de handelswaarde of koers.
Alle dynamische systemen gaan tenslotte ten onder, maar het mooie is dat ze het vaak zo lang uithouden. Ze hebben vier middelen om ontwrichting te voorkomen. Dat zijn bifurcaties, positieve terugkoppeling, negatieve terugkoppeling en noodmaatregelen. Je kunt tal van verschijnselen in allerlei variaties waarnemen, maar ze zijn steeds terug te brengen tot een van deze vier methoden. De vierde categorie van maatregelen is een echte categorie, niet een verzameling van reacties die onderzoekers elders niet kwijt kunnen. Zij dient voor gevallen van instabiliteit die weliswaar tijdelijk zijn maar niettemin fataal kunnen worden. De evolutie heeft deze maatregelen in allerlei vormen voortgebracht: denk aan de winterslaap, cocons en bladverlies als middelen om te ontsnappen aan de gevolgen van de winter. Zie voor noodmaatregelen aflevering 27 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie nu verder positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting.
Ik gebruik het in de introductie in verband met kennis, maar ‘noodzakelijk’ en ‘voldoende’ wordt normaal gebruikt in combinatie met het woord ‘voorwaarde’. Ik ontleen de uitleg hieronder aan Wikipedia.
Een noodzakelijke voorwaarde is een voorwaarde, zonder welke het relevante gevolg niet optreedt. Het is echter niet gezegd, dat deze voorwaarde op zich al genoeg is om tot het relevante gevolg te leiden: wellicht zijn nog andere voorwaarden nodig.
Voorbeeld: ‘Alleen als de student hard studeert, kan hij het tentamen halen.’ De student haalt het tentamen in elk geval niet, als hij niet hard studeert. Maar er zijn wellicht nog andere noodzakelijke voorwaarden, zoals dat hij zich ook goed moet concentreren tijdens het tentamen.
Een voldoende voorwaarde is een voorwaarde, die zonder andere voorwaarden op zich al leidt tot het relevante gevolg. Er kunnen niet nog andere voorwaarden bestaan die noodzakelijk zijn voor dit gevolg. Het is wel mogelijk dat er nog andere voorwaarden bestaan, die elk of tezamen al voldoende voorwaarde zijn.
Voorbeeld: ‘Als het vloed wordt, stijgt het water aan de kust.’ Hier is de vloed op zich genoeg om de stijging van het water te veroorzaken: het is onmogelijk dat het gevolg niet optreedt, wanneer de voorwaarde van kracht is. Dat wil niet zeggen dat er niet ook andere voldoende oorzaken kunnen zijn: wellicht is een zuidwesterstorm ook genoeg om op eigen kracht het water te doen stijgen.
Een noodzakelijke en voldoende voorwaarde (in combinatie) bezit beide eigenschappen. Altijd als aan deze voorwaarde voldaan wordt treedt het effect op; er zijn geen andere voorwaarden relevant voor het gevolg. Het is onmogelijk dat het dan niet optreedt; ook is het onmogelijk dat een andere voorwaarde het gevolg veroorzaakt.
Voorbeeld: ‘Als je een volwassen, toerekeningsvatbare Nederlander bent, mag je voor de Tweede Kamer stemmen bij verkiezingen.’
In het artikel ‘Klimaatcrisis: grote woorden, kleine daden’, in de NRC van 26 juli 2019 doet Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, verslag van de manier waarop het ecomodernisme over de oplossing van het klimaatprobleem denkt. Hij haalt hiervoor een ‘fascinerend’ essay aan van Ted Nordhaus The Empty Radicalism of the Climate Apocalypse. Ted Nordhaus is directeur van het Amerikaanse Breakthrough Institute. Verwar hem niet met nobelprijswinnaar William Nordhaus. Ik geef hier een ingekorte weergave van het oorspronkelijke artikel van Luttikhuis.
Voor het oplossen van het klimaatprobleem is er eigenlijk een maatschappelijke mobilisatie nodig vergelijkbaar met die van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten. President Roosevelt liet toen de productie van auto’s volledig stilleggen om drie jaar lang alleen nog vliegtuigen, jeeps, tanks en ander oorlogsmaterieel te maken.
Ted Nordhaus – medebedenker van het ‘ecomodernisme’, een stroming die zorgen over klimaatverandering relativeert in het vertrouwen dat technologische innovatie ons op tijd zal redden – schreef zijn essay als een fictief verhaal, over een Amerikaanse president die wordt gekozen nadat het land in korte tijd is geteisterd door een aantal grote klimaatrampen. De president roept de noodtoestand uit en neemt meteen een hele reeks drastische maatregelen.
Iedere burger krijgt maximaal één tank benzine per maand. De president nationaliseert de elektriciteitssector. Hij roept een National Renewable Energy Corporation in het leven om binnen tien jaar 60 procent van de energievoorziening te verduurzamen, en een National Nuclear Energy Corporation die ervoor moet zorgen dat de overige 40 procent tegen die tijd met kernenergie wordt opgewekt. De auto-industrie wordt genationaliseerd en krijgt de opdracht binnen drie jaar alleen nog elektrische auto’s te produceren.
Internationaal eist Nordhaus’ fictieve klimaatpresident ook belangrijke maatregelen. In overleg met zijn Europese partners wil hij de NAVO ombouwen tot een organisatie voor wereldwijde klimaataanpassing. Een Marshall-plan moet arme landen helpen hun energievoorziening te vergroenen en die landen tegelijk minder kwetsbaar maken voor de gevolgen van klimaatverandering.
Je kunt hier lacherig over doen, schrijft Luttikhuis, maar als er werkelijk sprake is van een noodtoestand en de wereld nog maar enkele decennia heeft om het tij te keren (volgens sommigen zelfs minder dan tien jaar), dan zijn zulke maatregelen heel logisch.
Ted Nordhaus denkt echter dat het niet zal komen tot een ‘oorlogsmobilisatie’ van de economie om het klimaat te redden. En dat ligt volgens hem zeker niet alleen aan de tegenstanders van klimaatbeleid. Zelfs radicale klimaatactivisten hoor je zelden pleiten voor zo’n ingrijpende, door de overheid gestuurde aanpak. Dat heeft volgens Nordhaus te maken met de geschiedenis van de milieubeweging. Die is in de jaren ’60 en ’70 ontstaan uit verzet tegen consumentisme en toenemende industrialisering, tegen grootschalige infrastructuur en technologie. Milieuactivisten geloofden in lokale oplossingen, in biologische landbouw. Ze hebben zich steeds verzet tegen genetisch gemanipuleerde gewassen en ze moesten niets hebben van kernenergie. Heel dom van ze, vindt Nordhaus.
Terzijde: Nordhaus refereert volgens mij aan de typisch Amerikaanse geschiedenis rond het blad Co-evolution en dergelijke, iets wat de jeugd van tegenwoordig allang niet meer weet. Paul Luttikhuis vult dit als volgt aan: ‘In Nederland zag je de hang naar een kleinschalige economie bijvoorbeeld bij het wittefietsenplan van Provo in Amsterdam in de jaren 60, bij De Kleine Aarde in Brabant, een in 1972 opgericht centrum dat een alternatief wilde bieden voor de consumptiemaatschappij, en nog later in de massale demonstraties tegen kernenergie.’
Vergelijkt Luttikhuis hier niet appels met peren (en doet Nordhaus dat dan ook)?
Provo hoorde absoluut niet tot de milieubeweging. Die werd pas in 1970 geboren. Provo had nauwelijks een samenhangend plan, geen echte theoretici. Het kreeg misschien veel publiciteit, het maakte veel los, maar was een wegbereider, politiek vooralsnog volstrekt marginaal.
(Even een anekdote: Grappig genoeg was wat technologie betreft het omgekeerde het geval. Ik huurde jarenlang bedrijfsruimte samen met de gewezen provo Rob Stolk, die een drukkerij had. Scholieren vroegen hem vaak of hij voor kleinschaligheid was. Dan wees hij steevast op zijn indrukwekkende Roland-drukpers. ‘Zonder degelijke Duitse technologie kun je niet,’ zei hij dan.)
Aktie Strohalm, Milieudefensie, Natuur en Milieu en Greenpeace waren toen meer dé milieubeweging dan het typische geval van De Kleine Aarde. De Kleine Aarde – geleid door de (gewezen) wetenschapsredacteur van het (Algemeen) Handelsblad (!) – wilde inderdaad de technologie van Schumacher tonen, maar met een koppeling aan de kernenergietechnologie verbind je hier wel twee uitersten.
De kritische techniekfilosofie uit die jaren is trouwens in rook op gegaan. Ik gaf daarover nog de boeken uit: De risico’s van het denken – het treffen tussen Indiaanse spiritualiteit en techniek van Jaap Breeveld (1992) en Kritiek van de technische rede – een onderzoek naar de invloed van de techniek op ons denken van Marc Van den Bossche (1995). Maar naar zulke boeken over o.a. Ellul en Bateson taalt niemand meer, lijkt het wel.
De hang naar een kleinschalige economie is volgens Nordhaus dus ongeschikt om klimaatverandering te bestrijden. Veel klimaatactivisten leggen de schuld van de opwarming van de aarde bij falend kapitalisme, dat niet bereid is milieukosten in de prijs mee te nemen, en bij een uit de hand gelopen neoliberalisme, dat bedrijven veel te veel vrijheid geeft. Juist die afkeer van het neoliberale kapitalisme maakt het voor hen – volgens Nordhaus – bijna onmogelijk te geloven in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat past bij een serieuze crisis die (misschien) alleen nog kan worden voorkomen door op zeer korte termijn drastisch op te treden.
Welke discussie voeren we hier? Is het die van ‘technofix tegenover milieubeweging’? Lees daar verder.
Van Bavel beschrijft de economische cyclus van bloei naar verstarring. De geleidelijke groei van de factormarkten vanaf de jaren ‘60 werd in de jaren ’80 doorbroken, doordat Noordwest-Europa, inclusief Nederland, in hoog tempo gekoppeld raakte aan de cyclus van de Verenigde Staten en die was veel verder in zijn ontwikkeling. Met geleidelijkheid was het gedaan. Het neoliberalisme, de financiële markten en de globalisering deden snel hun intrede. Wat dit inhield wordt beschreven in aflevering 11 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Met de komst van het neoliberalisme kwam er ook een bepaalde kijk op het klimaatprobleem, zoals die vertolkt wordt de ‘Nobelprijs’-winnaar William Nordhaus. Daarin wordt de toekomst ‘afgeprijst’, heerst een blinde vlek voor de fysische basis van de economie, en wordt een simpel, lineair model gebruikt om complexe, non-lineaire zaken te beoordelen. Dit wordt beschreven in aflevering 12 en 13.
‘De huidige verwoesting van de wereld wordt mogelijk gemaakt door het proces van de ‘normalisering’ van de hedendaagse barbarij. In plaats van ‘terug te keren naar normaal’ zouden we het ‘normale’ moeten bejegenen als het echte probleem.’ Zo luidt de vijfde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 6). De apocalyps is een politieke gebeurtenis par excellence. Juist de pandemie maakte dat helder. Het begrip kapitalistische ‘vooruitgang’ moet het normaal blijven en de post-apocalyptische melancholie moet worden ‘genormaliseerd’. Deze mythologie van de ‘terugkeer naar normaal’ is destructief, want het normaal voert ons juist naar de kantelpunten. Dit item wordt voorafgegaan door post-apocalyptische melancholie en gevolgd door eschatologische kantelpunten.
Er is bij de kwaliteitskranten recent iets verschoven. Zo bracht de NRC op 19 december 2018 een regelrechte aanval op het kabinetsbeleid betreffende het Urgenda-proces. Anders dan een aanval kun je dit niet noemen.
In juni 2015 deed de rechter in deze zaak tegen de staat uitspraak inzake het Nederlandse voornemen zich (misschien) niet te zullen houden aan de belofte om in 2020 een besparing op de CO2-uitstoot gerealiseerd te hebben van 20 procent ten opzichte van de uitstoot van 1990. De rechter stelde dat de ernst van de klimaatverandering zodanig is, dat het Nederlandse volk er recht op heeft dat dit politieke voornemen ook werkelijk gehaald wordt. Een kwestie van zorgplicht van de overheid.
Ook al ging de staat in hoger beroep, het kabinet beloofde het vonnis te zullen uitvoeren.
In september 2015 vroeg de Tweede Kamer al om aanvullende maatregelen, mede omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ervoor waarschuwde dat het halen van die reductie nog niet zo gemakkelijk zou gaan als het kabinet het voorstelde.
Uit de ‘reconstructie van de NRC’ (de eigen woorden van de krant) blijkt dat ‘het kabinet sinds die uitspraak geen specifieke maatregelen heeft genomen om de CO2-uitstoot verder te beperken.’
In de herfst van 2016 schatte het PBL dat het kabinet 4 miljoen ton CO2 te weinig ging besparen, maar dat dat in het slechtste geval ook 12 miljoen ton zou kunnen zijn.
Het kabinet stelde dat met de uitvoering van het zogenaamde Energieakkoord uit 2013 alles goed zou komen. Die 4 miljoen ton extra verwachtte men te halen. De NRC heeft uitgevonden dat er geen enkele grond was voor die laatste bewering. Het PBL heeft het nooit onderbouwd. (Hierover schrijft de krant nog meer, maar interessanter is hoe het met hoger beroep ging.)
In 2018 hadden twee opeenvolgende kabinetten beloofd het vonnis te zullen uitvoeren, maar in werkelijkheid deden ze niets. ‘Er kwam geen nieuw klimaatbeleid, er zijn geen kolencentrales gesloten vanwege de uitspraak. De CO2-uitstoot daalde nauwelijks.’ Het doel raakte dus steeds verder uit zicht, want 2020 was nog maar twee jaar weg.
Op 9 oktober 2018 ‘gebeurde wat weinig ambtenaren en politici hadden verwacht: het gerechtshof bekrachtigde in hoger beroep de Urgenda-uitspraak. Meteen erna reageerde minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) dat het Urgenda-doel ‘binnen bereik’ was. Maar in werkelijkheid ligt er een levensgroot probleem voor het kabinet. Nu de deadline nadert kan de staat alleen met zeer ingrijpende maatregelen nog aan de rechterlijke eis voldoen.’
De NRC constateert dat deze uitspraak niet verwacht werd en haalt Jan Vos (PvdA) aan dat ‘de VVD natuurlijk lang niet in het klimaatprobleem heeft geloofd’. Ik constateer dat heel Den Haag stilletjes heeft zitten hopen dat het probleem vanzelf zou verdwijnen, als je er maar geen aandacht aan besteedde.
In tegenstelling tot Martin Sommer rapporteert Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, wel altijd zuiver over het klimaat. Luttikhuis worstelt er ook eerlijk mee. Zie bijvoorbeeld zijn artikel ‘We zijn bang en toch doen we niets’ in de NRC van 11 mei 2019. Luttikhuis wordt door het lezen van steeds alarmerender rapporten heen en weer geslingerd tussen zorg en hoop, woede en verdriet, cynisme en desillusie, en vraagt zich af: hoe kan het toch dat we nauwelijks handelen? ‘Het pijnlijkst is, dat ik alleen maar naar mezelf hoef te kijken om die passiviteit te begrijpen. (Want ook ik wil) graag de allernieuwste iPhone en af en toe een stukje vlees. Tegelijkertijd weet ik dat die ene iPhone of een enkele gehaktbal het verschil niet zal maken. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn zulke grote problemen, dat mijn persoonlijk gedrag er niets toe doet. Ook dat schrijven al die onderzoekers.’
Er is systeemverandering nodig, concludeert hij, wat een revolutionaire conclusie is tegenover die van Sommer. Toch kom je deze mening tegenwoordig steeds vaker tegen in de pers.
‘Maar je kunt het net zo goed omdraaien. Als ik zelf al niet in staat ben om mijn leven zo in te richten dat de aarde er zo min mogelijk onder lijdt, hoe kan ik dan verwachten dat we het systeem veranderen?’
Zie ook: De NRC over het Urgendavonnis.
Een kapitalistische economie die in het teken staat van stationaire nulgroei, is uitgesloten. De reden daarvoor is simpelweg dat kapitaal draait om het streven naar winst. En om die winst te kunnen realiseren, moet er aan het eind van de dag meer waarde zijn dan toen die begon. Wat betekent dat de totale output van sociale arbeid altijd moet toenemen. Zonder die toename is er geen kapitaal.
Een kapitalistische nulgroei-economie is een logische contradictie die zichzelf uitsluit. Die kan eenvoudigweg niet bestaan. Voor het kapitaal is nulgroei dus de definitie van een crisistoestand. En houdt die nulgroei langere tijd aan, zoals bijvoorbeeld in grote delen van de wereld in de jaren dertig van de vorige eeuw, dan betekent dat de doodsklap voor het kapitalisme.
Zie ook economische groei, ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei en kapitalisme. Zie vooral ook het werk van Jason Hickel en ontgroeien.
En lees de Paradigmaboeken Einde aan de groei en Ontgroei.
Een groot deel van de oceanen op aarde zijn feitelijk woestijnen. Alleen aan de polen is het beter. Zie aflevering 10 en 11van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Dit is waarom Gaia het beter doet in koele of zelfs koude omstandigheden. Er is meer leven op een koudere Aarde. Dat kunnen we eenvoudig afleiden uit het historisch ‘normale’ lage kooldioxidegehalte van 180 à 200 ppm. Er is immers heel veel leven nodig om zoveel kooldioxide uit de atmosfeer te zuigen. Ook hiervan maakte Lovelock een model. Met de natuurkundige eigenschappen van water erbij deden de algen het in de oceaan geweldig bij een temperatuur van 10 graden Celsius, net als de planten op het land bij 20 graden Celsius. Met een stap voor stap verhoging van het kooldioxidegehalte toont het model een goede regulering, waarbij zowel de oceaan als de ecosystemen op het land hun bijdrage leveren.
Maar dán, vanaf een kooldioxidegehalte van boven de 400 ppm, verandert dat. Dit wordt weergegeven in de figuur in aflevering 12. Bovenin loopt een lijn van de ‘gevoeligheid’, het gemak of de moeite waarmee Gaia veranderingen kan opvangen en er is een temperatuurlijn, waar de temperatuur feller gaat fluctueren, totdat hij doorschiet met 5 graden Celsius. In deze hete toestand stabiliseert de modelplaneet zich weer en weerstaat verdere toenames van het kooldioxidegehalte. Het algenleven is dan verdwenen. Het plantenleven maakt een paar sprongen achteruit. We zitten in een woestijnwereld.
De ijstijd is de klimaatstand van Gaia’s voorkeur. Het huidige klimaat kan ermee door. De derde stand, die van 5 graden warmer, wordt alleen bij nood gekozen. Het probleem is de extra warmte. De bron van die warmte doet er niet toe. Het kunnen de broeikasgassen zijn, het verdwijnen van het ijs aan de Noordpool, de verandering van de structuur van de oceaan, of de vernietiging van tropisch oerwoud – de opwarming wordt er door versterkt en de gevolgen stapelen zich meer dan op. Het is een positieve, dus zichzelf versterkende terugkoppeling, die volkomen uit de hand loopt. Zie aflevering 13.
Zie eerst Gaia-hypothese en madeliefjeswereld, en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie.
Een groot deel van de oceanen op aarde zijn feitelijk woestijnen. Alleen aan de polen is het beter. Zie aflevering 10 en 11 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Dit is waarom Gaia het beter doet in koele of zelfs koude omstandigheden. Er is meer leven op een koudere Aarde. Dat kunnen we eenvoudig afleiden uit het historisch ‘normale’ lage kooldioxidegehalte van 180 à 200 ppm. Er is immers heel veel leven nodig om zoveel kooldioxide uit de atmosfeer te zuigen. Ook hiervan maakte Lovelock een model. Met de natuurkundige eigenschappen van water erbij deden de algen het in de oceaan geweldig bij een temperatuur van 10 graden Celsius, net als de planten op het land bij 20 graden Celsius. Met een stap voor stap verhoging van het kooldioxidegehalte toont het model een goede regulering, waarbij zowel de oceaan als de ecosystemen op het land hun bijdrage leveren.
Maar dán, vanaf een kooldioxidegehalte van boven de 400 ppm, verandert dat. Dit wordt weergegeven in de figuur in aflevering 12. Bovenin loopt een lijn van de ‘gevoeligheid’, het gemak of de moeite waarmee Gaia veranderingen kan opvangen en er is een temperatuurlijn, waar de temperatuur feller gaat fluctueren, totdat hij doorschiet met 5 graden Celsius. In deze hete toestand stabiliseert de modelplaneet zich weer en weerstaat verdere toenames van het kooldioxidegehalte. Het algenleven is dan verdwenen. Het plantenleven maakt een paar sprongen achteruit. We zitten in een woestijnwereld.
De ijstijd is de klimaatstand van Gaia’s voorkeur. Het huidige klimaat kan ermee door. De derde stand, die van 5 graden warmer, wordt alleen bij nood gekozen. Het probleem is de extra warmte. De bron van die warmte doet er niet toe. Het kunnen de broeikasgassen zijn, het verdwijnen van het ijs aan de Noordpool, de verandering van de structuur van de oceaan, of de vernietiging van tropisch oerwoud – de opwarming wordt er door versterkt en de gevolgen stapelen zich meer dan op. Het is een positieve, dus zichzelf versterkende terugkoppeling, die volkomen uit de hand loopt. Zie aflevering 13.
Zie eerst Gaia-hypothese en madeliefjeswereld, en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie.
In het artikel ‘Een @ndere kijk op geld’ in de rubriek Ethiek, het tweede in de serie Ons geld, @nder geld, gaat het om te beginnen over onze manier van kijken. Velen kijken om het beeld dat ze al hebben te bevestigen, maar missen daarmee vaak de werkelijkheid (aflevering 1). Wij zullen in elk geval nooit duurzaamheid scheppen als we in het huidige financiële systeem blijven zitten. Dat moeten we leren zien. Wat er gebeurt rond de tovenaarsleerling kunnen we, met wat goede wil, als een allegorie voor geld zien, waarbij ons gebrek aan een vooruitziende blik ons naar een crisissituatie leidt. Dat is begonnen bij de factormarkten zoals Van Bavel ze beschrijft (zie ook aflevering 18 van het artikel ‘Catastrofologie’, in de rubriek Ontwrichting). Geld wordt bezit en leidt tot de opkomst van marktelites die feitelijk de baas zijn. Er is geen tovenaar die dit recht zet (aflevering 3). Het wordt vervolgens een wisselwerking tussen de macht van de overheid en de macht van de financiële sector, waarbij voortaan de bank (als tovenaar) altijd wint. Zie behalve aflevering 4 ook het machtsvierkant. Deze lezing van het geldsysteem wordt verwoord in het ‘officiële paradigma’ dat besproken wordt in aflevering 5. Dit verhaal over geld, dat een solide basis vindt in de fysieke werkelijkheid, werd echter steeds minder waar met het doorknippen van de band ertussen. Als de overheid de betaling van belastingen in bankgeld aanvaardt legt dit eenvoudig de macht bij de banken. De overheid moet daarbij dan haar ‘huishoudboekje op orde houden. Maar als overheid daartegenover zelf de uitgever van de munt zelf is, zal de overheid machtig worden’. In dit fiatvaluta-paradigma (aflevering 6 en 7) is de rol van de banken nog steeds groot, maar ligt de feitelijke macht bij de soevereine regering. Zij geeft immers waarde aan de valuta. Door te kiezen welke betaalmiddelen zij waarde wil geven kan een regering de aard bepalen van de inspanning die haar burgers moeten leveren, of de soorten gedrag die ze moeten vertonen om deze betaalmiddelen te verkrijgen. Deze conclusie is van cruciaal belang voor het ontwerp van door de overheid geïnitieerde monetaire oplossingen. De overheid doet hier intussen niets mee. Beide paradigma’s hebben een beperkte blik. Als je switcht van macro naar micro, komt er nog een heel ander paradigma in beeld (aflevering 9). Met uitschakeling van bepaalde functies en inschakeling van andere kan geld zich meer gaan gedragen als alle eindige dingen, ecologisch verantwoord worden. In aflevering 10 wordt het revolutionaire van @nder geld verder uitgewerkt (het verschil tussen macht en autoriteit), maar echt behandeld wordt het in het vierde artikel van de serie: ‘Een booster voor de lokale economie’.
Zie voor olie, oliebronnen, olievelden, olietechnologie, olieproducten, olie-industrie, oliegeschiedenis, olieconcerns en dergelijke het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie voor het onderscheid in conventionele en onconventionele olie aflevering 13-15 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Een overzicht van het historisch verloop van de olievondsten staat in figuur 1 van aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Daar vindt u ook figuren met de vondsten van ertsen en goud.) Het onderwerp ‘piekolie’ wordt behandeld in de artikelen 5 en 6 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Zie voor de oliefracties die men onderscheid aflevering 2 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
De geboorte van de olie-industrie komt aan de orde in aflevering 7 en volgende van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook geopolitiek van de olie. Het kraken van olie, de raffinage, komt aan bod in aflevering 2 en de winning in aflevering 3.
De olie-industrie kent wat betreft die oliewinning drie zekerheden. De eerste is dat de druk van een oliebron vanaf dag één begint af te nemen. De tweede is dat de beste velden het eerst gevonden zijn en dat er daarna minder ‘te halen’ valt. (Dit is het principe van het laaghangend fruit.) En een dalende winning in combinatie met steeds kleinere nieuwe velden geven een Hubbert-achtige piek en daling te zien geven (dat wil zeggen als een klokkromme). Deze piek die voortkomt uit een achteruitgang in de vondsten, is de derde zekerheid die bij de oliebusiness hoort. Zie daarover verder aflevering 7 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en ook aflevering 23 over de investeringen.
Wie dingen zegt die de olie-industrie niet welgevallig zijn, wordt aangevallen (aflevering 9). Zie ook aflevering 6 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting.
In 1960 richtten Venezuela, Saoedi-Arabië, Iran, Irak en Koeweit de OPEC (Organisatie van Olie-Exporterende Landen) op. OPEC had tot doel meer invloed te krijgen op de prijsvorming en dus hogere staatsinkomsten te realiseren. Dit komt aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. De (pogingen tot een) olieboycot komen aan de orde in aflevering 10 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. In 1967 werd door de (toen nog jonge) OPEC een olieboycot tegen de Verenigde Staten afgekondigd. Die boycot haalde niets uit. Amerika opende enkele reservevelden en kon de eigen winning met 1 miljoen vaten per dag verhogen. In 1973 liep het anders. Door een dalende productie en een stijgende vraag hadden de Verenigde Staten geen enkele reservecapaciteit meer. In drie jaar tijd verdubbelde de Amerikaanse import naar meer dan 6 miljoen vaten per dag. (Tegelijk groeide het aandeel van Saoedi Arabië in de wereldexport van 13 naar 21 procent.) Toen de OPEC naar aanleiding van de Jom-Kipoeroorlog in 1973 opnieuw tot een boycot besloot, kwam die dus hard aan. De Amerikaanse olieproductie daalde van 4,26 miljard vaten in 1973 naar 4,1 miljard in 1974 en 3,96 miljard in 1975. Onder de grootst mogelijke druk – die van een boycot – was Amerika niet in staat haar winning op te voeren. Zie ook de beschrijving waarom de Verenigde Staten hun oliewinning in 1973 niet konden opschroeven in aflevering 2 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 22 van dit artikel gaat het over de schalierevolutie die intussen Amerika weer een grote olieproducent heeft gemaakt; maar waar weer een andere oliecrisis aankleeft, die van onbetaalbare schulden. De ‘derde oliecrisis’, die van de val van de Sovjet-Unie, wordt behandeld in aflevering 18 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
Zie over geopolitiek, oliepolitiek en oliestaat/petrostaat de afleveringen 8–16 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
Waar een dalend EROI, en dus hogere kosten, in eerste instantie in een hogere prijs weerspiegeld wordt, vervalt deze koppeling naarmate die daling verder doorzet, aldus de energie-econoom Adam Brandt (in aflevering 9-10 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. De economie als geheel wordt namelijk minder welvarend, dus kunnen de consumenten de kosten van de productie van meer energie steeds minder goed dragen, wat uiteindelijk tot inzakkende olieprijzen leidt, terwijl de onderliggende kosten gewoon blijven stijgen. Het resultaat is een olieprijs die steeds wilder op en neer beweegt en steeds minder onderworpen is aan de wet van vraag en aanbod. Uiteindelijk winnen de geologie en de wetten van de thermodynamica het van de economie.
De olieprijs speelt ook een grote rol in de schalierevolutie (zie aflevering 18-22 van het artikel ‘Piekolie’). De winning van onconventionele olie vergt meer energie dan van conventionele, waardoor de kostprijs bij een hogere olieprijs sneller stijgt dan verwacht. Het omgekeerde is uiteraard ook het geval. Een significant lagere olieprijs heeft dus meer invloed op de kostprijs van onconventionele olie dan op die van conventionele. Wat dus vanaf eind 2014 het geval is geweest, zegt aflevering 21.
Het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ is het vierde artikel in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Het volgt op de beschrijving dat het weer steeds extremer zal worden (artikel 1), dat er kantelpunten gaan komen (artikel 2), en dat Gaia misschien naar de noodstand gaat springen – een toestand die ons zal verzengen (artikel 3). Als dat allemaal bekend is, zou je een uiterste inspanning verwachten om dit te voorkomen. Dat gebeurt niet, want er zijn vele beren op de weg. Deze worden behandeld in artikel 4 (zonder de pretentie om ook maar enigszins compleet te zijn).
Het wereldsysteem is als een olietanker die in een ruziesfeer beland is (aflevering 1). Het ontbreekt juist aan de twee ingrediënten die we nodig hebben: eensgezindheid en een vooruitziende blik (aflevering 2). Bij eensgezindheid hoort ook solidariteit, en daar hoort weer gelijkheid bij. Onze eigen psyche zit een vooruitziende blik in de weg. De barrières zijn geen los van elkaar staande zaken. Het zijn juist allemaal op elkaar inwerkende onderdelen van een complex systeem, dat zich eigenstandig ontwikkeld en waarvan we – om het klimaat te redden – de ontwikkeling min of meer moeten laten omdraaien.
De komst van het neoliberalisme, waar alles om geld draait, en de gevolgen ervan voor onze kijk op het klimaatprobleem wordt beschreven in aflevering 11 tot 13. Met het internet leverden we vervolgens een groot deel van onze persoonlijke zelfstandigheid in het algemeen, van onze agency in, en daarmee van onze invloed op het aanpakken van het klimaatprobleem. Daarover gaan de aflevering 14 tot 16. Intussen raakt het ‘gewone’ kapitalisme (aflevering 4) overvleugeld door het surveillancekapitalisme, waarin wij behalve consumenten ook de grondstof zijn geworden voor de productie. Hierover gaan aflevering 17 tot 21. Na ‘vals spelen in Moneyland’ (aflevering 22 en 23) gaan we vanaf aflevering 25 over op de zachte kant. Tot aflevering 28 is er aandacht voor het opkomende belang van de niet-onderhandelbare identiteit en vaste overtuigingen en voor psychologische barrières die hartstocht boven rede stellen. Daarna volgt van aflevering 29 tot 31 een interessante filosofische bijdrage over het onbekommerd leven in het kapitalisme (met als doel genieten zonder terughouding), waar de individuele identiteit het algemeen belang volledig is gaan overheersen (het verschil tussen behoeften en verlangens). De tovenaarsleerling breekt los en blijft tobben van aflevering 32 tot 35. De zaak is uit de hand gelopen. We zijn op zoek naar betekenis en weten niet aan welke hefboom we moeten trekken (aflevering 36 tot 37). De olietanker is nu bezig op de klippen te lopen (aflevering 38). Van de maatschappij zonder koolstof kunnen we ons nog geen voorstelling maken. Eerder zitten wij als passagiers benedendeks achteloos te kletsen. Uit de inhoud van dit artikel blijkt dat wij zowel de vereiste eensgezindheid als de vooruitziende blik deerlijk missen. Zie op Ecopedia ook barrières voor klimaatactie volgens Stoknes.
Aflevering 38 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting trekt de conclusie dat ons schip op de klippen loopt. Van de maatschappij zonder koolstof kunnen we ons nog geen voorstelling maken. Maar eerder zitten wij intussen als passagiers benedendeks achteloos gezellig te kletsen, dan dat we actief optreden. Ook zijn we als zeelieden die al varende op zee hun schip van binnenuit moeten herbouwen, plank voor plank. Ze moeten altijd iets op zijn plek houden en dat gebruiken als basis om verdere veranderingen door te voeren. Wanneer te veel tegelijkertijd wordt veranderd, zinkt het schip. Uit de inhoud van dit artikel blijkt dat wij zowel de vereiste eensgezindheid als de vooruitziende blik deerlijk missen en dat gaat ons opbreken.
De verschillende soorten reserves die er bestaan verwijzen naar de interpretaties van de voorraad winbare olie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bewezen (proved reserves, 1P, 90 procent kans op ontginning) en onbewezen reserves, waarbij de laatste nog verder wordt verdeeld in waarschijnlijke (probable reserves, 2P, 50 procent kans op ontginning) en mogelijke reserves (possible reserves, 3P, 10 procent kans op ontginning). Het begrip bewezen reserves heeft uitsluitend betrekking op reserves die bij de huidige prijs en de huidige stand van technologie gewonnen kunnen worden. Daarnaast wordt ook onderscheid gemaakt tussen de reserves van conventionele en onconventionele olie (zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie). Dit wordt behandeld in aflevering 3 van het artikel ‘Olie’ en wat betreft de omvang van de Amerikaanse reserves in aflevering 5 en 8 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Zie in dit verband ook aflevering 15-17 van dit artikel over backdating en de ultimately recoverable resources of uiteindelijk winbare reserves (URR) en over de cijfers over olievoorraden die men vindt in het BP Statistical Review of World Energy en het rapport Global Oil Supply. Aflevering 25 tenslotte gaat over het verband tussen piekolie en reserves.
De geboorte van de olie-industrie komt aan de orde in aflevering 7 en volgende van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook geopolitiek van de olie. Het kraken van olie, de raffinage, komt aan bod in aflevering 2 en de winning in aflevering 3.
De olie-industrie kent wat betreft die oliewinning drie zekerheden. De eerste is dat de druk van een oliebron vanaf dag één begint af te nemen. De tweede is dat de beste velden het eerst gevonden zijn en dat er daarna minder ‘te halen’ valt. (Dit is het principe van het laaghangend fruit.) En een dalende winning in combinatie met steeds kleinere nieuwe velden geven een Hubbert-achtige piek en daling te zien geven (dat wil zeggen als een klokkromme). Deze piek die voortkomt uit een achteruitgang in de vondsten, is de derde zekerheid die bij de oliebusiness hoort. Zie daarover verder aflevering 7 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en ook aflevering 23 over de investeringen.
Wie dingen zegt die de olie-industrie niet welgevallig zijn, wordt aangevallen (aflevering 9). Zie ook aflevering 6 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting.
Bij een oligarchie is de macht in handen van een kleine groep van mensen die behoren tot een bevoorrechte klasse of stand. Zie verder onder Oligarchie bij Wikipedia:
Meritocratie, zegt Wikipedia, is een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Hierbij gaat het dus niet direct om de aanleg die men heeft, maar wat men met die aanleg doet. Andere factoren, zoals afkomst, grond- of geldbezit, ras en geslacht mogen er (in principe) geen rol bij spelen. Naast deze veelgebruikte sociale betekenis heeft meritocratie ook een politieke inslag. Deze wordt gebruikt door Rushkoff in aflevering 6 van het artikel ‘Corporatisme zuigt welvaart weg’ in de rubriek Economie. Zo’n meritocratie als bestuursvorm impliceert een politieke elite die aan de macht is op basis van de som van individuele verdiensten. Deze verdiensten worden veelal ontleed in indicatoren als capaciteiten, politieke ervaring en diploma’s.
Een oligopolie is een situatie waarin een economisch product of dienst door slechts een paar grote aanbieders wordt aangeboden. Zie ook het lemma oligopolie op Wikipedia.
Soms hebben kleine veranderingen in een complex systeem enorme gevolgen, terwijl grote veranderingen dan weer amper invloed hebben. Oorzaak en gevolg verhouden zich hier dus niet evenredig. Dit heet niet-lineair gedrag. We komen dit verschijnsel in het dagelijks leven voortdurend tegen, zelfs binnen relatief simpele systemen. Een licht duwtje tegen een lichtknop klikt het licht misschien nog niet aan, maar een iets harder duwtje schakelt het helemaal van uit naar aan.
Zie ook omslagpunt voor de aarde. Het verschijnsel kantel- of omslagpunt, ook wel niet-lineaire verandering genoemd, komt aan de orde in de ‘Inleiding bij 4eco’ (aflevering 4), in de inleiding bij Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ (aflevering 5-7), en uitgebreid bij ‘De werking van systemen’ (aflevering 20-22). In psychologische zin (de psychologie van de identiteit) komen we het tegen in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (aflevering 22-24). In de vorm van de ‘exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen’ worden niet-lineaire effecten behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook niet-lineaire wereld, verrassende systemen, het vlindereffect, identiteit, catastrofologie, ontwrichting, autokatalyse en panarchie.
Aflevering 2 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting somt vijf belangrijke kantelpunten op die onomkeerbare gevolgen zullen hebben: het ontdooien van de permafrost, het verdwijnen van het Amazonewoud, het smelten van Groenland, het smelten van ijs rond en op Antarctica, en het ijsvrij worden van de Poolzee.
Aflevering 3 behandelt vervolgens het Amazonegebied: er dreigt al spoedig een kritieke drempel te worden overschreden en met de openlegging lijkt dit onafwendbaar.
De hitte in Siberië is ’zomers onvoorstelbaar, met wijdverbreide bosbranden, verlies aan permafrost en een invasie van plaagdieren tot gevolg. Dat is dan weer een positieve terugkoppeling naar meer hitte.
In 2019 verloor de Groenlandse ijskap maar liefst 532 miljard ton aan massa. ‘De ijskap van Groenland is hoogstwaarschijnlijk gedoemd,’ meent de fysisch oceanograaf Sybren Drijfhout (KNMI en UU) in aflevering 4.
Aan de Zuidpool doen afbrekende ijsplaten het landijs sneller naar zee stromen, terwijl de grote delen van het binnenland die onder de zeespiegel liggen, vol dreigen te lopen. In de Noordelijke Poolzee was het kleinste oppervlak van het ijsdek over de jaren 1979-1990 6953 km2, maar van 2011-2019 was het 3834 km2.
Als het hele Amazoneregenwoud in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Drie graden opwarming in de permafrostgebieden is goed voor tenminste 100 miljard ton extra koolstof in de atmosfeer. En rond 2050 zuigt de donkere poolzee de warmte op die nu nog door het ijs weerkaatst wordt: goed voor een equivalent van 150 miljard ton extra koolstofuitstoot. Alleen al deze drie natuurlijke bronnen leveren later deze eeuw dus net zoveel extra warmte als 40 jaar van de huidige uitstoot van de mensheid. Zo komt een opwarming tot boven de 2 graden als vanzelf tot stand.
Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. In het derde artikel in deze serie wijdt Lovelock in aflevering 8 de laatste noot aan de regulerende rol van bossen. Zie ook omslagpunt voor de aarde, omslagpunten voor het klimaat, eschatologische kantelpunten en ijssmelt.
Als het systeem van de biosfeer van de aarde een omslagpunt (‘tipping point’) bereikt, krijgen we een plotselinge verandering in de toestand van dat systeem. De wetenschapper Peter Roopnarine wijst (in het Paradigmaboek Meer!) hierbij vier cruciale eigenschappen aan. In de eerste plaats kan de drijvende kracht stapsgewijs zijn werk doen via een glijdende schaal van intensiteit zonder tot veel veranderingen in het systeem te leiden. In de tweede plaats is er een punt waarop de volgende stapsgewijze verandering van de drijvende kracht resulteert in een belangrijke wijziging van de toestand van het systeem. De laatste druppel doet de emmer overlopen en het systeem ‘slaat om’. In de derde plaats is er de kwestie van de intensiteit: er is minder nodig om de verstoring te doen plaatsvinden dan er nodig is om de verstoring af te wenden. Tot slot, twee soortgelijke toestanden kunnen toch verschillend reageren, dat wil zeggen: gevoelig zijn voor initiële omstandigheden. En omdat we systemen onvoldoende kennen, verbaast het ons maar al te vaak als er plotseling verandering plaatsvindt. In dit verband baart vooral de opwarming van de aarde de wetenschappers zorgen; en ook dat tussen een kwart en viertiende van alle primaire productie op aarde soortenarme agrarische teelt is; evenals wat er gebeurt met de temperaturen en de zuurgraad van oceanen. Roopnarine ziet als basis de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen als dé twee bepalende factoren. Zie de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook omslagpunt in het algemeen (waar de verdere links te vinden zijn), niet-lineaire wereld en verrassende systemen. Zie verder aflevering 5-7 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit: ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’.
De afgelopen decennia is het belang van omslag- of kantelpunten voor het klimaat steeds duidelijker geworden. ‘De natuur is sterk en maakt zich klaar voor een rake klap terug.’ Lees hierover in aflevering 3 en 4 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Het gaat – bijvoorbeeld bij het smelten van ijs – heel snel en daarom raakt ook de tijd die we nog hebben heel snel op. Dit meende men al in 2006. 14.500 jaar geleden steeg de zeespiegel in 400 jaar met 20 meter, gemiddeld 20 keer zo snel als nu. Dat kan dus. Er zijn ook zorgen over het Amazone-regenwoud’, de ontdooiende permafrost en bodemverlies. Het is alles tezamen een schoolvoorbeeld van een positieve terugkoppeling, die gevolgd kan worden door een snelle niet-lineaire reactie als een kantelpunt wordt bereikt.
De gewezen minister van oorlog van de VS Donald Rumsfeld werd beroemd met zijn unknown unknowns. Hij maakte het onderscheid dat je (in een oorlog) bekende en onbekende gevaren hebt, maar dat je de onbekende gevaren weer kunt onderscheiden in gevaren die je (eventueel) zou kunnen verzinnen (de known-unknowns) en gevaren waarvan je vooraf totaal geen weet kunt hebben (de unknown-unkowns) en waar je je dus niet op kunt voorbereiden. De bekende-onbekende gevaren, dus de gevaren die je niet denkt te zullen lopen, maar die niet ondenkbaar zijn, kun je misschien vergelijken met de zwarte zwanen van Nassim Nicholas Taleb. Het zijn dan nog steeds zwanen en geen lelijke eenden, zoals de onbekende-onbekende gevaren.
Naast bekende en onbekende onbekenden zijn er – met aan dank aan Slavoj Zizek – ook onbekende bekenden: dat wat we wel weten maar niet willen weten.
Zie ook model en onvoorspelbaarheid.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
In een adaptief systeem is de wisselwerking zo complex dat het vrijwel uitgesloten is om vooraf in een logische keten alle stappen te identificeren die tot belangrijke gebeurtenissen zullen leiden. Over de toekomst zijn dus geen definitieve uitspraken te doen; we moeten leven met het aspect van ‘onbeslisbaarheid’, een ‘incompleetheid’ van het systeem. Dit principe komt aan de orde in aflevering 20 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit . Peter Westbroek maakt er in aflevering 1 en 12 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie een punt van dat het klimaatsysteem eigenlijk niet in een model te vangen is (en er dus ook geen harde voorspellingen over klimaatverandering gedaan kunnen worden). Het principe wordt genuanceerd door Bernard Lietaer et al., die in aflevering 5 en 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting het volgende stelt.
‘Pas sinds kort zijn er wiskundige hulpmiddelen om met geordende complexiteit om te gaan. Deze voor de complexiteitstheorie ontwikkelde hulpmiddelen kennen verschillende uitgangspunten. De hulpmiddelen die wij gebruiken zijn voortgekomen uit netwerk- en informatietheorieën en de thermodynamica. In onze benadering worden complexe systemen – zoals ecosystemen, levende organismen en economie – alle gezien als materie-, energie- en informatiestroomsystemen. De beroemde ‘voedselketen’, bijvoorbeeld, is eigenlijk een netwerk van materie- en energiestromen opgebouwd uit complexe relaties tussen organismen. Zo ‘vertaald’ heeft de studie van natuurlijke ecosystemen geleid tot een geavanceerd wiskundig begrip van hoe een netwerkstructuur de leefbaarheid van een ecosysteem op lange termijn beïnvloedt. Die is afhankelijk van een evenwicht tussen efficiëntie en veerkracht. (Zie verder onder die twee begrippen).’
‘Andrew Haldane en Robert May gebruikten ook de complexiteitstheorie om het huidige financiële systeem als een ecosysteem te modelleren. Hoewel ze gebruikmaken van een andere complexiteitsmethodiek dan de onze, komen ze tot conclusies die opmerkelijk veel lijken op die van ons,’ zo schrijft Lietaer in aflevering 14.
Vergelijk dit dan weer met wat Peter Westbroek over de wet van Kooijman schrijft in aflevering 14 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. In het eerste deel van de serie over het klimaat ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ gaat het nog om de natuurlijke benadering van rond 1980. Dit wordt uitgedrukt in het begrip weermachinerie. Het begrip broeikaseffect (op basis van Algemene Circulatie Modellen) valt hier ook nog onder. In de eropvolgende systeembenadering verandert dat (met terugkoppelingen en niet-lineaire veranderingen), maar het gebeurt des te meer in de Gaia-benadering van James Lovelock. Die intuïtieve kijk is een zogenaamde ‘gehele-systeemtheorie’ en kan als zodanig niet gemodelleerd worden met het gescheiden gebruik van de concepten van de aard- of menswetenschappen. Zie daarover nog (de verwijzingen in) computermodellen en Gaia. Zie ook vlindereffect.
De meeste organismen hebben een onder- en een boventemperatuur, waarbij ze nog net in leven blijven – denk aan onderkoeling en hoge koorts – en een optimale temperatuur waarbij ze op hun best zijn. Lees hierover in de noot bij aflevering 12 van het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook Gaia-hypothese.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente.
Schaarste rekruteert voor de ideologie van groei. Dit is de paradox: met meer productiviteit is er minder arbeid nodig om dezelfde hoeveelheid goederen en diensten te produceren. Ontslagen volgen en de staat moet het oplossen door groei te steunen terwijl werknemers en vakbonden daaraan meewerken. Zelfs degenen die zich zorgen maken over een ecologische ineenstorting worden gedwongen om zich aan deze logica te onderwerpen. Dat opknappen van het milieu komt later wel, zodra iedereen genoeg heeft. Maar het komt er nooit van aangezien het probleem van schaarste nooit wordt opgelost. Dit is het onderwerp van aflevering 12 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het kapitalisme transformeert zelfs de meest spectaculaire productiviteitswinsten niet in overvloed en menselijke vrijheid, maar in nieuwe vormen van kunstmatige schaarste en dwang. Dan wordt duidelijk dat ongelijkheid zelf de drijvende kracht is achter de kunstmatige schaarste, net als afgrendeling en toe-eigening in een eerder tijdperk. Zie aflevering 13. Vrijwel alle vruchten van de groei sinds 1980 zijn geaccumuleerd door de rijken. Toch moeten ook almaar nieuwe behoeftes gecreëerd worden om de immense productieve output van het kapitalisme te absorberen. Dat gebeurt onder andere door het oprekken van verlangens door middel van geavanceerde reclamecampagnes, wegwerpproducten, het verhinderen om publieke goederen tot stand te brengen, en tijd kunstmatig schaars te maken (met alle gevolgen vandien, zoals te lezen in aflevering 14).
De ideologie van het kapitalisme voorziet in een ongekende overvloed terwijl het systeem juist voortdurend schaarste produceert. Zo komen we bij de ‘Lauderdale-paradox‘.
‘Uitsterven is al een feit als we doorgaan met het huidige barbarij. We beleven de ‘naakte apocalyps’ zonder dat er een koninkrijk – het ‘beloofde rijk’ – komt.’ Zo luidt de eerste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 2). Horvat speelt hier met het begrip tijd door het komende uitsterven als een voldongen feit te presenteren, vanwege de aanzet die we er nu toe zetten. We moeten ons een tijdsbegrip eigen maken dat het tegenovergestelde is van het heersende tijdsbegrip als chronos. De mensheid gaat niet in chronologische orde ‘vooruit’ naar iets betekenisvols, naar een ‘hogere’ orde van beschaving. Dit item vervolgt met apocalyps als openbaring.
De spektakelmaatschappij à la Guy Debord en haar onstoffelijke consumptie (maar vaak heel stoffelijke productie) komt aan de orde in aflevering 16 (en 18) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. (Het gelijknamige boek is uitgegeven door uitgeverij IJzer.) Zie ook consumentisme en Maslow, Abraham en het klimaat. Zie in verband hiermee ontgroeien, ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?, en ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme.
Er is maar één manier om de doelstellingen van het Parijs-akkoord te halen: het actief inperken van de ‘materiële doorvoer’ van de wereldeconomie, oftewel door degrowth, of ‘ontgroeien’. (Zie ook Grootschalige ontkoling.) Hierover gaat het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ van Jason Hickel in de rubriek Economie. Beleidsvoorstellen richten zich bij degrowth enerzijds op het herverdelen van de bestaande inkomens, het inkorten van de werkweek, en de garantie van een baan en een loon waarvan je fatsoenlijk rond kunt komen, en anderzijds op het beschikbaar stellen van meer publieke voorzieningen. Op het eerste gezicht oogt een ontgroeiende economie als een economie van schaarste, maar in feite is precies het omgekeerde het geval. Met een eerlijker verdeling van de bestaande hulpbronnen en een uitbreiding van de publieke voorzieningen brengt ontgroeien geen schaarste met zich mee maar overvloed.
Ontgroeien is iets heel anders dan krimpen met een recessie als gevolg. Het is geen inkrimping van de bestaande economie (een economie die groei nodig heeft om stabiel te blijven). Het vereist een verschuiving naar een ander soort economie (een economie die om te beginnen al geen groei nodig heeft). Dit kan worden bereikt met een hele reeks samenhangende beleidshervormingen. Zie aflevering 5.
In het denken over economisch ontgroeien staat een progressieve (her)verdeling van bestaande inkomsten voorop. Dit brengt een omkering van de gebruikelijke politieke logica van het groeidenken met zich mee: gelijkheid als een substituut voor groei. Om hoog op sociale indicatoren te scoren is voorbij een bepaald punt geen hoger bbp per hoofd van de bevolking nodig. Zie bbp, negatieve effecten en aflevering 6. Hickel geeft in aflevering 8 een voorbeeld van hoe simpel een uitbreiding van publieke voorzieningen kan functioneren in een ontgroei-scenario.
Als de materiële doorvoer de kern van het huidige beleid blijft, móet om de zaak op gang te houden – vanwege de groeidwang – gemeenschappelijk immaterieel bezit dat nu overvloedig en gratis aanwezig wel worden afgegrendeld en toegeëigend, zodat wij het terug moeten kopen voor geld. We hebben het dan over het inpikken van kennis, liedjes, groene ruimtes, ouderschap, fysieke aanraking, liefde en misschien zelfs de lucht zelf. Dat is precies het tegenovergestelde van ontgroeien. Zie aflevering 18. Zie verder bij schaarste. Dit verhaal gaat verder bij de Lauderdale Paradox.
In de reeks Paradigma-boeken is in 2015 Ontgroei verschenen. Van deze titel vindt u hier de complete pdf.
Het verschijnsel van ontkenning van klimaatverandering, en van ontkenning (en ontkennerij) in het algemeen, komt aan de orde in de afleveringen 3-6 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (en af en aan in de rest van dit artikel). Ook als erkenning, actieve en passieve ontkenning en ontkennerij. Het is ook een thema in het artikel ‘Zelf veranderen’ in de rubriek Ethiek dat op termijn geplaatst zal worden. Zie ook psychologische barrières voor klimaatactie. Ook het artikel ‘Het Sumerisch Testament’ gaat over dit probleem (zie JHWH, culturen en de laatste woorden van aflevering 12).
Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren en zijn dus veel krachtiger dan feiten. Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt.
Dit komt aan de orde in aflevering 4 en volgende van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering.
We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.
We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme.
Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.
Het speelt een rol bij de ervaring van de klimaatontwrichting. Zie Lertzman, Renee en ook Latour, Bruno. Ook bij het zelfveranderen bestaat er in het begin nog slechts ontkenning. Zie zelf veranderen met klimaatbeterschap. Covid-ontkenners, tenslotte, worden aangestipt bij complot.
Industrie is zowel een structuur als een dynamisch principe. Daarom is het industriesysteem meer dan de som der delen (de ondernemingen). De staat is er afhankelijk van, wat niet goed is voor het oplossen van problemen. De aard van wat je het kapitalistisch systeem van na de tweede wereldoorlog zou kunnen noemen, wordt beschreven in aflevering 4 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De kenmerken staan in een noot. Waarom groei (en consumptie) en het daarmee gepaard gaande energieverbruik maar doorgaat is het onderwerp van aflevering 5. Het geld dat we nu hebben – met de eigenschappen van de Euro dus – is funest voor duurzaamheid. Dit is het thema van aflevering 6. Aflevering 7, 8 en 9 behandelen de (absolute) ontkoppeling van het verband tussen economische groei en energieverbruik, een onmogelijke opgave. Het gaat hier om de berekeningen van Tim Jackson. Het idee van groene groei is een fata morgana. Ontkoppeling komt nog veel uitgebreider aan de orde in het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. De meer sociale, coöperatieve economie van de jaren 1960-70 wordt beschreven in aflevering 10. Onze positie om de klimaatcrisis te voorkomen was toen veel beter. (De pensioenfondsen raakten in de ontwikkeling die volgde van lieverlee volkomen gebonden aan economische groei.) Dat het parasitaire superkapitalisme het milieu nu fataal dreigt te worden, wordt intussen breed gedeeld. Daarover meer in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De energietransitie beschrijven is een oefening in cognitieve dissonantie, want je hebt voortdurend te maken met opvattingen die haaks op elkaar staan en die toch elk op hun eigen manier waar zijn. En dan heb je ook nog van die perspectieven die je inzicht doen kantelen. Ziedaar de inhoud van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Verduurzaming bestaat nu vooral uit het substitueren van praktijken die niet-duurzaam zijn door praktijken die een beetje minder niet-duurzaam zijn. Zoals bij de overgang van auto’s met verbrandingsmotoren naar elektrische auto’s. Daarbij wordt de atmosfeer minder verpest, maar wordt de aarde wel bedolven onder een enorme laag giftige accu’s die zich niet of nauwelijks laten recyclen. Als we de zaak nu eens van de andere kant benaderen?
Beleidsmakers komen steeds meer tot het inzicht dat de innige verstrengeling tussen economische groei enerzijds en materiaalverbruik, energieverbruik en CO2-uitstoot anderzijds niet langer te handhaven valt. Ze moeten ontkoppeld worden. Dat is het idee dat ten grondslag ligt aan het concept van groene groei, een Green Deal. Daarbij is er een onderscheid tussen relatieve ontkoppeling tegenover absolute ontkoppeling (aflevering 2 en 3). Aflevering 5 en 6 behandelen de fysische groeibeperkingen van de economie.
Aflevering 7-12 gaan over bekende ‘groene groei’-strategieën. Hiertoe behoren de dematerialisatie van de stoffelijke economie door het opkrikken van de dienstensector (een winst die we om verschillende redenen in de praktijk niet zien); de digitale revolutie en een viertal reboundeffecten, namelijk materiële, economische, psychologische en structurele reboundeffecten (die allemaal de ontkoppeling tegenwerken) Verder gaat het om persoonlijke diensten en de deeleconomie, waarbij er aandacht is voor het feit dat wanneer de economische ‘make-up’ van een land verandert (oftewel de verhouding tussen de verschillende economische sectoren), de sociale ‘make-up’ van een land mee verandert. Ook onstoffelijke rijkdom als bijproduct van de digitale revolutie komt niet door de ballotage van de absolute ontkoppeling.
Dan volgt een verhandeling over de aard van rijkdom en privébezit. En: een circulaire economie is een voortreffelijk idee en hoeksteen van het EU-beleid, maar valt het ‘sluiten van de kringlopen’ te verenigen met een groeiende economie? Aflevering 13 tot 16 behandelen de vooruitzichten van recycling, de circulaire economie en de bio-economie. En aflevering 17 tot 19 gaan over het terugdringen van de CO2-uitstoot en de energietransitie.
In aflevering 20 tot 23 volgt een eigen inzicht van Gertjan Cobelens, namelijk de onzichtbare hand van Beëlzebub. Hij is daarbij geïnspireerd door het idee van Donella Meadows dat beleidsmakers vaak nog wel de mógelijkheid hebben om aan de juiste hendel te trekken, maar dat dan net níet doen, waardoor het effect averechts is. Zie verder nog DMC, efficiency-grenzen en wet van Kleiber.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Deze ontkoppeling is nodig willen we het gevaar van klimaatverandering afwenden zonder ons economisch systeem op te geven. Dit wordt verder behandeld in de later te plaatsen serie over energietransitie.
Ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei vergt dat er steeds meer gedaan kan worden met dezelfde hoeveelheid energie. Economen geloven dat dat gemakkelijk gaat. Natuurkundigen weten dat er harde grenzen aan zijn. Er bestaat een hecht en causaal verband tussen energieverbruik en economische groei, en dat maakt ontkoppeling in de praktijk heel moeilijk. Resultaten uit het recente verleden, geven geen garantie voor de toekomst. Efficiencyverbeteringen hebben soms een ingebouwde grens waarboven verbetering niet meer mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de ledlamp. De maximale theoretische efficiëntie die met de productie van wit licht met elektriciteit kan worden behaald, bedraagt ongeveer 300 lumen per watt. Dit wil zeggen dat de efficiëntie van de ledlamp nog maximaal verdrievoudigd kan worden. Zie vooral ook het principe van maximaal vermogen.
Ontkoppeling komt in twee smaken: relatief en absoluut. Relatieve ontkoppeling wil zeggen dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot wel toenemen, maar minder snel dan de economische groei. Absolute ontkoppeling houdt in dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot bij een groeiende economie gelijk blijven of dalen. Wie kiest voor relatieve ontkoppeling houdt zichzelf eigenlijk voor de gek, om redenen die worden gegeven in aflevering 2 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zelfs met absolute ontkoppeling redden we het wat betreft de CO2-uitstoot alleen als die op mondiale schaal niet tenminste 7 procent per jaar bedraagt voor de hele wereldeconomie, wat onhaalbaar is, zoals te lezen is in energietransitie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
In het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw heerste er lokaal een extra munt als puur ruilmiddel, die je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld – ze investeerden in dingen voor de lange termijn. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten. Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigen, wat dus in de westerse geschiedenis slechts die ene keer voorkwam. Hierover gaat het vanaf aflevering 19 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen en yang- en yin-munten. Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van dit duale geld. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.
Die lokale munten werden eens in de zoveel tijd vervangen en dan kreeg je er minder voor terug. Je kon ze dus beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Het volgens Lietaer samenhangende verschijnsel van de zwarte madonna uit deze periode wordt beschreven in aflevering 20 en 21. Zij lijkt een esoterisch sleutelelement te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. Haar kind symboliseert de mensheid.
De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat lijkt niet toevallig; het is een gevolg van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen.
Waar komen nieuwe dingen vandaan? Waarom blijft niet alles zoals eerst? Ontwikkeling kunnen we omschrijven als aanmerkelijke kwalitatieve verandering. Gewoonlijk komt die in kleine stapjes, al kan elke stap in een verandering van aard belangrijk zijn. Neem de resistentie tegen bepaalde antibiotica bij bepaalde bacteriestammen. Dat is een switch.
De middelen van verandering kunnen enorm verschillen. Maar er ligt steeds een gelijk ontwikkelingsproces aan ten grondslag. We kunnen daarbij drie dingen onderscheiden.
-
- Differentiatie komt tevoorschijn uit algemeenheid. Ongeacht tempo, schaal, levend of niet, dit principe is overal van toepassing.
- Differentiaties worden algemeenheden waaruit vervolgens weer differentiaties tevoorschijn komen. Ontwikkeling, is met andere woorden, een proces dat maar doorgaat, dat complexiteit en diversiteit creëert, omdat een vermenigvuldiging van algemeenheden de bron vormt voor een vermenigvuldiging van differentiaties. Soms gebeuren die gelijktijdig, soms volgt de ene op de andere. Als een eenvoudig basisprincipe levert dit proces, steeds weer herhaald en herhaald, een duizelingwekkende diversiteit op.
- Ontwikkeling steunt op co-ontwikkeling. De eerste twee veranderingen worden soms weergegeven als een strip van opeenvolgende plaatjes, als een ontwikkelingslijn. Het derde principe weerspreekt dat. Ontwikkeling opereert niet als een lijn, maar als een web van co-ontwikkelingen die van elkaar afhankelijk zijn. Want zonder co-ontwikkelingsweb geen ontwikkeling.
Hierover gaat het in de afleveringen 2-7 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Vergelijk dit met de toenemende complexiteit in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook componenten van een systeem en bifurcaties.
Het verschil tussen ontwrichting en ineenstorting wordt beschreven door Thomas Homer-Dixon in aflevering 1 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 2-3 behandelt hij de twee kenmerken verbondenheid en snelheid bij netwerken. De hele rubriek Ontwrichting handelt natuurlijk over de verschillende manieren waarop ontwrichting en ineenstorting dreigt. Srecko Horvat geeft met zijn artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting feitelijk de inleiding tot het begrip ‘ontwrichting’ van deze rubriek. Natuurlijk lopen ook de betogen in tal van artikelen in andere rubrieken uit op ontwrichting, bijvoorbeeld die van Nate Hagens, William Rees en Steve Keen. Specifiek de klimaatontwrichting is het onderwerp van de zeven onderdelen van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’. Zie daarover klimaatontwrichting. Zie ook kantelpunt, uitsterven, Seneca-effect, marktfalen, Tainter en Glubb.
Alle dynamische systemen gaan tenslotte ten onder, maar het mooie is dat ze het vaak zo lang uithouden. Ze hebben vier middelen om ontwrichting te voorkomen. Dat zijn bifurcaties, positieve terugkoppeling, negatieve terugkoppeling en noodmaatregelen. Je kunt tal van verschijnselen in allerlei variaties waarnemen, maar ze zijn steeds terug te brengen tot een van deze vier methoden. De vierde categorie van maatregelen is een echte categorie, niet een verzameling van reacties die onderzoekers elders niet kwijt kunnen. Zij dient voor gevallen van instabiliteit die weliswaar tijdelijk zijn maar niettemin fataal kunnen worden. De evolutie heeft deze maatregelen in allerlei vormen voortgebracht: denk aan de winterslaap, cocons en bladverlies als middelen om te ontsnappen aan de gevolgen van de winter. Zie voor noodmaatregelen aflevering 27 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Zie nu verder positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting.
Het vlindereffect treedt op als een schijnbaar onbelangrijke verstoring in het ene deel van het systeem een waterval (cascade) van gevolgen heeft die door het hele netwerk kan lopen om in een ander deel, of op een ander moment, een grote verandering teweeg te brengen. Dus: kleine oorzaken, grote gevolgen. Vergelijk dit met de druppel die de emmer doet overlopen bij Peter Roopnarine. We komen het kort tegen in aflevering 20 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit en wat uitgebreider in aflevering 32 en 33 van het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook onbeslisbaarheid.
De Utrechtse historicus Bas van Bavel schreef het boek De onzichtbare hand (2018, Engelse editie met noten dateert van 2016) met als ondertitel Hoe markteconomieën opkomen en neergaan. Het patroon dat hij ziet wordt beschreven in aflevering 17-23 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. De zogenaamde factormarkten spelen bij Van Bavel een sleutelrol. De ontwikkelingsgang is: in een al bloeiende economie waar veel onderling vertrouwen, samenwerking en gelijkwaardigheid heerst, komen deze factormarkten op. De hieruit ontstane markteconomie helpt zichzelf vervolgens om zeep, vooral doordat een elite hem voor het eigenbelang kan aanwenden. Het volk verpaupert. Dit wordt samengevat in de figuur bij aflevering 19. Volgens Van Bavel is Nederland vanaf de opkomst van het neoliberalisme opgenomen in de Amerikaanse cyclus en aangezien het met Amerika neergaat, worden wij hierin meegenomen.
In een recensie in de Nederlandse Boekengids van februari 2019 schrijft Nico Wilterdink kritisch over de toepassing van Van Bavels theorie op de recentste geschiedenis. In het korte stuk in het boek, zegt hij, kan van een serieuze toetsing geen sprake kan zijn. Hij mist bovendien een mondiaal perspectief: wat zijn de verschillen tussen landen en regio’s. Maar – is mijn commentaar – als je, zoals Van Bavel, stelt dat deze ontwikkelingsgang universeel is, zou ik zeggen dat hij dit dus wel mag doen. Het is maar hoe je het bekijkt. Zie ook de twee artikelen van Rushkoff in de rubriek Economie.
Zie ook onzichtbare hand van Beëlzebub waarin Adam Smith ter sprake komt, van wie het begrip ‘onzichtbare hand’ afkomstig is. Onder Adam Smith valt de mening van Jane Jacobs hierover te lezen uit haar artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook nog: arbeidsdeling bij Jane Jacobs.
In het gedicht De fabel van de bijen (1714) beschreef Bernard Mandeville dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Mandeville werd om zijn ideeën verketterd als een halve duivel, maar eigenlijk beschreef hij het reboundeffect. Zie hiervoor aflevering 20 tot 23 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie.
Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub. Meer efficiëntie leidt tot groei en meer verbruik, en dat is ook de bedoeling. Dan volgt het Jevons-effect waarbij op systeemniveau een hele keten van directe en indirecte terugslageffecten gezamenlijk een positieve terugkoppelingslus vormen. Het paradoxale is dat wat op individueel niveau positief is, op systeemniveau in het omgekeerde uitmondt. Het is een op hol geslagen rebound- of terugslageffect.
Hoe zuiniger en efficiënter we op individueel niveau met materie en energie omgaan, hoe groter onze milieu-impact als soort – dat is het idee van een onzichtbare hand van Beëlzebub.
Economisch wordt de milieu-impact doorgaans uitgedrukt met de IPAT-vergelijking en de hiervan afgeleide Kaya-formule. De IPAT-vergelijking bestaat uit drie min of meer onafhankelijke variabelen, eigenlijk drie knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien: de omvang van de bevolking (p), het bbp per hoofd van de bevolking (a) en de milieuschade per eenheid bbp (t). In de IPAT-formule is efficiency niet als een onafhankelijke variabele opgenomen. Dat ligt anders bij de Kaya-formule. In deze formule wordt de factor t opgesplitst in de energie-intensiteit per eenheid bbp en de koolstofintensiteit per eenheid energie, en geldt het opvoeren van de efficiency juist als een van de krachtigste variabelen om de CO2-uitstoot tegen te gaan. Zo bezien ligt de oplossing voor ons klimaatprobleem in meer energie-efficiency.
De onderzoekers Timothy Garrett, Matheus Grasselli en Steve Keen opperen een variant op de Kaya-formule. Hun conclusie: bevolking, welvaart en technologie zijn geen onafhankelijke variabelen, maar symptomen van een stijgende efficiency. Anders gezegd: efficiency is juist de voornaamste drijvende kracht achter de milieu-impact en de CO2-uitstoot. Oftewel, met een toenemende energie-efficiency neemt voor de samenleving ook de impact op het milieu toe (waarmee we terug zijn bij Mandeville en Beëlzebub). Onze welvaart is eigenlijk het product van alle efficiencywinsten uit het verleden. En die kunnen we moeilijk ongedaan maken. We moeten niet ontkoppelen, maar ontgroeien. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
In 1960 richtten Venezuela, Saoedi-Arabië, Iran, Irak en Koeweit de OPEC (Organisatie van Olie-Exporterende Landen) op. OPEC had tot doel meer invloed te krijgen op de prijsvorming en dus hogere staatsinkomsten te realiseren. Dit komt aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. De (pogingen tot een) olieboycot komen aan de orde in aflevering 10 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. In 1967 werd door de (toen nog jonge) OPEC een olieboycot tegen de Verenigde Staten afgekondigd. Die boycot haalde niets uit. Amerika opende enkele reservevelden en kon de eigen winning met 1 miljoen vaten per dag verhogen. In 1973 liep het anders. Door een dalende productie en een stijgende vraag hadden de Verenigde Staten geen enkele reservecapaciteit meer. In drie jaar tijd verdubbelde de Amerikaanse import naar meer dan 6 miljoen vaten per dag. (Tegelijk groeide het aandeel van Saoedi Arabië in de wereldexport van 13 naar 21 procent.) Toen de OPEC naar aanleiding van de Jom-Kipoeroorlog in 1973 opnieuw tot een boycot besloot, kwam die dus hard aan. De Amerikaanse olieproductie daalde van 4,26 miljard vaten in 1973 naar 4,1 miljard in 1974 en 3,96 miljard in 1975. Onder de grootst mogelijke druk – die van een boycot – was Amerika niet in staat haar winning op te voeren. Zie ook de beschrijving waarom de Verenigde Staten hun oliewinning in 1973 niet konden opschroeven in aflevering 2 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. In aflevering 22 van dit artikel gaat het over de schalierevolutie die intussen Amerika weer een grote olieproducent heeft gemaakt; maar waar weer een andere oliecrisis aankleeft, die van onbetaalbare schulden. De ‘derde oliecrisis’, die van de val van de Sovjet-Unie, wordt behandeld in aflevering 18 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie.
‘De apocalyps is een röntgenmachine uit de toekomst. Hij stelt ons in staat om de architectuur van onze wereld bloot te leggen, zowel in de zin van plaats als van tijd.’ Zo luidt de tweede stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 3). De ecologische catastrofe onthult dat dit tijdperk een nieuwe set eschatologische regels introduceert die nog niet bestonden in de menselijke werkelijkheid. Als we bij alle inbreuken op het ‘normale’ dat ‘normale’ niet ter discussie stellen, kunnen we het ‘nieuwe normaal’ niet ontmaskeren als iets wat leidt tot uitsterven, noch het uitschakelen. Dit item wordt voorafgegaan door ‘na de apocalyps’ en gevolgd door apocalyps als semiotische machine.
William Ophuls (1934) is een Amerikaanse politicoloog/ecoloog. Hij studeerde aan Princeton University, promoveerde aan Yale University, werkte voor de Amerikaanse overheid en doceerde aan diverse universiteiten. Hij is vooral een onafhankelijk wetenschapper en auteur. Zijn werk richt zich op de ecologische, sociale en politieke gevolgen van de moderne, industriële samenleving. Op 4eco staat, verdeeld over vijf plaatsen, de vertaling van het grootste deel van zijn boekje Immoderate Greatness – Why Civilisations Fail. Verder schreef hij onder andere Ecology and the politics of scarcity (W.H. Freeman, 1977, 1992 herz. ed.) en Plato’s Revenge: Politics in de age of Ecology (MIT Press, 2011).
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Op school leerden we allerlei dingen die niet kloppen. Zoals dat de mens ‘van nature’ wordt gedreven door eigenbelang en een zucht naar steeds meer; dat het feodale stelsel een wreed systeem was dat veel menselijk lijden veroorzaakte; dat het kapitalisme een eind maakte aan dit systeem. We lezen waarom dit niet klopt in aflevering 1 tot 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Het einde van feodale stelsel kwam juist doordat boeren en arbeiders erin slaagden de lijfeigenschap te beëindigen, mede door een sterkere onderhandelingspositie toen de builenpest, die één derde van de Europese bevolking uitroeide, de beschikbare arbeidskracht ineens schaars maakte. Ze werden vrije boeren met eigen land en vrije toegang tot de gemene gronden, waar ze hun vee konden laten grazen, konden jagen, sprokkelen en vissen. Ze bouwden aan een egalitaire, coöperatieve samenleving die geworteld was in de principes van lokale zelfvoorzienendheid. Het werd ‘de gouden eeuw van het Europese proletariaat’, ook ecologisch met herstel van de bodem en bossen die weer aangroeiden.
Sinds de oorlogsverklaring van Trump tegen niet alleen de klimaatwetenschap, maar onderzoek en wetenschap in het algemeen, slaat het klimaatonderzoek een heel wat luidere en realistischere toon aan en is de term ‘acceleratie‘ ineens gemeengoed is geworden. Bewijsstuk 2 spreekt hier voor zich: Over de eerste vijftig jaar van de vorige eeuw is de temperatuurstijging 0,007 graden per jaar, in de tweede helft is dat verdubbeld naar 0,015 graden per jaar, en van 1998 en 2016 steeg de temperatuur gemiddeld met 0,025 graad per jaar (zie aflevering 9 en 10 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting). De term acceleratie komt vertaald als de ‘grote versnelling’ aan de orde in aflevering 3 van de Inleiding bij 4eco. Daar staan de grafieken van veel vormen van acceleratie. Opwarming komt natuurlijk aan de orde in de meeste van de artikelen in de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting, en wel met name in aflevering 15 en 16 van artikel 1, aflevering 14 van artikel 2 en aflevering 12 van artikel 3. In het vijfde artikel gaan aflevering 14 en 15 over ‘wat we concreet kunnen doen om de opwarming te voorkomen.
Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Het woord organisme wordt gebruikt om een levend wezen aan te geven, van welke soort of aard dan ook, maar meestal voor kleintjes: micro-organismen. Het is dus een verzamelterm.
De kwestie waar de wereld vandaag voor staat is niet: ‘Hoe kan het kapitalistisch systeem hervormd worden zodat het zijn vermogen terugkrijgt om effectief eindeloze kapitaalaccumulatie na te jagen?’ Dat gaat niet lukken. De kwestie is geworden: ‘Wat zal dit systeem vervangen?’ En dat is zowel een vraagstuk voor de 1% rijksten als voor de overige 99%. Dat is de conclusie van Wallerstein in aflevering 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 38 beschrijft hij kort hoe dat kan uitpakken met de vier kampen die hij tegenover elkaar ziet staan. Harvey heeft een veel sterker geloof in het kapitalisme, maar ziet toch twee contradicties die het fataal kunnen worden. Zie voor de systeembenadering ook noodmaatregelen.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Bedrijven die aanvankelijk in steden of stedelijke gebieden tot ontwikkeling kwamen, maar de vrijheid hebben verworven om deze broedplaatsen te verlaten en de sprong naar elders te nemen, brengen vestigingen naar afgelegen regio’s die zelf geen importvervangende steden hebben. Dit is het onderwerp van aflevering 8 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zo’n bedrijf is geheel zelfvoorzienend en betrekt geen diensten van lokale leveranciers of dienstverleners, want als het die echt nodig had gehad kon het zich niet veroorloven naar die zwakke regio te gaan. Kortom, het bedrijf helpt andere producenten niet hun eigen bekwaamheden en veelzijdigheid te verbeteren en uit te zaaien. De lonen die bij de overgeplaatste bedrijven verdiend worden, helpen de stad of de regio wel om importgoederen en -diensten aan te schaffen die ze zich anders niet zouden kunnen permitteren. Maar een eigen economie krijgen ze daarmee niet. Hoe dat heel soms toch gebeurt, laat het geval Taiwan zien. Dit voorbeeld wordt beschreven in aflevering 11 en 12 van het vierde artikel. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het begrip draagkracht wordt behandel door D.F. Owen in de 1e serie van ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek ecologie (aflevering 7). Hij schrift daar:
“Er zijn veel manieren waarop de individuele leden van alle planten- en dierpopulaties op elkaar inwerken. Zo kunnen ze met elkaar strijden om dezelfde energie- en voedselbronnen, of om dezelfde ruimte. Dit kan zover gaan dat de overlevingskansen van één individu afhangen van het aantal mededingers dat tegelijkertijd aanwezig is. Hoe groot een populatie kan worden hangt af van het vermogen van haar leden om aan roofdieren en parasieten te ontsnappen, hoeveel weerstand ze bezitten tegen ziekten en hoe goed ze zich weten te verbergen.”
We gebruiken de term ‘draagkracht’ om aan te geven wat het vermogen van een milieu is om een populatie te onderhouden. Bij deze draagkracht van het milieu bekijken we een bepaalde populatie en alles wat van invloed is op de omvang van die populatie. Meestal blijken er voor die populatie een paar factoren werkelijk van belang te zijn. Men noemt ze sleutelfactoren. Als die veranderen heeft dat direct invloed op de omvang van die populatie. Als andere factoren veranderen, wijzigt de omvang van de populatie veel minder. Lees hierover in aflevering 4 van de inleiding bij de rubriek Ecologie ‘Ecologische uitputting’, en de afleveringen 12 en volgende van de eerste serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Denk bij de term sleutelfactor ook aan de wet van het minimum van Justus von Liebig. Zie ook milieu en milieuverontreiniging. En zie het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Ontwrichting, waar de term ‘overshoot’ wordt gebruikt voor het overschrijden van de ecologische draagkracht. Zie in dit verband ook kantelpunt.
In het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting leidt Gertjan Cobelens ons via de begrippen voorzorgsbeginsel, gelijktijdige systeemuitval door het oplopen van tektonische spanningen en multipliers naar het begrip overshoot (aflevering 1-3). Eerst propageert hij nog de toepassing van vreedzame co-existentie tussen mens en natuur, in plaats van met oorlogstaal te proberen complexe problemen in het keurslijf van gecompliceerde problemen te dwingen (aflevering 4-5). De grote gemene deler van de crises waarmee wij in deze tijd geconfronteerd worden is overshoot, het stelselmatig overschrijden van de draagkracht van de (ecologische) omgeving. Toegepast op de samenleving als geheel leverde dit het model van ‘Grenzen aan de groei’. Daarover gaat het in aflevering 6. Grenzen, schaarste en groei als onheilige drie-eenheid zijn met de titel ‘De valkuil van Malthus’ het thema van aflevering 7, gevolgd door het onderscheid tussen heteronomie en autonomie van de Griek Cornelius Castoriadis en de introductie van het idee van onverzadigbare verlangens an sich door Malthus en de gespannen voet waarop die twee staan (aflevering 8). Bij heteronomie plooi je je naar de grenzen (van de natuur), bij autonomie leg je jezelf beperkingen op, wat neerkomt op ware vrijheid; het is een hogere macht tegenover je eigen macht. De enorme mobiliteit, connectiviteit en complexiteit van onze samenlevingen heeft ons, binnen een zekere bandbreedte, goed opgewassen gemaakt tegen verstoringen. Maar de theorie van kantelen na het overschrijden van een drempelwaarde geeft duidelijk de andere kant van de medaille, namelijk een scenario voor een ineenstorting. Het is wonderlijk dat de grootste risico’s hierbij nauwelijks bestudeerd worden (aflevering 9).
De wet van Liebig zegt dat de productie van goederen en diensten wordt ingeperkt door de meest schaarse kritieke input – kritiek in de zin van onmisbaar onderdeel en vakmanschap. Net zo goed zijn er ook kritieke outputs, maatschappelijk onmisbare diensten. Daarbij spelen schaal en centraliteit een rol. De staking van (10% van de) Engelse vrachtwagenchauffeurs in 2000 maakt duidelijk dat de moderne economie in één week geheel plat kan komen te liggen. Bij corona gebeurde dat niet (aflevering 10-12). Riskante (bank)leningen van diverse pluimage zijn het onderwerp van aflevering 13 en 14, eindigend in een hypothetisch financieel doemscenario.
Dan over naar het energiesysteem (aflevering 16) – ligt daar een crisis op de loer? Schalie-olie heeft een dreigend piekolie (aan de aanbodkant) voorlopig afgewend, maar balanceert zelf steeds op het randje. De rol van energie in de economie (energiesurplus en EROEI) toont het ontoereikende instrumentarium van economen bij de existentiële klimaatcrisis (aflevering 17). Aflevering 18 is een uitstapje naar de innerlijke gespletenheid van hoop en daarna gaan we verder met de energieklif. Het EROEI van fossiele brandstoffen daalt, dat van hernieuwbare energie stijgt, zoveel is zeker, ook al zijn er veel verschillende berekeningsmethoden (aflevering 19). In aflevering 20 is er een zijstapje naar steenkool en hoe de stoommachine het won van het waterrad en Gertjan stelt de vraag hoe hoog het EROEI van hernieuwbare energie kan stijgen. De wet van Betz stelt dat het maximaal haalbare rendement van windturbines 59% is (zit nu tegen de 50%) de Shockley-Queisser-limiet bepaalt dat enkel-laags silicium-zonnecellen maximaal 32% halen. Ontgroeien blijkt voor de rijke landen de enige weg voorwaarts (aflevering 22). Kernenergie wordt vaak gepresenteerd als vooruitgang (aflevering 23 en 24), terwijl de pr de zeer hoge kosten ervan moet verhullen, terwijl het met zijn stabiele grondlast, zonder aan-uitknop, juist niet inspeelt op het probleem van windstilte.
Dan volgen drie aflevering met als titel ‘Tijdperk van onzekerheid’. Zoals dat long-covid juist jonge, sterke mensen kan treffen, wat niet past in het narratief van het griepmodel. Er is steeds meer sprake van een ‘onderbroken evenwicht’, iets wat in de natuur tot versnelde mutaties leidt om tot een nieuw normaal te komen, maar waarbij wij hardnekkig naar het oude evenwicht blijven streven. Dan volgen zes hobbels bij het maken van een vaccin. Zullen de diverse bandbreedtes tot een economische crisis leiden?
Het getouwtrek om de macht in het Rome van het jaar 475 zonder oog voor het naderende einde van 476, is misschien een wijze les voor de Amerikanen: het land kán niet meer groot worden (aflevering 28), dat bewijst het relatieve energieverbruik aldaar. Aflevering 29 tot 31 gaat over het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Vanaf 1978 veranderde het in een neoliberaal bastion, dat meer kwaad dan goed doet met haar vreselijke eisen. De herstructurering door het IMF deed de ontwikkelingslanden voor 9 biljoen dollar aan groei mislopen. Ook de Westerse economie krijgt aandacht. Die werd in feite door het IMF gered. Maar de situatie blijkt nu toch onhoudbaar, want het systeem is suïcidaal (aflevering 32, over onuitgesproken vooronderstellingen die gevaarlijk kunnen blijken te zijn).
Hoosbuien die eens in de zoveel eeuwen horen voor te komen, volgen elkaar veel vaker op. Het aantal overstromingen is sinds 1950 meer dan vervijftienvoudigd. U leest hierover in aflevering 11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. De slotaflevering 18 van artikel 2 van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in dezelfde rubriek luidt ‘Nederland onder water’, al komt dat vooral door de zeespiegelstijging. Zie ook opwarming en concurrentie in de natuur. Waarom er méér extreem weer en steeds extremer weer is (en komt), wordt behandeld in aflevering 14 van artikel 1 in dezelfde serie, waarbij voor ‘warm’ in de grafieken net zo goed ‘nat’ mag worden gelezen.
Wij hebben op basis van wat gezegd wordt onder het item rede allemaal de neiging om informatie die niet met onze opinie strookt te negeren– intelligentie speelt hierbij geen rol. Zie aflevering 27 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Volgens de neurowetenschap gaat het brein bij kritiek ‘op slot’. De conflicterende informatie komt gewoon niet binnen. Er zijn enkele lessen om toch iets te bereiken. Daarbij spelen emoties een (positieve of negatieve) hoofdrol. Omgevingspsychologe Linda Steg voegt hier in een noot nog het een en ander aan toe.
Als we horen dat iedereen, onszelf incluis, medeschuldig is aan de klimaatverandering, doet die informatie pijn. Als die pijn onverwerkt blijft, komen we vast te zitten. Dat is het thema van aflevering 28, waarin de klimaatpsycholoog Renee Lertzman aan het woord komt. Melancholie is dan een logische, rationele reactie, wat weer kan leiden tot verlamming of ontkenning. Lertzman raadt hier het opzetten van klimaatgesprekken aan en wat in het Engels motivation interviewing heet, een sturende, persoonsgerichte gespreksstijl. Maar waar haal je de ervaren begeleiders vandaan om ons allemaal bij de hand te nemen?
De processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering zijn ‘emotioneel wakker schudden’ en ‘in de spiegel kijken’. Daarover gaat het in aflevering 19 tot 23 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Het gaat over wat emotioneel wakker schudden wel en niet is, hoe het kan helpen en hoe niet. Denk eraan dat het een proces is, geen stadium; we moeten het niet verwarren met verandering.
Word je je bewust van de toestand van de klimaatverandering dan kom je bij de vraag: ‘Wat is je doel precies?’ Wil je helpen de wereld te redden door je uitstoot zo klein mogelijk te maken? Of concentreer je je meer op een voorbereiding op je eigen weerbaarheid bij de maatschappelijke ontwrichting in de toekomst? Of is er nog iets anders?
Je zult, wil je slagen, bij je keuze je eigen ontwikkeling moeten documenteren, zodat je echt weet waar je stond, waar je nu staat en de vooruitgang ziet. Als je met de verzamelde informatie eens precies nagaat wat je allemaal verkeerd doet en ook hoe je dat gedrag probeert te vergoelijken, en als je rubriceert wat je allemaal zou kunnen verbeteren, dan zul je verbaasd staan en actie willen ondernemen.
En dan moet je nog eens goed in de spiegel kijken. Dit naar jezelf kijken is een logisch gevolg van je bewustwording. Daar komen altijd moeilijke vragen bij op. Je merkt dat je oplossing conflicteert met wat je ook hoog waardeert. Je wilt wel, maar … Veranderen vraagt offers, want als het eenvoudig was zou iedereen zich meteen klimaatvriendelijk gaan gedragen. In de spiegel kijken betekent juist de hoop laten varen dat veranderen gemakkelijk gaat, maar ook dat je kijkt naar wat je erbij wint.
Er zijn vier vragen voor de spiegel: Wat zijn de gevolgen van veranderen voor jezelf?
Wat zijn de gevolgen van veranderen voor je omgeving? Hoe ga je zelf reageren op verandering? En hoe gaat je omgeving reageren op jouw verandering? Per punt kun je de voor- en nadelen inventariseren. Het gaat erom wat er daarbij overheerst: de gevoelde voordelen of de gevoelde nadelen. De voordelen moeten de nadelen overtreffen. Zet het steeds opnieuw op een rijtje.
Zie ook (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Het onderscheid tussen winst (die deels wordt geherinvesteerd, wat de noodzakelijke groei oplevert) en rente (die vaak vooral wordt opgepot) wordt gemaakt door David Harvey in aflevering 7 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en aflevering 22-24 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Hij geeft daar aan dat het gebrek aan economische groei door een verschuiving van ondernemers naar renteniers het kapitalisme de kop kan gaan kosten. (Zie fatale kapitalistische contradictie.) Wallerstein noemt de topinkomens van de topmanagers een vorm van pacht, wat weer een vorm van rente is, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Royalty’s vallen deels ook onder rente. Veel ontvangsten van internetbedrijven zijn eerder rente dan klassieke ondernemingswinst. Ook in ‘Catastrofologie’, het openingsartikel van de rubriek Ontwrichting, zien we bij de beschrijving van Van Bavel de producenten langzaam in renteniers veranderen (aflevering 19), wat het einde van de bloeiperiode met zich meebrengt. Zie ook negatieve rente. Zie tevens vrije boeren en opkomst van het kapitalisme.
Het klimaat van 56 miljoen jaar geleden kan ons iets vertellen over de huidige opwarming. Joost Frieling en Appy Sluijs van Universiteit Utrecht vertellen over hun onderzoek hiernaar in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De wereldtemperatuur schoot toen met maar liefst 5 graden omhoog, ‘de ultieme klimaatterugkoppeling’. De les is vooral dat het zo snel gebeurde. ‘Stel je voor: álles verandert.’
De cyclus van groei, ineenstorting, reorganisatie en herstel verschaft de ecosystemen de mogelijkheid zich over langere termijn aan een voortdurend veranderende omgeving aan te passen. Dat is de kern van de theorie van de panarchie. Het gaat om groei en stabiliteit aan de ene kant en verandering en diversiteit aan de andere. De cyclus is zowel op behoud als op vernieuwing gericht – een typisch kenmerk van alle hoog adaptieve systemen. Panarchie is het onderwerp van het gelijknamige artikel in de rubriek Ontwrichting. Het bijbehorende driedimensionale beeld om de relatie tussen het groeiende potentiaal en verbondenheid enerzijds en de afnemende veerkracht van een systeem anderzijds weer te geven vindt u in aflevering 5 van de inleiding bij 4eco. Het beeld heeft veel weg van een verwrongen acht of een lemniscaat die vrij in de ruimte zweeft. In de voorgrond bevindt zich de groeifase: wanneer het potentiaal en de verbondenheid van het systeem toenemen, zal deze curve omhoog bewegen. Maar naarmate de veerkracht van een systeem afneemt, zal ook de curve in de driedimensionale ruimte een voorwaartse beweging – naar de kijker toe – te zien geven. Dit deel van de adaptieve cyclus heet de ‘voorlus’. Het geeft een proces van geleidelijk toenemende complexiteit weer. Op de top van de curve stort het systeem in. Wanneer het systeem in de dalende ‘achterlus’ is aanbelandt, gaan de zaken ineens heel snel. Daar maakt het systeem een snel proces van reorganisatie door, alvorens het opnieuw aan zijn lange, trage groeiproces begint. Zie ook aflevering 85-87 van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Zie ook milieuverontreiniging.
De pap van Goudlokje mocht niet te warm zijn en ook niet te koud; hij moest precies goed zijn. Evenzo moet de vrijheid die een systeem krijgt om te opereren precies goed zijn. Alleen dan gaat dat opereren op de meest open, dynamische en adaptieve manier. In systeemjargon heet dit ‘op de rand van de chaos’, oftewel op de scheidslijn tussen een systeem dat te star is, met te weinig armslag om nieuwe gedragsregels uit te proberen, en een systeem dat zoveel vrijheid heeft dat zo’n beetje alles mogelijk is en het feitelijk chaotisch is. Dit principe komt aan de orde in aflevering 19 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie over het goudlokje-syndroom aflevering 23-24 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Westbroek stelt in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie de vraag: hoe kan het dat er maar een spoortje koolzuurgas (CO2) in de atmosfeer zit, precies genoeg om het klimaat te reguleren? De aarde is ver verwijderd van het thermodynamisch evenwicht en houdt zijn toestand al drie of zelfs vier miljard jaar in stand.
Een paradigma wordt gevormd door de denkrichting van waaruit het systeem opkomt, dus zijn doelen, structuur, regels, vertragingen, parameters. Dat waar men het in de geest van de samenleving allemaal over eens is, de grote maar niet uitgesproken aannames – omdat het niet nodig is ze uit te spreken; iedereen weet immers hoe het zit – vormen het paradigma van de samenleving, oftewel de ten diepste gedeelde set ideeën over hoe de wereld in elkaar zit. Paradigma’s zijn misschien moeilijker te veranderen dan wat dan ook aan een systeem, maar er is niets fysieks of duurs, of zelfs langzaam aan het proces van paradigmaverandering. Het kan in een los individu in een milliseconde plaatsvinden. Het vergt een gedachtesprong, zodat je de schellen van de ogen vallen, en dan heb je een nieuwe kijk op de dingen. Met complete samenlevingen is het een andere zaak – zij verzetten zich feller tegen veranderingen in hun paradigma dan tegen wat dan ook. Thomas Kuhn, die hèt boek over paradigmaveranderingen in de wetenschap schreef, zegt: In de kern gaat het zo: je wijst steeds maar weer op dingen die niet kloppen en dingen die fout gaan in het gevestigde (oude) paradigma. Je blijft erop hameren, luid en duidelijk vanuit de overtuiging die het nieuwe paradigma jou geeft. Je plaatst mensen die het nieuwe paradigma al omarmen in machtsposities en op plekken waar ze (publicitair) opvallen. Je vermorst geen energie aan de reactionairen; in plaats daarvan werk je met actieve tussenpersonen die de verandering aankaarten bij de grote middenmoot die er (misschien) voor openstaat. Systeemmensen zouden het zo zeggen: je verandert paradigma’s door een systeem te modelleren, wat jou buiten het systeem plaatst en wat jou dwingt het geheel te overzien. Dat zeggen ze omdat hun eigen paradigma’s zo veranderd zijn. Zie ook ingrijpen in systemen, attitudes en psychologische barrières voor klimaatactie. Op Ecopedia staat ook al: economisch paradigma. Zie verder epistemologie en ook officiële paradigma van het geldstelsel.
De term ‘piekolie’ verwijst simpelweg naar het verschijnsel dat de oliewinning in elk veld, elke regio en elk land op zeker moment een piek bereikt en dan begint te dalen. Aangezien er een eindige hoeveelheid olie in de aardkorst zit, volgt hieruit dat deze piek vroeg of laat ook op mondiaal niveau zal plaatsvinden. Het piekolieconcept stelt niet dat de oliewinning plotseling stopt, het verwijst slechts naar een trend waarbij de stijging van de winning op zeker moment omslaat in een daling. Vindt deze omslag wereldwijd plaats, dan kan dat tot problemen leiden wanneer goedkope alternatieven om het huidige transport- en productiesysteem draaiende te houden nog onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen. We hebben onze wereldgemeenschap tenslotte gegrondvest op blijvende en toenemende oliewinning. Zie behalve het hele artikel ‘Piekolie’ speciaal de samenvattende aflevering 25 ervan en ook het zesde artikel ‘De economie van de piekolie’. Zie ook klokkromme en olievoorraad. De verschillende manieren om aan de piek te rekenen, zoals Hubbert deed, staan in aflevering 5, 8 en 9-10 van het artikel ‘Piekolie’.
Misschien ligt de voornaamste relevantie van het onderwerp piekolie niet in het ‘opraken’ maar in het welslagen van die energietransitie. Want dit is de paradox: krimpt de olievoorziening op korte termijn, dan krimpt ook de kans op een snelle energietransitie. Daarbij komt ook het verschijnsel van de ‘energieval’ aan de orde. Lees hierover aflevering 3 en 4 van de inleiding bij de serie over energie ‘Waar ik het over heb als ik het over piekolie heb’.
De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2006. Kurt Cobb stelt dat eigenlijk ook de gehele oliewinning (dus inclusief de onconventionele olie) toen piekte. Zie aflevering 13 en volgende van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Het probleem is hier dat de statistieken die de oliewinning moet weergeven, ‘vervuild’ zijn. In aflevering 16 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ is sprake van een piek voor alle fossiele brandstoffen samen voor 2025.
Het Pareto-principe, ook wel de 80/20-regel genoemd, is vernoemd naar de Italiaanse econoom Vilfredo Pareto, die in 1906 vaststelde dat 80 procent van de bezittingen in Italië in handen was van 20 procent van de bevolking. Onderzoeker Joseph Juran ontdekte zo’n 30 jaar later dat deze regel op veel meer onderwerpen van toepassing is en veralgemeniseerde daarmee het Pareto-principe.
In zijn boek Global resource Depletion: Managed Austerity and the Elements of Hope (2010) omschrijft André Diederen het Parerto-principe als ‘een “universeel” patroon van onevenredigheid tussen inspanning en beloning, oorzaak en gevolg en input en output.’ Hij ziet dit principe in tal van processen terug, onder meer in niet-lineairiteiten, waarbij kleine veranderingen grote gevolgen kunnen hebben.
Ons participeren aan de natuur is het onderwerp van het gelijknamige boek van Wim Zweers, Participeren aan de natuur, dat u vindt in de rubriek Andere boeken.
De Lauderdale Paradox stelt dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede. Dat wordt bereikt door het verstikken van de laatste. Dit gebeurt mede door ‘kunstmatige schaarste’ te creëren die er voor zorgt dat mensen met elkaar moeten wedijveren om zo productief mogelijk te zijn. Zie aflevering 1 en 15 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Deze paradox werd in 1804 opgemerkt door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale. Publieke rijkdom komt dan overeen met gebruikswaarde, terwijl het bij particuliere rijkdom om ruilwaarde gaat, die dus bij groeiende schaarste toeneemt, wat je bereikt met afgrendeling en toe-eigening. De obsessie van onze samenleving met een stijgend bbp als de voornaamste doelstelling van het overheidsbeleid laat zien hoe diep de Lauderdale-paradox in het politieke gezond verstand is ingesleten. Het is de ultieme triomf van het proces van afgrendeling en toe-eigening: de groei van de ‘particuliere rijkdom’ heeft de plaats ingenomen van het idee van Vooruitgang.
De Lauderdale-paradox openbaart zich nu ook in het proces van ecologische afbraak dat zich op een planetaire schaal om ons heen ontvouwt. Zie aflevering 17. Het grootste publieke goed van allemaal – de integriteit van de planetaire biosfeer – is opgeofferd voor de particuliere rijkdom.
Theoretisch zou een plafond aan de materiële doorvoer de voorwaarden voor een ecologische economie kunnen scheppen. Maar het zou niets veranderen aan de dieper gelegen gewelddadigheid van de moloch, namelijk de logica van de groei zelf. De enige manier om de Lauderdale-paradox op te lossen is door haar om te keren: door de economie te reorganiseren rond het genereren van een overvloed aan publieke rijkdom, zelfs als dit ten koste gaat van de particuliere rijkdom.
Dit vereist een ongekend ingrijpen van de overheid, maar met gerichte actie valt al veel te bereiken. Het zou gaan om ‘Universele Basisdiensten’ en werkgelegenheid. Wat dat zoal inhoudt is te lezen in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Mensen zouden minder hoeven te werken zonder dat dit ten koste gaat van hun levenskwaliteit, wat ruimte geeft voor tal van andere dingen. Zo’n economie zou kleiner zijn en tegelijk veel overvloediger. Zo rijst er plotseling een nieuwe paradox op waarin overvloed de antithese van groei blijkt te zijn.
Stringente bezuinigingen vormen nu het toppunt van de Lauderdale-paradox. Daarbij wordt publieke rijkdom opgeofferd voor het genereren van particuliere rijkdom. De ontgroei-these vertegenwoordigt precies het tegenovergestelde. Willen we echt voorkomen dat het klimaat volledig op hol slaat, dan moet het milieuactivisme van de 21e eeuw een nieuwe eis stellen: de eis van radicale overvloed.
Wij worden gevoed door een systeem van eenjarige landbouw. Het is zaaien en oogsten, met perioden van blootliggende aarde. We moesten ecosystemen verwoesten om er tarwe te planten, of rijst, of maïs, of soja, of erwten. Deze eenjarige landbouw is kwetsbaar. De vruchtbare toplaag van de aarde gaat teloor. Dat zorgt voor een steeds slechtere kwaliteit voeding voor een bevolking die leeft in een steeds complexere maatschappij. Het leven op aarde moet beginnen aan de ommekeer. Eenjarige onkruiden, wat we nu gewassen noemen, maken dan plaats voor meerjarige grassen. Zij worden straks begraasd door een menigte aan levensvormen. Zonminnende struiken en noten- en fruitdragende bomen komen met miljoenen tegelijk op. Klimmende en rankende planten met trossen fruit hijsen zich aan de jonge boompjes omhoog om vrucht te dragen. Successie is niet te stoppen. Een kaal stuk grond wordt gekoloniseerd door snelgroeiende eenjarigen. Die maken stapsgewijs plaats voor tweejarige planten en meerjarige grassen. Die worden op hún beurt vervangen door stugge, houtige meerjarigen. En die weer door zonminnende pioniersoorten van bomen en heesters. Deze kunnen voor hun water en voedingsstoffen concurreren met wat er dan staat. Ook deze pioniers ruimen weer het veld. Ze worden vervangen door zonminnende spelers uit de ‘midden-successie’. Daarna volgt er een onderbegroeiing en vervanging met schaduwtolerante bomen en heesters. Herstellende landbouw volgt deze stappen. Het is permacultuur. De boer bouwt aan een ecosysteem van meerjarige planten, struiken en bomen die vrucht dragen, geschikt voor menselijke consumptie. Zaaien en oogsten wordt daarbij iets uit het verleden. Het is een samenspel dat een grote oogst kan geven, zij het met een ander menu. Tegen de productiviteit van de natuur kan geen gangbare boer op. Herstellende-landbouwsystemen produceren meer menselijk voedsel per hectare dan nu met eenjarige gewassen gebeurt. Permacultuur creëert de vruchtbare toplaag van de bodem, ze laat de biodiversiteit toenemen, ze zuivert het grondwater en het oppervlaktewater, ze voorkomt afstroming en erosie, ze kan bronnen doen terugkeren, ze biedt een habitat aan wilde bestuivers, ze kan het af met minder werk en middelen, ze haalt koolstof uit de atmosfeer, ze levert per hectare meer op dan het snel groeiende maïs (of wat dan ook) en je hoeft het geheel nooit meer opnieuw aan te planten. Het is permanente agricultuur.
Bovenstaande is ontleend aan Mark Shepard’s boek Herstellende landbouw. Heel informatief is ook het boek Zaaien met toekomst geschreven door Charles en Perrine Hervé-Gruyer. Permacultuur is ook populair in de moestuin. Zie de rubriek Andere boeken. Uitgeverij Jan van Arkel is gespecialiseerd in boeken over permacultuur. Zie ook www.janvanarkel.nl.
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
Martin Sommer, politiek commentator van de Volkskrant, stapelt in zijn column ‘Wat minder de aarde redden vanuit Den Haag, en wat meer de politiek’ (de Volkskrant van 5 juli 2019) frame op frame.
Ik vat het hier samen. Sommer is tevreden dat het kabinet met ouderwetse coalitiepolitiek de scherpe kantjes van de transitie heeft gehaald. Hij stelt dat de honderd deelnemende organisaties aan het klimaatakkoord belanghebbenden zijn – en dus verdacht. Want de echte klanten van het kabinet zijn immers de kiezers. Impliciet verwijt hij het kabinet dat het niet had moeten beginnen met die klimaattafels. Maar ook negeert hij dat zo’n beetje alle politiek meelevende kiezers wel lid zijn van een van die organisaties.
Vervolgens krijgen experts die hun ontevredenheid over de brief van Wiebes uitspraken, er van langs. Zij vinden dat Nederland veel meer moet doen. Zij willen een heel andere samenleving en dan dreigt de totalitaire staat, volgens Sommer. ‘Klimaatgeleerden weten veel van het klimaat, maar van politiek hebben ze minder benul.’ Sommer noemt in dit verband met name Klaas van Egmond en Jan Rotmans. Hij weet vast wel dat ze geen pure klimatologen zijn en doet dus aan framen.
Klaas van Egmond was onder andere oud-directeur van (de voorloper van) het Planbureau voor de Leefomgeving en hoogleraar Milieukunde en Duurzaamheid aan de Universiteit Utrecht. Hij weet dus alles van doorrekenen. Jan Rotmans was hoogleraar transitiemanagement aan de Erasmus Universiteit. Hij weet alles van hoe je verandering initieert. Dat gaat juist níet van bovenaf, zoals Sommer stelt, (maar in een arena). Ze hebben samen decennia lang overheden geadviseerd, maar ‘van politiek hebben ze minder benul’.
Sommer zet beide weg als totalitaire fantasten, èn hij verwijt ze provincialisme. Zij geloven volgens hem dat er maar één oplossing is. Dat politiek pluralisme is, snappen zulke experts niet.
Sommer draait hier de zaak dubbel om.
Klimaatexperts geloven, volgens mij, dat er één existentieel probléém is, niet één oplossing. Én Sommer misbruikt de term pluralisme voor zijn keuze om vrijwel niets te doen. Pluralisme is immers de kunst van het mogelijke, zegt hij zelf. Maar ‘het mogelijke’, denk ik dan, kàn juist radicale keuzes behelzen.
Sommer doet vervolgens zelf wat hij de experts verwijt: het beter weten wat het klimaat betreft. Het zal daarmee namelijk heus zo’n vaart niet lopen: overmorgen optreden is ook goed.
Bovendien gebruikt hij dezelfde truc op juridisch gebied. Ook daar is deze politiek commentator ineens zelf de deskundige: die twee rechtsniveaus die het Urgendavonnis uitspraken en bekrachtigden zitten juridisch fout. Die rechters zijn op de stoel van de politiek gaan zitten. Hun juridische onderbouwing daarvoor kan niet deugen. De Hoge Raad zal dit vonnis in cassatie (waarschijnlijk nog dit jaar) vast verwerpen.
Ik ben benieuwd of dat ook gaat gebeuren (denkende aan de stikstofbesluit). Het advies is alvast: bekrachtigen dat vonnis.
Nog twee opmerkingen:
Sommer noemt een Vroege-Vogels-interview dat Klaas van Egmond vraagt: ‘Wat als het kalf verdronken is?’ Waarop hij antwoordde: ‘Dan is het dood.’ Sommer gelooft dit dus niet. Dit geeft aardig de spanning tussen de twee hier behandelde standpunten weer.
En (uit mijn hoofd): Kennelijk klaagden er lezers over deze column, want de hoofdredacteur gaf er een paar dagen later zijn mening over in de krant. Het kwam neer op iets van: Sommer is een verstandige, zelfstandig denkende man. Het framen dat ik hier bekritiseer kwam in zijn antwoord niet aan de orde.
Er is bij de kwaliteitskranten recent iets verschoven. Zo bracht de NRC op 19 december 2018 een regelrechte aanval op het kabinetsbeleid betreffende het Urgenda-proces. Anders dan een aanval kun je dit niet noemen.
In juni 2015 deed de rechter in deze zaak tegen de staat uitspraak inzake het Nederlandse voornemen zich (misschien) niet te zullen houden aan de belofte om in 2020 een besparing op de CO2-uitstoot gerealiseerd te hebben van 20 procent ten opzichte van de uitstoot van 1990. De rechter stelde dat de ernst van de klimaatverandering zodanig is, dat het Nederlandse volk er recht op heeft dat dit politieke voornemen ook werkelijk gehaald wordt. Een kwestie van zorgplicht van de overheid.
Ook al ging de staat in hoger beroep, het kabinet beloofde het vonnis te zullen uitvoeren.
In september 2015 vroeg de Tweede Kamer al om aanvullende maatregelen, mede omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ervoor waarschuwde dat het halen van die reductie nog niet zo gemakkelijk zou gaan als het kabinet het voorstelde.
Uit de ‘reconstructie van de NRC’ (de eigen woorden van de krant) blijkt dat ‘het kabinet sinds die uitspraak geen specifieke maatregelen heeft genomen om de CO2-uitstoot verder te beperken.’
In de herfst van 2016 schatte het PBL dat het kabinet 4 miljoen ton CO2 te weinig ging besparen, maar dat dat in het slechtste geval ook 12 miljoen ton zou kunnen zijn.
Het kabinet stelde dat met de uitvoering van het zogenaamde Energieakkoord uit 2013 alles goed zou komen. Die 4 miljoen ton extra verwachtte men te halen. De NRC heeft uitgevonden dat er geen enkele grond was voor die laatste bewering. Het PBL heeft het nooit onderbouwd. (Hierover schrijft de krant nog meer, maar interessanter is hoe het met hoger beroep ging.)
In 2018 hadden twee opeenvolgende kabinetten beloofd het vonnis te zullen uitvoeren, maar in werkelijkheid deden ze niets. ‘Er kwam geen nieuw klimaatbeleid, er zijn geen kolencentrales gesloten vanwege de uitspraak. De CO2-uitstoot daalde nauwelijks.’ Het doel raakte dus steeds verder uit zicht, want 2020 was nog maar twee jaar weg.
Op 9 oktober 2018 ‘gebeurde wat weinig ambtenaren en politici hadden verwacht: het gerechtshof bekrachtigde in hoger beroep de Urgenda-uitspraak. Meteen erna reageerde minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) dat het Urgenda-doel ‘binnen bereik’ was. Maar in werkelijkheid ligt er een levensgroot probleem voor het kabinet. Nu de deadline nadert kan de staat alleen met zeer ingrijpende maatregelen nog aan de rechterlijke eis voldoen.’
De NRC constateert dat deze uitspraak niet verwacht werd en haalt Jan Vos (PvdA) aan dat ‘de VVD natuurlijk lang niet in het klimaatprobleem heeft geloofd’. Ik constateer dat heel Den Haag stilletjes heeft zitten hopen dat het probleem vanzelf zou verdwijnen, als je er maar geen aandacht aan besteedde.
In tegenstelling tot Martin Sommer rapporteert Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, wel altijd zuiver over het klimaat. Luttikhuis worstelt er ook eerlijk mee. Zie bijvoorbeeld zijn artikel ‘We zijn bang en toch doen we niets’ in de NRC van 11 mei 2019. Luttikhuis wordt door het lezen van steeds alarmerender rapporten heen en weer geslingerd tussen zorg en hoop, woede en verdriet, cynisme en desillusie, en vraagt zich af: hoe kan het toch dat we nauwelijks handelen? ‘Het pijnlijkst is, dat ik alleen maar naar mezelf hoef te kijken om die passiviteit te begrijpen. (Want ook ik wil) graag de allernieuwste iPhone en af en toe een stukje vlees. Tegelijkertijd weet ik dat die ene iPhone of een enkele gehaktbal het verschil niet zal maken. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn zulke grote problemen, dat mijn persoonlijk gedrag er niets toe doet. Ook dat schrijven al die onderzoekers.’
Er is systeemverandering nodig, concludeert hij, wat een revolutionaire conclusie is tegenover die van Sommer. Toch kom je deze mening tegenwoordig steeds vaker tegen in de pers.
‘Maar je kunt het net zo goed omdraaien. Als ik zelf al niet in staat ben om mijn leven zo in te richten dat de aarde er zo min mogelijk onder lijdt, hoe kan ik dan verwachten dat we het systeem veranderen?’
Zie ook: De NRC over het Urgendavonnis.
Al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zit in brandblusschuim een bepaalde vorm van PFAS. (Ik citeer hier uit het artikel ‘PFAS, je komt er nooit meer van af’ van Steven Frölke in de wetenschapsbijlage van de NRC van 15 januari 2022.) Chemici scharen de moleculen tot ‘oppervlakte-actieve stoffen’, de brandweer spreekt over ‘schuimvormend middel’. Het zijn zeepachtige moleculen die bestaan uit een lange hydrofobe (‘watervrezende’) koolstoffluorketen met aan het uiteinde een hydrofiele (‘waterminnende’) kop. Bij het blussen van brand wordt water en schuimvormend middel met een stroom lucht vermengd, waarbij bubbels ontstaan en blijven bestaan.
‘Oppervlakte-actieve stoffen maken schuimbubbels stabiel’, legt Mikael Kjellin uit. Hij zocht als chemicus naar alternatieven voor PFAS in brandblusschuim. Deze stoffen ‘zitten in een zeepbel precies op de scheiding tussen water en lucht.’ Daar zit de hydrofiele kop in de waterige zeepbel, de hydrofobe staart staat naar buiten gericht, in contact met lucht. Zonder het schuimmiddel zouden bubbels meteen afbreken.
‘PFAS-schuim verstikt brandend materiaal heel efficiënt, door het met een dunne laag te bedekken. En het voorkomt dat brandstof verdampt, en naar boven ontsnapt’, vertelt Kjellin. De kracht van PFAS in blusschuim is de onaantastbaarheid van de koolstoffluorbinding.
Het spul is voor brandweerlieden geen zegen. Uit een grote Amerikaanse studie in 2019 bleek dat Amerikaanse brandweerlieden die blusschuim met PFAS gebruiken, ‘onacceptabel hoge’ concentraties PFAS in het bloed hebben.
Een nieuw, fluorvrij schuimvormend middel is dus nodig. Hoe ontwerp je dat? ‘Er is hard gewerkt om oppervlakte-actieve stoffen op basis van siliconen te maken, in plaats van koolstof’, zegt Kjellin. De kern van siliconen is een keten van afwisselend silicium- en zuurstofatomen. ‘Het is een andere manier om een hydrofobe keten te maken. De silicium-zuurstofverbinding komt veel voor in de natuur, bijvoorbeeld in zand.’ Op moleculair niveau werkt het schuimmiddel beter dan de ouderwetse variant, maar minder goed dan de gebruikelijke fluorhoudende variant. Daarnaast zijn ze volgens Kjellin ook minder veelzijdig dan fluorhoudende varianten: ze werken niet tegen alle soorten branden.
Maar, zegt Kleimark van de kritische organisatie ChemSec, ‘voor de meeste branden bestaat geschikt alternatief blusschuim. (…) Alleen wanneer het extreem belangrijk is dat een brand snel geblust is, zoals in een vliegtuig, is beter schuim misschien nodig.’
Maar dan komt het tot discussie over de milieuveiligheid van siliconenschuim. Net zoals PFAS zijn siliconen persistent: het duurt lang voordat ze in de natuur afbreken. ‘Het zou kunnen dat deze stoffen in de toekomst óók uitgebannen worden’, zegt Kjellin. Het zou niet de eerste keer zijn dat de chemische industrie een schadelijke stof vervangt door een nieuwe schadelijke stof.
Maar er is hoop. Hans Huizinga, veiligheidsadviseur bij Kenbri, de grootste leverancier van brandbestrijdingsmateriaal – inclusief ‘blusschuimconcentraat’ – aan Nederlandse brandweer en (petro)chemische industrie, vertelt ons: ‘In 2011 kwamen de eerste fluorvrije schuimen op de markt, maar die waren nog niet goed genoeg. Vanaf 2016 kwamen er fluorvrije schuimen op de markt die dezelfde effectiviteit hebben als fluorhoudende equivalenten. Twee jaar later gingen wij die leveren.’
‘Ik verwacht dat Kenbri over een half jaar geen fluorhoudend schuim meer aanbiedt’, vervolgt Huizinga (begin 2022). ‘Wij hebben als leverancier een zorgplicht om te stoppen met fluorhoudend blusschuim.’ Wel ziet hij nog ‘kostengedreven’ weerstand bij de brandweer, aangezien het een kazerne tonnen kost om oude schuimvoorraden veilig te verwerken en nieuwe blussystemen te installeren. Het gaat ongeveer een miljard euro kosten om al het Europese brandblusschuim fluorvrij te maken, schatte de Europese Commissie en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) in een rapport uit 2020.
De term ‘piekolie’ verwijst simpelweg naar het verschijnsel dat de oliewinning in elk veld, elke regio en elk land op zeker moment een piek bereikt en dan begint te dalen. Aangezien er een eindige hoeveelheid olie in de aardkorst zit, volgt hieruit dat deze piek vroeg of laat ook op mondiaal niveau zal plaatsvinden. Het piekolieconcept stelt niet dat de oliewinning plotseling stopt, het verwijst slechts naar een trend waarbij de stijging van de winning op zeker moment omslaat in een daling. Vindt deze omslag wereldwijd plaats, dan kan dat tot problemen leiden wanneer goedkope alternatieven om het huidige transport- en productiesysteem draaiende te houden nog onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen. We hebben onze wereldgemeenschap tenslotte gegrondvest op blijvende en toenemende oliewinning. Zie behalve het hele artikel ‘Piekolie’ speciaal de samenvattende aflevering 25 ervan en ook het zesde artikel ‘De economie van de piekolie’. Zie ook klokkromme en olievoorraad. De verschillende manieren om aan de piek te rekenen, zoals Hubbert deed, staan in aflevering 5, 8 en 9-10 van het artikel ‘Piekolie’.
Misschien ligt de voornaamste relevantie van het onderwerp piekolie niet in het ‘opraken’ maar in het welslagen van die energietransitie. Want dit is de paradox: krimpt de olievoorziening op korte termijn, dan krimpt ook de kans op een snelle energietransitie. Daarbij komt ook het verschijnsel van de ‘energieval’ aan de orde. Lees hierover aflevering 3 en 4 van de inleiding bij de serie over energie ‘Waar ik het over heb als ik het over piekolie heb’.
De IEA en de EIA stellen dat de piek in de mondiale conventionele oliewinning plaatsvond rond 2006. Kurt Cobb stelt dat eigenlijk ook de gehele oliewinning (dus inclusief de onconventionele olie) toen piekte. Zie aflevering 13 en volgende van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Het probleem is hier dat de statistieken die de oliewinning moet weergeven, ‘vervuild’ zijn. In aflevering 16 van het artikel ‘De economie van de piekolie’ is sprake van een piek voor alle fossiele brandstoffen samen voor 2025.
Het Planck Principle of Increasing Effort voor de ‘opbrengst’ van wetenschappelijk onderzoek laat een afnemende meeropbrengst zien, want teneinde de stroom van publicaties, doorbraken en gadgets op hetzelfde niveau te houden, moeten de omvang en de kosten van wetenschap en technologie exponentieel stijgen. Dit wordt met betrekking tot olie behandeld in aflevering 4 en 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie (en dit aspect is bij het artikel van Tainter weggelaten).
Robert Gordon voorspelt een afname in innovaties. Dit wordt aangehaald door David Harvey in aflevering 1 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Vergelijk de ontwikkeling van de innovatie ook met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Zie ook nog Schumpeter en aflevering 7 van dit artikel. Ook Tainter vindt ons vertrouwen in innovatie niet terecht. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Daar staat het volgende:
‘Tegenwoordig stellen we veel vertrouwen in innovatie. We veronderstellen dat elk energietekort opgelost zal worden door innovaties die de technische efficiëntie zal verbeteren, of nieuwe bronnen zal ontwikkelen. De wetenschappelijke inspanningen op dit gebied zijn groter en groter geworden, maar feitelijk neemt de productiviteit ervan af. Per uitvinder produceert de wetenschap steeds minder innovaties. Dit is zowel het geval voor alle innovaties in totaal als voor die in de energiesector – de productiviteit van innovaties daalt. Hij daalt niet alleen in de oude technologieën van fossiele brandstoffen, maar ook in de wind- en zonne-energietechnologieën waar velen hun hoop voor de toekomst op gevestigd hebben.’
Lees in dit verband ook De Jevons paradox.
In 2009 heeft een groep van eminente geleerden onder leiding van Johan Rockström (van het Stockholm Resilience Centre) uitgedokterd welke delen van het systeem aarde het meest beïnvloed worden door de mens en wat op die onderdelen de bijbehorende limieten van de menselijke activiteit zijn. Ze kwamen uit op negen planetaire grenzen die in een figuur in beeld worden gebracht in aflevering 15 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De hele problematiek wordt nu in één iconisch beeld gevangen. In 2015 werd een update gepubliceerd. Daar bleek dat nu vier van de negen grenzen overschreden worden. Bij de stikstofgrens gaat het om reactieve stikstof, zoals die in kunstmest. Zie aflevering 16.
Stikstofneerslag is in Nederland duidelijk een hot item. Het leidt tot een chronisch verlies van biodiversiteit. In aflevering 17 wordt de voorgeschiedenis beschreven. Door middel van het ‘Programma Aanpak Stikstof’ (PAS) zijn vroegere Nederlandse kabinetten eindeloos bezig zijn geweest om de (Europese) stikstofwetgeving te ontduiken, totdat de Raad van State dat op 29 mei 2019 een halt toeriep.
Planten onderscheiden zich van andere organismen doordat ze in staat zijn tot de fotosynthese. In de levensgemeenschappen op het land nemen de ‘hogere planten’, die in soortenaantal maar een klein deel van het plantenrijk vormen, een belangrijke plaats in. De hogere planten worden zo genoemd, omdat ze zo hoog ontwikkeld zijn, dat ze beschikken over wortels, stengels, bladeren en meestal ook over bloemen. Zie verder aflevering 35 van ´Wat is ecologie?’(serie 2). Zie ook voedselniveaus.
Dit klinkt allemaal alsof het eenvoudig is, maar kijk eens naar het schema bij aflevering 13 van het nog te verschijnen artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Dat laat de biochemische reacties in een bacteriecel zien. Zoiets moet je je voorstellen bij de fotosynthese. Daarbij komt dat planten er in de serie ‘Wat is ecologie’ nogal bekaaid (eendimensionaal) afkomen. Pas de laatste paar jaar begint het tot ons door te dringen dat planten een symbiotische wereld vormen, waarin niet alleen soortgenoten met elkaar communiceren, maar ze ‘ook met exemplaren van andere soorten en zelfs uit andere natuurrijken, zoals insecten en zoogdieren, of schimmels en bacteriën, samen leven.’ Dit laatste citaat komt uit de interessante bespreking van een flink aantal boeken in het april-meinummer 2019 van De Nederlandse Boekengids (‘De pratende plant’ door Arjen Mulder – auteur van het recent verschenen boek Vanuit de plant gezien). In aflevering 77 van ´Wat is ecologie?’ (serie 3) over regulatie is sprake van de succesvolle ‘wapening’ van planten tegen herbivoren. Daarbij gaat het bij Owen om afschrikmiddelen. Maar in het licht van het bovenstaande, dat de aarde de planeet van de planten is die er zo hun eigen paradigma op na houden, is een bredere, minder menselijke verklaring waarschijnlijk meer to the point. Ik laat het hier even bij, maar we komen hier op terug.
In de Volkskrant van 22 december 2018 zegt Oxford-econoom Rick van der Ploeg het volgende over de klimaatplannen die een kooldioxideheffing afwijzen:
‘De vervuilende industrie glipt er in de nieuwe klimaatplannen listig doorheen. Dit is rampzalig beleid. Een truc van de vervuilende bedrijven en misschien ook wel van CDA en VVD. Het lijkt heel wat, maar ondertussen doen ze niks. Het idee is dat de staalindustrie, cementbedrijven en andere vervuilende ondernemingen geld krijgen om te vergroenen. In ruil daarvoor moeten zij met eigen plannen komen om hun CO2-uitstoot terug te dringen. Gebeurt dit onvoldoende, dan volgt een boete. Dat lijkt een slimmigheidje, maar het is ontzettend omslachtig. Het wordt namelijk onmogelijk om alle bedrijfsplannen goed te controleren, je zet de deur open voor lobby’s en vriendjespolitiek en het vergt een enorme bureaucratie. Maar het ergst is dat we nu in plaats van een heldere, efficiënte aanpak weer een peperdure subsidie krijgen.’
De Volkskrant vraagt aan Van der Ploeg: U prees het kabinet onlangs in een advies een CO2-belasting aan. Waarom?
‘Wie het echt menens is met het terugbrengen van de CO2-uitstoot met 49 procent in 2030 ontkomt simpelweg niet aan zo’n prijsprikkel. Zo’n maatregel kan al gauw tien keer zo goedkoop uitpakken als subsidies uitdelen. En door dit nu aan te kondigen, weet het bedrijfsleven waar het aan toe is. Die bakken subsidiegeld voor het bedrijfsleven worden straks opgehoest door Jan met de pet, via de energietaks en andere belastingverhogingen. Een CO2-prijs is niet alleen goedkoper, je kunt met de opbrengst hele mooie dingen doen. Bijvoorbeeld CO2-dividend uitkeren aan huishoudens met lage inkomens. Of de inkomstenbelasting verlagen. Dan krijg je wél een breed maatschappelijk draagvlak voor klimaatbeleid. Deze aanpak stimuleert op geen enkele manier dat bedrijven gaan innoveren of concurreren. Het houdt de gevestigde orde in stand. Terwijl er misschien wel nieuwe ondernemingen zijn met veel groenere technologieën. Hier wordt een enorme subsidiemachine opgetuigd, met een enorme bureaucratie, en tegelijkertijd wordt het invoeren van een prijsmechanisme voor CO2-uitstoot onacceptabel verklaard.’
Rick van de Ploeg sluit af met de opmerking: ‘Hoe kan het dat uitgerekend de VVD zo’n communistisch beleid steunt?’
Biopolitiek is een term die populair geworden is door de filosoof Michel Foucoult ter aanduiding van politieke systemen waarin biomacht wordt uitgeoefend. Het verwijst dus naar politieke praktijken die het biologische leven van mensen centraal stelt en probeert te beïnvloeden, te sturen of te beschermen. De term kent echter al een langere geschiedenis in de 20e eeuw en werd al door auteurs voor Foucault gebezigd.
De term vindt men terug in het werk van een hele reeks hedendaagse Italiaanse denkers zoals Michael Hardt en Antonio Negri. Bij hen wordt de term vooral gebruikt ter aanduiding van de productiewijze van de postindustriële maatschappij: de productie van het sociale leven, waarin cultuur en politiek samengaan. Deze biedt de kans op verzet tegen het kapitalistisch systeem (in de terminologie van Hardt en Negri, het Empire) en de biomacht die het uitoefent met het eigen lijf en leven als wapen. Een belangrijke vorm van biopolitiek is het vluchten voor armoede, waarbij men de grenzen van natiestaten ondermijnt door ‘simpelweg’ elders te gaan leven. Ook zelfmoordterrorisme is een vorm van biopolitiek (‘de meest tragische en afschuwelijke’): hier wordt het eigen leven vrijwel letterlijk als wapen ingezet, waarbij het verloren gaat.
Politieke subjectiviteit à la Hardt en Negri komt kort en wat schamper aan de orde in aflevering 17-18 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. In de Nederlandse Boekengids (febr-mrt 2019) staat van de hand van Bram Ieven op pagina 12/13 een uitgebreide recensie van het werk van Michael Hardt en Antonio Negri (inclusief hun laatste boek Assembly (Oxford University Press, 2017), in combinatie met het boek Inventing the Future: Postcapitalism and a World Without Work geschreven door Nick Srnicek en Alex Williams (Verso, 2016). Harvey refereert natuurlijk niet aan deze boeken van Hardt en Negri, want die verschenen nadat hij zijn eigen boek schreef, maar aan hun boek Commonwealth.
Tot één soort rekenen we alle organismen waarvan mannetjes en vrouwtjes onderling tot voortplanting in staat zijn. Soortvorming kan optreden wanneer een populatie zich in twee of meer groepen opsplitst, welke lange tijd door geografische barrières van elkaar gescheiden blijven. Er is dan geen voortplanting tussen de afzonderlijke delen van de populatie en elk deel zal zich nader aanpassen aan het milieu waarin het leeft. Soms groeien ze zo uit elkaar dat na vele generaties de twee groepen van de oorspronkelijke populatie er heel verschillend uitzien en ze niet langer in staat zijn zich met elkaar voort te planten. Volgens de bovenstaande definitie zijn er dan dus twee soorten waar er oorspronkelijk maar één was. Plantensoorten kennen nog een andere vorm van soortvorming, namelijk een toename van het aantal chromosomen. Dit heet polyploïdie. Lees erover in aflevering 34 van de tweede serie ‘Wat is ecologie?’ en over het begrip soort ook de afleveringen 35-39. Zie ook geslacht.
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
Ecologen gebruiken het begrip populatie om de groep organismen aan te geven die samen leeft en zich samen voortplant. Het is dus onjuist om over een populatie te spreken als het om méérdere soorten gaat. Het begrip komt aan de orde in de serie ‘Wat is ecologie?’ serie 1, aflevering 3. Zie ook draagkracht van het milieu, concurrentie in de natuur, dichtheidsafhankelijkheid, klimaat (ecologisch) en regulatie.
Soms zijn de schommelingen van jaar tot jaar zo regelmatig dat er van populatiekringlopen gesproken wordt. Dit komt ter spraken in aflevering 25-29. Zie over de wat ingewikkelder schommeling van de ‘spruce budworm’ (Choristoneura fumiferana) in Noord-Amerika aflevering 2-3 van het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Complexiteit.
In de eeuwen van demurrage verbeterde de positie van vrouwen aanzienlijk, zowel in vergelijking met de tijd ervoor als met de tijd erna. Je zou kunnen zeggen dat het een soort halve renaissance voor vrouwen was, of het nu ging om het uitoefenen van allerlei beroepen, bezit, opleiding, juridische status, of ‘hoofse liefde’. Rond het jaar 1300 begon alles te verslechteren. Dit is het thema van aflevering 22 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Die bloei had vast met het archetype van de moedergodin te maken. Vergelijk dit met wat Hickel over de positie van de vrouw zegt in aflevering 8 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
In tegenstelling tot Martin Sommer rapporteert Paul Luttikhuis, klimaatcorrespondent van de NRC, wel altijd zuiver over het klimaat. Luttikhuis worstelt er ook eerlijk mee. Zie bijvoorbeeld zijn artikel ‘We zijn bang en toch doen we niets’ in de NRC van 11 mei 2019. Luttikhuis wordt door het lezen van steeds alarmerender rapporten heen en weer geslingerd tussen zorg en hoop, woede en verdriet, cynisme en desillusie, en vraagt zich af: hoe kan het toch dat we nauwelijks handelen? ‘Het pijnlijkst is, dat ik alleen maar naar mezelf hoef te kijken om die passiviteit te begrijpen. (Want ook ik wil) graag de allernieuwste iPhone en af en toe een stukje vlees. Tegelijkertijd weet ik dat die ene iPhone of een enkele gehaktbal het verschil niet zal maken. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn zulke grote problemen, dat mijn persoonlijk gedrag er niets toe doet. Ook dat schrijven al die onderzoekers.’
Er is systeemverandering nodig, concludeert hij, wat een revolutionaire conclusie is tegenover die van Sommer. Toch kom je deze mening tegenwoordig steeds vaker tegen in de pers.
‘Maar je kunt het net zo goed omdraaien. Als ik zelf al niet in staat ben om mijn leven zo in te richten dat de aarde er zo min mogelijk onder lijdt, hoe kan ik dan verwachten dat we het systeem veranderen?’
Zie ook: De NRC over het Urgendavonnis.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie ook vertragingen.
Zie in verband met klimaat ook omslagpunten voor het klimaat en permafrostterugkoppeling.
Je kunt je niet voorstellen, zegt Jane Jacobs in aflevering 21 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit, hoe ecosystemen of economieën ontwrichting zouden kunnen afweren, als er geen goedgunstige terugkoppelingen zouden bestaan. Positieve terugkoppelingen zijn precies de structuur, de context, waarbinnen bifurcaties en diversiteit kunnen opkomen. Positieve terugkoppelingen geven gelegenheid tot biomassa-expansie en economische expansie zonder verlies van de dynamische stabiliteit; ze versterken juist de dynamiek zowel als de stabiliteit.
Terugkoppeling slaat op de informatie betreffende een systeem, waar het systeem aan rapporteert en waarop het reageert. De informatie heeft een of andere drager, of het nu geld is, demografie, een mechaniek, iets chemisch, elektrisch, of wat dan ook. De terugkoppeling brengt een effectieve reactie op die informatie teweeg. Positieve terugkoppeling kan verraderlijk zijn. Dat komt doordat onstabiele of anderszins destructieve toestanden even vanzelfsprekend kunnen worden versterkt als dat gebeurt bij stabiliserende en constructieve toestanden. Het slechte geval noemen we vicieuze cirkels. Dit wordt behandeld in aflevering 21-23 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
‘De huidige verwoesting van de planeet slaat niet alleen diepe littekens in het aardoppervlak maar ook in de menselijke subjectiviteit. Het overweldigende en aanhoudende gevoel van het einde kunnen we ‘post-apocalyptische melancholie’ noemen.’ Zo luidt de vierde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 5). Hoe rouw je om een toekomstig verlies, als dat tegelijk het verlies van die toekomst zelf is? Dat is een soort rouw ‘in het vooruit’, anticiperend op wat nog verloren zal gaan. Maar misschien is melancholie een beter woord dan rouw. Want bij rouwen ga je leren om met het verlies te leven. En bij melancholie gaat het om een soort ‘onsuccesvol’ rouwen; het lukt juist niet om met het verlies te leven. Horvat noemt toch een constructieve manier om met zulk verlies om te gaan. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als semiotische machine en gevolgd door apocalyps ‘normaliseren’.
Potentiële energie is bijvoorbeeld de benzine in een autotank die niet in gebruik is, of het water in een afgesloten bergmeer, of de elektronen in een batterij die nergens mee verbonden is. Potentiële energie is er in de vorm van chemische energie, kernenergie en gravitatie-energie. Potentiële energie kan in kinetische energie worden omgezet en andersom, al gaat dat altijd gepaard met een verlies aan energie, zoals de tweede wet van de thermodynamica voorschrijft.
Het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire economie (of goederen), dat de econoom E.F. Schumacher (van het boek Hou het klein) maakt, wijkt fundamenteel af van wat gangbare economen aan soorten economie onderscheiden. De term primaire goederen omvat bij Schumacher alle zaken die voor het menselijk bestaan en de economische activiteit noodzakelijk zijn en niet door mensen, maar door de natuur worden geproduceerd. De term secundaire goederen omvat de goederen en diensten die het product zijn van menselijke arbeid en die mensen met elkaar uitwisselen. De financiële markt, die een wereld van abstracties is, vormt de tertiaire economie. Hierover handelt aflevering 6 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie in dit verband ook ‘natuurlijke grondstoffen als import’ (aflevering 12) en het begrip bijtanken (aflevering 17) in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Een primaire energiebron is bijvoorbeeld de straling van de zon, een waterval, of een portie fossiele brandstoffen. Primaire energie komt in de natuur voor en kan gebruikt worden om energiedragers – bijvoorbeeld elektriciteit, benzine of stoom – mee te creëren of op te wekken.
Bij de grondstoffenwinning geldt het principe van het ‘laag hangend fruit eerst’: de makkelijkst winbare en beste grondstoffen worden als eerste gewonnen. Dit is zeker geldig voor olie. Meadows behandelt dit in aflevering 8 en 9 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie voor oliegrafieken aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Figuur 4 daar toont dat de winning van goud met steeds hogere (energie)kosten gepaard gaat.) Dit verschijnsel komt nog op diverse andere plaatsen terug, zoals in aflevering 3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ en bij het Planck-principe en feitelijk ook in de figuur van de klokkromme in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’ en aflevering 35 van het artikel ‘Castrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Wat betreft het begrip uitputting, zie het artikel ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’ en de begrippen machtsfunctie, piekolie en fonds. Zie ook exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen.
De Oostenrijkse natuurkundige Ludwig Boltzmann is beroemd geworden om zijn inzicht dat de Darwinistische strijd om het bestaan in feite een strijd is om de beschikbare energie om nuttige arbeid te verrichten. Vervolgens formuleerden de ecologen Alfred Lotka en later Howard Odum hetgeen nu bekend staat als het ‘principe van maximaal vermogen’. Dat luidt: Succesvolle systemen zijn die systemen die evolueren om hun gebruik per tijdseenheid van beschikbare energie voor het verrichten van nuttige arbeid te maximaliseren (groei, zelfonderhoud en voortplanting). Binnen natuurlijke ecosystemen vormt het ‘maximaal vermogen’ aantoonbaar een fundamentele organiserende kracht. Zie hierover aflevering 7 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Het succes van Homo sapiens is in termen van ‘maximaal vermogen’ ongeëvenaard. De mens heeft een evolutionaire voorsprong op de andere soorten door zijn vrijwel unieke vermogen om energie van buiten het lichaam te gebruiken om extra arbeid te verrichten. Dit energieverbruik is per hoofd van de bevolking toegenomen tot gemiddeld 80 keer de chemische energie van het menselijk lichaam. Het resultaat is spectaculair, ongekend. De mensheid verbrandt 600 maal de netto-hoeveelheid koolstof die wereldwijd door fotosynthese wordt vastgelegd, of elk jaar ruim 100 keer de wereldwijde voorraad koolstof in de vegetatie. De vervuiling heeft hiermee meer dan gelijke tred gehouden Dit gaat niet goed aflopen.
Het principe van maximaal vermogen is dus een ecologisch principe dat ook wel de vierde wet van de thermodynamica wordt genoemd. Het stelt dat de ontwikkeling van een ecosysteem berust op een uitruil (of compromis) tussen efficiëntie en snelheid, en dat die uitruil de basis vormt van het maximaal vermogen per eenheid tijd. Die uitruil kom je niet alleen in tal van ecologische processen tegen, maar bijvoorbeeld ook in een elektriciteitscentrale. In theorie kan een kolengestookte centrale een efficiëntie van een kleine 80 procent halen (het Carnot-rendement), zij het dat het proces dan wel bijna oneindig traag verloopt. Dus vindt er een uitruil plaats tussen efficiëntie en snelheid en strandt het rendement van zo’n centrale doorgaans rond de 45 procent. Het principe van maximum vermogen schrijft dus eigenlijk voor dat we onze eindige energiebronnen er zo snel mogelijk doorheen jassen. Als levend organisme gedraagt de mens zich naar de wetten van de ecologie. Maar zo’n positieve terugkoppeling ontmoet tenslotte altijd een negatieve terugkoppeling. Dat gaat hier in de vorm van de energie-complexiteitsspiraal. Zie verder in aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
Complexiteit toevoegen levert niet stap voor stap dezelfde meerwaarde op; er is juist sprake van afnemende meerwaarde. Tainter noemt dat – in aflevering 11 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het Principe van de minste weerstand. We kiezen bij problemen eerst voor de eenvoudige en doelmatige oplossingen. Maar elke keer dat we complexiteit toevoegen, worden de kosten relatief wat hoger. Oftewel: het toegevoegde nut daalt. Ons vertrouwen in innovatie is daarom niet terecht (aflevering 13). Zie in dit verband ook aflevering 1 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie.
Volgens de behoeftenpiramide van Maslow moeten eerst de ‘tekortbehoeften’ bevredigd worden, voordat er ruimte is voor ‘groeibehoeften’. Gebeurt het eerste niet, dan is er weinig ruimte om aandacht te besteden aan zaken als de klimaatverandering. We staan er wat dat betreft steeds minder goed voor. Het is sappelen en onbehagen alom. Dan is het klimaat wel het laatste waaraan we denken. Zie aflevering 7 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Volgens de Duitse socioloog en politicoloog Hartmut Rosa gaat het ons met de huidige ‘moderniteit’ zelfs niet lukken om onze tekortbehoeften te bevredigen, ook als geld en tijd geen belemmering vormen. ‘De moderniteit,’ zegt Rosa, ‘stoelt op het idee dat we onze omgeving volledig in onze macht kunnen krijgen, ook de natuur.’ Wij bepalen zelf hoe je moet leven en niemand anders. Tegelijk voelen we ons machteloos tegenover zaken als de klimaatverandering. We bewegen voortdurend tussen het verlangen naar almacht en een gevoel van totale machteloosheid. De moderniteit is uit balans. We missen ‘resonantie’ (dat je voelt dat je leeft wanneer je in een levendig contact staat met iets buiten jezelf). Lees erover in aflevering 8. Zie ook modernisering en haar polen.
Het stadium van je verandering instandhouden is minstens zo belangrijk en zo zwaar als de actie zelf was. Het komt aan de orde in aflevering 32 tot 35 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Succesvol veranderen houdt in dat je die veranderingen ook jaren lang in stand houdt, niet maanden. Instandhouden is een actief stadium.
Om onze negatieve gewoontes echt uit te bannen moeten we onze gedragsproblemen vervangen met een nieuwe, gezondere/meer duurzame levensstijl. Om gedurende dit stadium sterk te blijven moet je inzien dat je nog steeds kwetsbaar bent, gevoelig voor je probleem, ook al bouw je een nieuw leven op waarin je oude gedrag niet meer telt. Het grootste gevaar komt gewoonlijk van sociale druk, uitzonderlijke omstandigheden en innerlijke uitdagingen.
Je waakzaamheid kan verslappen. Daarom moet je jezelf blijven verplichten. Dwing jezelf om je alles wat je eerder gedaan hebt precies te herinneren. Dan ken je je eigen rol weer en voel je je verplicht vol te houden. Tegengaan gaat ook in dit stadium hand in hand met het zorgen dat je controle hebt over de omstandigheden.
Het stadium van instandhouden wil niets minder bereiken dan de verandering blijvend maken, een onderdeel van je persoonlijkheid, je eigenheid. Je moet dan wel zelf de verantwoordelijkheid nemen voor je (onvermijdelijke) misstappen. Je gaat eigenlijk door een rouwproces heen als je je oude gewoontes afzweert. Het is nu meer dan ooit belangrijk om een begrijpende helper te hebben. Prochaska behandelt daarbij: Pas je contract aan. Houd je helper alert. Oefen nieuw gedrag. Help iemand anders.
Bij instandhouden horen geduld en doorzetten. Een ruime meerderheid van de zelfveranderaars kent terugval. Dat ligt gedeeltelijk aan het feit dat de meeste veranderaars zich niet bewust zijn dat er zoiets als stadia en bijbehorende processen bestaan, met technieken die ze kunnen toepassen. Met dit artikel benut je de wijsheid van duizenden zelfveranderaars die je voorgingen en van de deskundigen die het voor je op een rijtje hebben gezet.
Aan veranderen vanwege de komende klimaatontwrichting zal geen einde komen. Van werkelijk afronden kan dan ook geen sprake zijn. Vandaar dat we hier verder geen aandacht besteden aan wat formeel Prochaska’s zesde stadium is. Hij doet dat zelf ook nauwelijks. Het moet maar genoeg zijn om te bedenken dat je de laatste vier processen hier tegelijk moet blijven toepassen.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap
We lezen over het stadium van actie in aflevering 28 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Echte, effectieve actie begint met jezelf te verplichten, proces 5. Dat gaat als ware vooraf aan de laatste vier processen: het proces om je te focussen op het verkrijgen van controle over de omstandigheden, het proces van tegengaan, het proces van beloningen en het proces van helpende relaties. Bij actie krijgen we dus alle vier de resterende processen tegelijk. Het benutten van deze processen gaat het hele actiestadium door, maar ook bij het stadium erna, dat van het instandhouden.
Ook bij het stadium van actie zijn er weer enige valkuilen: Neem de voorbereiding niet te gemakkelijk op. Verandering komt niet op een koopje. Er is de mythe van het toverstokje. Meer van hetzelfde is de vierde valkuil.
De vier processen worden vervolgens uitgewerkt in aflevering 29-31. Bij het proces van ‘tegengaan’ pas je gezónde alternatieven voor je probleemgedrag toe. Denk daarbij aan actieve afleiding, sporten en fitness, ontspannen, omdenken en assertiviteit (aflevering 29).
Bij het proces van controle krijgen over de omstandigheden gaat het niet om tegengaan maar om het veranderen van de situatie zelf. Beide zijn nodig. Prochaska geeft een drietal technieken: vermijden, vingerwijzingen, en seintjes. Bij het proces van belonen doe je juist iets aan wat er volgt om de verbetering te versterken. Ook bij belonen zijn er een drietal technieken: steels zelfmanagement, belonen volgens afspraak, en stapsgewijs aanpakken. Zie aflevering 29.
Het laatste proces is dat van helpende relaties (aflevering 29). Laat anderen weten dat je hun steun graag wilt en hard nodig hebt. Je kunt hiervoor de technieken van het tegengaan samen toepassen, maar ook een team vormen, je huishouden aanpassen, en alles opschrijven (als een contract). Krijg steeds schouderklopjes, blijf positief, en zoek hulp bij een groep als je weinig ‘eigen’ helpers hebt.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
De processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering zijn ‘emotioneel wakker schudden’ en ‘in de spiegel kijken’. Daarover gaat het in aflevering 19 tot 23 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Het gaat over wat emotioneel wakker schudden wel en niet is, hoe het kan helpen en hoe niet. Denk eraan dat het een proces is, geen stadium; we moeten het niet verwarren met verandering.
Word je je bewust van de toestand van de klimaatverandering dan kom je bij de vraag: ‘Wat is je doel precies?’ Wil je helpen de wereld te redden door je uitstoot zo klein mogelijk te maken? Of concentreer je je meer op een voorbereiding op je eigen weerbaarheid bij de maatschappelijke ontwrichting in de toekomst? Of is er nog iets anders?
Je zult, wil je slagen, bij je keuze je eigen ontwikkeling moeten documenteren, zodat je echt weet waar je stond, waar je nu staat en de vooruitgang ziet. Als je met de verzamelde informatie eens precies nagaat wat je allemaal verkeerd doet en ook hoe je dat gedrag probeert te vergoelijken, en als je rubriceert wat je allemaal zou kunnen verbeteren, dan zul je verbaasd staan en actie willen ondernemen.
En dan moet je nog eens goed in de spiegel kijken. Dit naar jezelf kijken is een logisch gevolg van je bewustwording. Daar komen altijd moeilijke vragen bij op. Je merkt dat je oplossing conflicteert met wat je ook hoog waardeert. Je wilt wel, maar … Veranderen vraagt offers, want als het eenvoudig was zou iedereen zich meteen klimaatvriendelijk gaan gedragen. In de spiegel kijken betekent juist de hoop laten varen dat veranderen gemakkelijk gaat, maar ook dat je kijkt naar wat je erbij wint.
Er zijn vier vragen voor de spiegel: Wat zijn de gevolgen van veranderen voor jezelf?
Wat zijn de gevolgen van veranderen voor je omgeving? Hoe ga je zelf reageren op verandering? En hoe gaat je omgeving reageren op jouw verandering? Per punt kun je de voor- en nadelen inventariseren. Het gaat erom wat er daarbij overheerst: de gevoelde voordelen of de gevoelde nadelen. De voordelen moeten de nadelen overtreffen. Zet het steeds opnieuw op een rijtje.
Zie ook (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Het stadium van de voorbereiding van de actie komt aan de orde in aflevering 24 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Het bijbehorende proces is het onderwerp van aflevering 25. Het lijkt nauwelijks nodig als apart stadium tussen overwegen en actie, maar voorbereiding is juist de hoeksteen voor effectieve actie en moet niet lichtvaardig worden aangegaan. Elke sluimerende ambivalentie over je project moet in dit stadium uit de weg geruimd worden. Praktisch zal het een precieze inventarisatie van al je gedrag inhouden. Je maakt een lijst van goede punten, de voordelen die je ziet, die je je letterlijk (als lijst) steeds voor ogen moet blijven houden. In dit stadium zoek je waarschijnlijk contact met gelijkgezinden, overleg je misschien in een groep. Dit vergt allemaal moed, maar initiatief nemen is nodig, want er komt heus niets vanzelf op je af. Dit alles lijkt al gauw op een generale repetitie voor je actiestadium, maar het is nog steeds voorbereiding. Alleen bij jezelf verplichten komt het op wilskracht aan; in andere processen niet.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering en (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
De negen processen van verandering moeten we niet verwarren met technieken van verandering. Lees hierover aflevering 6 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Ieder proces omvat een brede strategie die tal van technieken kan benutten. Er bestaan tientallen, zelfs honderden technieken die geschikt zijn voor ieder proces. Maar ook al bestaan er nog zo veel technieken, er zijn slechts negen processen die er echt toe doen. Om je als zelfveranderaar de beste kansen te geven is het goed als er per veranderingsproces meerdere technieken klaar staan die bij jou passen. Uit onderzoek blijkt dat mensen graag wat te kiezen hebben. In feite is het: hoe meer keuze in technieken, hoe groter de kans dat het veranderen lukt. Je motivatie om te veranderen wordt er groter van, je betrokkenheid ook. Je wordt beter in staat om jezelf van jouw probleem af te helpen.
Alle processen zijn terug te voeren op de heel verschillende systemen van de psychotherapie. Een zwakte van veel therapieën is dat ze berusten op de toepassing van slechts twee of drie technieken per proces en de cliënten geen adequate alternatieven bieden. Terwijl zoveel meer methoden op ieder veranderingsproces effectief blijken te kunnen worden toegepast en individuen die het gevoel hebben dat ze zelf, autonoom, hun leven veranderen veel meer kans op succes hebben, dan wanneer hen een beperkte keuze wordt aangeboden.
Zie ook processen van zelfverandering (9).
Volgens Prochaska zijn er bij zelf veranderen negen processen. Lees hierover in het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Dit is de samenvatting van deze processen:
Bewustwording (1):
Dit is het wijdst verbreide veranderingsproces dat er is. Freud zei al dat het oogmerk van de psycho-analyse was om ‘het onbewuste bewust te maken’. Bijna alle therapieën beginnen ermee je te informeren zodat je intelligente besluiten gaat nemen over je probleem. Bewustmaking beperkt zich echter niet tot het blootleggen van verborgen gedachten of gevoelens. Elke aanvulling op je zelfkennis of je kennis van de aard van je probleem, verhoogt je bewustzijn. Als we ons gedrag als problematisch gaan ervaren, komen er trouwens ook verdedigingsmechanismen in het geweer. Dan wordt het belangrijk te weten wat voor type mens je bent. Daarover gaat het in aflevering 16 met een testje van psychologen.
Sociale bevrijding (2):
Alles wat je omgeving je kan bieden om te helpen bij je pogingen te veranderen, valt onder sociale bevrijding. Voor wie van het roken probeerde af te komen, hielp een rookverbod in openbare ruimtes en café’s. Dat restaurants vegetarische maaltijden op het menu zetten, is een ander voorbeeld. Omdat het proces sociale bevrijding niet vanuit je zelf komt, ervaar je het verschillend al naar gelang het stadium van verandering waarin je zit. Sociale bevrijding kan ook het zelfvertrouwen van veranderaars steunen. Ze gaan in zichzelf en hun vermogen te veranderen geloven.
Emotioneel wakker schudden (3):
Tal van therapieën proberen je op te schudden, zodat je je bewust wordt van je eigen weerstand tegen verandering. Emotioneel wakker schudden overlapt met bewustwording (1), maar het werkt op een dieper gevoelsniveau, en het is even belangrijk als het eerste proces van verandering. Als ‘dramatische ontlading’, of ‘catharsis’ is dit een betekenisvolle, vaak plotseling optredende, emotionele ervaring omtrent het probleem dat speelt. Het is een extreem krachtig proces.
Eens goed in de spiegel kijken (4):
Dit proces vergt dat je je probleem nog eens goed en met gevoel onder ogen ziet. Dat je bedenkt wat voor iemand je zou kunnen worden als je het probleem overwint. Het laat je zien wanneer en hoe jouw probleem je persoonlijke waarden in de weg zit. Met als gevolg dat je niet alleen dénkt dat je leven flink zou verbeteren zonder je probleem, maar dat je dat echt zo voelt. Wat zijn, alles bij elkaar, de voor- en nadelen van een poging je probleem te overwinnen? Het zijn de vragen van gevoel en ratio die mensen zichzelf stellen als ze eens goed in de spiegel kijken.
Jezelf verplichten (5):
Als je eenmaal besluit te veranderen, accepteer je daarvoor de verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is de last van de verplichting die je jezelf oplegt. Soms wordt het ‘zelf-bevrijding’ genoemd. Het is de erkenning dat jij de enige bent die in staat is te reageren, voor jezelf te spreken en te handelen. De eerste stap bij een verplichting is privé. Je vertelt jezelf dat je gaat veranderen. De tweede stap is ermee naar buiten komen. Je vertelt anderen dat je een stevig besluit hebt genomen om te veranderen. Zo zet je jezelf onder druk om je aan je programma te houden, omdat bij falen, je je zult schamen of schuldig voelen tegenover degenen aan wie je je besluit verteld hebt. Je wilt misschien je besluit voor je houden, zodat anderen het niet merken als het mislukt. Al is dit minder genant, het verzwakt ook je wilskracht; door ermee naar buiten te komen sta je sterker dan zonder dat te doen.
Tegengaan (6):
Al ons gedrag is voorwaardelijk: we zijn in sommige omstandigheden meer geneigd ons te overeten dan in andere; om meer te shoppen dan in andere. Die omstandigheden kunnen we verbeteren. Zo is er steeds wel een gezonde activiteit beschikbaar als techniek om te ‘counteren’. De kunst is om de activiteit te kiezen die bij jouw gedrag past.
Controle over de omstandigheden verkrijgen (7):
Net als bij tegengaan is het verkrijgen van controle over de omstandigheden actiegericht. Alleen richt je je hierbij niet op je innerlijk maar op de omgeving. Die probeer je aan te passen zodat je de oorzaak van de problemen, de trigger ervan, vermindert. (Technisch gesproken past tegengaan de reacties van een individu op bepaalde stimuli aan, terwijl controle over de omstandigheden de stimuli beheersbaar maakt.)
Beloningen (8):
Je kunt verkeerd gedrag bestraffen of goed gedrag belonen. Het zijn twee kanten van de dezelfde medaille, maar straf werkt zelden bij mensen die zichzelf met succes weten te veranderen. Beloningen werken daarentegen vaak wel. Jezelf een schouderklopje geven is er een simpel voorbeeld van. Een cadeautje kan ook – in ons kader het liefst iets immaterieels. Je kunt er ook anderen bijhalen. Je familie kan je bedelven onder complimentjes; of je wint een weddenschap met een vriend als iets je lukt.
Helpende relaties (9):
De term ‘jezelf veranderen’ slaat natuurlijk op jouw eigen pogingen om je gedrag te veranderen, zonder professionele begeleiding. Waar het niet op slaat is dat je zorg, steun of andere vormen van hulp weigert. Het ‘zelf doen’ is niet hetzelfde als het ‘alleen doen’. In de hele cyclus van verandering kun je anderen inschakelen om je te helpen. Helpende relaties zijn voor veranderaars van levensbelang; ze bieden steun, zorg, begrip en acceptatie. Helaas zijn veel mensen niet heel goed in het bieden van zelfs de eenvoudigste hulp, zoals luisteren en reflecteren.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering. Zie verder zelf veranderen met klimaatbeterschap, processen en technieken en stadia van zelfverandering (6).
Tijdens die revolutieperiode van 1350 tot 1500 leed de elite onder ‘een crisis van chronische disaccumulatie’. Een fundamentele voorwaarde werd het opkomende kapitalisme ontzegd. Ook de adel en de kerk leden verlies. Zie aflevering 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Adel, kerk en kooplieden spanden daarom samen om de autonomie van de boeren te stoppen. Ze verdreven in een zeer gewelddadige Europabrede afgrendelingscampagne de boeren van hun land, namen hen de meenten af en lieten hen verpauperen. Zo creëerden ze een afhankelijk leger van arbeiders, een proletariaat, waar een race to the bottom heerste. Elk loon, hoe laag ook, was beter dan de hongerdood. Zo begon met deze ‘initiële’ of ‘primitieve’ accumulatie in de vorm van plundering het kapitalisme, dat in de volgende eeuwen een grote vlucht zou nemen met zijn ‘duistere satanische fabrieken’ (aflevering 3). Ook de bodem werd weer uitgeput.
Het leven draaide nu niet langer om in de behoeften te voorzien, maar werd beheerst door de dwangmatige noodzaak om winst te behalen. In deze fundamentele ommekeer in de geschiedenis van de mens moest ook de zijnsleer veranderen (aflevering 4). De manier waarop de mens naar de levende wereld keek moest worden ‘aangepast’. Het animisme moest wordt uitgeroeid. Het kapitalisme had een nieuw verhaal over de natuur nodig en de kerk kwam daarbij te hulp (aflevering 5). De kerk moest immers het goddelijk recht hebben om haar zin te doen en kapitalisten wilden de aarde plunderen. Die aarde moest een object worden in plaats van een zorgende moeder, in plaats van iets heiligs. Lees verder bij Francis Bacon en René Descartes.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Stoknes behandelt in verband met het klimaatprobleem in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek vier richtingen in de psychologie, te weten de evolutionaire psychologie, de cognitieve psychologie, de sociale psychologie, en de psychologie van de identiteit. Zie ook psychologische barrières voor klimaatactie. Zie later ook het artikel ‘Zelf veranderen’ in de rubriek Ethiek.
De psychologie van de identiteit gaat over het ‘ik’, het bevestigingsvooroordeel en psychotherapie. Het gaat over hoe we vasthouden aan meningen en posities en hoe dit cultureel ineens om kan slaan, als een aardverschuiving, een niet-lineaire verandering, die niet komt door een duidelijk oorzaak-gevolg-patroon of door individuele zeggingskracht. We worden wakker en merken, tot onze verrassing, dat ‘iedereen’ nu die kant op wil. Want genoeg is genoeg. Zie hierover aflevering 22-24 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook paradigma en psychologie in soorten.
Stoknes onderscheidt in aflevering 25 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek vijf psychologische barrières voor klimaatactie: ‘ver van mijn bed’, ‘verdoemenis’, ‘verkramping’, ‘vermijden door ontkenning’, en ‘volop onszelf’. Hij beschrijft ze (samengevat) als volgt:
Ver van mijn bed. De klimaatkwestie is voor de meesten van ons op verschillende manieren een ver-van-ons-bed-show. Hij is niet te zien of te voelen en vooral: het gaat pas ergens ver in de toekomst goed mis.
Verdoemenis. Als klimaatontwrichting ons wordt voorgesteld als een alles overspoelende ramp die we alleen tegemoet kunnen treden met verlies, kosten en opoffering, dan is het typisch een onderwerp waar we het liever niet over hebben.
Verkramping. Als wat we weten (bijvoorbeeld: fossiel is fout) strijdig is met wat we doen (noem maar op waarvoor we allemaal fossiel gebruiken), dan komt er verkramping. Als er dan ruimte is voor twijfel, of we kunnen het probleem bagatelliseren, zullen we ons beter voelen.
Vermijden door ontkenning. Met negeren, verwerpen of op een andere manier vermijden, ontsnappen we aan angst en schuldgevoel. Ontkenning komt voort uit zelfverdediging, niet uit onwetendheid, domheid of gebrek aan informatie.
Volop onszelf is de vijfde barrière. We zien informatie die de waarden en noties die we al hebben, bevestigen en we filteren weg wat deze waarden en noties bedreigt. We winkelen dus selectief. Culturele identiteit wint het van de feiten. Als nieuwe informatie van ons vergt dat ‘onszelf’ zich moet veranderen, dan gaat die informatie het waarschijnlijk niet winnen. We willen volop onszelf blijven.
Wij hebben op basis van wat gezegd wordt onder het item rede allemaal de neiging om informatie die niet met onze opinie strookt te negeren– intelligentie speelt hierbij geen rol. Zie aflevering 27 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Volgens de neurowetenschap gaat het brein bij kritiek ‘op slot’. De conflicterende informatie komt gewoon niet binnen. Er zijn enkele lessen om toch iets te bereiken. Daarbij spelen emoties een (positieve of negatieve) hoofdrol. Omgevingspsychologe Linda Steg voegt hier in een noot nog het een en ander aan toe.
Als we horen dat iedereen, onszelf incluis, medeschuldig is aan de klimaatverandering, doet die informatie pijn. Als die pijn onverwerkt blijft, komen we vast te zitten. Dat is het thema van aflevering 28, waarin de klimaatpsycholoog Renee Lertzman aan het woord komt. Melancholie is dan een logische, rationele reactie, wat weer kan leiden tot verlamming of ontkenning. Lertzman raadt hier het opzetten van klimaatgesprekken aan en wat in het Engels motivation interviewing heet, een sturende, persoonsgerichte gespreksstijl. Maar waar haal je de ervaren begeleiders vandaan om ons allemaal bij de hand te nemen?
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. Tijdens het grootste deel van onze geschiedenis wisten we groepen in stand te houden door sociale mythen met elkaar te delen. Het afwijzen van of weigeren te geloven in deze mythen leidde tot uitsluiting en dood. Overtuigingen gaan meestal vooraf aan de redenen die we gebruiken om ze te verklaren en zijn dus veel krachtiger dan feiten. Psychologen hebben honderden cognitieve vooroordelen geïdentificeerd die laten zien dat veelvoorkomend menselijk gedrag niet met de economische rationaliteit strookt.
Dit komt aan de orde in aflevering 4 en volgende van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Bij superorganisme vindt u ook de links naar andere begrippen in Ecopedia die bij dit artikel behoren.
Rationaliteit behoort tot een jonger deel van onze hersenen. Het moderne economische denken gaat ervan uit dat het rationele brein de baas is, maar dat is niet het geval. In combinatie met onze tribale aard en de neiging ons in in-groepen te organiseren, is het begrijpelijk dat nepnieuws werkt, en dat mensen zich verzetten tegen ongemakkelijke ideeën over grenzen aan de groei, (on)vrijwillige energieafbouw en klimaatverandering.
We vormen heel snel en makkelijk in- en uit-groepen, tegenover wie we ons respectievelijk vriendschappelijk en vijandig gedragen. We zijn ook ‘geprogrammeerd’ om met onze in-groep samen te werken, of dat nu een klein bedrijf is, een grote corporatie of zelfs een natiestaat, om zo een monetair (of, in vroeger tijden, voedsel-)surplus te verkrijgen. ‘Ik’ gaat boven ‘wij’, ‘wij’ gaat boven ‘zij’.
We geven onevenredig veel meer om het heden dan om de toekomst. Helaas liggen de meeste van onze moderne uitdagingen ‘in de toekomst’. Een beschrijving van onze biofysische realiteit wordt doorgaans beantwoord met ontkenning of nihilisme.
Ontkenning en nihilisme helpen het verstand om de cognitieve dissonantie te verdrijven, en ze ontslaan ons emotioneel van de plicht om te werken aan (ongemakkelijke) veranderingen die onze kansen kunnen verbeteren. Deze en andere sociale valkuilen lijken zinvolle actie te verhinderen. Misschien is de grootste sociale valkuil wel dat we al die energie en materiële zaken eigenlijk niet nodig hebben om gelukkig of gezond te zijn.
In het midden van de 19e eeuw was de Engelse econoom William Stanley Jevons bezorgd dat Engeland zijn vooraanstaande positie zou verliezen vanwege de uitputting van de steenkoolvoorraden. De conventionele kijk was dat verbeterde technische efficiëntie de levensduur van eindige grondstoffen zal verbeteren. Jevons liet zien dat het omgekeerde het geval is. Hij formuleerde wat vandaag de dag bekend staat als de Jevons Paradox, ook wel het Rebound Effect genoemd.
Dit zegt eenvoudig dat besparingen op een grondstof of verbeteringen in de efficiëntie van het verbruik, de behoefte eraan eerder zullen doen toenemen dan afnemen.
Jevons schreef: “…als de hoeveelheid verbruikte kolen… verminderd wordt vergeleken bij de opbrengst, zal de winst van de handel erin toenemen, zal nieuw kapitaal aangetrokken worden, en zal de prijs… dalen, maar de vraag ernaar zal stijgen; en uiteindelijk zal de grotere (productiecapaciteit) het lagere verbruik van elke (machine) meer dan goedmaken.”
Deze passage is afkomstig uit het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complixiteitsspiraal’ van Joseph Tainter in de rubriek Ontwrichting (aflevering 13). Lees in dit verband ook Innovatierendement.
Deze passage is afkomstig uit het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complixiteitsspiraal’ van Joseph Tainter in de rubriek Ontwrichting (aflevering 13). Lees in dit verband ook Innovatierendement. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en Mandeville, Bernard.
Recycling is een van groene-groei-strategieën die worden behandeld in aflevering 13 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie ook circulaire economie en kringlopen in de natuur.
Het zijn emoties die het menselijk verstand in beweging zetten, tot daadkracht aansporen. De praktische rede alleen is niet voldoende om mensen moreel te motiveren. Dat is wat de Britse filosoof David Hume bedoelt wanneer hij zegt dat de rede slaaf van de hartstochten is, zegt Bas Heijne. Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen. Deze kwestie komt aan de orde in orde in aflevering 26 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Wat als de ratio alleen nog dient om de emotie te rechtvaardigen? Als een ‘objectieve waarheid’ helemaal niet meer bestaat, wordt ook het streven om die waarheid zo dicht mogelijk te benaderen opgegeven. De rede is zelf dan pas echt tot een slaaf van de hartstocht gemaakt, maar precies omgekeerd dan Hume voor ogen stond. De rede van Hume die onze emoties moet toetsen, wordt dan de vijand. Zo gezien is het streven naar waarheidsvinding de vijand van identiteit en kan het worden gebruikt om het geloof in eigen religieuze, culturele en politieke waarden onaantastbaar te verklaren, immuun voor onderzoek, verheven boven rationele. Omdat anderen zouden liegen of hypocriet zijn, hoeven jouw overtuigingen niet langer kritisch tegen het licht gehouden te worden. Dit is een grote paradox van deze tijd. Zie verder ook psychologische barrières.
William ‘Bill’ Rees (1943) is ecoloog, ecologisch econoom en emeritus hoogleraar aan de Universiteit van British Columbia/School of Community and Regional Planning. Zijn doctoraat behaalde hij op het terrein van de bevolkingsecologie. Zijn voornaamste claim to fame is de ontwikkeling, samen met Mathis Wackernagel, van het concept van de ecologische voetafdruk. Hij heeft ruim 150 wetenschappelijke artikelen op zijn naam staan, is een veelgevraagd spreker (op YouTube zijn talloze lezingen van hem te vinden) en geldt als een van de belangrijkste intellectuelen van Canada. Het op 4ECO geplaatste artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er verder moet veranderen‘ verscheen in het Engels in het maartnummer van 2019 van het tijdschrift Real-world Economics Review.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. Aflevering 2 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting somt vijf belangrijke kantelpunten op die onomkeerbare gevolgen zullen hebben. Het verdwijnen van het Amazonewoud is er een van (aflevering 3). Als het hele Amazoneregenwoud in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Het regenwoud komt ook aan de orde bij het animisme van Achuar, natuurvolk. Zie verder bossen.
Een stad produceert enorme hoeveelheden kapitaal. Dat kapitaal is niet plaatsgebonden, maar juist iets wat overal ingezet kan worden. Het kan dus ook weglekken.
Kapitaaloverheveling kan arme gebieden in principe verlichting brengen maar bij gebrek aan dynamische steden geen blijvende ontwikkeling en voorspoed. Dit kan ontaarden in transacties van verval voor de steden die het geld opbrengen (en daarmee ook voor het hele land). Überhaupt geldt dat kapitaal dat naar onproductieve doelen gaat – zoals uitkeringen, hulp voor arme regio’s en het op de been houden van een permanent leger – steden armere klanten voor elkaar maakt dan ze anders zouden zijn. Het maakt ze onvermijdelijk ook minder goed en lakser in het vervangen van hun importen over en weer (of van importen van elders). En dit gaat weer ten koste van hun capaciteit om nieuwe soorten goederen en diensten voort te brengen, evenals van het deel van hun capaciteit dat ze aan het oplossen van problemen kunnen besteden (‘het komt er niet van’ ook al zijn ze al uitgedacht). De kenmerken van zich ontwikkelende en uitbreidende economieën die in aflevering 11 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschreven worden, kunnen dus ook in omgekeerde richting plaatsvinden. Zie ook aflevering 12.
Economische steun voor arme steden en regio’s levert, ook in de beste omstandigheden, vrijwel nooit zelfgenererende economieën op – dat wil zeggen geen importvervangende steden. Uit gouden eieren komen, omdat ze slechts van goud zijn, nu eenmaal geen kuikens voort. De Tennessee Valley Authority (TVA) in de VS is hier een perfect voorbeeld van. Lees daarover in aflevering 6 en volgende van het vijfde artikel van deze serie. Dit kunstmatig stedelijk gebied had lange tijd het imago van een succesvolle ingreep, maar dat was slechts schijn. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Hoe verloopt de regulatie van de populaties op de verschillende voedselniveaus? Dat komt aan de orde in aflevering 75-77 en 85 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Op elk niveau wordt het aantal organismen beperkt door de hoeveelheid voedsel, gevormd door het niveau eronder. In de praktijk zien we dat de primaire consumenten over het algemeen weinig invloed hebben op het producentenniveau. Anderzijds lijkt de omvang van het primaire consumentenniveau wel van invloed op de niveaus van de secundaire en tertiaire consumenten. De aantallen afbraakorganismen worden bepaald door de hoeveelheid organisch materiaal van dode producenten en consumenten.
Dus behalve de producenten en kennelijk de primaire consumenten worden alle voedselniveaus beperkt door de beschikbaarheid van voedsel. Meer hierover in de bovengenoemde afleveringen.
Wie geld wil sparen en de bank niet vertrouwt, kan elk jaar honderd euro in een oude kous stoppen. Ieder jaar groeit dat bedrag dan met een constante hoeveelheid van honderd euro. We noemen dat lineaire of rekenkundige groei . Lees erover in aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ en in aflevering 3 van het artikel ‘Eindeloze samengestelde groei’ in de rubriek Complexiteit. Zie verder ook exponentiële groei. Het begrip groei komt verder in de meeste artikelen van 4eco wel voor.
Ontkoppeling komt in twee smaken: relatief en absoluut. Relatieve ontkoppeling wil zeggen dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot wel toenemen, maar minder snel dan de economische groei. Absolute ontkoppeling houdt in dat het materiaal- en energieverbruik en de CO2-uitstoot bij een groeiende economie gelijk blijven of dalen. Wie kiest voor relatieve ontkoppeling houdt zichzelf eigenlijk voor de gek, om redenen die worden gegeven in aflevering 2 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zelfs met absolute ontkoppeling redden we het wat betreft de CO2-uitstoot alleen als die op mondiale schaal niet tenminste 7 procent per jaar bedraagt voor de hele wereldeconomie, wat onhaalbaar is, zoals te lezen is in energietransitie. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
We kennen allemaal het begrip Renaissance, dat we verbinden aan de Gouden Eeuw en de schilderijen van Rembrandt. In aflevering 19 en volgende van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting kunnen we echter lezen dat extreme rijkdom was voorbehouden aan een kleine elite, terwijl grote delen van de bevolking in diepe armoede leefden. Bij Rushkoff komen in aflevering 7 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie de late middeleeuwen aan bod als de ‘eerste renaissance’. Daarin had de gewone man en vrouw wel een benijdenswaardige levensstandaard. De kwaliteit van leven van West-Europeanen tussen de elfde en de dertiende eeuw is de beste ooit geweest, onze huidige tijd incluis.
Het Planck Principle of Increasing Effort voor de ‘opbrengst’ van wetenschappelijk onderzoek laat een afnemende meeropbrengst zien, want teneinde de stroom van publicaties, doorbraken en gadgets op hetzelfde niveau te houden, moeten de omvang en de kosten van wetenschap en technologie exponentieel stijgen. Dit wordt met betrekking tot olie behandeld in aflevering 4 en 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie (en dit aspect is bij het artikel van Tainter weggelaten).
Robert Gordon voorspelt een afname in innovaties. Dit wordt aangehaald door David Harvey in aflevering 1 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Vergelijk de ontwikkeling van de innovatie ook met de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Zie ook nog Schumpeter en aflevering 7 van dit artikel. Ook Tainter vindt ons vertrouwen in innovatie niet terecht. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Daar staat het volgende:
‘Tegenwoordig stellen we veel vertrouwen in innovatie. We veronderstellen dat elk energietekort opgelost zal worden door innovaties die de technische efficiëntie zal verbeteren, of nieuwe bronnen zal ontwikkelen. De wetenschappelijke inspanningen op dit gebied zijn groter en groter geworden, maar feitelijk neemt de productiviteit ervan af. Per uitvinder produceert de wetenschap steeds minder innovaties. Dit is zowel het geval voor alle innovaties in totaal als voor die in de energiesector – de productiviteit van innovaties daalt. Hij daalt niet alleen in de oude technologieën van fossiele brandstoffen, maar ook in de wind- en zonne-energietechnologieën waar velen hun hoop voor de toekomst op gevestigd hebben.’
Lees in dit verband ook De Jevons paradox.
Wereldwijd betaalt (zowat) iedereen belasting met een vorm van geld die rente draagt. Vrijwel niemand beseft dat rente een eigenschap van geld is die eraan is toegevoegd; dat wil zeggen, er kan ook geld ‘ontworpen’ worden zonder de eigenschap rente, @nder geld. Maakt dat wat uit? We bekijken respectievelijk de kant van de duurzaamheid, de verschillende redenen voor het bestaan van rente en de rol ervan in de verhouding arm-rijk.
Bernard Lietaer et al. stelt in een opsomming van de effecten van het huidige geldsysteem op de duurzaamheid in hoofdstuk 5 van het Paradigmaserieboek Geld en duurzaamheid als derde effect ‘de verplichte groei als gevolg van het mechanisme van samengestelde interest’. (Zie ook samengestelde economische groei.) Het wekt een gevaarlijke schuldentredmolen op. De monetaire sector dwingt alle instanties en personen met een schuld tot verplichte groei, ongeacht de milieu- en sociale kosten die dat met zich meebrengt. Dit uit zich ook in kortetermijndenken, wat het tweede effect is. Als, zegt Lietaer, een ander type valuta werd gebruikt – één waar sprake is van een negatieve rente – zouden samenleving en zakenwereld worden aangemoedigd om mogelijkheden en kosten op langere termijn te waarderen. Deze verandering zou van invloed zijn op de hele economische en milieuactiviteit, en zou duurzaamheid op lange termijn rechtstreeks bevorderen. Er zou meer aandacht uit voortvloeien voor duurzaam beleid ten opzichte van de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen en voor de relatie van de mensheid met de rest van de biosfeer.
We hebben nu eigenlijk twee problemen: Het feit dat we nooit duurzaam kunnen worden zolang het geld rente draagt, maar daarachter verscholen ook de hegemonie van het denken in één enkele munt.
Als we nu overstappen naar het Paradigmaserieboek Over een @nder soort geld, dan zegt Henk van Arkel daar op pagina 110 over rente het volgende.
Wat mij betreft, zegt hij, is rente niets anders dan de prijs van geld en die is het gevolg van vraag en aanbod. Maar vaak wordt de term rente gebruikt voor de vergoeding die de bank vraagt voor een lening en die is opgebouwd uit drie verschillende elementen. Dat versluiert de discussie. Om tot een beter organiserend principe voor onze samenleving te komen, moeten we eigenlijk die drie elementen uit elkaar halen.
Ten eerste is rente de marktprijs van geld. We hebben een markt die door de staat wordt gemonopoliseerd, ten gunste van de banken. Net als bij andere markten waar monopolies gelden, drijft dit de prijs van geld op zonder dat er meer waarde voor in de plaats komt. Ten tweede berekent de bank een compensatie voor het risico dat ze het geld misschien niet terugkrijgen, omdat degene die het leent het niet kan terugbetalen. Dat risico is er tot op zekere hoogte altijd en als kostenpost is dit dus onvermijdelijk en ook redelijk. Maar onder normale omstandigheden zijn deze risico’s (bij bijvoorbeeld een hypotheek met het huis als onderpand) maar een klein deel van de totale kosten die de bank vraagt. (Je betaalt nu via de rente in dertig jaar twee tot drie keer de prijs van je huis.) Met zo’n laag risico moeten er dus ook andere componenten in rente zitten.
Een derde post die vaak wordt aangevoerd om rente te rechtvaardigen is de compensatie voor de verwachte inflatie. Dit vind ik (zegt Henk van Arkel) een cirkelredenering. Rente is immers ook één van de oorzaken van inflatie. Als de geldhoeveelheid onder de heersende rentedruk wel móet groeien met de rente van vorig jaar, dwing je in wezen af dat de toename van de geldhoeveelheid die boven de productie uitstijgt zich in inflatie vertaalt. En dan houdt de rente de inflatie in stand, die de rente weer in stand houdt.
Een ingewikkelder verklaring voor rente is het belonen van mensen die afzien van het gebruik van hun geld nú. Veel economen denken dat mensen hun geld liever nu willen uitgeven, in plaats van de toekomst. Dit argument lijkt me feitelijk niet juist. Ik zie in elk geval heel veel mensen die hun geld niet nu willen uitgeven, maar het willen sparen voor hun oude dag.
Doordat het staatsmonopolie op geld is uitbesteed aan particuliere banken, wordt alles wat banken rente noemen op één hoop gegooid. Daardoor lijkt het alsof die banken daarmee alleen maar hun spaarders beschermen tegen inflatie en reële risicopremies vragen.
Economen hebben hele discussies gevoerd over het idee van rente als premie voor het tijdsvoordeel van geld waarover een lener onmiddellijk kan beschikken. Ooit schafte de Rooms-katholieke kerk het renteverbod gedeeltelijk af, omdat het redelijk werd geacht dat spaarders meeprofiteerden van de waarde die ondernemende burgers met behulp van hun geld wisten te creëren. Deze gedachte is echter nooit beschouwd tegen de achtergrond van een geldmarkt waarop vraag en aanbod met elkaar in evenwicht zijn en de rente dus op de nullijn ligt. In die situatie kun je namelijk niet verwachten dat ondernemers hun geldschieters een groter aandeel van de gemaakte winst geven dan de premie voor het risico dat hun bedrijf failliet gaat. Waarom meer weggeven dan wat je bij de bank moet betalen? Maar dat verandert doordat het monopolie op het scheppen van geld wel tot te hoge rentes en te hoge winsten móet leiden… (Tot zover Henk van Arkel. Wie hierin geïnteresseerd is leze verder in het genoemde boek.)
De machtsverhoudingen staan dus aan de kant van de geldschieters. Daardoor raakt geld ook steeds ongelijker verdeeld, met als gevolg dat de economie de capaciteiten van de armsten niet georganiseerd krijgt. Want hoe gaat dat? Als een rijke man of vrouw geld wil lenen, kan hij of zij dat doen (anno 2019) tegen 3 procent rente. Hij of zij heeft contacten, een ‘overtuigend plan’, wordt vertrouwd, heeft bezit als onderpand; dergelijke punten bepalen de hoogte van de rente. Bij iemand die heel arm is, geldt het tegenovergestelde. Hij of zij kan slechts lenen tegen 20 procent rente. Dezelfde economische logica van rente krijgt bij deze twee uitersten heel ongelijke uitkomsten. Het gevolg is dat de rijke kant van de samenleving doorklimt op de ladder omhoog, terwijl het de arme kant van de samenleving maar niet lukt om uit het dal te komen. Zie beslist ook lenen-betalen.
In energie bij Nate Hagens stelt de auteur over de verhouding tussen energie en rente het volgende: Kost het vinden van voedsel meer energie dan het voedsel bevat, dan sterft een organisme. Dat geldt ook voor het superorganisme. We komen hier tot nu toe alleen mee weg door de fossiele energiesubsidie als rente te behandelen, niet als de hoofdsom. Zie daarover ook bij energie en schuld bij Nate Hagens en bij technologie en energie bij Nate Hagens.
Dit kader laat zien hoe rente (interest) de korte termijn voorrang geeft. Het wordt uitgebeeld in dit plaatje.
Wat zou u doen als u de keuze had tussen twee projecten: het aanplanten van een bos dennen of van een bos eiken? De dennen kunnen na tien jaar geoogst worden. De opbrengst per boom is €100. De eiken kunnen pas na honderd jaar worden geoogst en de waarde per boom is dan €1.000. Met deze veronderstellingen kunnen we de twee investeringen eerlijk vergelijken, want men kan de dennen om de tien jaar oogsten en herplanten en dan uitkomen op dezelfde €1000 in honderd jaar. (Hierbij doen we ook of het planten en oogsten van tien dennen evenveel werk is als van één eik.)
Nu zetten we onze financiële bril op. Zet je bij een rente van 5% bijvoorbeeld €61,39 op een gegarandeerde bankrekening dan wordt dat in tien jaar automatisch €100. Daarom is €100 aan dennen over tien jaar slechts gelijk zijn aan €61,39 vandaag.
Als de belegger dus vraagt: “Wat zijn deze twee investeringen gezien vanaf vandaag waard?” dan hangt het antwoord af van de rente die van toepassing is. Met een rente van 5% is gezien vanaf vandaag €100 in tien jaar tijd €61 waard. Met diezelfde rente van 5% is de waarde van de toekomstige eik van €1.000 vandaag slechts €7,60. Dit verschil in waarde is louter en alleen te wijten aan de rente op het geld dat gebruikt wordt om de investeringen te financieren.
Dit verklaart waarom er momenteel veel commerciële interesse is in het oogsten van oude bossen (en natuurlijk kapitaal in het algemeen), maar zeer weinig in het planten van bomen die langzaam volgroeien. Dit verschil verklaart in het algemeen ook waarom onze samenleving moeite heeft met het denken aan de spreekwoordelijke zevende generatie. Iedere ‘rationele belegger’ wordt door het karakter van rente op ons geld vooral geprogrammeerd om zich te richten op de korte termijn.
Zie voor de waarde van de verschillende soorten geld dan nog officiële paradigma van het geldstelsel, yang- en yin-munten en Koop lokaal booster.
Zie verder bij Negatieve rente (of demurrage).
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het nog te verschijnen artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Het onderscheid tussen winst (die deels wordt geherinvesteerd, wat de noodzakelijke groei oplevert) en rente (die vaak vooral wordt opgepot) wordt gemaakt door David Harvey in aflevering 7 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en aflevering 22-24 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Hij geeft daar aan dat het gebrek aan economische groei door een verschuiving van ondernemers naar renteniers het kapitalisme de kop kan gaan kosten. (Zie fatale kapitalistische contradictie.) Wallerstein noemt de topinkomens van de topmanagers een vorm van pacht, wat weer een vorm van rente is, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Royalty’s vallen deels ook onder rente. Veel ontvangsten van internetbedrijven zijn eerder rente dan klassieke ondernemingswinst. Ook in ‘Catastrofologie’, het openingsartikel van de rubriek Ontwrichting, zien we bij de beschrijving van Van Bavel de producenten langzaam in renteniers veranderen (aflevering 19), wat het einde van de bloeiperiode met zich meebrengt. Zie ook negatieve rente.
De verschillende soorten reserves die er bestaan verwijzen naar de interpretaties van de voorraad winbare olie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bewezen (proved reserves, 1P, 90 procent kans op ontginning) en onbewezen reserves, waarbij de laatste nog verder wordt verdeeld in waarschijnlijke (probable reserves, 2P, 50 procent kans op ontginning) en mogelijke reserves (possible reserves, 3P, 10 procent kans op ontginning). Het begrip bewezen reserves heeft uitsluitend betrekking op reserves die bij de huidige prijs en de huidige stand van technologie gewonnen kunnen worden. Daarnaast wordt ook onderscheid gemaakt tussen de reserves van conventionele en onconventionele olie (zie aflevering 13 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie). Dit wordt behandeld in aflevering 3 van het artikel ‘Olie’ en wat betreft de omvang van de Amerikaanse reserves in aflevering 5 en 8 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Zie in dit verband ook aflevering 15-17 van dit artikel over backdating en de ultimately recoverable resources of uiteindelijk winbare reserves (URR) en over de cijfers over olievoorraden die men vindt in het BP Statistical Review of World Energy en het rapport Global Oil Supply. Aflevering 25 tenslotte gaat over het verband tussen piekolie en reserves.
De Amerikaanse econoom Robert Solow bedacht halverwege de vorige eeuw een model dat economen greep gaf op het verschijnsel van economische groei. Het is een groeivergelijking met slechts twee variabelen, arbeid en kapitaal. Meer hierover in aflevering 3 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Toen Solow zijn vergelijking echter aan historische groeicijfers toetste, bleken de beide variabelen tezamen steeds maar ongeveer een derde van de groei te verklaren. Economieën groeiden dus ruim drie keer zo snel als zijn model voorschreef. Dit resterende, onverklaarde deel werd eufemistisch het Solow-residu genoemd. Het is door economen nooit afdoende verklaard. Solow zelf opperde technologische vooruitgang, efficiëntie en bevolkingsgroei als belangrijkste kandidaten. Zie ook Kümmel en Ayres. Zie aflevering 3 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Volgens de behoeftenpiramide van Maslow moeten eerst de ‘tekortbehoeften’ bevredigd worden, voordat er ruimte is voor ‘groeibehoeften’. Gebeurt het eerste niet, dan is er weinig ruimte om aandacht te besteden aan zaken als de klimaatverandering. We staan er wat dat betreft steeds minder goed voor. Het is sappelen en onbehagen alom. Dan is het klimaat wel het laatste waaraan we denken. Zie aflevering 7 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Volgens de Duitse socioloog en politicoloog Hartmut Rosa gaat het ons met de huidige ‘moderniteit’ zelfs niet lukken om onze tekortbehoeften te bevredigen, ook als geld en tijd geen belemmering vormen. ‘De moderniteit,’ zegt Rosa, ‘stoelt op het idee dat we onze omgeving volledig in onze macht kunnen krijgen, ook de natuur.’ Wij bepalen zelf hoe je moet leven en niemand anders. Tegelijk voelen we ons machteloos tegenover zaken als de klimaatverandering. We bewegen voortdurend tussen het verlangen naar almacht en een gevoel van totale machteloosheid. De moderniteit is uit balans. We missen ‘resonantie’ (dat je voelt dat je leeft wanneer je in een levendig contact staat met iets buiten jezelf). Lees erover in aflevering 8. Zie ook modernisering en haar polen.
Op school leerden we allerlei dingen die niet kloppen. Zoals dat de mens ‘van nature’ wordt gedreven door eigenbelang en een zucht naar steeds meer; dat het feodale stelsel een wreed systeem was dat veel menselijk lijden veroorzaakte; dat het kapitalisme een eind maakte aan dit systeem. We lezen waarom dit niet klopt in aflevering 1 tot 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Het einde van feodale stelsel kwam juist doordat boeren en arbeiders erin slaagden de lijfeigenschap te beëindigen, mede door een sterkere onderhandelingspositie toen de builenpest, die één derde van de Europese bevolking uitroeide, de beschikbare arbeidskracht ineens schaars maakte. Ze werden vrije boeren met eigen land en vrije toegang tot de gemene gronden, waar ze hun vee konden laten grazen, konden jagen, sprokkelen en vissen. Ze bouwden aan een egalitaire, coöperatieve samenleving die geworteld was in de principes van lokale zelfvoorzienendheid. Het werd ‘de gouden eeuw van het Europese proletariaat’, ook ecologisch met herstel van de bodem en bossen die weer aangroeiden.
David Ricardo was, na Adam Smith, een van de grondleggers van de economie als wetenschap. Hij schreef het boek Principles of Political Economy and Taxation in 1817. Hij komt voor in aflevering 2 van het artikel ‘Grondstoffen’ en in aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’, beide in de rubriek Energie.
Veel rijkaards verbergen hun rijkdom. Het zit verstopt in Moneyland, dat tegelijk echt en virtueel is, een nieuw land dat onder al onze landen ligt en waar grenzen niet bestaan. Het gelijknamige boek van Oliver Bullough is een bron van informatie daarover. Het komt aan de orde in aflevering 21 tot 23 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De inwoners van Moneyland lopen uiteen van kleine belastingontduikers en multinationals, tot grote criminelen en megadieven, die hun geld witwassen en het tegelijk verborgen willen houden. Dit wordt allemaal mogelijk gemaakt door een leger van westerse geldgoochelaars: juristen, accountants en anderen die geld verplaatsen en op slimme manieren verbergen.
‘De kracht van Moneyland,’ zegt Bullough in een interview, ‘is dat het diefstal en profijt ontkoppelt.’ Je kunt nu je gestolen geld gewoon uitgeven omdat Moneyland de directe link met de dief verbergt. En het gaat om een aanzienlijk deel van de wereldeconomie. De keerzijde van Moneyland is het deel van de wereldbevolking zonder geld en zonder macht. Daarover gaat verliezers van het neoliberalisme.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente. Zie bovendien rijkdom, verliezers van het neoliberalisme, inkomensverschillen, ongelijkheid en particuliere en publieke rijkdom.
Milieuverontreiniging wordt vaak voor van alles en nog wat gebruikt, maar op 4eco wordt het gedefinieerd als ‘natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit’. Daarbij gaat het om een energetische benadering van successie, om de manier waarop in ecosystemen met energie wordt omgesprongen – eigenlijk om de toepassing van informatie. Het gaat daarbij enerzijds om de energie die gebruikt wordt voor de levensverrichtingen, die als verbruik dus een doorgaande stroom betekent, en anderzijds om de energie die in organische stof (als fonds) wordt vastgelegd, die dus een bouwsteen vormt voor het systeem in ontwikkeling; die organische stof maken planten via het proces van fotosynthese.
De manier waarop jonge respectievelijk rijpe ecosystemen hiermee omgaan verschilt zowel kwantitatief als kwalitatief. Bij een jong systeem heeft het kwantitatieve aspect de overhand. Dat wil zeggen: van alle ontvangen zonne-energie wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in de ontwikkeling, de groei van het systeem. Het wordt omgezet in biomassa. Als het systeem eenmaal ontwikkeld (rijp) is, wordt het zaak om dit in stand te houden. Het is dan de kunst om de ontvangen zonne-energie zodanig te reguleren (te verdelen) dat elk deel van het systeem aan zijn trekken komt. Bij een dergelijk systeem heeft het kwalitatieve aspect de overhand. Het gaat er dus om hoe ingenieus het systeem met zijn energie omspringt. In deze energetische benadering van successie zien we alweer een zelfde tendens, namelijk dat tijdens successie een systeem groeit van zeer simpel naar de grootst mogelijke verscheidenheid, met een teruggang aan het eind. (Dit wordt in aflevering 86 in serie 3 van het artikel “Wat is ecologie?’ weergegeven in een schema en is ook het onderwerp van het artikel ‘Panarchie’ in de rubriek Ontwrichting.)
Wat is er dus aan de hand is als door verontreiniging van het milieu een soort verdwijnt? Ecologisch gezien heeft dit zijn weerslag op het geheel waarin die soort paste. Het verdwijnen van een soort betekent vaak dat er iets mis is met de levensvoorwaarden in het systeem waarin deze (ene) soort functioneerde.
Ook al is de reactie op zoiets meestal: ‘Jammer, maar het leven gaat door’, het is wel degelijk zaak om stil te staan bij dit soort signalen. Wat we waarnemen is het topje van een ijsberg. Milieuverontreiniging is de natuurlijke ontwikkeling in zijn achteruit. Zie ook uitsterven en panarchie. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Dit is het principe dat een systeem zich steeds moet blijven ontwikkelen om mee te kunnen doen. Dit wordt verwoord in het boek Alice in wonderland waar de rode koningin tegen Alice zegt dat je ‘op deze plaats zo hard mogelijk moet rennen om op dezelfde plaats te blijven.’ Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit . Het simpelweg handhaven van het bereikte niveau van complexiteit op terreinen als infrastructuur, regelgeving en expertise slurpt volgens Tainter almaar meer middelen op – personele middelen, kapitaalmiddelen, materiële middelen –, wat betekent dat de samenleving steeds harder moet rennen om op dezelfde plaats te blijven. Zie het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting.
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
Als het systeem van de biosfeer van de aarde een omslagpunt (‘tipping point’) bereikt, krijgen we een plotselinge verandering in de toestand van dat systeem. De wetenschapper Peter Roopnarine wijst (in het Paradigmaboek Meer!) hierbij vier cruciale eigenschappen aan. In de eerste plaats kan de drijvende kracht stapsgewijs zijn werk doen via een glijdende schaal van intensiteit zonder tot veel veranderingen in het systeem te leiden. In de tweede plaats is er een punt waarop de volgende stapsgewijze verandering van de drijvende kracht resulteert in een belangrijke wijziging van de toestand van het systeem. De laatste druppel doet de emmer overlopen en het systeem ‘slaat om’. In de derde plaats is er de kwestie van de intensiteit: er is minder nodig om de verstoring te doen plaatsvinden dan er nodig is om de verstoring af te wenden. Tot slot, twee soortgelijke toestanden kunnen toch verschillend reageren, dat wil zeggen: gevoelig zijn voor initiële omstandigheden. En omdat we systemen onvoldoende kennen, verbaast het ons maar al te vaak als er plotseling verandering plaatsvindt. In dit verband baart vooral de opwarming van de aarde de wetenschappers zorgen; en ook dat tussen een kwart en viertiende van alle primaire productie op aarde soortenarme agrarische teelt is; evenals wat er gebeurt met de temperaturen en de zuurgraad van oceanen. Roopnarine ziet als basis de bevolkingsomvang en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen als dé twee bepalende factoren. Zie de afleveringen 21 en 22 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook omslagpunt in het algemeen (waar de verdere links te vinden zijn), niet-lineaire wereld en verrassende systemen. Zie verder aflevering 5-7 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit: ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’.
Volgens de behoeftenpiramide van Maslow moeten eerst de ‘tekortbehoeften’ bevredigd worden, voordat er ruimte is voor ‘groeibehoeften’. Gebeurt het eerste niet, dan is er weinig ruimte om aandacht te besteden aan zaken als de klimaatverandering. We staan er wat dat betreft steeds minder goed voor. Het is sappelen en onbehagen alom. Dan is het klimaat wel het laatste waaraan we denken. Zie aflevering 7 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Volgens de Duitse socioloog en politicoloog Hartmut Rosa gaat het ons met de huidige ‘moderniteit’ zelfs niet lukken om onze tekortbehoeften te bevredigen, ook als geld en tijd geen belemmering vormen. ‘De moderniteit,’ zegt Rosa, ‘stoelt op het idee dat we onze omgeving volledig in onze macht kunnen krijgen, ook de natuur.’ Wij bepalen zelf hoe je moet leven en niemand anders. Tegelijk voelen we ons machteloos tegenover zaken als de klimaatverandering. We bewegen voortdurend tussen het verlangen naar almacht en een gevoel van totale machteloosheid. De moderniteit is uit balans. We missen ‘resonantie’ (dat je voelt dat je leeft wanneer je in een levendig contact staat met iets buiten jezelf). Lees erover in aflevering 8. Zie ook modernisering en haar polen.
In aflevering 7 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’ in de rubriek Ethiek, het eerste in de serie Ons geld, @nder geld, ziet Jan Rotmans in ons financiële systeem (een tikkende tijdbom) drie weeffouten. Ook geeft hij al zijn mening in de noot van aflevering 6.
Interview met Jan Rotmans over klimaattransitie
(NRC-interview, daags na de presentatie van het klimaatakkoord door het kabinet, 30 juni 2019. Jan Rotmans is hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit. Hij promoveerde als eerste in Nederland op klimaatverandering. Hij is (mede)oprichter van transitieonderzoeksbureau DRIFT en van duurzaamheidsstichting Urgenda.)
Hoeveel transities kent u die zijn voortgekomen uit moeilijk leesbare akkoorden van 239 pagina’s?
Daar ken ik er geen van en dat is ook logisch want op deze manier werkt het niet. Het klimaatakkoord is gesloten vanwege de energietransitie. Maar bij de uitwerking ervan is het altijd over energie gegaan en nauwelijks over transitie. Aan de klimaattafels zaten helaas geen transitiedeskundigen. Een transitie is een radicaal verandertraject. Het feit dat je het vertaalt in zo’n pakket maatregelen met zo veel partijen geeft aan dat je de kool en de geit wilt sparen. Al zijn er wel goede intenties zichtbaar zoals de plannen met het verduurzamen van gebouwen. Elke transitie doet pijn, en levert daarna veel op, maar in Nederland lopen we steeds weer om die pijn heen. Een kostenneutrale transitie bestaat nu eenmaal niet.
Wat schort eraan vanuit transitieperspectief?
Het kabinet zegt twee dingen: we willen onze doelen in 2030 en 2050 halen én we willen rustig aan doen. In deze beslissende fase van de energietransitie moet je echter scherpe keuzes maken. Je kunt niet rustig aan doen, want we lopen al ver achter. Men hanteert nu een soort kaasschaafmethode. Die werkt om te bezuinigingen maar niet om een transitie te realiseren. En de meest heikele dingen worden voor ons uitgeschoven.
Neem rekeningrijden: men gaat er nu – voor de zoveelste keer – onderzoek naar doen en het misschien in 2026 invoeren. En dan ook nog eens alleen voor elektrische auto’s. Dan schiet je verstand tekort hoor, als je het alleen voor elektrische auto’s wilt invoeren. Rekeningrijden is juist bedoeld om de mobiliteit terug te dringen.
U twitterde kritisch dat het klimaatakkoord ‘een typisch Nederlands polderproduct’ is. Wat is daar mis mee? De polder houdt Nederland stabiel en heeft veel opgeleverd.
Ik heb niks tegen polderen an sich, het heeft ons veel goeds gebracht. Maar uit onderzoek dat wij hebben gedaan blijkt dat het in tijden van transitie niet de meest geschikte participatievorm is.
Het draagvlak voor een transitie ontwikkelt zich geleidelijk, je kunt niet iedereen tegelijk meenemen. We zijn begonnen met de koplopers. Nu haakt de volgende groep aan van een paar miljoen Nederlanders. Daarna pas de hele grote middengroep en pas op het laatst de grootste tegenstanders. Probeer die tegenstanders nu niet te overtuigen, dat vergroot de weerstand alleen maar.
Als je de cruciale doorbraakfase voorbij bent kun je weer gaan polderen. Je zit nu met allerlei partijen aan tafel zoals de energie-intensieve industrie. Dan vraag je als het ware aan een kalkoen om zichzelf op kerstmenu te zetten. Met zo’n breed participatiemodel kun je nooit tot radicale keuzes en doorbraken komen.’
In welke landen om ons heen ziet u een radicalere aanpak?
Wij staan Europees gezien op de een na laatste plaats en wekken nu slechts 6,5 procent van onze energie duurzaam op. Landen in de top tien hebben wel politiek leiderschap getoond. In Duitsland hebben ze 15 jaar geleden gezegd: ‘wij gaan zonne-en windenergie subsidiëren, inclusief teruglevertarief. Bedrijven, boeren en burgers moeten meedoen’. Dat is nu echt een nieuwe economie geworden en heeft 500.000 banen opgeleverd. Er was enorm verzet, maar hoe meer verzet, hoe radicaler de transitie verloopt.
In Nederland hebben we een typisch liberale houding en lang gedacht dat de markt het wel gaat regelen. We zijn geen land van revoluties, maar we kunnen er nu niet omheen.
Hoe zou men het volgens u dan moeten aanpakken?
Vanuit de transitiekunde kun je zeggen dat onder de bevolking ongeveer tien procent echt met het thema bezig is en bereid is tot maatregelen. Circa twintig procent zit in de weerstand en wil niet meedoen. De overige zeventig procent wacht nog af. Je kan het beste met die kleine groep beginnen om drastische maatregelen te nemen. Begin in twintig wijken in twintig gemeenten om het radicaal anders te doen: van het gas af, vol zonnepanelen, laadpalen voor auto’s enzovoorts. Die wijken dienen dan als voorbeeld voor de rest. Hetzelfde geldt voor de industrie en landbouw. Je moet het dus grotendeels van onderop doen. Je kunt wel van bovenaf de randvoorwaarden bepalen.’
Noem eens een inspirerend voorbeeld van een geslaagde transitie.
Wij hebben een aantal transities onderzocht. Een mooi voorbeeld is de transitie van roken naar niet-roken. Zo’n 60 jaar geleden rookte 90 procent van de volwassen mannen. Toen stopte een kleine groep van 5 à 10 procent want die lazen erover en zagen de schadelijke effecten. Daarna, toen de gezondheidscultus en fitnessrage opkwamen, stopte een veel grotere groep. En toen pas – na 30 jaar – kwam de overheid met harde maatregelen zoals het verbieden van roken in kantoorgebouwen en in de horeca. Dat versnelde het proces, maar was niet de kern van de cultuuromslag. Als je nu rookt ben je toch een loser. Je moet de sfeer creëren dat je als je over twintig jaar nog aan het gas zit je een sukkel bent.’
U bent ervan overtuigd dat Nederland de beloofde doelen uit het klimaatakkoord niet gaat halen. Waar baseert u dat op?
Ik wed al heel lang met flessen whisky over de milieu-, duurzame en energiedoelen die Nederland stelt. Ik heb er inmiddels zeventig gewonnen omdat die doelen nooit worden gehaald en ben gestopt met wedden, want ik krijg ze niet meer opgedronken.
Nederland gaat niet voldoen aan het rechterlijke vonnis in de Urgenda-zaak om in 2020 fors minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. We komen niet eens in de buurt. De 49 procent CO2-reductie uit het klimaatakkoord voor 2030 gaan we óók niet halen. We hebben de afgelopen 25 jaar wel andere broeikasgassen gereduceerd, maar nul CO2-uitstoot. En dan moeten we met dit akkoord, met zo veel open einden, de komende tien jaar de helft van de CO2-uitstoot reduceren? Dat is onmogelijk, want dat is een formidabele opgave.
We hebben in Nederland eigenlijk nooit een energie- of klimaatdoelstelling gehaald. Als we een doelstelling missen leggen we de lat hoger en zeggen: ‘die gaan we wel halen’. Dat is Nederland ten voeten uit. Nederland trekt altijd graag de grote broek aan. Premier Rutte pleitte in december bij de klimaattop in Katowice voor scherpere Europese klimaatdoelstellingen. En terwijl hij dat deed, wist hij dat hij zijn eigen doelstelling voor 2020 niet ging halen, je moet maar durven.
‘De huidige verwoesting van de planeet slaat niet alleen diepe littekens in het aardoppervlak maar ook in de menselijke subjectiviteit. Het overweldigende en aanhoudende gevoel van het einde kunnen we ‘post-apocalyptische melancholie’ noemen.’ Zo luidt de vierde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 5). Hoe rouw je om een toekomstig verlies, als dat tegelijk het verlies van die toekomst zelf is? Dat is een soort rouw ‘in het vooruit’, anticiperend op wat nog verloren zal gaan. Maar misschien is melancholie een beter woord dan rouw. Want bij rouwen ga je leren om met het verlies te leven. En bij melancholie gaat het om een soort ‘onsuccesvol’ rouwen; het lukt juist niet om met het verlies te leven. Horvat noemt toch een constructieve manier om met zulk verlies om te gaan. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als semiotische machine en gevolgd door apocalyps ‘normaliseren’.
Het onderscheid tussen winst (die deels wordt geherinvesteerd, wat de noodzakelijke groei oplevert) en rente (die vaak vooral wordt opgepot) wordt gemaakt door David Harvey in aflevering 7 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en aflevering 22-24 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Hij geeft daar aan dat het gebrek aan economische groei door een verschuiving van ondernemers naar renteniers het kapitalisme de kop kan gaan kosten. (Zie fatale kapitalistische contradictie.) Wallerstein noemt de topinkomens van de topmanagers een vorm van pacht, wat weer een vorm van rente is, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Royalty’s vallen deels ook onder rente. Veel ontvangsten van internetbedrijven zijn eerder rente dan klassieke ondernemingswinst. Ook in ‘Catastrofologie’, het openingsartikel van de rubriek Ontwrichting, zien we bij de beschrijving van Van Bavel de producenten langzaam in renteniers veranderen (aflevering 19), wat het einde van de bloeiperiode met zich meebrengt. Zie ook negatieve rente.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
Bij de Lauderdale Paradox lezen we dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen ‘particuliere rijkdom’ en ‘publieke rijkdom’, zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede, waarbij publieke rijkdom dan overeenkomt met gebruikswaarde, terwijl het bij particuliere rijkdom om ruilwaarde gaat.
Douglas Reynolds meent dat de ineenstorting van de Sovjet-Unie te wijten is aan de teruggelopen oliewinning vanaf 1987. Dit wordt behandeld in aflevering 18 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. (Zie ook aflevering 15.) In het artikel “Wereld-systeem in crisis’ komt de Sovjet-Unie aan de orde in de afleveringen 15-18 en 27-31. Zie ook koude oorlog.
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Schaalvergroting en spreiding als aspecten van exponentiële groei komen aan de orde in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
Schaarste rekruteert voor de ideologie van groei. Dit is de paradox: met meer productiviteit is er minder arbeid nodig om dezelfde hoeveelheid goederen en diensten te produceren. Ontslagen volgen en de staat moet het oplossen door groei te steunen terwijl werknemers en vakbonden daaraan meewerken. Zelfs degenen die zich zorgen maken over een ecologische ineenstorting worden gedwongen om zich aan deze logica te onderwerpen. Dat opknappen van het milieu komt later wel, zodra iedereen genoeg heeft. Maar het komt er nooit van aangezien het probleem van schaarste nooit wordt opgelost. Dit is het onderwerp van aflevering 12 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het kapitalisme transformeert zelfs de meest spectaculaire productiviteitswinsten niet in overvloed en menselijke vrijheid, maar in nieuwe vormen van kunstmatige schaarste en dwang. Dan wordt duidelijk dat ongelijkheid zelf de drijvende kracht is achter de kunstmatige schaarste, net als afgrendeling en toe-eigening in een eerder tijdperk. Zie aflevering 13. Vrijwel alle vruchten van de groei sinds 1980 zijn geaccumuleerd door de rijken. Toch moeten ook almaar nieuwe behoeftes gecreëerd worden om de immense productieve output van het kapitalisme te absorberen. Dat gebeurt onder andere door het oprekken van verlangens door middel van geavanceerde reclamecampagnes, wegwerpproducten, het verhinderen om publieke goederen tot stand te brengen, en tijd kunstmatig schaars te maken (met alle gevolgen van dien, zoals te lezen in aflevering 14).
De ideologie van het kapitalisme voorziet in een ongekende overvloed terwijl het systeem juist voortdurend schaarste produceert. Zo komen we bij de ‘Lauderdale-paradox‘.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
Het is opmerkelijk dat we in onze tijd veel van de waarden van de matrifocale kolom onderschrijven, terwijl we tegelijk – ten onrechte – menen dat het monopolie van yang-munten niet alleen ‘normaal’ en ‘logisch’ is, maar ook zelfs het beste middel om die algemene yin-doelen te bereiken. Om iets uit het niets te kunnen creëren (fiat-geld) waarin iedereen gelooft, is bovendien behalve het archetype van de heerser en de strijder, ook dat van de magiër nodig (zie ook basisschema archetypen). De Centrale Bank is hierbij de tempel waar de magiër zich ophoudt. Daarmee beslaat het moderne geld dus de volledige linkerzijde van het volledige archetype. Gemeenschapsmunten kunnen daarentegen met de rechterzijde toe zonder dat de heerser nodig is. Dit wordt uitgebeeld in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
Ons huidige geld heeft dus een sterke centrale hiërarchische controle door banken en de centrale bank nodig. De aard ervan leidt bijna vanzelf tot de onderdrukking van de yin-kant van de maatschappij. Het gebrek aan evenwicht zorgt ervoor dat de yang-schaduw resoneert. We krijgen daarvan sociale en psychologische klachten. In aflevering 28 zien we ook dat ons geld de heersende maatschappelijke informatie kopieert en zo het yang-monopolie in stand houdt. Dat vormt de verklaring waarom wij ons als mannen èn als vrouwen, ondanks totaal verschillende persoonlijke waarden, bijna allemaal op de yang-manier gedragen bij het bemachtigen van geld om te overleven.
In een schema in aflevering 32 geeft Lietaer van het huidige geld de archetypen en de slechte schaduwen die het activeert: bij de heerser de tiran, bij de minnaar de verslaafde, bij de onderdrukte verzorger (moedergodin) de hebzucht èn de schaarste, bij de magiër (priester, wetenschapper) de hyper-rationele Apollo-figuur en bij de strijder de sadist.
Geld is in het geheel geen ‘passieve’ of ‘neutrale’ tussenpersoon in de ruil, zoals de economische theorie stelt. Er is daarentegen een monopolie van een yang-munt die de collectieve psychologie diepgaand beïnvloedt, net als de verhoudingen tussen de mensen die geld gebruiken: het dominantie-paradigma, het collectieve narcisme in onze cultuur, het consumentisme en het fundamentalisme houden wel degelijk verband met het geldsysteem als werking van de schaduwen van dit archetype. Lees verder bij yang-afwijking helen.
Zie voor de schalierevolutie (de winning van ‘tight oil’) de afleveringen 18-22 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Hier hoort de term ‘fracking’ bij, evenals horizontaal boren en ‘sweet spots’. Er zitten allerlei kwalijke kanten aan deze vorm van winning en het is de vraag of de schalie-industrie niet zal bezwijken onder haar schuldenlast. Aflevering 22 geeft een lest schalie-economie. Zie hierover ook het Paradigmaserieboek Schaliegas, piekolie en onze toekomst.
Het verhaal van de schepping van hemel en aarde, dat we vinden in het begin van het Bijbelboek Genesis, krijgt bij Hamming in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Het Sumerisch Testament’ in de rubriek Ethiek een nieuwe interpretatie. In wat theologen als losse flodders ziet, herkent hij het verhaal van JHWH. Hierbij komen vertaalproblemen aan de orde die Hamming een heel andere invulling geeft als de Bijbelvertalers. Dit gebeurt ook bij het verhaal van Kaïn en Abel, de ontginner en de nomadische herder. Zie culturen.
De oceanische transportband wordt behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’, serie 2 over het klimaat. Het is gebaseerd op het paradigmaboek De laatste generatie. Fred Pearce begint dit boek met een voorwoord met de titel ‘De schoorsteen’. Dat gaat zo:
Ze noemen het ‘de schoorsteen’. Het is de laatste in zijn soort. Het is een gigantische draaikolk in de oceaan, tien kilometer in doorsnede, die constant tegen de wijzers van de klok in draait en water van het oppervlak naar de zeebodem op drie kilometer diepte zuigt. Dat water komt pas weer na duizend jaar aan de oppervlakte. De schoorsteen, die ooit deel uitmaakte van een hele familie, volvoert zijn eenzame taak midden in een van de koudste en meest afgelegen zeeën op aarde ten oosten van Groenland, op de plaats waar vroeger bij de ‘Odden-tong’ de walvissen samenkwamen voordat ze door ons werden uitgeroeid.
In de jaren 1990 werd het bestaan van een hele reeks van die schoorstenen ontdekt door een Britse avonturier, de in Cambridge opgeleide oceaanfysicus, Peter Wadhams. De bizarre, gigantische draaikolken die hij aantrof, waren de eindbestemming van het meest noordelijke deel van de Golfstroom. Het water wordt daar afgekoeld door de poolwind in de Groenlandzee en begint te bevriezen. Het wordt steeds dichter en zwaarder, tot het meegesleurd wordt door de schoorstenen en op de oceaanbodem stort.
Die schoorstenen, besefte Wadhams, waren een spil in een wereldwijd oceanisch circulatiesysteem waarvan de oceanografen allang het bestaan hadden vermoed, maar dat ze nog nooit in werking hadden gezien, de oceanische transportband. Maar het poolijs was aan het verdwijnen en eind jaren 1990 was de Odden-tong weg en kwam niet meer terug.
In 1997, het laatste jaar dat de Odden-tong gevormd werd, vond Wadhams nog vier schoorstenen in één seizoen, waar er wel twaalf hadden kunnen zijn. Ze verdwenen een voor een, met uitzondering van één hardnekkig exemplaar, dat Wadhams in 2001voor het eerst op open zee observeerde, op 75 graden noorderbreedte en precies op de nulmeridiaan van Greenwich. Dit exemplaar had er eigenlijk niet moeten zijn, zonder ijs, zegt Wadhams. Maar hij was er wel. Hij hield zich nog tot 2003 staande, waarna de Britse overheid het onderzoek stopte, zodat we nadien geen gegevens meer hebben.
In de twee jaar dat hij hem had gevolgd was de grote schoorsteen maar 30 kilometer verplaatst. Het was net een onderwatertornado die weigerde weg te gaan. Wadhams verrichtte metingen en sonderingen. Hij joeg er onderwaterinstrumenten doorheen om zijn activiteit en diepte te meten. Hij zei dat de schoorsteen recht naar de zeebodem daalde, en de kracht van de neerwaartse beweging was zo groot dat hij een kolom water van een kilometer hoog opzij kon drukken. ‘Het is haast niet te geloven dat hij het langer dan een dag uithield. We begrijpen nog steeds niks van het fysisch mechanisme dat daarachter zit,’ zegt Wadhams. Hij kan intussen verdwenen zijn zonder dat de buitenwereld er iets van merkte.
Wallerstein schrijft in aflevering 33 (en 34) van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting over het ontstaan van de zogenaamde schuldencrisis. Deze werd algemeen bekend met het faillissement van Mexico in 1982. Maar het begon echter al met het bijna-faillissement van Polen in 1980.
Harvey schrijft hierover in aflevering 20 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’. Deze crisis eindigde begin jaren ‘90 met een haircut voor degenen die uitleenden. Maar daarna verschoof het probleem naar oplopende privé- en overheidsschulden in de jaren daarna, die leidden tot de financiële crisis van 2007-2008. Zie daarover aflevering 21 en volgende van hetzelfde artikel. De crash van 2007-2008 is ook een belangrijk thema in het boek Het einde van de groei uit de Paradigmaserie. De financiële rampen van de afgelopen halve eeuw in het algemeen worden behandeld in het boek Geld en duurzaamheid uit de Paradigmaserie. De auteurs maken onderscheid tussen banken-, staatsschulden- en monetaire crises. Zie ook het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
In aflevering 9 schrijft Steve Keen in het artikel ‘Onze complexe wereld’ de uitkomsten van zijn ‘Minsky-model’ dit: De werkelijk waargenomen verschijnselen van stijgende schulden, aanvankelijk afnemende en vervolgens toenemende cycli, en een verschuivende inkomensverdeling van arm (werknemers) naar rijk (bankiers) komen in een simulatie van dit model verrassend genoeg allemaal naar voren (figuur 4), compleet met ‘emergente eigenschappen’ (die dus niet middels aannames of formules in het model zijn ingebouwd). Die nieuwe eigenschappen emergeren uit de interacties tussen de systeemvariabelen: in dit geval tussen de werkgelegenheidsgraad, het loonaandeel van het bbp en het niveau van de particuliere schuld in verhouding tot het bbp. Het model laat zien dat de werknemers en niet de bedrijven uiteindelijk voor de schuldenlast opdraaien (en de bankiers erbij winnen).
Bij energie en schuld bij Nate Hagens bij Nate Hagens lezen we dat de schuld van de wereld als geheel sinds 1965 elk jaar sneller is gegroeid dan het bbp, en dat we op de pof consumeren. De mondiale schuld/bbp-ratio bedraagt nu ruim 300 procent. Zondert goedkope energie zullen de huidige schulden nooit worden afbetaald.
Creatieve vernietiging is een proces van voortdurende innovatie, waarbij succesvolle toepassingen van nieuwe technieken de oude vernietigen. Dit was de visie van Joseph Schumpeter. In een nooit eindigend proces van opkomst en ondergang worden oude bedrijven vernietigd door nieuwe. Lees over Schumpeter op Wikipedia. Waardevernietiging à la Schumpeter komt ook aan de orde in aflevering 13 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook innovatie en aflevering 7 van het artikel het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie. Kunstmatige veroudering voor een snellere omloop van producten komt aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie.
Het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire economie (of goederen), dat de econoom E.F. Schumacher (van het boek Hou het klein) maakt, wijkt fundamenteel af van wat gangbare economen aan soorten economie onderscheiden. De term primaire goederen omvat bij Schumacher alle zaken die voor het menselijk bestaan en de economische activiteit noodzakelijk zijn en niet door mensen, maar door de natuur worden geproduceerd. De term secundaire goederen omvat de goederen en diensten die het product zijn van menselijke arbeid en die mensen met elkaar uitwisselen. De financiële markt, die een wereld van abstracties is, vormt de tertiaire economie. Hierover handelt aflevering 6 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie in dit verband ook ‘natuurlijke grondstoffen als import’ (aflevering 12) en het begrip bijtanken (aflevering 17) in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
‘De apocalyps is altijd een semiotische machine. Rampspoed brengt betekenis voort. Betekenis brengt vaak rampspoed voort. Mensen en de planeet zijn zo nauw met elkaar verbonden dat het niet langer mogelijk is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de biosfeer en de semiosfeer.’ Zo luidt de derde stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 4).
De ‘semiosfeer’ is de sfeer van de betekenisgeving. Catastrofale gebeurtenissen brengen altijd betekenis voort en veranderen in verhalen. Horvat beschrijft hoe we de controle kunnen krijgen over de betekenis teneinde op de ‘openbaring’ van het einde te reageren. Vaak leidt de semiosfeer, en dus de menselijke subjectiviteit, tot een heersend gevoel van vrees, angst, depressie, hopeloosheid en een specifieke vorm van melancholie. Dit item wordt voorafgegaan door apocalyps als openbaring en gevolgd door post-apocalyptische melancholie.
Ugo Bardi, auteur van het boek The Seneca-effect: Why Growth is Slow but Collapse is Rapid (Springer, 2017) is de bedenker van Tiffany’s dwaling en natuurlijk van het Seneca-effect. Dit effect slaat op de vormen van groeikinetiek waarbij de afname veel sneller verloopt dan de groei, met ineenstorting als gevolg. Dit model beschrijft complexe systemen waarin meer dan één factor ‘samenspant’ om de afname van een van de parameters of het systeem als geheel te versnellen. Dit komt aan de orde in afleveringen 28–37 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook de val van het Romeinse Rijk. Zie verder ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’.
Serendipiteit is het vinden van iets onverwachts en bruikbaars terwijl je op zoek bent naar iets totaal anders. Oftewel: een gelukkige ongeplande samenloop van omstandigheden. Lees meer op Wikipedia.
In het achterland van economisch bloeiende steden – te beginnen direct voorbij hun buitenwijken – vind je vaak een mengelmoes van agrarische, industriële en commerciële activiteiten. Zulke door de stad bestierde gebieden zijn uniek; het zijn de rijkste, dichtste en meest ingewikkelde typen economie buiten die van de steden zelf. Het is het ‘stedelijk gebied’. Hierin gaan de vijf grote economische krachten los: een stedelijke markt voor nieuwe, andere import; abrupte groei van werkgelegenheid in de stad; technologie die de plattelandsproductie en de productiviteit oppept; overgeplaatste bedrijven met hun banen; en in de stad gegenereerd kapitaal. Jane Jacobs beschrijft dit dus zeer specifieke verschijnsel van het ‘stedelijk gebied’ in aflevering 1 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ aan de hand van Tokio en het gehucht Shinohata (aflevering 2 en 4). Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het klimaat van 56 miljoen jaar geleden kan ons iets vertellen over de huidige opwarming. Joost Frieling en Appy Sluijs van Universiteit Utrecht vertellen over hun onderzoek hiernaar in aflevering 7 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De wereldtemperatuur schoot toen met maar liefst 5 graden omhoog, ‘de ultieme klimaatterugkoppeling’. De les is vooral dat het zo snel gebeurde. ‘Stel je voor: álles verandert.’
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Zie ook demurrage.
Adam Smith schreef het het boek The Wealth of Nations (1776). Van hem komt het beroemde beeld dat een onzichtbare hand de economie in goede banen leidt. Adam Smith komt voor in aflevering 2 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Energie en in aflevering 15 van het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie.
In aflevering 24 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit lezen we bij de behandeling van negatieve terugkoppelingen het volgende: Met zijn ‘onzichtbare hand’ beschreef Adam Smith in 1775 eigenlijk het principe van negatieve terugkoppeling. Hij zag dat als goederen hoge prijzen opbrachten, dit een grotere productie ervan simuleerde, en omgekeerd dat lage prijzen tot lagere productie leidden, waardoor vraag en aanbod beter op elkaar afgestemd raakten. Smith zag bovendien dat dit principe van toepassing was op allerlei andere facetten van het economisch leven. Zo stegen lonen wanneer en waar de vraag naar arbeiders hoog was en daalden ze bij een geringe behoefte. Dit bracht een trek van arbeiders teweeg naar gebieden met hogere lonen en naar meer populaire soorten werk –een terugkoppeling. En wanneer en waar veel behoefte was aan kapitaal, steeg de rente die dan dat kapitaal aantrok. Zulke voortdurende aanpassingen – door bedrijven, arbeiders, klanten, grondeigenaren en kapitaal – schiepen, zo zag Smith het, hun eigen orde in een vluchtig, ongecoördineerd, verwarrend samenspel van talloze verschillende ondernemingen en individuen, die heel pietluttig talloze nietige kansen najaagden en eigen belangen nastreefden. Smith was zijn tijd ver vooruit met het verschijnsel te identificeren dat we nu zelforganisatie noemen en met het gedrag ervan te illustreren in een niet-hiërarchisch georganiseerd, dynamisch systeem. (Lees verder in aflevering 25-26.)
Adam Smith noemt zijn beroemde voorbeeld van de taken in een speldenfabriek eenvoudig een grotere arbeidsdeling en hij beschreef die arbeidsdeling als de vooruitgang in het economisch leven. Of daarvan wel sprake was, behandelt Jane Jacobs in aflevering 13 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Want: arbeidsdeling creëert op zichzelf niets. Het is slechts een manier om werk te organiseren dat al gecreëerd is. Daarom is het belangrijk te begrijpen wat innoveren dan wel is.
Bernard Mandeville beschreef dat als we allemaal individueel een deugdzame levenswandel nastreven, dit zeer nadelige gevolgen heeft voor het algemeen belang en dat het zelfs de hele beschaving te gronde kan richten. Adam Smith kon wat later zoveel zeggen als hij wilde over de goddelijke voorzienigheid van de ‘onzichtbare hand’, in werkelijkheid is er slechts één echte onzichtbare hand, die van de ondeugd van Mandeville, dat wil zeggen van Beëlzebub.
Ieder van ons draagt een dubbele geest in zich, het ‘snelle systeem’ en het ‘langzame systeem’; dat is de bevinding van de cognitieve psychologie. De psycholoog/econoom Daniel Kahneman heeft in zijn boek Thinking, fast and slow (2011, Allen Lane; het is ook vertaald) een heleboel onderzoek samengevat in de beschrijving van deze twee cognitieve systemen.
Je zou kunnen zeggen dat het snelle systeem een soort huis-tuin-en-keuken-denken is op basis van vuistregels, gewoontes, oergevoelens en onze eigenaardigheden. Het zit dicht tegen de ‘oude geest’ van de evolutionaire psychologie aan. Het snelle denken werkt meestal onbewust. Het doet stante pede intuïtieve beoordelingen op basis van ervaringen en emoties uit het verleden.
Het langzame systeem is daarentegen een meer rationele, lineaire, logische en omslachtige vorm van denken. Als het juiste antwoord op een redelijke vraag gevonden moet worden, is de kans daarop veel groter als we het meer bewuste langzame-geest-systeem gebruiken.
In de praktijk is risico een gevoel, niet een getal; het is snel denken. Tot je laten doordringen dat risico in feite de vermenigvuldiging is van kans x gevolg, is dus typisch iets voor het langzame systeem. Wat betreft de klimaatontwrichting hebben we een heleboel langzaam, bedachtzaam leeswerk, waarnemen en denkwerk te verrichten, willen we tot een gevoel van urgentie komen.
De meeste mensen neigen ertoe het langzame, ingewikkelder denkwerk te laten zitten en af te gaan op de eenvoudiger, snelle afweging. Pas als de twee vormen van denken kunnen samenwerken, voorzien ze ons van een bredere kijk op de wereld om ons heen.
Zie eerder bij cognitieve psychologie en verder bij framen. Zie hierover aflevering 15 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
In 1956 signaleerde C.P. Snow dat er op de (Engelse) universiteiten sprake was van twee culturen, de wereld van de exacte wetenschappen (wis- en natuurkunde) en die van de menswetenschappen (geschiedenis, letterkunde, filosofie e.d.). De eerste is bezig met dingen, de tweede met taal. Garrett Hardin voegde hier een derde cultuur aan toe, die van de ecologie, al noemt hij ze ‘filters’, invalshoeken die je kijk op dingen bepalen. Die kijk van de ecologie draait niet om dingen of taal, maar stelt de vraag: ‘En wat dan?’ Het voegt het element ‘tijd’ toe. Het waaiert uit tot het hele systeem waarin de toepassing plaatsvindt, het hele levensweb. Lees hierover in aflevering 12 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Het gaat om de vooruitziende blik. Aflevering 13 geeft er een voorbeeld van met betrekking tot het klimaat. Het onderscheid komt dan nog impliciet aan de orde in aflevering 12 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie als de Hubbertianen tegenover de McKelvianen. Evenals bij Westbroek in de noot in aflevering 16 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie.
De Utrechtse ngo Social Trade Organisation propageert al decennia lang hoe met @ndere spelregels voor bestaand geld de lokale gemeenschap tot bloei te brengen; dus met een vorm van geldschepping door en voor de commons in plaats van voor de winst. Dat doen ze juist heel praktisch (al verschijnen er ook voortdurend publicaties zoals hieronder valt te lezen) door nieuwe spelregels uit te denken en die met moderne fintech voor @nder geld door middel van software met de naam Cyclos als een nieuw bancair systeem ter beschikking te stellen en het gebruik actief te entameren bij bijvoorbeeld Nederlandse gemeenten. Zie ook @nder geld. Hieronder een nog wat uitgebreidere beschrijving van het probleem en de oplossing.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Culturele (of sociale) complexiteit wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 1-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. De essentie van de evolutie van sociale en culturele complexiteit is: differentiatie in structuur gaat gepaard met organisatie die de structuur beperkingen oplegt. Oftewel: Complexiteit is organisatie plus structurele differentiatie. Complexiteit wordt betaald in vele muntsoorten, niet alleen in geld, maar ook in ingewikkelde banen, tijd, ergernis, stress. Dit zijn allemaal transformaties van energie (aflevering 6-7 van hetzelfde artikel). Complexiteit is basisgereedschap bij het oplossen van problemen (welke problemen dan ook). Er is slechts een probleem nodig om complexiteit te laten groeien. En er zijn altijd wel problemen, dus is er een voortdurende druk op complexiteit om te groeien (aflevering 8 van hetzelfde artikel). Culturele complexiteit gaat dus vooraf aan het bijbehorende energieverbruik, maar eenmaal gevormd kan het systeem niet meer zonder. Maar is er toevallig extra energie, dan volgt vanzelf complexiteit. Er is sprake van een energie-complexiteitsspiraal: complexiteit nam toe omdat we ineens heel veel olie hadden, complexiteit neemt altijd toe omdat we problemen moeten oplossen en complexiteit vergt dat de energiewinning nog meer toeneemt (aflevering 9-10 van hetzelfde artikel).
Zie ook apart energie-complexiteitsspiraal, vereenvoudigen, innovatie, en verder ontwikkeling, structurele differentiatie, energieverbruik en economische groei en wet van de vereiste complexiteit.
Psychologen onderscheiden zes sociale houdingen ten opzichte van klimaatontwrichting en ze bekijken hoe het daarbij zit met de drie houdingen (hoofd, hart, handen) van de sociale psychologie. Dit zijn die zes houdingen: Degenen die zich werkelijk zorgen maken. Degenen die bezorgd zijn. De voorzichtigen. De onthechten. De twijfelaars. De afwijzers. Zie hierover aflevering 18 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. In aflevering 19 komt dan nog het begrip cognitieve dissonantie aan de orde, een manier waarmee we ons aanpassen als ons denken, voelen en handelen anders niet met elkaar in overeenstemming zijn.
Die genoemde houdingen spelen natuurlijk ook bij deep adaptation en in het hele artikel ‘Zelf veranderen voor klimaatbeterschap’. Ook in verband met het klimaat, en wel met de enorme barrières die een effectieve aanpak van het probleem in de weg staan, is onze houding van onbekommerd leven problematisch. En daar sluiten onze identiteit en overtuigingen en ook onze houding van tovenaarsleerling weer bij aan, net als grondhouding.
Dan zijn ook de archetypen nog van belang, zoals die door Lietaer worden gebruikt om onze verhouding tot geld te ontleden. En lees ook de verschillende kanten die er aan onze attitudes zitten ten opzichte van de apocalyps, die volgens Horvat altijd een semiotische machine is. Bij Hickel komt in het Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen dan nog onze houding ten opzichte van de natuur en de funeste gevolgen die dat heeft uitgebreid aan de orde en wordt deze gesteld tegenover het animisme.
De sociale psychologie bestudeert hoe iemands gedachten, gevoelens en gedrag door anderen beïnvloedt worden. Al vinden we deze tijd individualistisch, we blijven door en door sociale wezens. Aandacht blijkt een sterke motivator. De sociale psychologie kijkt of deze drie houdingen met elkaar sporen of niet: de affectieve (of emotionele) component (het hart), de gedragscomponent (de handen) en de cognitieve component (het hoofd). Zie verder de afleveringen 17-21 van het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek. Zie ook psychologie in soorten.
Industrie is zowel een structuur als een dynamisch principe. Daarom is het industriesysteem meer dan de som der delen (de ondernemingen). De staat is er afhankelijk van, wat niet goed is voor het oplossen van problemen. De aard van wat je het kapitalistisch systeem van na de tweede wereldoorlog zou kunnen noemen, wordt beschreven in aflevering 4 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De kenmerken staan in een noot. Waarom groei (en consumptie) en het daarmee gepaard gaande energieverbruik maar doorgaat is het onderwerp van aflevering 5. Het geld dat we nu hebben – met de eigenschappen van de Euro dus – is funest voor duurzaamheid. Dit is het thema van aflevering 6. Aflevering 7, 8 en 9 behandelen de (absolute) ontkoppeling van het verband tussen economische groei en energieverbruik, een onmogelijke opgave. Het gaat hier om de berekeningen van Tim Jackson. Het idee van groene groei is een fata morgana. Ontkoppeling komt nog veel uitgebreider aan de orde in het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. De meer sociale, coöperatieve economie van de jaren 1960-70 wordt beschreven in aflevering 10. Onze positie om de klimaatcrisis te voorkomen was toen veel beter. (De pensioenfondsen raakten in de ontwikkeling die volgde van lieverlee volkomen gebonden aan economische groei.) Dat het parasitaire superkapitalisme het milieu nu fataal dreigt te worden, wordt intussen breed gedeeld. Daarover meer in aflevering 5 en 6 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
Jan Paul van Soest noemt drie wetmatigheden waarom van mooie voornemens om de klimaatverandering aan te pakken zo weinig terecht komt. Zie daarover aflevering 3 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Van hem zijn ook de vier bewijslijnen voor opwarming anno 2014.
De Amerikaanse econoom Robert Solow bedacht halverwege de vorige eeuw een model dat economen greep gaf op het verschijnsel van economische groei. Het is een groeivergelijking met slechts twee variabelen, arbeid en kapitaal. Meer hierover in aflevering 3 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Toen Solow zijn vergelijking echter aan historische groeicijfers toetste, bleken de beide variabelen tezamen steeds maar ongeveer een derde van de groei te verklaren. Economieën groeiden dus ruim drie keer zo snel als zijn model voorschreef. Dit resterende, onverklaarde deel werd eufemistisch het Solow-residu genoemd. Het is door economen nooit afdoende verklaard. Solow zelf opperde technologische vooruitgang, efficiëntie en bevolkingsgroei als belangrijkste kandidaten. Zie ook Kümmel en Ayres. Zie aflevering 3 en volgende van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Martin Sommer, politiek commentator van de Volkskrant, stapelt in zijn column ‘Wat minder de aarde redden vanuit Den Haag, en wat meer de politiek’ (de Volkskrant van 5 juli 2019) frame op frame.
Ik vat het hier samen. Sommer is tevreden dat het kabinet met ouderwetse coalitiepolitiek de scherpe kantjes van de transitie heeft gehaald. Hij stelt dat de honderd deelnemende organisaties aan het klimaatakkoord belanghebbenden zijn – en dus verdacht. Want de echte klanten van het kabinet zijn immers de kiezers. Impliciet verwijt hij het kabinet dat het niet had moeten beginnen met die klimaattafels. Maar ook negeert hij dat zo’n beetje alle politiek meelevende kiezers wel lid zijn van een van die organisaties.
Vervolgens krijgen experts die hun ontevredenheid over de brief van Wiebes uitspraken, er van langs. Zij vinden dat Nederland veel meer moet doen. Zij willen een heel andere samenleving en dan dreigt de totalitaire staat, volgens Sommer. ‘Klimaatgeleerden weten veel van het klimaat, maar van politiek hebben ze minder benul.’ Sommer noemt in dit verband met name Klaas van Egmond en Jan Rotmans. Hij weet vast wel dat ze geen pure klimatologen zijn en doet dus aan framen.
Klaas van Egmond was onder andere oud-directeur van (de voorloper van) het Planbureau voor de Leefomgeving en hoogleraar Milieukunde en Duurzaamheid aan de Universiteit Utrecht. Hij weet dus alles van doorrekenen. Jan Rotmans was hoogleraar transitiemanagement aan de Erasmus Universiteit. Hij weet alles van hoe je verandering initieert. Dat gaat juist níet van bovenaf, zoals Sommer stelt, (maar in een arena). Ze hebben samen decennia lang overheden geadviseerd, maar ‘van politiek hebben ze minder benul’.
Sommer zet beide weg als totalitaire fantasten, èn hij verwijt ze provincialisme. Zij geloven volgens hem dat er maar één oplossing is. Dat politiek pluralisme is, snappen zulke experts niet.
Sommer draait hier de zaak dubbel om.
Klimaatexperts geloven, volgens mij, dat er één existentieel probléém is, niet één oplossing. Én Sommer misbruikt de term pluralisme voor zijn keuze om vrijwel niets te doen. Pluralisme is immers de kunst van het mogelijke, zegt hij zelf. Maar ‘het mogelijke’, denk ik dan, kàn juist radicale keuzes behelzen.
Sommer doet vervolgens zelf wat hij de experts verwijt: het beter weten wat het klimaat betreft. Het zal daarmee namelijk heus zo’n vaart niet lopen: overmorgen optreden is ook goed.
Bovendien gebruikt hij dezelfde truc op juridisch gebied. Ook daar is deze politiek commentator ineens zelf de deskundige: die twee rechtsniveaus die het Urgendavonnis uitspraken en bekrachtigden zitten juridisch fout. Die rechters zijn op de stoel van de politiek gaan zitten. Hun juridische onderbouwing daarvoor kan niet deugen. De Hoge Raad zal dit vonnis in cassatie (waarschijnlijk nog dit jaar) vast verwerpen.
Ik ben benieuwd of dat ook gaat gebeuren (denkende aan de stikstofbesluit). Het advies is alvast: bekrachtigen dat vonnis.
Nog twee opmerkingen:
Sommer noemt een Vroege-Vogels-interview dat Klaas van Egmond vraagt: ‘Wat als het kalf verdronken is?’ Waarop hij antwoordde: ‘Dan is het dood.’ Sommer gelooft dit dus niet. Dit geeft aardig de spanning tussen de twee hier behandelde standpunten weer.
En (uit mijn hoofd): Kennelijk klaagden er lezers over deze column, want de hoofdredacteur gaf er een paar dagen later zijn mening over in de krant. Het kwam neer op iets van: Sommer is een verstandige, zelfstandig denkende man. Het framen dat ik hier bekritiseer kwam in zijn antwoord niet aan de orde.
Tot één soort rekenen we alle organismen waarvan mannetjes en vrouwtjes onderling tot voortplanting in staat zijn. Soortvorming kan optreden wanneer een populatie zich in twee of meer groepen opsplitst, welke lange tijd door geografische barrières van elkaar gescheiden blijven. Er is dan geen voortplanting tussen de afzonderlijke delen van de populatie en elk deel zal zich nader aanpassen aan het milieu waarin het leeft. Soms groeien ze zo uit elkaar dat na vele generaties de twee groepen van de oorspronkelijke populatie er heel verschillend uitzien en ze niet langer in staat zijn zich met elkaar voort te planten. Volgens de bovenstaande definitie zijn er dan dus twee soorten waar er oorspronkelijk maar één was. Plantensoorten kennen nog een andere vorm van soortvorming, namelijk een toename van het aantal chromosomen. Dit heet polyploïdie. Lees erover in aflevering 34 van de tweede serie ‘Wat is ecologie?’ en over het begrip soort ook de afleveringen 35-39. Zie ook geslacht.
Douglas Reynolds meent dat de ineenstorting van de Sovjet-Unie te wijten is aan de teruggelopen oliewinning vanaf 1987. Dit wordt behandeld in aflevering 18 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. (Zie ook aflevering 15.) In het artikel “Wereld-systeem in crisis’ komt de Sovjet-Unie aan de orde in de afleveringen 15-18 en 27-31. Zie ook koude oorlog.
De spektakelmaatschappij à la Guy Debord en haar onstoffelijke consumptie (maar vaak heel stoffelijke productie) komt aan de orde in aflevering 16 (en 18) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. (Het gelijknamige boek is uitgegeven door uitgeverij IJzer.) Zie ook consumentisme.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Het animisme werd door Descartes gebruikt als de perfecte achtergrond waartegen het concept ‘modern’ kon worden afgezet. Maar er kwam een tegenreactie, en wel van de Nederlandse filosoof Baruch Spinoza. Deze had precies het tegenovergestelde denkbeeld. Spinoza legde uit dat het universum uit één oorzaak moet zijn ontstaan, met als consequentie dat, hoewel God en zielen en mensen en de natuur misschien compleet verschillende entiteiten lijken te zijn, ze allemaal slechts verschillende aspecten zijn van dezelfde, grote realiteit – één substantie – en dat dus alles wordt beheerst door dezelfde krachten. Zie aflevering 15 en volgende van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Dat betekent dat geest en ziel uit dezelfde substantie bestaan als materie. Uiteindelijk betekent dit dat alles materie is, alles geest is, en alles God is. Voor deze gedachten werd Spinoza vervolgd en werden zijn boeken verboden.
Europa koos voor Descartes, maar de huidige wetenschap bevestigt nu een aantal van Spinoza’s beweringen. Geest blijkt een samenstelling van materie, alle leven stamt af van dezelfde voorouderlijke organismen, enzovoort. Maar zelfs nu de wetenschap het dualisme de rug heeft toegekeerd, overleeft een aantal aannames van Descartes in de praktijk nog volop. De mens wil immers graag superieur blijven aan andere wezens. Zie aflevering 16.
Filosofisch onderzoek van deze aannames met behulp van een nieuw kader dat fenomenologie heet, stelt vast dat alles wat we weten, alles wat we denken – ja, ons hele idee van het zelf – voortkomt uit de ervaringen van ons lichaam in de wereld. En dat dat evengoed geldt voor dieren en planten. We interacteren allemaal met elkaar (aflevering 17). Plotseling strekken de grenzen van ‘persoonschap’ zich uit tot ver voorbij de menselijke samenleving en omvatten ze ook de niet-menselijke anderen. Daarom moet elk proces van dekolonisatie beginnen met een proces van ‘ont-verdinglijking’. Dat is wat de Inheemse filosofen ons leren: dat we onszelf weer moeten leren zien als onderdeel van een grotere gemeenschap van levende wezens.
Het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek is een aangepast overzicht van het boek Changing for good van James O. Prochaska. Dit boek gaat erover hoe mensen zelf een fundamentele verandering in hun leven teweeg brengen. In het oorspronkelijke boek gaat het om zaken als stoppen met roken en drinken, of om afvallen. In het 4eco-artikel gaat het om mensen die hun manier van leven willen gaan veranderen vanwege de klimaatverandering, of omdat ze eenvoudiger willen leven met meer voldoening dan nu, of om nog een andere sociaal-psychologische reden. De kwestie is dat wat Prochaska over verslavingen zegt, evenzeer geldt voor onze fossiele verslaving.
Uit het onderzoek van Prochaska blijkt dat verandering niet plotseling komt. Er wordt geen magisch punt gepasseerd. Er is geen cursus of therapie waarna je van je drankprobleem, of van wat voor probleem dan ook, af bent. Professionele hulp is niet doorslaggevend. Veranderen is een prestatie die je zelf levert. Heel veel mensen is dat op eigen houtje gelukt (ze zijn bijvoorbeeld gestopt met roken of drinken) en hulp van artsen of coaches bleek steeds slechts een steuntje in de rug bij het zelf veranderen. Wel zegt Prochaska in aflevering 17: ‘Iemand (of een groep) die je helpt is voor jou als zelfveranderaar in de dop net zo belangrijk als een hulpverlener dat is bij een therapie.’ Maar je moet zelf met behulp van negen processen zes vastliggende stadia door. (De processen worden in aflevering 3-6 behandeld, de stadia in aflevering 7-11.)
Om orde te scheppen in die processen en stadia van zelfverandering heeft Prochaska de beste combinatie ervan in schema gezet. Het is te vinden in aflevering 12 van het artikel. Dit levert een veldgids voor iedereen die wil veranderen, met of zonder professionele hulp. Weet iemand eenmaal in welk stadium hij of zij verkeert, dan is het tijd om de bijbehorende processen van vooruitgang door te maken op weg naar het volgende stadium. En die processen kun je dan weer toepassen met behulp van tal van technieken. Zie hiervoor in Ecopedia: stadia van zelfverandering (6) (met vier extra links) en processen van zelfverandering (9).
De eenvoud van dit model – het feit dat het van toepassing is voor allerlei verschillende vormen van verandering – werd aanvankelijk als een zwakte beschouwd. Dit kon bijna niet waar zijn. Maar het gebruik ervan in tal van omstandigheden heeft de werkzaamheid ervan bewezen.
Uit het statistisch materiaal van duizenden ingevulde vragenlijsten kwamen de ‘twee principes van vooruitgang’ bij zelfverandering tevoorschijn. Ze komen aan de orde in aflevering 26. (De feitelijke vragenlijst is te vinden in aflevering 27.) Het eerste principe van vooruitgang is dit: om over te gaan van het stadium van vóór het overwegen naar het stadium van overwegen moet je je perceptie van de voordelen van gedragsverandering opschroeven. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de nadelen. Die komen later. Het tweede principe van vooruitgang is daarom dit: om over te gaan van het stadium van overwegen naar het stadium van voorbereiding moet je de nadelen van gedragsverandering in je perceptie verminderen. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de voordelen. Dat heb je al gehad. Die verschuiving in voor- en nadelen komt duidelijk uit de enquetecijfers naar voren. Zelfverandering blijkt noch onbepaald noch ongestructureerd te zijn en het statistisch verband is heel sterk.
De methode van Prochaska berust dus niet op de toepassing van een vakgebied binnen de psychologie maar op de manier waarop het veranderaars zelf gelukt is. Op basis van bestudering van talloze gevallen komt daar een ‘model’ uitrollen, dat ook kan worden toegepast bij het afkicken van het consumentisme.
Toegepast op het klimaat kun je (volgens mij) drie groepen onderscheiden met elk hun eigen ‘therapie’. Allereerst zijn er de mensen die nu nog niet goed beseffen wat het klimaatprobleem inhoudt, hoe het hun leven op zijn kop gaat zetten – dat wil zeggen: de meesten van ons. Hier is het doel om de klimaatcrisis onder ogen te gaan zien, om eraan wennen dat hij bestaat, om te leren wat dat voor jou betekent. Zo stap je het eerste stadium binnen, dat van ‘vóór het overwegen’, waarop ‘overwegen’ volgt. De tweede groep betreft degenen die misschien al aanbeland zijn in het stadium van voorbereiding of dat van actie en die een voorbeeldfunctie voor de eerste groep kunnen bieden, deze groep kunnen steunen.
De derde groep gaat nooit beginnen aan de stadia. Zij ontkennen alles, ongeveer zoals ook rokers zich kunnen afsluiten voor de wetenschap dat ze hoogstwaarschijnlijk longkanker gaan krijgen. Ook mensen zonder empathie horen tot deze groep. Je zou de laatsten ‘criminelen’ kunnen noemen die van de crisis willen profiteren en die op het ‘rechte pad’ gebracht moeten worden. Denk aan de accountants en belastingdeskundigen die met hun expertise de ultrarijken helpen het milieu verder te verstoren. Beiden horen erbij. Zij maken het voor de veranderaars moeilijk om voortgang te boeken.
Aan het eind van het artikel wordt een verzonnen case study gepresenteerd van ene Jan die zijn leven verandert vanwege het naderende klimaatonheil. Dit loopt van aflevering 37 tot 43. Het is handig het schema uit aflevering 12 daarbij bij de hand te houden. Zie stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9) (daar ook links naar de uitwerking). En ook nog processen en technieken, zelfveranderingsmythes en veranderen met de klimaatcrisis in zicht.
Er zijn zes vaste ‘stadia van verandering’. Lees hierover aflevering 7 en volgende in het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Veranderaars komen al zoekend stap voor stap een stadium verder. Elke keer is er een voorspelbaar, duidelijk omschreven stadium dat gedurende een bepaalde tijd plaatsvindt en dat een serie taken vergt die uitgevoerd moeten worden. Pas dan kan de stap naar het volgende stadium gezet worden. Elk stadium hoeft niet onvermijdelijk naar het volgende leiden – je kunt ergens vast komen te zitten of terugvallen. Maar met het begrijpen van deze stadia en van de processen die daarbinnen het meest bruikbaar zijn, kun je wel controle krijgen over de veranderingscyclus en er sneller en efficiënter doorheen gaan, met minder ellende.
De stadia van verandering zijn:
het stadium vóór het overwegen;
het stadium van het overwegen;
het stadium van de voorbereiding;
het stadium van de actie;
het stadium van het instandhouden;
het stadium van het afronden.
Weten in welk stadium je zit is een sleutel tot succesvol veranderen. Steeds weer blijkt dat mensen zich daarbij vergissen zichzelf een mislukking bezorgen. Maar net zo goed moet je niet blijven hangen in een stadium dat je al overwonnen hebt. Slechts de meest succesvolle veranderaar komt tot het stadium van het afronden. Zij blijken, wat hun probleem ook is, allemaal dezelfde route te volgen. Als je verschillende problemen tegelijk hebt, kun je per probleem wel in verschillende stadia zitten. Maar steeds geldt: je kunt stadia niet overslaan.
We lopen de stadia nu nog eens apart langs:
Stadium 1
Het stadium van vóór het overwegen wordt beschreven in aflevering 8. Dan gaat het er nog niet om dat mensen geen oplossing zien; ze zien nog niet wat het probleem is. Mensen in dit stadium zijn gewoonlijk helemaal niet van plan om iets aan hun gedrag te doen. Het lijkt een paradox, waarbij de sleutel ligt in de benadering. Zelfs mensen in het stadium van vóór het overwegen schuiven op naar verandering als ze op de juiste momenten de juiste hulpmiddelen aangereikt krijgen.
Stadium 2
Het stadium van het overwegen wordt beschreven in aflevering 9. Hierin erkennen mensen dat ze een probleem hebben en beginnen ze serieus na te denken over een oplossing. Overwegers worstelen er echter mee om hun probleem te doorzien, de oorzaken te leren kennen en hoe ze het zouden kunnen oplossen. Veel overwegers maken steeds maar plannen over wat ze gaan doen, maar ze zijn vaak nog niet zo ver dat ze zich ergens toe willen verplichten. Pas als ze de overgang naar het stadium van de voorbereiding maken, beginnen ze zich ten eerste op de oplossing te richten in plaats van op het probleem en ten tweede over de toekomst na te denken in plaats van over het verleden. Vervolgens worden er nog een stel valkuilen benoemd: de zoektocht naar absolute zekerheid (die er bij het klimaat gewoon niet is), wachten op het goede moment (dat er niet komt), wensdenken (dat net zo min werkt) en te hard van stapel lopen. Het zijn allemaal ‘negatieve processen’ die de veranderingscyclus ophouden, ook al is een periode van overwegen zeker nodig om te slagen. Er moet een bepaald niveau van bewustheid van zowel het probleem als de oplossing ontstaan, of er komt geheid terugval.
Stadium 3 en 4
Het stadium van de voorbereiding en dat van actie worden beschreven in aflevering 10. De meeste mensen in stadium 3 willen ‘in de komende maand’ tot actie overgaan, maar kunnen intussen best nog in dubio zitten. Het bewustzijn is hoog, de verwachting is voelbaar. Het is nu zaak om gedetailleerd actieplan op te stellen en jezelf ervan te overtuigen dat je door het stadium van actie heen moet.
In het stadium van de actie wordt openlijk veranderd. Anderen zien nu ook veel beter waar je mee bezig was. Het gevaar ligt op de loer dat actie wordt verward met verandering; ook begeleiders maken die fout. De steun brokkelt af in de fase dat de veranderaars die het hardst nodig hebben. Je moet in het actiestadium behalve je zichtbare gedrag ook je niveau van bewustzijn, je emoties, je zelfbeeld, je denken en nog meer veranderen, al is daarvoor de basis al eerder gelegd.
Stadium 5 en 6
Het stadium van het instandhouden en dat van het afronden worden beschreven in aflevering 11. Ook het stadium van het instandhouden kent zijn eigen, grote uitdagingen. Dit stadium is om ervoor te zorgen dat de winst van het actiestadium en van de stadia wordt vastgehouden. Het is vechten tegen momenten van zwakte en tegen terugval. Het is bepaald geen statisch stadium. Het is een essentiële voortzetting die tenminste zes maanden kan duren, maar ook de rest van je leven.
Het stadium van het afronden is het ultieme doel voor alle veranderaars. Nu is je vroegere verslaving of probleem geen verleiding en bedreiging meer, al denken sommige experts dat bepaalde problemen niet afgerond kúnnen worden, en het afronden nooit ophoudt. Mensen blijken hierin heel verschillend te zijn.
Zie eerst zelf veranderen met klimaatbeterschap en ook processen van zelfverandering (9).
In de ogen van Jane Jacobs gaat het bij economie niet om het land als geheel, maar om de economieën van elk van de steden van het land apart. Daarop is de hele serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie gebaseerd. Alleen door het zo te bekijken krijgen we greep op de economische werkelijkheid. Steden verschillen onderling en maken in hun economische groei een cyclus door. We noemen hier kort de belangrijkste ingrediënten.
Jane Jacobs maakt om te beginnen onderscheid tussen (1) productiegoederen en -diensten, (2) consumptiegoederen en -diensten, (3) (origineel) exportwerk, en (4) import die verdiend wordt met de export.
In een groeiende stadseconomie werken vier processen. Het eerste proces is dat er in alle vier categorieën werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. Bij het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten zelf hun eigen werk exporteren. Veel import die de stad verdiende wordt bij het derde proces vervangen door goederen en diensten die men zelf lokaal gaat produceren. Er is sprake van importvervanging. Daardoor verschuift de samenstelling van de import. De lokale economie groeit groot en divers in verhouding tot het volume van de export en import van de stad. Er is ruimte voor volkomen nieuwe goederen en diensten, nieuw in de zin dat ze voorheen niet lokaal gemaakt noch geïmporteerd werden. Bij het vierde proces wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Bij de cyclus van vier processen van de economie van een stad vind je een verdere uitwerking hiervan.
Er is daarbij een eerste wederkerig systeem en een tweede wederkerig systeem aan de gang. En er is ook sprake van een export-multipliëreffect en een importvervangings-multipliëreffect.
We kunnen bij de opkomst van steden precies verklaren hoe die expansie gebeurt en waar die uit bestaat. Jane Jacobs splitst de expansie, die voortvloeit uit het vervangen van import in een stad, uit in vijf vormen van groei: 1) abrupt vergrootte stedelijke markten voor nieuwe en andere import die grotendeels bestaat uit agrarische goederen in de breedste zin en uit innovaties die in andere steden geproduceerd worden, 2) abrupt gegroeide aantallen en soorten banen in de importvervangende stad, 3) toegenomen overgeplaatst stadswerk naar niet-stedelijke locaties wanneer oudere ondernemingen de stad ‘uitgedrukt’ worden, 4) nieuwe toepassingen van technologie, vooral om de agrarische productie (in de breedste zin) en de productiviteit te verhogen, en 5) de groei van stedelijk kapitaal.
Deze vijf grote economische krachten betreffen dus: markten, banen, overplaatsingen, technologie en (financierings)kapitaal. Ze kunnen hun invloed tot in de verste uithoeken van de economie doen gelden. Een dynamische stad vormt haar ommelanden om tot een stedelijk gebied. Alleen in zo’n gebied werkt de ontwikkeling van de vijf krachten evenwichtig; elders veroorzaken ze juist een gebrek aan evenwicht.
Steden zijn essentieel voor het economisch leven omdat zij als enigen welvaart kunnen genereren. Dat vereist een voortdurend aangehouden input van twee specifieke vormen van energie: innovaties, die uiteindelijk inputs zijn van menselijk inzicht; en ruime vervanging van import, wat uiteindelijk neerkomt op inputs van de menselijke vaardigheid om aangepaste imitaties te maken. Het nut van steden is dat ze de context bieden waarin deze input – inzicht en aanpassingen – met succes kunnen worden ingebracht in het economisch leven van alledag.
Zie verder ook discriminatie in de stadseconomie, arbeidsdeling, technologie en de stad, stimulering van een stadseconomie, Shinohata (Tokio), Los Angeles, toeleveringsgebied, overplaatsingen van bedrijven, kapitaaloverdracht, koers van de nationale munt.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Zo ook in de Middeleeuwen. In Europa ontstonden steden waar ze er eerst niet waren. Over de rol van kooplieden, de soorten gilden, de opkomst van de ambachten en de rol van steden als Venetië en Londen, leest u in aflevering 1 tot 6 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om te kunnen floreren hebben nieuwe steden reeds bestaande steden nodig om hun initiële werk (hun unieke exportproduct) af te kunnen zetten. Maar dat lukt alleen als hun handel plaatsvindt met steden in vergelijkbare omstandigheden. Dus steden in wording moeten vooral flink handel drijven met andere achterafsteden. Anders is de kloof tussen de kwaliteit van wat ze importeren en wat ze op eigen houtje in staat zijn te vervangen, te groot. Hierover geeft Jane Jacobs het voorbeeld van Venetië in aflevering 6 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ En het voorbeeld van Londen volgt in aflevering 7. En de verschillen tussen de ‘Noordelijke’ en de ‘Zuidelijke’ steden van de Verenigde Staten staan in aflevering 9. Vervolgens beschrijft zij achtereenvolgens de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van níeuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Rommelige, groeiende steden roepen acute, praktische problemen op die ze zelf oplossen met nieuwe goederen en diensten die hun economische rijkdom weer vergroten. Een stad kan ook weer ophouden met driftig nieuw werk aan de economie toe te voegen en aldus stagneren. In alle ontwikkelingsfasen vóór de auto-industrie had Detroit exportbedrijven èn bedrijven die deze exportbedrijven bevoorraadden (daarna werd het eenzijdig en steriel). Die twee soorten bedrijven vormden een wederkerig systeem. Het schema staat afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
In het achterland van economisch bloeiende steden – te beginnen direct voorbij hun buitenwijken – vind je vaak een mengelmoes van agrarische, industriële en commerciële activiteiten. Zulke door de stad bestierde gebieden zijn uniek; het zijn de rijkste, dichtste en meest ingewikkelde typen economie buiten die van de steden zelf. Het is het ‘stedelijk gebied’. Hierin gaan de vijf grote economische krachten los: een stedelijke markt voor nieuwe, andere import; abrupte groei van werkgelegenheid in de stad; technologie die de plattelandsproductie en de productiviteit oppept; overgeplaatste bedrijven met hun banen; en in de stad gegenereerd kapitaal. Jane Jacobs beschrijft dit dus zeer specifieke verschijnsel van het ‘stedelijk gebied’ in aflevering 1 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ aan de hand van Tokio en het gehucht Shinohata (aflevering 2 en 4). Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Wij hebben op basis van wat gezegd wordt onder het item rede allemaal de neiging om informatie die niet met onze opinie strookt te negeren– intelligentie speelt hierbij geen rol. Zie aflevering 27 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Volgens de neurowetenschap gaat het brein bij kritiek ‘op slot’. De conflicterende informatie komt gewoon niet binnen. Er zijn enkele lessen om toch iets te bereiken. Daarbij spelen emoties een (positieve of negatieve) hoofdrol. Omgevingspsychologe Linda Steg voegt hier in een noot nog het een en ander aan toe.
Als we horen dat iedereen, onszelf incluis, medeschuldig is aan de klimaatverandering, doet die informatie pijn. Als die pijn onverwerkt blijft, komen we vast te zitten. Dat is het thema van aflevering 28, waarin de klimaatpsycholoog Renee Lertzman aan het woord komt. Melancholie is dan een logische, rationele reactie, wat weer kan leiden tot verlamming of ontkenning. Lertzman raadt hier het opzetten van klimaatgesprekken aan en wat in het Engels motivation interviewing heet, een sturende, persoonsgerichte gespreksstijl. Maar waar haal je de ervaren begeleiders vandaan om ons allemaal bij de hand te nemen?
In 2009 heeft een groep van eminente geleerden onder leiding van Johan Rockström (van het Stockholm Resilience Centre) uitgedokterd welke delen van het systeem aarde het meest beïnvloed worden door de mens en wat op die onderdelen de bijbehorende limieten van de menselijke activiteit zijn. Ze kwamen uit op negen planetaire grenzen die in een figuur in beeld worden gebracht in aflevering 15 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. De hele problematiek wordt nu in één iconisch beeld gevangen. In 2015 werd een update gepubliceerd. Daar bleek dat nu vier van de negen grenzen overschreden worden. Bij de stikstofgrens gaat het om reactieve stikstof, zoals die in kunstmest. Zie aflevering 16.
Stikstofneerslag is in Nederland duidelijk een hot item. Het leidt tot een chronisch verlies van biodiversiteit. In aflevering 17 wordt de voorgeschiedenis beschreven. Door middel van het ‘Programma Aanpak Stikstof’ (PAS) zijn vroegere Nederlandse kabinetten eindeloos bezig zijn geweest om de (Europese) stikstofwetgeving te ontduiken, totdat de Raad van State dat op 29 mei 2019 een halt toeriep.
Alle ongeveer veertig chemische elementen die in organismen aanwezig zijn, komen in verschillende mate in het niet-levende deel van de aardkorst voor. Ze zijn onontbeerlijk voor het leven. Organismen bevatten relatief meer zuurstof, koolstof, waterstof en stikstof dan de dode (anorganische) aardkorst, maar minder kalium, natrium, ijzer en silicium. Al deze elementen volgen geologische kringlopen èn kringlopen door de ecosystemen; sommige als element, andere in de vorm van een chemische verbinding. In de afleveringen 79-82 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ worden drie kringlopen behandeld: die van water (waterstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 80, die van kooldioxide (koolstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 81, en die van stikstof in aflevering 82. Bij de activiteiten van de mens is er vaak geen sprake van een kringloop. Wij verspreiden stoffen na gebruik vaak op zo’n manier, dat herwinning binnen ons tijdsperspectief praktisch onmogelijk is. Denk hierbij aan het plastic in de oceanen (en straks van nanodeeltjes). Dit aspect komt ook aan de orde in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’. Zie ook fotosynthese, die je kunt opvatten als een motor van de kringlopen.
Als de economie van steden begint te stagneren, is er maar een remedie: nieuwe exporterende organisaties op de been helpen, liefst een heleboel. Maar in de praktijk gebeurt dat eigenlijk altijd op de verkeerde manier. Lees daarover aflevering 20 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
De Utrechtse ngo Social Trade Organisation propageert al decennia lang hoe met @ndere spelregels voor bestaand geld de lokale gemeenschap tot bloei te brengen; dus met een vorm van geldschepping door en voor de commons in plaats van voor de winst. Dat doen ze juist heel praktisch (al verschijnen er ook voortdurend publicaties zoals hieronder valt te lezen) door nieuwe spelregels uit te denken en die met moderne fintech voor @nder geld door middel van software met de naam Cyclos als een nieuw bancair systeem ter beschikking te stellen en het gebruik actief te entameren bij bijvoorbeeld Nederlandse gemeenten. Zie ook @nder geld. Hieronder een nog wat uitgebreidere beschrijving van het probleem en de oplossing.
De bekende functies van ons kapitalistische geld zijn: (1) een middel of medium van circulatie, oftewel een rekeneenheid; (2) één enkele maatstaf voor de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen, oftewel een betaal- of ruilmiddel; (3) oppotmiddel van waarde, oftewel een spaarmiddel.
Als spaarmiddel verlamt geld de functie van betaalmiddel, want waar de betaalfunctie de economie smeert, kan de oppotfunctie de economie juist verlammen (vooral tijdens crises).
David Harvey benoemt in zijn artikel ‘De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld’ in de rubriek Economie de eerste twee functies van geld zo: (1) als circulatiemiddel faciliteert het de ruil op zo’n manier dat het het probleem oplost van het ‘niet-samenvallen van wensen en belangen’, dat probleem dat zulke harde grenzen stelt aan de directe ruilhandel); (2) als maatstaf omvat het de economische waarden van alle uiteenlopende marktgoederen. Vervolgens zet hij in dit artikel allerlei vraagtekens bij deze combinatie van functies.
Henk van Arkel voegt daar in dit paradigmaboek (p. 62 e.v.) nog twee functies aan toe: (4) een middel om rijker te worden, vooral door speculatie, en als gevolg daarvan (5) een verdedigingsmiddel tegen speculatie.
Verder kunnen we geld ook onderscheiden in: warengeld (dat zijn waarde ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is: goud en zilver), papier- en muntgeld, fiduciair geld (dat zijn waarde ontleent het vertrouwen dat er goederen en diensten mee gekocht kunnen worden, in het algemeen: door de staat uitgegeven bankbiljetten, maar ook bitcoins), elektronisch geld, rekenmunten (om een eindsaldo mee te berekenen), kredietgeld en smeltend geld (dat geen rente draagt maar juist waarde verliest).
Met @nder geld – dat wil zeggen met de software ‘Cyclos’ van de Social Trade Organisation – kunnen de eigenschappen van geld naar believen zelf bepaald worden, waarmee er dus aan de functies gesleuteld kan worden. Het kan bijvoorbeeld rentevrij gemaakt worden of zelfs in de tijd in waarde verminderend (‘smeltend geld’; dit noemt Harvey ook in aflevering 14), het kan lokaal gebonden worden (waarbij het pas na een zeker aantal transacties naar ‘buiten’ mag, of omgewisseld mag worden in de gangbare munt), of het kan nog een of andere specifieke functie krijgen om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld als bedrijfskrediet, of toegepast basisloon).
Het thema geld komt op 4eco aan de orde in de artikelen Vriendelijk geld werkt aan welvaart en De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie, en in Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen in de rubriek Ontwrichting.
Verder zijn bij de paradigmaboeken Over een @nder soort geld en Eigen geld maken onderaan nog twee figuren en het artikel Met @nder geld naar een betere toekomst te vinden.
Zie over de Cyclos software de website van Social Trade Organisation. Zie rente, rente verdisconteren en negatieve rente.
Rushkoff behandelt het middeleeuwse lokale geld onder de titel ‘brakteaten’ in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie. Dit soort geld spoorde mensen aan om andere manieren te bedenken om op de lange termijn waarde te creëren. Gemiddeld genomen werd zeker tien procent van de bruto inkomsten rechtstreeks in het onderhoud van gereedschappen en in collectieve projecten geïnvesteerd – een percentage dat sindsdien nooit meer gehaald is.
Systemen kennen stromen van in- en uitgaande energie, materie en informatie. De stroom staat er tegenover het fonds. In de ecologie is er naast de kringloop van de stof een stroom van energie. De energiestroom verloopt volgens patronen die in ieder ecosysteem hun eigen vorm hebben. We kunnen een ecosysteem dus opvatten als een ‘gekanaliseerde energiestroom’. Zie hierover aflevering 58 en 84-86 van ‘Wat is ecologie’. Stromen komen aan de orde aflevering 12 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen komen aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Hoe de energiestroom werkt in maatschappelijke systemen komt aan de orde in aflevering 27 van het artikel Catastrofologie in de rubriek Ontwrichting. Daar vindt u ook tal van links naar aanverwante begrippen en toepasselijke passages. Bij Harvey is in aflevering 2 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting sprake van de ‘doorstroom van voedingsstoffen’ door de economie, die dan tevens als een waardestroom kan worden opgevat. Harvey noemt de geldstroom hier een ‘ecologische variabele’. In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ in de rubriek Economie gaat het erom dat economisch groeien niet alleen voor de producenten een vereiste is, maar dat de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. Zie ook het verschil tussen fondsen en stromen. Zie verder waarde en waardestroom.
Structurele differentiatie wordt behandeld door Joseph Tainter in aflevering 2-3 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting.
In entropie volgens Rees lezen we: Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (negatieve entropie of ‘negentropie’) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’, dat wil zeggen aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Dit gaat allemaal ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem.
Een zelf-organiserend systeem komt vaak aanzetten met hiërarchie. Subsystemen maken deel uit van systemen die zelf weer als subsystemen een onderdeel vormen van nog grotere systemen. Subsystemen verminderen de hoeveelheid informatie die elk deel van het systeem nodig heeft. In hiërarchische systemen zijn de relaties bínnen elk subsysteem dichter en sterker dan de relaties tússen subsystemen. Het systeem werkt aldus efficiënt èn veerkrachtig.
Subsystemen kunnen soms teveel op eigen houtje functioneren. Als hiërarchieën kapot gaan, splitsen ze zich gewoonlijk langs de lijnen van hun subsystemen. Zie de afleveringen 16 en 17 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook componenten van een systeem en grenzen van systemen.
Als men (bijvoorbeeld) ophoudt een akker te gebruiken, zal de oorspronkelijke plantengroei van die streek niet onmiddellijk weer verschijnen. Eerst zullen we zien dat er onkruid gaat woekeren. Daarna komen grassen en struiken. Het kan vele jaren duren voor de oorspronkelijke levensgemeenschap er weer is.
Verschillende plantensoorten volgen elkaar dus op. Men kan begrijpen dat er ook veranderingen optreden in de aanwezige diersoorten. Bepaalde planten komen pas als andere planten het milieu voldoende veranderd hebben. Zo zal mos dat op boomschors groeit, er pas kunnen zijn als er bomen groeien.
Het elkaar opvolgen van veranderingen wordt door ecologen successie genoemd. De planten en dieren die tenslotte samen overblijven noemt men de climax. Een ‘echte’ climax waarin niets meer verandert is overigens nauwelijks bestaanbaar. Lees hierover in aflevering 37 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ en aflevering 84 van de derde serie. Lees beslist ook de tweede helft van het begrip ecosystemen, panarchie en permacultuur. Het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie ziet ook successie bij Gaia.
Successie kan ook de andere kant op (zie aflevering 54), waarbij (in Nederland) eerst alle bomen sterven, dan de hoge en vervolgens de lage struiken, de kruidachtige gewassen, mossen en als laatste de pioniers van weleer, de korstmossen (waarna de grond kaal is). Dit zie je ook richting de noordpool, maar in feite ook richting de evenaar: daar heb je veel meer soorten bij elkaar dan in onze streken.
Qua fenotype zijn we primaten, maar gedragsmatig zijn we meer verwant aan sociale insecten. Onze ultra-socialiteit stelt ons in staat om collectief op veel grotere schaal te opereren dan als individu. Op het niveau van de grootste schaal doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie. In een wereldwijd onderling verbonden beschaving is de mensheid de facto een ‘superorganisme’ geworden. Over het superorganisme gaat het in aflevering 16 en verder door het hele artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie onderaan voor verdere links.
Een superorganisme kan worden gedefinieerd als ‘een verzameling actoren die in onderling overleg kunnen handelen om verschijnselen voort te brengen die door het collectief worden beheerst’. Via samenwerking (en coördinatie) wordt de ‘fitness’ – de geschiktheid om binnen een bepaalde omgeving de eigenschappen of genotype door te geven aan een volgende generatie – van lagere organisatieniveaus naar hogere overgedragen. De behoeften van de entiteit op het hogere organisatieniveau (in het geval van de mens is dat op dit moment de wereldeconomie) vormen het gedrag, de organisatie en de functies van entiteiten op een lager organisatieniveau (individueel menselijk gedrag). Menselijk gedrag wordt dus ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is. Positieve menselijke eigenschappen, zoals samenwerking, zijn ingelijfd om te worden ingezet voor de productie van overschotten. In toenemende mate is het ‘doel’ van de moderne mens om binnen de ultra-sociale wereldeconomie bij te dragen aan marktoverschotten.
Samenvattend is ons gedragsrepertoire weliswaar breed, maar wordt het zowel ingeperkt door onze neurologische erfenis (van cognitieve vooroordelen) als door het hogere organisatieniveau, zoals dat in ons economisch systeem naar voren komt.
Ons superorganisme is niet ook superintelligent. Zo gebruiken we (de groei van) het bbp als doel, in plaats van als standaard om economische activiteit mee te meten. We zijn met zijn allen verstrikt geraakt in een wereldwijde groeidwang die immuun is voor zelfkritiek. Er is niemand die de ‘bus’ bestuurt. We hebben onze individualiteit uitbesteed aan de ‘cloud’, die zelf verstoken is van een echt brein. Het resultaat is een energieslurpend superorganisme dat alle controle verloren is, maar steeds hongerig blijft. Dit superorganisme is niet menselijk. Het is een ding-op-zichzelf (‘Ding an sich’) met een eigen overlevingsdrift die veel sterker is dan de individuele mensen waaruit het bestaat. Dit zien wij bijvoorbeeld terug in ons onvermogen om de toename van het CO2-gehalte te stoppen.
Wij lijken op een zwerm spreeuwen. De individuele spreeuw volgt drie eenvoudige regels: doe wat je buur doet; kom niet te dichtbij, en vlieg naar het centrum. Zo volgen wij ook drie eenvoudige regels: werk samen om financiële overschotten te verwerven; streef cultureel geaccepteerd gedrag na; en geef het financiële surplus uit aan leuke dingen of aangename ervaringen. Het emergente resultaat van bijna 8 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is zo een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 terawatt.
Het nut van het inzicht van Homo sapiens als een superorganisme is dat het individuen en kleine groepen in staat stelt om creatieve paden te banen voor toekomstige mitigatie en planning die buiten het geaggregeerde menselijke superorganisme vallen.
Zie ook ecologische economie aan vernieuwing toe, menselijk gedrag, cognitieve dissonantie in deze tijd, energie bij Nate Hagens, wet van Kleiber, technologie en energie bij Nate Hagens, energie en schuld bij Nate Hagens, ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme, toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
Hoe de armste 80 procent de zakken van de rijkste 20 procent spekt, en dan vooral van de allerrijksten, valt te lezen in aflevering 22 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook aflevering 36-37 over de overgang naar een nieuw wereld-systeem van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’. De parasitaire kapitaalvormen van de superrijken komen aan de orde in aflevering 25 (en eerdere) van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook het slot van rente. Zie bovendien rijkdom, verliezers van het neoliberalisme, inkomensverschillen, ongelijkheid en particuliere en publieke rijkdom.
‘De menselijke soort is in staat de biosfeer te vernietigen en tegelijkertijd niet in staat om alle repercussies van dit vermogen volledig te doorgronden of erop te anticiperen. Uitsterven is supraliminaal omdat het de grenzen van ons bevattingsvermogen te boven gaat, en zelfs van onze verbeelding.’ Zo luidt de zevende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 8). Met de atoombom zijn wij de ‘meesters van de apocalyps’ geworden. Alle voorgaande tijdperken zijn daarbij gereduceerd tot ‘geschiedenis-zondermeer’. In het eerste tijdperk was de mens sterfelijk. In het tweede kon elk mens vermoord worden. In het derde tijdperk zijn mensen niet alleen sterfelijk en ‘vermoordelijk’; de hele mensheid is ‘vermoordelijk’. In het vierde tijdperk gaat het er niet langer om of de ménsheid al of niet zal voortbestaan, maar of de biosfeer zelf en alle levende wezens zullen voortbestaan. Zelfs bij een voortbestaan van de planeet zou er dan geen geschiedenis meer zijn. Het wordt onze verbeelding teveel. Dit item wordt voorafgegaan door eschatologische kantelpunten en gevolgd door tijd voorbij de ‘vooruitgang’.
Waren we in het ‘gewone’ kapitalisme behalve arbeiders en burgers bovendien consumenten, nu zijn we ook de grondstof geworden voor de productie. Welkom in het nieuwe surveillancekapitalisme. Hierover gaan aflevering 17 tot 21 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
In aflevering 17 lezen we dat gedragsdata worden verwerkt tot voorspellingsproducten, die vooruitlopen op wat we nu, straks en later zullen doen. Ons gedrag raakt niet alleen bekend maar wordt zelfs vormgegeven. Het doel van het surveillancekapitalisme is nu om onszelf te automatiseren.
Google is de pionier van het surveillancekapitalisme (aflevering 18). Ze hebben de koppositie in alle vrijheid kunnen veroveren. De markt was eerst de verkoop van online advertenties, maar heeft zich uitgebreid naar allerlei andere sectoren offline. Wij betalen er nu voor om ons te laten overheersen.
Wij zijn niet de ‘klanten’ van het surveillancekapitalisme, maar hun grondstof (aflevering 19). De echte klanten zijn de bedrijven die handel drijven op basis van die grondstof. Er is bijna geen ontsnappen aan.
Het surveillancekapitalisme overschaduwt inmiddels het kapitalisme van de 20e eeuw. Zo wordt een nieuw kapitalisme geboren op de puinhopen van het oude (aflevering 20). Het oude kost ons ons klimaat, het nieuwe kost ons onze menselijkheid. We bekijken het echter nog met de bril die bij het oude hoort. Begrippen als monopolie en privacy schieten hier tekort.
Aflevering 21 geeft tenslotte een voorbeeld van hoe egocentrisch en kortzichtig de tycoons van dit nieuwe kapitalisme zijn. Hoeveel ongelijkheid is verantwoord? Rijkdom zou beter uitgebannen worden. Zie daarover ook Moneyland.
De betekenis van het ‘overleven van de best aangepaste’ (survival of the fittest) komt aan de orde in aflevering 28 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Volgens Jane Jacobs heeft overleven door natuurlijke selectie twee gezichten die elk even belangrijk zijn. Eén daarvan is succes in de concurrentie om voedsel en partners. Hieruit vloeit het principe van natuurlijke selectie door het overleven van de best aangepaste voort dat we kennen van de oorspronkelijke evolutietheorie. Het leefmilieu in stand houden is de andere kant van de medaille. In aflevering 30 van dit artikel bekijkt zij welke menselijke eigenschappen het leefmilieu (kunnen) sparen. Zie voor het geheel ook aflevering 29 en 31. Zie verder concurrentie en concurrentie in de natuur. Zie vooral ook in het artikel ‘De aarde leeft!’ over het symbiotisch wereldbeeld en homeostase en de visie van Lynn Margulis.
Het begrip wordt als ‘fitste’ aangehaald onderin aflevering 14 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting in tegenstelling tot ‘vetste’.
Symbiose is in de oorspronkelijke betekenis het langdurig samenleven van twee of meer organismen van verschillende soorten waarbij de samenleving voor ten minste een van de organismen gunstig of zelfs noodzakelijk is. De verschillende partners heten symbionten. De grootste partner wordt ook wel gastheer genoemd. Als het met één symbiont niet goed gaat, dan is het goed mogelijk dat dat voor de andere symbiont schadelijk is. Symbiose wordt (in Europa) vaak alleen gebruikt in de betekenis van wederzijds voordelige co-existentie.
Endosymbiose is een vorm van symbiose, waarbij een symbiose-organisme tussen de cellen of zelfs in de cellen van een gastheer leeft. Volgens de endosymbiontentheorie zijn eukaryoten in de evolutie ontstaan door dit verschijnsel van endosymbiose. Zie verder bij Margulis en symbiotisch wereldbeeld.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid. We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Synergie is een begrip dat een proces beschrijft waarbij het samengaan van delen meer oplevert dan de som der delen.
Het woord wordt gebruikt voor een situatie waarin het effect van een samenwerking groter is dan elk van de samenwerkende partijen afzonderlijk zou kunnen bereiken. In de economie duidt synergie bijvoorbeeld op het efficiënter inzetten van middelen waardoor je kosten bespaart. Dit kan bijvoorbeeld ontstaan bij fusie, een joint venture of overname.
Alle ‘onderdelen’ van een systeem staan op een rijtje in kenmerken van een systeem. Wat een ‘systeem’ is wordt op verschillende plaatsen op 4eco gedefinieerd. We kunnen het omschrijven als een stelsel van elementen en hun onderlinge relaties; tezamen vormen die een eenheid met eigenschappen die anders zijn dan uit een optelsom van de elementen te verklaren is − dus eigenlijk zoals een radio muziek kan doorgeven, omdat hij meer is dan een simpele optelsom van zijn losse onderdelen. Zie aflevering 58 van het artikel ‘Wat is ecologie’ serie 3. Volgens Donella Meadows is een systeem niet zomaar een verzameling dingen, maar een samenstel van met elkaar verbonden elementen dat zo is georganiseerd dat ze samen iets voor elkaar krijgen. Het gaat om drie dingen: onderdelen (componenten of elementen), de wisselwerking die tot stand komt via onderlinge verbindingen en tenslotte een functie of doel. Want behalve componenten en een wisselwerking daartussen heeft een systeem ook een functie of een doel. Dit komt aan de orde in aflevering 1 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit en verder natuurlijk in alle artikelen in deze rubriek.
Het begrip systeem komt het eerst aan bod in de algemene inleiding bij 4eco (vanaf aflevering 2). Het is het leidende begrip in het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. In de rubriek Ontwrichting vinden we het systeembegrip als het uitgangspunt van het artikel bij ‘Kunnen we nog ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’, ‘Panarchie’, ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’, ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ en tenslotte van ‘Wereld-systeem in crisis’. Zie ook emergentie, veerkracht, zelforganisatie, omslagpunten, ingrijpen in systemen, grenzen van systemen en ecosysteem. We vinden het begrip systeem ook nog bij snel denken, hefboom, hiërarchie, doorstroming, vertraging en positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting, net als negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting. In het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit vinden we tenslotte het systeem in schematische voorstelling (vanaf aflevering 3). Het tijdsaspect van systemen komt aan de orde in aflevering 4 van ditzelfde artikel. Lees over de groeimechanismen van complexe systemen aflevering 28 en verder van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
In de nieuwere artikelen van Ecopedia is het begrip systeem leidend bij toekomstperspectief volgens Nate Hagens, tweede wet volgens Rees, complexiteit, chaos en catastrofe, vreemde aantrekker, Minsky-model van Steve Keen, ander einde van de wereld is mogelijk.
In de klimaatserie gat het vooral om het tweede artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ en om het derde artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting. De hele geldserie gaat over het heersende geldsysteem en de alternatieven ervoor. Zie daarbij ook monetair systeemontwerp. En bij Jane Jacobs is er een eerste wederkerig systeem en een tweede wederkerig systeem.
Zie dan nog voedselsysteem, industriesysteem en systeemuitval en kijk bovendien bij ecosysteem en subsysteem.
Het systeem van de economie is een schema met een positieve terugkoppeling bij de aanjaagfunctie van de investeringen en een negatieve terugkoppeling in de ontwaarding van het kapitaal. Dat wordt in een figuur weergegeven in aflevering 5 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel en er kwam deze eeuw in de westerse landen de klad in. Hoe het verder zal gaan, hangt af van drie zaken: Het deel van het kapitaal dat geïnvesteerd wordt (in plaats van dat het geconsumeerd of opgepot wordt). De efficiëntie van het kapitaal (hoeveel kapitaal is er nodig om een bepaalde opbrengst te verkrijgen). De gemiddelde levensduur van het kapitaal (hoe lang gaat het mee). Ook dit wordt hier in een figuur weergegeven. Zie ook economie als natuurlijk systeem.
Een systeem is een eenheid, maar grenzen zijn bij systemen nooit echt hard. Dit komt kort aan de orde in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over grenzen die er wel en niet zijn in systemen gaat het ook in de afleveringen 17-19 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Als we ons niet op de dingen maar op de processen concentreren vervagen de grenzen tussen natuur en economie. Dat houdt in dat de economie gehoorzaam is aan natuurlijke principes (dat wil zeggen zich daarnaar moet gedragen op straffe van problemen). Hierover gaat het artikel ‘De natuur van de economie’.
Het systeem aarde is voor de helft gesloten: energie kan erin en eruit, maar de hoeveelheid materie die het met de ruimte uitwisselt, is verwaarloosbaar klein. De grens van dit systeem is scherp.
In het artikel ‘De samenstelling van systemen’ wordt in aflevering 1 vastgesteld dat alle systemen de volgende kenmerken delen:
- Inputs in de vorm van energie, materie en informatie.
- Outputs zoals diverse soorten werk en afval, ook weer in de vorm van energie, materie en informatie, waarbij het verschil in tempo tussen inputs en outputs een vertraging kan geven.
- Grenzen en afbakening, waarbij systemen zelf steeds onderdeel zijn van grotere systemen en ook kleinere omvatten, en waarbij de scheidslijnen tussen wat tot het systeem behoort en wat erbuiten valt soms onduidelijk zijn en altijd poreus.
- Terugkoppelingen, positief en negatief, die ook wel versterkend en beperkend (of balancerend) genoemd worden.
- Stromen vanuit en naar de omgeving (het milieu).
- Fondsen/voorraden van voedingsstoffen en grondstoffen in allerlei vormen, die al dan niet weer aangevuld worden (door natuurlijke processen).
- En dan is er nog emergentie, het verschijnsel van het tevoorschijn komen van systeemeigenschappen die niet zijn toe te schrijven aan een van de onderdelen van het systeem.
Het artikel ‘De samenstelling van systemen’ loopt ze stuk voort stuk langs. En in het artikel ‘De werking van systemen’ komt de wisselwerking ertussen aan de orde, met ook grafische voorstellingen daarvan. In beide artikelen komen nog verschillende andere systeemkenmerken aan de orde. Zie nu verder bij systeem en ontwikkeling.
In het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting leidt Gertjan Cobelens ons via de begrippen voorzorgsbeginsel, gelijktijdige systeemuitval door het oplopen van tektonische spanningen en multipliers naar het begrip overshoot (aflevering 1-3). Eerst propageert hij nog de toepassing van vreedzame co-existentie tussen mens en natuur, in plaats van met oorlogstaal te proberen complexe problemen in het keurslijf van gecompliceerde problemen te dwingen (aflevering 4-5). De grote gemene deler van de crises waarmee wij in deze tijd geconfronteerd worden is overshoot, het stelselmatig overschrijden van de draagkracht van de (ecologische) omgeving. Toegepast op de samenleving als geheel leverde dit het model van ‘Grenzen aan de groei’. Daarover gaat het in aflevering 6. Grenzen, schaarste en groei als onheilige drie-eenheid zijn met de titel ‘De valkuil van Malthus’ het thema van aflevering 7, gevolgd door het onderscheid tussen heteronomie en autonomie van de Griek Cornelius Castoriadis en de introductie van het idee van onverzadigbare verlangens an sich door Malthus en de gespannen voet waarop die twee staan (aflevering 8). Bij heteronomie plooi je je naar de grenzen (van de natuur), bij autonomie leg je jezelf beperkingen op, wat neerkomt op ware vrijheid; het is een hogere macht tegenover je eigen macht. De enorme mobiliteit, connectiviteit en complexiteit van onze samenlevingen heeft ons, binnen een zekere bandbreedte, goed opgewassen gemaakt tegen verstoringen. Maar de theorie van kantelen na het overschrijden van een drempelwaarde geeft duidelijk de andere kant van de medaille, namelijk een scenario voor een ineenstorting. Het is wonderlijk dat de grootste risico’s hierbij nauwelijks bestudeerd worden (aflevering 9).
De wet van Liebig zegt dat de productie van goederen en diensten wordt ingeperkt door de meest schaarse kritieke input – kritiek in de zin van onmisbaar onderdeel en vakmanschap. Net zo goed zijn er ook kritieke outputs, maatschappelijk onmisbare diensten. Daarbij spelen schaal en centraliteit een rol. De staking van (10% van de) Engelse vrachtwagenchauffeurs in 2000 maakt duidelijk dat de moderne economie in één week geheel plat kan komen te liggen. Bij corona gebeurde dat niet (aflevering 10-12). Riskante (bank)leningen van diverse pluimage zijn het onderwerp van aflevering 13 en 14, eindigend in een hypothetisch financieel doemscenario.
Dan over naar het energiesysteem (aflevering 16) – ligt daar een crisis op de loer? Schalie-olie heeft een dreigend piekolie (aan de aanbodkant) voorlopig afgewend, maar balanceert zelf steeds op het randje. De rol van energie in de economie (energiesurplus en EROEI) toont het ontoereikende instrumentarium van economen bij de existentiële klimaatcrisis (aflevering 17). Aflevering 18 is een uitstapje naar de innerlijke gespletenheid van hoop en daarna gaan we verder met de energieklif. Het EROEI van fossiele brandstoffen daalt, dat van hernieuwbare energie stijgt, zoveel is zeker, ook al zijn er veel verschillende berekeningsmethoden (aflevering 19). In aflevering 20 is er een zijstapje naar steenkool en hoe de stoommachine het won van het waterrad en Gertjan stelt de vraag hoe hoog het EROEI van hernieuwbare energie kan stijgen. De wet van Betz stelt dat het maximaal haalbare rendement van windturbines 59% is (zit nu tegen de 50%) de Shockley-Queisser-limiet bepaalt dat enkel-laags silicium-zonnecellen maximaal 32% halen. Ontgroeien blijkt voor de rijke landen de enige weg voorwaarts (aflevering 22). Kernenergie wordt vaak gepresenteerd als vooruitgang (aflevering 23 en 24), terwijl de pr de zeer hoge kosten ervan moet verhullen, terwijl het met zijn stabiele grondlast, zonder aan-uitknop, juist niet inspeelt op het probleem van windstilte.
Dan volgen drie aflevering met als titel ‘Tijdperk van onzekerheid’. Zoals dat long-covid juist jonge, sterke mensen kan treffen, wat niet past in het narratief van het griepmodel. Er is steeds meer sprake van een ‘onderbroken evenwicht’, iets wat in de natuur tot versnelde mutaties leidt om tot een nieuw normaal te komen, maar waarbij wij hardnekkig naar het oude evenwicht blijven streven. Dan volgen zes hobbels bij het maken van een vaccin. Zullen de diverse bandbreedtes tot een economische crisis leiden?
Het getouwtrek om de macht in het Rome van het jaar 475 zonder oog voor het naderende einde van 476, is misschien een wijze les voor de Amerikanen: het land kán niet meer groot worden (aflevering 28), dat bewijst het relatieve energieverbruik aldaar. Aflevering 29 tot 31 gaat over het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Vanaf 1978 veranderde het in een neoliberaal bastion, dat meer kwaad dan goed doet met haar vreselijke eisen. De herstructurering door het IMF deed de ontwikkelingslanden voor 9 biljoen dollar aan groei mislopen. Ook de Westerse economie krijgt aandacht. Die werd in feite door het IMF gered. Maar de situatie blijkt nu toch onhoudbaar, want het systeem is suïcidaal (aflevering 32, over onuitgesproken vooronderstellingen die gevaarlijk kunnen blijken te zijn).
Systemen kunnen ons verrassen door zich te presenteren als een serie gebeurtenissen zoals je die dagelijks in de krant vindt, maar erachter schuilen de dynamische gedragspatronen van complexe systemen. Die systemen kunnen groeien, krimpen, wiebelen, ongrijpbaar zijn of evolueren. Je moet niet alleen naar de gebeurtenissen kijken, maar juist naar het langetermijngedrag en de structuur. Je moet in de gaten hebben dat grenzen tussen systemen niet echt zijn, maar dat er wel barrières zijn waar systemen tegenaan kunnen lopen. Je moet rekening houden met niet-lineaire veranderingen en vertragingen. En je moet bedenken dat je systemen mishandelt, verkeerd ontwerpt, of je je ermee misrekent, als je de veerkracht, zelf-organisatie en hiërarchie niet respecteert. Zie aflevering 17 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
De energie-complexiteitsspiraal van Joseph Tainter stelt dat zodra er in een natuurlijk systeem iets van ongebruikte energie is, er onmiddellijk soorten van binnen of buiten het systeem opdoemen die die energie benutten. Voeg extra energie aan een ecosysteem toe en zijn complexiteit zal toenemen. In menselijke samenlevingen gaat het niet anders. Beschikken we over extra, liefst goedkope energie, dan maken we die op en neemt de complexiteit van onze samenleving toe. Die samenleving ontwikkelt dan nieuwe activiteiten, nieuwe technologieën, nieuwe vormen van vermaak, nieuwe instituties en sociale rollen en nieuwe vormen van informatie en informatieoverdracht. En die nieuwe activiteiten en instituties en zo verder hebben voor hun voortbestaan allemaal een constante stroom energie nodig. Er is sprake van een doorgaande energie-complexiteitsspiraal. Stokt de (groei van de) energievoorziening, dan is er maar één oplossing: radicale versimpeling van de maatschappij; anders volgt ineenstorting.
Joseph Tainter komt zelf uitgebreid aan het woord in het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting (zie voor de energie-complexiteitsspiraal aldaar aflevering 15-16). Zijn werk wordt behandeld in aflevering 34 en 35 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Verwijzingen naar zijn werk vindt u verder in aflevering 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie en in aflevering 1 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook innovatie.
Joseph A. Tainter is hoogleraar ‘milieuconflicten, omgaan met klimaatverandering en energie- en grondstofverbruik’ aan de Utah State University. Hij schreef het beroemde boek The Collape of Complex Societies (Cambridge Un. Press, 1988).
Bedrijven die aanvankelijk in steden of stedelijke gebieden tot ontwikkeling kwamen, maar de vrijheid hebben verworven om deze broedplaatsen te verlaten en de sprong naar elders te nemen, brengen vestigingen naar afgelegen regio’s die zelf geen importvervangende steden hebben. Dit is het onderwerp van aflevering 8 en volgende van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zo’n bedrijf is geheel zelfvoorzienend en betrekt geen diensten van lokale leveranciers of dienstverleners, want als het die echt nodig had gehad kon het zich niet veroorloven naar die zwakke regio te gaan. Kortom, het bedrijf helpt andere producenten niet hun eigen bekwaamheden en veelzijdigheid te verbeteren en uit te zaaien. De lonen die bij de overgeplaatste bedrijven verdiend worden, helpen de stad of de regio wel om importgoederen en -diensten aan te schaffen die ze zich anders niet zouden kunnen permitteren. Maar een eigen economie krijgen ze daarmee niet. Hoe dat heel soms toch gebeurt, laat het geval Taiwan zien. Dit voorbeeld wordt beschreven in aflevering 11 en 12 van het vierde artikel. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het yin-yang-begrip, tegengesteld maar bij elkaar horend, past goed in Jungs schema van archetypen en schaduwen, want de daar genoemde tiran zouden de taoïsten een overdaad aan yang noemen, en de aftreder/opgever belichaamt een overdaad aan yin. Psychologen halen hier het ego bij, waarbij de energie van het archetype in het yang-geval het ego ‘opblaast’, terwijl het in het yin-geval het ego ‘verzwakt’. Dit ego is de bewuste perceptie van het individuele zelf. Een ego dat niet geleerd heeft hoe het op de juiste manier een archetype moet benaderen, zal bezéten worden door de schaduwen van dat archetype. En de schaduwen die we niet in onszelf accepteren, gaan we al gauw projecteren op anderen in onze omgeving.
Hoe yin en yang zich uiten in verband met de moedergodinkenmerken wordt in aflevering 11 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek in een genderneutraal schema gezet. In aflevering 12 zien we de relaties tussen alle vijf archetypen onderling en tot yin en yang. Zie het geheel als een lichaam met hoofd, armen en benen. Dit model van de archetypische mens richt zich op heelheid, evenwicht en het identificeert vijf sociaal-culturele sleutelrollen die op basis van historisch bewijs een voorwaarde blijken te zijn voor een gezonde en duurzame samenleving. Zie hierna moedergodin en financiële markten.
De negen processen van verandering moeten we niet verwarren met technieken van verandering. Lees hierover aflevering 6 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Ieder proces omvat een brede strategie die tal van technieken kan benutten. Er bestaan tientallen, zelfs honderden technieken die geschikt zijn voor ieder proces. Maar ook al bestaan er nog zo veel technieken, er zijn slechts negen processen die er echt toe doen. Om je als zelfveranderaar de beste kansen te geven is het goed als er per veranderingsproces meerdere technieken klaar staan die bij jou passen. Uit onderzoek blijkt dat mensen graag wat te kiezen hebben. In feite is het: hoe meer keuze in technieken, hoe groter de kans dat het veranderen lukt. Je motivatie om te veranderen wordt er groter van, je betrokkenheid ook. Je wordt beter in staat om jezelf van jouw probleem af te helpen.
Alle processen zijn terug te voeren op de heel verschillende systemen van de psychotherapie. Een zwakte van veel therapieën is dat ze berusten op de toepassing van slechts twee of drie technieken per proces en de cliënten geen adequate alternatieven bieden. Terwijl zoveel meer methoden op ieder veranderingsproces effectief blijken te kunnen worden toegepast en individuen die het gevoel hebben dat ze zelf, autonoom, hun leven veranderen veel meer kans op succes hebben, dan wanneer hen een beperkte keuze wordt aangeboden.
Zie ook processen van zelfverandering (9).
De technocraten waren een beweging die in de jaren dertig in de Verenigde Staten een zekere populariteit genoot. Voor hen is energie de basis van elk economisch handelen en rijkdom in economische zin is geen functie van de circulatie van geld, maar van de hoeveelheid energie die door de economie stroomt. De technocraten formuleerden daarom een eigen waardetheorie gebaseerd op energie. Dit sloot aan op de beweging van de eerste helft van de 18e eeuw die zich de fysiocraten noemde (met onder andere François Quesnay (1694-1774), een natuurkundige die aan het hof de (symbolische) functie van lijfarts van Lodewijk XV vervulde, en Jacques Turgot (1727-1781). Zíj hanteerden als uitgangspunt dat de bodem en de landbouw in samenspel met de energie van de zon de basis vormen van alle economische waarde. De meerwaarde die in de landbouw gecreëerd wordt, zagen zij als de drijvende kracht achter het proces van economische groei. Zie aflevering 1 en 2 en ook 6 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie.
Zie ook energie in systemen, stroom, aflevering 63, 72-73 en 78 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie, en tenslotte aflevering 27 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Zie hieraan voorafgaand het stuk Ecomodernisme tegenover milieubeweging. Ecomodernist Ted Nordhaus verwijt daar de milieubeweging een gebrek aan geloof in grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen dat volgens hem nodig is bij een ernstige crisis als die van het klimaat. Het resultaat van de milieubeweging, citeert Luttikhuis Nordhaus, is een radicalisme dat een technologische oplossing aanvalt, maar tegelijkertijd honderd procent duurzame energie eist, dat technocratie afwijst maar wel met ongekende snelheid en op ongekende schaal technocratische oplossingen eist. Het benadrukt dat kapitalisme en technologie het probleem vormen en niet de oplossing voor onze hachelijke situatie, maar ontdaan van de slogans en de retoriek eisen de meeste milieuactivisten in principe een kapitalisme met CO2-regulering en heel veel windmolens.
Terzijde: Klopt dit beeld?
Bekijk in dit verband eens het ‘CO2-reductieplan: 25% in 2020’ van Urgenda eens. Is dat geen technische benadering dan? Urgenda presenteert het als ‘een pakket maatregelen als handreiking aan het kabinet’ (en constateert later dat het kabinet er al verschillende van heeft overgenomen). Dit omdat de overheid nog ‘veel mogelijkheden heeft’ om het rechterlijk bevel te halen, als er maar vaart gemaakt wordt. Alle maatregelen samen zijn goed voor een reductie van 10 tot 15 Mton CO2-equivalent. Zie Urgenda’s 40-puntenplan. Het zijn stuk voor stuk maatregelen die geen fundamentele systeemverandering vergen.
Ook wil ik Maurits Groen noemen, die op zijn eentje bijna een milieubeweging is. Hij gaf in het najaar van 2018 het boek ‘Drawdown, het meest veelomvattende plan ooit om klimaatontwrichting te keren’ uit, samengesteld door Paul Hawken. ‘Een krachtige internationale coalitie van eminente onderzoekers, professionals en wetenschappers’ brengt daarin ‘100 realistische en stoutmoedige oplossingen tegen klimaatverandering.’ Alle 100 zijn grondig doorgerekend, niet alleen wat hun bijdrage aan de koolstofreductie betreft, maar ook welke investeringen ze vergen en wat hun financiële rendement is. Het boek is bovendien rijk geïllustreerd. Het bleef qua publiciteit nogal onder de radar, maar werd opgepikt door bedrijven.
De Nederlandse milieubeweging is helemaal niet zo antikapitalistisch of zweverig.
Nu weer verder met Nordhaus.
Nordhaus vindt dat met die door hem geschetste houding van de milieubeweging niets mis is, maar met een passende reactie op een serieuze noodtoestand heeft het volgens hem weinig te maken.
Als ik hier commentaar op mag geven: Nordhaus past dezelfde debatingtruc toe die ecomodernisten bij herhaling toepassen: de tegenstander verwijten maken om de eigen oplossing in een mooier daglicht te plaatsen. Maar hoe hún oplossing werkelijkheid moet worden, wordt net zo min duidelijk. Wat dat betreft verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet.
De milieubeweging is voor ecomodernisten gewoon de tegenstander. Die wordt verweten dat ze tegen genetisch gemanipuleerde gewassen is, alsof dat volgens het IPCC-rapport over de landbouw van 9 augustus 2019 dan wel dé oplossing voor het klimaatprobleem zou zijn. Dat is niet zo. Het IPCC vraagt drastische maatregelen, maar niet per se deze.
De milieubeweging is ook heel dom tégen kernenergie, dé ecomodernistische oplossing voor het energieprobleem. Het is waar dat de milieubeweging de discussie uit de weg gaat of we niet veel eenvoudiger móeten gaan leven (helemaal niet meer vliegen bijvoorbeeld) en daarmee het energieprobleem nogal ‘laat hangen’. Maar het is evenzeer waar dat Engeland graag een kerncentrale wilde en dat dat mislukt is, ondanks een heel grote portemonnee. Mijn eigen voldoende bezwaar tegen kernenergie is dat het met de handhaving van de veiligheid van de centrales gedaan is, mocht de wereld tot klimaatchaos vervallen. [voldoende link naar voldoende voorwaarden] Kernsplitsing is juist níet een technologie van deze tijd. De milieubeweging is trouwens vóór moderne windmolens en hoopt op nieuwe technieken voor hogere rendementen bij zonnepanelen en accu’s.
Het ecomodernisme gaat zelf juist de discussie uit de weg die ik in het artikel ‘Te laat’ in de rubriek Complexiteit aanga over alle barrières die een effectieve aanpak van het klimaatprobleem in de weg staan. Het is wel héél eenvoudig om dit samen te vatten als ‘het manco van het kapitalisme is het afwentelen van milieukosten’. Het is veel meer dan dat. En als je zelf stelt dat het neoliberalisme uit de hand gelopen is, wat doe je als ecomodernist dáár dan aan?
Juist als het tot een grootschalig, gecentraliseerd en technocratisch ingrijpen in het huidige systeem komt, moet het wel verkeerd aflopen. (Terzijde: Deze ecomodernistische droom is weer wat anders dan wat Martin Sommer totalitair noemt als hij zegt ‘Zij willen een heel andere samenleving’. Het ecomodernisme is mijns inziens zonder vooruitziende blik, de milieubeweging is met een beetje ervan.) Niet alleen doordat eigenbelang dan het algemeen belang overschaduwd, ook omdat we bij de complexiteit geleerd hebben dat dan zeker de verkeerde keuzes worden gemaakt.
Net als bij het boek De tovenaar en de profeet hebben we hier te maken met twee wereldbeelden. En net als bij de auteur Charles Mann is het ook in een zekere mate een schijntegenstelling. Er worden twee visies tegenover elkaar geplaatst die niet helemaal tegengesteld zijn.
Jane Jacobs beschrijft in aflevering 7 en 8 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ hoe de fietsenfabricage in Tokio tot een rendabele bedrijfstak werd om het derde proces in een groeiende stadseconomie mee te verduidelijken. Toen Tokio eenmaal zelf fietsen maakte, was export om geld voor fietsen te verdienen niet meer nodig. Tokio kon nu andere dingen importeren.
De economie van Los Angeles kreeg na afloop van de Tweede Wereldoorlog enorme verliezen aan exportwerk te verwerken, maar groeide ondanks het krimpen van de export toch. Die groei had alles te maken met importvervanging. Dit geval wordt beschreven in aflevering 9 en 10 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor Tokio ook Shinohata. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Technologie is een uitdrukking van de beschikbare energie die we kunnen exploiteren. Wat we ’technologische vooruitgang’ noemen, is doorgaans weinig anders dan de ontwikkeling van de kapitaalbasis om op een later moment een steeds grotere doorvoer van beschikbare energie mogelijk te maken. De meeste moderne technologische ontwikkelingen functioneren niet autonoom, maar worden aangedreven door ofwel vloeibare brandstof of elektriciteit. Biofysisch gezien kunnen we grofweg twee typen technologie onderscheiden. Technologieën van het eerste type slagen erin om meer efficiënt met energie om te gaan (verbeteringen aan elektriciteitscentrales, zuinigere voertuigen) of vinden nieuwe energiebronnen uit (zonne-energie of geothermische energie). Technologieën van het tweede type bestaan uit apparaten die handmatige menselijke arbeid vervangen (kettingzagen, auto’s) of nieuwe manieren ontwikkelen om energie te gebruiken (Facebook, Candycrush).
Momenteel domineert het tweede type. Technologische uitvindingen van deze soort drijven de totale wereldwijde vraag naar energie op. Lees hierover in aflevering 10 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie onderaan bij superorganisme voor alle links van dit artikel binnen Ecopedia.
Het internet zou een geheel nieuwe publieke ruimte scheppen. Open en democratisch. Maar het liep anders. Wat er dan wel gebeurde, beschrijft Jan Kuitenbrouwer. Hij gebruikt begrippen van Jürgen Habermas, zoals de kolonisatie van de ‘publieke sfeer’. Aflevering 14 en 15 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting doen daarvan verslag. Er kwam een datadictatuur (maar niet van de staat – al wel in China). De internetindustrie stelt zijn eigen wetten. In de gewone wereld is anonimiteit taboe, op internet is het normaal. Het is big business en big brother in één met vreselijke gevolgen, een nieuwe vorm van feodalisme.
De filosoof Hans Schnitzler wijst in aflevering 16 op een blinde vlek voor de diepere drijfveren van menselijk technologiegebruik. Als gemankeerde wezens moeten ‘techniekprothesen’ ons gemis aan natuurlijke kwaliteiten om te overleven, compenseren. We worden er tovenaarsleerlingen van.
In het artikel ‘Corona-commentaar’ in de rubriek Ontwrichting leidt Gertjan Cobelens ons via de begrippen voorzorgsbeginsel, gelijktijdige systeemuitval door het oplopen van tektonische spanningen en multipliers naar het begrip overshoot (aflevering 1-3). Eerst propageert hij nog de toepassing van vreedzame co-existentie tussen mens en natuur, in plaats van met oorlogstaal te proberen complexe problemen in het keurslijf van gecompliceerde problemen te dwingen (aflevering 4-5). De grote gemene deler van de crises waarmee wij in deze tijd geconfronteerd worden is overshoot, het stelselmatig overschrijden van de draagkracht van de (ecologische) omgeving. Toegepast op de samenleving als geheel leverde dit het model van ‘Grenzen aan de groei’. Daarover gaat het in aflevering 6. Grenzen, schaarste en groei als onheilige drie-eenheid zijn met de titel ‘De valkuil van Malthus’ het thema van aflevering 7, gevolgd door het onderscheid tussen heteronomie en autonomie van de Griek Cornelius Castoriadis en de introductie van het idee van onverzadigbare verlangens an sich door Malthus en de gespannen voet waarop die twee staan (aflevering 8). Bij heteronomie plooi je je naar de grenzen (van de natuur), bij autonomie leg je jezelf beperkingen op, wat neerkomt op ware vrijheid; het is een hogere macht tegenover je eigen macht. De enorme mobiliteit, connectiviteit en complexiteit van onze samenlevingen heeft ons, binnen een zekere bandbreedte, goed opgewassen gemaakt tegen verstoringen. Maar de theorie van kantelen na het overschrijden van een drempelwaarde geeft duidelijk de andere kant van de medaille, namelijk een scenario voor een ineenstorting. Het is wonderlijk dat de grootste risico’s hierbij nauwelijks bestudeerd worden (aflevering 9).
De wet van Liebig zegt dat de productie van goederen en diensten wordt ingeperkt door de meest schaarse kritieke input – kritiek in de zin van onmisbaar onderdeel en vakmanschap. Net zo goed zijn er ook kritieke outputs, maatschappelijk onmisbare diensten. Daarbij spelen schaal en centraliteit een rol. De staking van (10% van de) Engelse vrachtwagenchauffeurs in 2000 maakt duidelijk dat de moderne economie in één week geheel plat kan komen te liggen. Bij corona gebeurde dat niet (aflevering 10-12). Riskante (bank)leningen van diverse pluimage zijn het onderwerp van aflevering 13 en 14, eindigend in een hypothetisch financieel doemscenario.
Dan over naar het energiesysteem (aflevering 16) – ligt daar een crisis op de loer? Schalie-olie heeft een dreigend piekolie (aan de aanbodkant) voorlopig afgewend, maar balanceert zelf steeds op het randje. De rol van energie in de economie (energiesurplus en EROEI) toont het ontoereikende instrumentarium van economen bij de existentiële klimaatcrisis (aflevering 17). Aflevering 18 is een uitstapje naar de innerlijke gespletenheid van hoop en daarna gaan we verder met de energieklif. Het EROEI van fossiele brandstoffen daalt, dat van hernieuwbare energie stijgt, zoveel is zeker, ook al zijn er veel verschillende berekeningsmethoden (aflevering 19). In aflevering 20 is er een zijstapje naar steenkool en hoe de stoommachine het won van het waterrad en Gertjan stelt de vraag hoe hoog het EROEI van hernieuwbare energie kan stijgen. De wet van Betz stelt dat het maximaal haalbare rendement van windturbines 59% is (zit nu tegen de 50%) de Shockley-Queisser-limiet bepaalt dat enkel-laags silicium-zonnecellen maximaal 32% halen. Ontgroeien blijkt voor de rijke landen de enige weg voorwaarts (aflevering 22). Kernenergie wordt vaak gepresenteerd als vooruitgang (aflevering 23 en 24), terwijl de pr de zeer hoge kosten ervan moet verhullen, terwijl het met zijn stabiele grondlast, zonder aan-uitknop, juist niet inspeelt op het probleem van windstilte.
Dan volgen drie aflevering met als titel ‘Tijdperk van onzekerheid’. Zoals dat long-covid juist jonge, sterke mensen kan treffen, wat niet past in het narratief van het griepmodel. Er is steeds meer sprake van een ‘onderbroken evenwicht’, iets wat in de natuur tot versnelde mutaties leidt om tot een nieuw normaal te komen, maar waarbij wij hardnekkig naar het oude evenwicht blijven streven. Dan volgen zes hobbels bij het maken van een vaccin. Zullen de diverse bandbreedtes tot een economische crisis leiden?
Het getouwtrek om de macht in het Rome van het jaar 475 zonder oog voor het naderende einde van 476, is misschien een wijze les voor de Amerikanen: het land kán niet meer groot worden (aflevering 28), dat bewijst het relatieve energieverbruik aldaar. Aflevering 29 tot 31 gaat over het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Vanaf 1978 veranderde het in een neoliberaal bastion, dat meer kwaad dan goed doet met haar vreselijke eisen. De herstructurering door het IMF deed de ontwikkelingslanden voor 9 biljoen dollar aan groei mislopen. Ook de Westerse economie krijgt aandacht. Die werd in feite door het IMF gered. Maar de situatie blijkt nu toch onhoudbaar, want het systeem is suïcidaal (aflevering 32, over onuitgesproken vooronderstellingen die gevaarlijk kunnen blijken te zijn).
Sinds de oorlogsverklaring van Trump tegen niet alleen de klimaatwetenschap, maar onderzoek en wetenschap in het algemeen, slaat het klimaatonderzoek een heel wat luidere en realistischere toon aan en is de term ‘acceleratie’ ineens gemeengoed is geworden. Bewijsstuk 2 spreekt hier voor zich: Over de eerste vijftig jaar van de vorige eeuw is de temperatuurstijging 0,007 graden per jaar, in de tweede helft is dat verdubbeld naar 0,015 graden per jaar, en van 1998 en 2016 steeg de temperatuur gemiddeld met 0,025 graad per jaar (zie aflevering 9 en 10 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting). De term acceleratie komt vertaald als de ‘grote versnelling’ aan de orde in aflevering 3 van de Inleiding bij 4eco. Daar staan de grafieken van veel vormen van acceleratie. Temperatuurstijging komt aan de orde op diverse plaatsen van de serie ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Zie: bewijslijnen voor opwarming anno 2014, één graad opwarming, klokcurve van het weer, kantelpunten en klimaatstanden van Gaia. Zie verder opwarming. Zie ook onder verkwanselde tijd bij de klimaatverandering, definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, ijssmelt en uitsterven.
Een stad produceert enorme hoeveelheden kapitaal. Dat kapitaal is niet plaatsgebonden, maar juist iets wat overal ingezet kan worden. Het kan dus ook weglekken.
Kapitaaloverheveling kan arme gebieden in principe verlichting brengen maar bij gebrek aan dynamische steden geen blijvende ontwikkeling en voorspoed. Dit kan ontaarden in transacties van verval voor de steden die het geld opbrengen (en daarmee ook voor het hele land). Überhaupt geldt dat kapitaal dat naar onproductieve doelen gaat – zoals uitkeringen, hulp voor arme regio’s en het op de been houden van een permanent leger – steden armere klanten voor elkaar maakt dan ze anders zouden zijn. Het maakt ze onvermijdelijk ook minder goed en lakser in het vervangen van hun importen over en weer (of van importen van elders). En dit gaat weer ten koste van hun capaciteit om nieuwe soorten goederen en diensten voort te brengen, evenals van het deel van hun capaciteit dat ze aan het oplossen van problemen kunnen besteden (‘het komt er niet van’ ook al zijn ze al uitgedacht). De kenmerken van zich ontwikkelende en uitbreidende economieën die in aflevering 11 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschreven worden, kunnen dus ook in omgekeerde richting plaatsvinden. Zie ook aflevering 12.
Economische steun voor arme steden en regio’s levert, ook in de beste omstandigheden, vrijwel nooit zelfgenererende economieën op – dat wil zeggen geen importvervangende steden. Uit gouden eieren komen, omdat ze slechts van goud zijn, nu eenmaal geen kuikens voort. De Tennessee Valley Authority (TVA) in de VS is hier een perfect voorbeeld van. Lees daarover in aflevering 6 en volgende van het vijfde artikel van deze serie. Dit kunstmatig stedelijk gebied had lange tijd het imago van een succesvolle ingreep, maar dat was slechts schijn. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire economie (of goederen), dat de econoom E.F. Schumacher (van het boek Hou het klein) maakt, wijkt fundamenteel af van wat gangbare economen aan soorten economie onderscheiden. De term primaire goederen omvat bij Schumacher alle zaken die voor het menselijk bestaan en de economische activiteit noodzakelijk zijn en niet door mensen, maar door de natuur worden geproduceerd. De term secundaire goederen omvat de goederen en diensten die het product zijn van menselijke arbeid en die mensen met elkaar uitwisselen. De financiële markt, die een wereld van abstracties is, vormt de tertiaire economie. Hierover handelt aflevering 6 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie in dit verband ook ‘natuurlijke grondstoffen als import’ (aflevering 12) en het begrip bijtanken (aflevering 17) in het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie ook positieve terugkoppeling, tweede wet en duurzaamheid, onbeslisbaarheid, vertragingen, terugkoppelingen bij economen, terugkoppeling door nationale munten faalt, klimaat – de serie, permafrostterugkoppeling.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
De wetten van de thermodynamica zijn fundamentele natuurwetten waartegen verzet zinloos is. Ze garanderen dat de ‘verovering’ van de natuur door de mens per definitie een pyrrusoverwinning is. Zie eerste hoofdwet van de thermodynamica en tweede hoofdwet van de thermodynamica, entropie en het principe van maximaal vermogen. Zie verder ook energie, vermogen, concentratiegraad van energie, energiekwaliteit, energiedichtheid, energiestaat en exergie.
De (warme) Golfstroom zorgt voor ons gematigde klimaat. Zij is onderdeel van de ‘thermohaline circulatie’, die ook wel de ‘oceanische transportband’ wordt genoemd. In het onderzoek daarvan was de Amerikaanse klimatoloog Wally Broecker, die in 2019 overleed, een grootheid. Wat de functie ervan is en welke route zij volgt wordt beschreven in aflevering 6 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Broecker was bang dat de Golfstroom wel eens kan gaan haperen, of zelfs stilvallen. Hij dacht dat klimaatsystemen met plotselinge sprongen werken, met de oceanische transportband als een ‘emergente eigenschap’ van het totale aardsysteem. Zie ook Schoorstenen & Oceanische transportband in Ecopedia.
‘Een beter milieu begint bij jezelf’ was in 1991 de slogan van een publieke voorlichtingscampagne. Het idee achter zulke aansporingen is dat het mensen een handelingsperspectief biedt. Maar dat is volgens Jaap Tielbeke ontoereikend. Consumenten kunnen de wereld echt niet redden. Klimaatverandering is namelijk zozeer met de inrichting van onze maatschappij verweven, dat het typisch een zaak voor de overheid zelf is. Hierover gaat aflevering 17 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting.
De winning/reserves-ratio (W/R-ratio) is een verhouding die weergeeft hoeveel jaren we, bij het húidige winningsniveau, nog over een bepaalde grondstof kunnen beschikken. Zie verder in aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. De winning/reserves-ratio versluiert dat de kosten van het vinden van nieuwe minerale grondstoffenvoorraden enorm zijn gestegen. Die kosten zijn nu zo hoog dat er sprake is van ‘Tiffany’s dwaling’ (een begrip van Ugo Bardi). Dit is een verwijzing naar een scene uit de film Breakfast at Tiffany’s waar Audrey Hepburn smachtend naar de juwelen in de etalage van Tiffany’s staart. Die juwelen zijn er wel, maar de kosten ervan zijn zo hoog dat ze er alleen maar van kan dromen. Zo is het ook met de enorme onconventionele oliereserves die nog in de bodem zitten. Ze zijn er wel, we ‘zien’ ze, maar het zal te veel kapitaal, arbeid, grondstoffen en energie kosten om ze te winnen. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
Zie voor de schalierevolutie (de winning van ‘tight oil’) de afleveringen 18-22 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie. Hier hoort de term ‘fracking’ bij, evenals horizontaal boren en ‘sweet spots’. Er zitten allerlei kwalijke kanten aan deze vorm van winning en het is de vraag of de schalie-industrie niet zal bezwijken onder haar schuldenlast. Aflevering 22 geeft een lest schalie-economie. Zie hierover ook het Paradigmaserieboek Schaliegas, piekolie en onze toekomst.
‘Uitsterven is al een feit als we doorgaan met het huidige barbarij. We beleven de ‘naakte apocalyps’ zonder dat er een koninkrijk – het ‘beloofde rijk’ – komt.’ Zo luidt de eerste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 2). Horvat speelt hier met het begrip tijd door het komende uitsterven als een voldongen feit te presenteren, vanwege de aanzet die we er nu toe zetten. We moeten ons een tijdsbegrip eigen maken dat het tegenovergestelde is van het heersende tijdsbegrip als chronos. De mensheid gaat niet in chronologische orde ‘vooruit’ naar iets betekenisvols, naar een ‘hogere’ orde van beschaving. Dit item vervolgt met apocalyps als openbaring.
‘We hebben een eschatologie nodig die ons leidt voorbij het reductionistische lineaire begrip van tijd, zoals dat besloten ligt in de kapitalistische interpretatie van ‘vooruitgang’. Een ander einde van de wereld is mogelijk als we in staat zijn onze interpretatie van tijd opnieuw uit te vinden.’ Zo luidt de achtste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 9). De ‘Doomsday Clock’ van het ‘Bulletin of the Atomic Scientists’ staat met 100 seconden voor 12 ‘dichter bij de apocalyps dan ooit’. Bij de existentiële gevaren van een atoomoorlog en de klimaatverandering belemmert een informatieoorlog op het internet de samenleving bovendien om er een antwoord op te vinden. We moeten sneller gaan dan de tijd zelf om een plaats in morgen veilig te stellen voordat de tijd bij morgen aankomt. Dit item wordt voorafgegaan door uitsterven is ‘supraliminaal’ en gevolgd door ander einde van de wereld.
De geologie heeft de geschiedenis van de aarde ingedeeld in eonen, die verdeeld zijn in era’s. De era’s worden op hun beurt onderverdeeld in periodes (die tientallen miljoenen jaren kunnen beslaan). Deze periodes verdeeld men dan weer in tijdvakken, en die in tijdsnedes en soms zelfs nog kleinere eenheden. We zitten nu in de periode van het Kwartair en daarvan het tijdvak het Holoceen. De International Commission on Stratography is het internationale orgaan dat gaat over deze indeling. (Zie verder tijdschaal bij Wikipedia.)
In 1999 riep Paul Crutzen op een earth-systems-science-conferentie ineens uit: ‘Stop toch eens met het gebruiken van het woord Holoceen. We zitten nu in … het … het Antropoceen’. Hiermee was een naam gegeven aan wat misschien een nieuw tijdvak is, een tijdvak waarin de geologische impact van de mens valt af te lezen en die daarom de naam van de mens krijgt. Nu is Crutzen geen geoloog, en het is de bovengenoemde geologie commissie die over de namen gaat en die is er nog niet helemaal uit. Maar het woord Antropceen heeft zich intussen vastgezet in allerlei discussies op vele terreinen. (Hierover handelt bijvoorbeeld het boek The Birth of the Anthropocene van Jeremy Davis, University of California Press, 2016. En zie voor de opmerkelijke constandheid van het Holoceen zie aflevering 2 van artikel ‘De aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.) Zie ook aanpak van het klimaatprobleem.
Het woord Antropoceen is als naam gemeengoed geworden. Het is ook het onderwerp van het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos (Boom, 2017), dat aangehaald wordt in aflevering 1 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. In het artikel ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ maak ik ook gebruik van het boek Facing the Anthropocene: Fossil Capitalism and the Crisis of the Earth System van Ian Angus (Monthly Review Press, 2016).
Hoofdauteur van de petitie om wel een kooldioxideheffing in te voeren is Rens van Tilburg van Sustainable Finance Lab. Mijn bron is NRC 26 januari 2019, maar een uitgebreidere versie en alle ondertekenaars van deze oproep vindt u de site van ESB (Economisch Statistische Berichten).
De economen voeren de volgende argumenten aan: Nederland kan het zich niet veroorloven om geen serieuze bijdrage van de industrie te verlangen om de CO2-doelstellingen te halen. Ten eerste omdat de industrie goed is voor een derde van de Nederlandse CO2-uitstoot. Ten tweede omdat juist de industrie haar CO2-uitstoot tegen relatief lage kosten kan verminderen. (Ook in de landbouw, goed voor bijna een tiende van de uitstoot, kunnen veel kosteneffectieve maatregelen worden genomen.) De prijs van de Europese emissierechten die de grootste gebruikers momenteel voor hun energie betalen is weliswaar gestegen naar circa twintig euro per ton CO2, maar om de klimaatdoelstelling te halen is een prijs van rond de vijftig euro per ton nodig. Door de industrie nu buiten schot te laten, zullen in de toekomst ingrijpender, en daarmee duurdere, maatregelen nodig zijn om aan de drie jaar geleden in Parijs gedane belofte te voldoen. Eén economie-brede, uniforme koolstofheffing, waarbij iedereen evenveel voor zijn CO2-uitstoot gaat betalen is een eenvoudige en bewezen effectieve maatregel. Alle bedrijven behouden dan de vrijheid om zelf te bepalen welke maatregelen ze het beste kunnen nemen. Begin de koolstofheffing met vijftig euro per ton CO2. Laat dat bedrag vervolgens elk jaar stijgen met 2 à 5 procent per jaar (exclusief inflatiecorrectie). En voor wie ons niet gelooft: de Nederlandse Bank concludeerde onlangs dat een belasting op CO2-uitstoot van vijftig euro per ton geen ernstige gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland heeft. Frankrijk, Finland, Ierland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland en ook Californië, Canada, China en Nieuw-Zeeland hebben al een prijskaart aan CO2-uitstoot gehangen. Natuurlijk moeten uiteindelijk alle landen meedoen. Zolang dat niet het geval is, kan een verrekening aan de grens concurrentievervalsing voorkomen. Aldus de 70 economen.
Soms hebben kleine veranderingen in een complex systeem enorme gevolgen, terwijl grote veranderingen dan weer amper invloed hebben. Oorzaak en gevolg verhouden zich hier dus niet evenredig. Dit heet niet-lineair gedrag. We komen dit verschijnsel in het dagelijks leven voortdurend tegen, zelfs binnen relatief simpele systemen. Een licht duwtje tegen een lichtknop klikt het licht misschien nog niet aan, maar een iets harder duwtje schakelt het helemaal van uit naar aan.
Zie ook omslagpunt voor de aarde. Het verschijnsel kantel- of omslagpunt, ook wel niet-lineaire verandering genoemd, komt aan de orde in de ‘Inleiding bij 4eco’ (aflevering 4), in de inleiding bij Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ (aflevering 5-7), en uitgebreid bij ‘De werking van systemen’ (aflevering 20-22). In psychologische zin (de psychologie van de identiteit) komen we het tegen in het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ (aflevering 22-24). In de vorm van de ‘exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen’ worden niet-lineaire effecten behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook niet-lineaire wereld, verrassende systemen, het vlindereffect, identiteit, catastrofologie, ontwrichting, autokatalyse en panarchie.
Aflevering 2 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting somt vijf belangrijke kantelpunten op die onomkeerbare gevolgen zullen hebben: het ontdooien van de permafrost, het verdwijnen van het Amazonewoud, het smelten van Groenland, het smelten van ijs rond en op Antarctica, en het ijsvrij worden van de Poolzee.
Aflevering 3 behandelt vervolgens het Amazonegebied: er dreigt al spoedig een kritieke drempel te worden overschreden en met de openlegging lijkt dit onafwendbaar.
De hitte in Siberië is ’zomers onvoorstelbaar, met wijdverbreide bosbranden, verlies aan permafrost en een invasie van plaagdieren tot gevolg. Dat is dan weer een positieve terugkoppeling naar meer hitte.
In 2019 verloor de Groenlandse ijskap maar liefst 532 miljard ton aan massa. ‘De ijskap van Groenland is hoogstwaarschijnlijk gedoemd,’ meent de fysisch oceanograaf Sybren Drijfhout (KNMI en UU) in aflevering 4.
Aan de Zuidpool doen afbrekende ijsplaten het landijs sneller naar zee stromen, terwijl de grote delen van het binnenland die onder de zeespiegel liggen, vol dreigen te lopen. In de Noordelijke Poolzee was het kleinste oppervlak van het ijsdek over de jaren 1979-1990 6953 km2, maar van 2011-2019 was het 3834 km2.
Als het hele Amazoneregenwoud in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Drie graden opwarming in de permafrostgebieden is goed voor tenminste 100 miljard ton extra koolstof in de atmosfeer. En rond 2050 zuigt de donkere poolzee de warmte op die nu nog door het ijs weerkaatst wordt: goed voor een equivalent van 150 miljard ton extra koolstofuitstoot. Alleen al deze drie natuurlijke bronnen leveren later deze eeuw dus net zoveel extra warmte als 40 jaar van de huidige uitstoot van de mensheid. Zo komt een opwarming tot boven de 2 graden als vanzelf tot stand.
Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. In het derde artikel in deze serie wijdt Lovelock in aflevering 8 de laatste noot aan de regulerende rol van bossen. Zie ook omslagpunt voor de aarde, omslagpunten voor het klimaat, eschatologische kantelpunten en ijssmelt.
Daartoe ‘gemachtigd’ door het statuut van Merton uit 1235 grendelden rijke Engelse elites de meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het Handvest van het Bos dat het volk eerder het vruchtgebruik garandeerde van land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere onontbeerlijke hulpbronnen, werd hen ontnomen.
Het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het. Daarna kwam met het onderwerpen van de mensen zelf aan kunstmatige schaarste de opkomst van het enorme productievermogen op gang. Een politiek van verhongering dreef de mensen de fabrieken in. Zie aflevering 10. Dit was ook een drijvende kracht achter imperialisme. Ook daarbij werden mensen van hun land verdreven en gedwongen om belasting te betalen in Europese valuta zodat ze geen andere keuze hadden dan hun arbeid tegen loon te verkopen. Zie aflevering 11. En de privatiseringsgolven gaan tot nog toe over de wereld door – nu op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, transport, bibliotheken, parken, zwembaden, water tot zelfs de sociale zekerheid aan toe. Zie aflevering 16. Dit schept onderlinge concurrentie tussen van hun bestaan bestolen mensen – een druk die dan weer gerechtvaardigd wordt door op de noodzaak van een groeiend bbp te wijzen.
De kwestie waar de wereld vandaag voor staat is niet: ‘Hoe kan het kapitalistisch systeem hervormd worden zodat het zijn vermogen terugkrijgt om effectief eindeloze kapitaalaccumulatie na te jagen?’ Dat gaat niet lukken. De kwestie is geworden: ‘Wat zal dit systeem vervangen?’ En dat is zowel een vraagstuk voor de 1% rijksten als voor de overige 99%. Dat is de conclusie van Wallerstein in aflevering 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 38 beschrijft hij kort hoe dat kan uitpakken met de vier kampen die hij tegenover elkaar ziet staan. Harvey heeft een veel sterker geloof in het kapitalisme, maar ziet toch twee contradicties die het fataal kunnen worden. Zie voor de systeembenadering ook noodmaatregelen.
Een stelletje redelijk pientere, uiterst sociale apen heeft zich toegang weten te verschaffen tot een wijnkelder vol fossiele energie en is daarmee 150 jaar lang aan de zwier geweest. De omstandigheden op het feest laten zich echter niet verenigen met de biofysische realiteit van de planeet. Dus loopt het feest zo’n beetje op zijn einde, en als de ochtend aanbreekt, zullen we met radicale veranderingen in onze levensstijl geconfronteerd worden. Wat gaan we doen? Hiermee eindigt het artikel ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie.
Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw ‘losten’ wij onze problemen op door schuld te gebruiken om de consumptie naar voren te halen, te globaliseren en de productie uit te besteden naar de lagelonenlanden. In 2008 botsten we op de grenzen van conventionele financiering met als reactie kunstmatig lage rentetarieven, kwantitatieve verruiming, verruiming van de balansen van centrale banken en diverse bbp-vriendelijke veranderingen in de regelgeving. De voortdurende toename van de mondiale schuld maakte het mogelijk om toegang te krijgen tot duurdere grondstoffen-tranches, tot meer sociale programma’s, tot goedkope financiering voor hernieuwbare energie. We bereiken nu het punt waar onze mondiale monetaire representaties van de werkelijkheid steeds verder ontkoppeld raken van hun onderliggende biofysische realiteit. Maar vanwege onze culturele energieblindheid zien we dit nog niet duidelijk. Alle regeringen en grote instellingen op de wereld zijn nog ingesteld op groei.
Toch moeten we ons voorbereiden om te leven op een veel lager energieniveau, waarbij we onze resterende laagentropische energie en hulpbronnen bewust inzetten voor de opbouw van een hernieuwbare infrastructuur en een samenleving die grotendeels is gebaseerd op ecosysteemstromen. De 21ste eeuw zal het verhaal zijn van dalende energiekwaliteit en stijgende energiekosten. We kunnen die toekomst niet precies voorspellen, maar we kunnen wel met een toenemende mate van zekerheid stellen wat er niet zal gebeuren. Het is onwaarschijnlijk:
• dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien en tegelijkertijd klimaatverandering (afname van CO2) kunnen oplossen of een zesde massa-extinctie kunnen voorkomen.
• dat we de wereldeconomie verder kunnen laten groeien terwijl we koolwaterstoffen vervangen met koolstofarme energie.
• dat we massaal voor politieke partijen zullen kiezen die de resterende koolstofverbindingen in de grond willen laten zitten.
• dat leiders het einde van de groei omarmen of zich er in elk geval op voorbereiden voordat het plaatsvindt.
In aflevering 23 en volgende doet Nate Hagens dan nog een aantal voorspellingen hoe dit zich financieel zal uiten. De mens is ongewild verstrikt geraakt in de koolstofval. We moeten daarbij, tot slot, klimaatverandering niet opvatten als het voornaamste systeemrisico waarvoor onze beschaving zich geplaatst ziet, maar als symptoom van een veel bredere verstoring. Samenlevingen moeten zich net zo goed fysiek en psychologisch instellen op een toekomst met minder krediet, minder complexiteit en een lagere energetische en materiële doorvoer. En op: hoe er een nieuw economisch systeem uit deze Grote Simplificatie kan voortkomen dat gebaseerd is op de biofysische realiteit. Hierop moeten de heterodoxe economische ideeën en de onderzoeksagenda van het vakgebied van de ecologische economie zich gaan richten. Het is een terugkeer naar een economie van vroeger toen we ook heel tevreden konden zijn. Het is de overgang die zo eng is en zo moeilijk zal zijn.
Veel gebieden, ook al liggen ze nog zo afgelegen, zijn onderhevig aan de grillen van een of meer van de vijf grote economische krachten van de stad. Dat schept onvolmaakte en zelfs bizarre economieën, onder andere in de vorm van toeleveringsgebieden. Een toeleveringsgebied is voor de stad een bron van grondstoffen of hulpmiddelen. Landen zijn ‘gezegend’ met grondstoffen, zegt men wel, maar misschien vormen ze eerder een vloek. Ze kunnen fabelachtig veel geld in het laadje brengen, maar vroeger of later droogt de bron op, of is er geen behoefte meer aan. Dan blijkt het toeleveringsgebied meestal hulpeloos te zijn. Een voorbeeld van een welvarend toeleveringsgebied was vroeger Uruguay. Zie aflevering 5 en 6 van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Een depotstad fungeert als doorvoercentrum, zonder eigen economische vitaliteit. Het verhaal van Atlanta als depotstad vindt u in aflevering 2 van het derde artikel van deze serie. Een land zonder steden dat economische ontwikkeling wil, moet niet de fout maken om complete, vergevorderde bedrijven op te zetten, want dat mislukt zeker. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Jane Jacobs beschrijft in aflevering 7 en 8 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ hoe de fietsenfabricage in Tokio tot een rendabele bedrijfstak werd om het derde proces in een groeiende stadseconomie mee te verduidelijken. Toen Tokio eenmaal zelf fietsen maakte, was export om geld voor fietsen te verdienen niet meer nodig. Tokio kon nu andere dingen importeren.
De economie van Los Angeles kreeg na afloop van de Tweede Wereldoorlog enorme verliezen aan exportwerk te verwerken, maar groeide ondanks het krimpen van de export toch. Die groei had alles te maken met importvervanging. Dit geval wordt beschreven in aflevering 9 en 10 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor Tokio ook Shinohata. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen (zie in het artikel ook de noot).
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
Het verhaal van de ‘tovenaarsleerling’ van Goethe wordt verteld in aflevering 32 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Jeremy Lent haalt dit aan in zijn boek The Patterning Instinct als verbeelding voor de situatie waarin we verzeild zijn geraakt. Hij komt met dezelfde conclusies als bij onbekommerd leven. De spreuk van de tovenaarsleerling is ook een duidelijke positieve terugkoppeling en we kunnen de tegenspreuk niet vinden.
Het gaat verder in aflevering 33. De tegenspreuk is een meedogenloze zoektocht geworden naar steeds meer natuurlijke bronnen om te gelde te kunnen maken. Het is een patroon geworden dat we geïnternaliseerd hebben. Dit kon alleen door de rol van de onderneming, in de vorm van een naamloze vennootschap met aandeelhouders, overheersend te maken. Deze juridische vorm van de corporatie als ‘persoon’ is er uitsluitend voor het aandeelhoudersbelang en is bovendien onsterfelijk, kan niet gevangen gezet worden, en is niet gebonden aan de wetten van welk individueel land dan ook. 53 van de100 grootste economieën op aarde zijn corporaties (multinationals). Zo’n bedrijf als mens is een psychopaat zonder mededogen.
De tovenaarsleerling is overal bezig met verovering, ontginning en toe-eigening. Het is de grote versnelling. De ecologische catastrofe valt niet meer te ontkennen. De trend in de richting van grotere ongelijkheid niet te stoppen. De uitkomst kan ook moeilijk anders zijn, want zo zit het systeem in elkaar. Als er al een tovenaar is, dan is hij het ermee eens. Zie aflevering 34.
Het zijn de gevestigde belangen – economisch, structureel, financieel en (geo)politiek – die een aanpak tegenhouden, en het is natuurlijk vooral het paradigma van het kapitalisme, dat meent dat wat de natuur ons gratis geeft niet relevant is voor de toekomst. Zie aflevering 35.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit).
Het omheinen (enclosure), dat wil zeggen in particulier bezit nemen van wat eerder publiek bezit (gemeengoed) was (dus de privatisering van de commons), komt aan de orde in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ en in aflevering 14 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Ontwrichting. Aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ legt in systeemtermen uit wat de tragedie van de meent voor visstanden inhoudt. Deze tragedie van de meent is de vertaalde titel van het beroemde Science-artikel (162, 1968, p. 1243-1248) ‘The ‘Tragedy of the Commons’ van Garrett Hardin. Dit artikel heeft nogal eens tot verwarring en felle kritiek geleid. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Tragedie_van_de_meent. Zie ook externalisering. Zie over de privatisering van de commons en het teloorgaan van de meent ook het Paradigmaserieboek De mythe van de groene economie.
Wikipedia meldt nog het volgende:
De commons (van het Engelse commons, meent) zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van een groep of samenleving. Dit kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals (schoon) water en (schone) lucht, maar ook bronnen van informatie, kennis en cultuur, zoals teksten en illustraties. De hulpbronnen kunnen weliswaar in privé-eigendom zijn, maar de eigenaar geeft bepaalde vormen van gebruik vrij, zoals een weidegrond voor begrazing door vee. Onderdeel van de commons kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn die door groepen (gemeenschappen, gebruikersgroepen) worden beheerd voor individueel en collectief nut.
Het gebruik van commons voor natuurlijke hulpbronnen stamt uit de Europese intellectuele geschiedenis. Het betrof gedeelde landbouwgronden, weilanden en bossen, die over een periode van meerdere eeuwen langzaam maar zeker werden afgegrensd en geclaimd als privé-eigendom voor privégebruik. In het Nederlands waren benamingen als meent en gemene grond hiervoor gebruikelijk.
Er is een subtiel maar belangrijk verschil tussen de commons en het publieke domein. Waar publiek domein verwijst naar een algemeen gedeeld eigendomsrecht én gebruiksrecht (niemand wordt van toegang uitgesloten, niet zelden omdat dit praktisch onuitvoerbaar is, zoals bij lucht), is er bij commons niet noodzakelijk sprake van gedeeld eigenaarschap. Essentieel is het onderscheid tussen eigendomsrechten en gebruiksrechten. De eigenaar van een hulpbron (bijvoorbeeld een landeigenaar of een auteursrechthebbende) kan aan anderen (specifieke personen of iedereen) vormen van gebruiksrecht toestaan. De personen aan wie gebruiksrechten zijn toegekend, worden ‘commoners’ genoemd. In auteursrechtelijk beschermde werken wordt dit verschil duidelijk aan de terminologie “sommige rechten voorbehouden” (commons) versus “geen rechten voorbehouden” (publiek domein), terwijl “alle rechten voorbehouden” wordt gebruikt wanneer de eigenaar (rechthebbende) geen gebruiksrechten heeft vrijgegeven.
Bron: Wikipedia
Een stad produceert enorme hoeveelheden kapitaal. Dat kapitaal is niet plaatsgebonden, maar juist iets wat overal ingezet kan worden. Het kan dus ook weglekken.
Kapitaaloverheveling kan arme gebieden in principe verlichting brengen maar bij gebrek aan dynamische steden geen blijvende ontwikkeling en voorspoed. Dit kan ontaarden in transacties van verval voor de steden die het geld opbrengen (en daarmee ook voor het hele land). Überhaupt geldt dat kapitaal dat naar onproductieve doelen gaat – zoals uitkeringen, hulp voor arme regio’s en het op de been houden van een permanent leger – steden armere klanten voor elkaar maakt dan ze anders zouden zijn. Het maakt ze onvermijdelijk ook minder goed en lakser in het vervangen van hun importen over en weer (of van importen van elders). En dit gaat weer ten koste van hun capaciteit om nieuwe soorten goederen en diensten voort te brengen, evenals van het deel van hun capaciteit dat ze aan het oplossen van problemen kunnen besteden (‘het komt er niet van’ ook al zijn ze al uitgedacht). De kenmerken van zich ontwikkelende en uitbreidende economieën die in aflevering 11 van het vijfde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ beschreven worden, kunnen dus ook in omgekeerde richting plaatsvinden. Zie ook aflevering 12.
Economische steun voor arme steden en regio’s levert, ook in de beste omstandigheden, vrijwel nooit zelfgenererende economieën op – dat wil zeggen geen importvervangende steden. Uit gouden eieren komen, omdat ze slechts van goud zijn, nu eenmaal geen kuikens voort. De Tennessee Valley Authority (TVA) in de VS is hier een perfect voorbeeld van. Lees daarover in aflevering 6 en volgende van het vijfde artikel van deze serie. Dit kunstmatig stedelijk gebied had lange tijd het imago van een succesvolle ingreep, maar dat was slechts schijn. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Interview met Jan Rotmans over klimaattransitie
(NRC-interview, daags na de presentatie van het klimaatakkoord door het kabinet, 30 juni 2019. Jan Rotmans is hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus Universiteit. Hij promoveerde als eerste in Nederland op klimaatverandering. Hij is (mede)oprichter van transitieonderzoeksbureau DRIFT en van duurzaamheidsstichting Urgenda.)
Hoeveel transities kent u die zijn voortgekomen uit moeilijk leesbare akkoorden van 239 pagina’s?
Daar ken ik er geen van en dat is ook logisch want op deze manier werkt het niet. Het klimaatakkoord is gesloten vanwege de energietransitie. Maar bij de uitwerking ervan is het altijd over energie gegaan en nauwelijks over transitie. Aan de klimaattafels zaten helaas geen transitiedeskundigen. Een transitie is een radicaal verandertraject. Het feit dat je het vertaalt in zo’n pakket maatregelen met zo veel partijen geeft aan dat je de kool en de geit wilt sparen. Al zijn er wel goede intenties zichtbaar zoals de plannen met het verduurzamen van gebouwen. Elke transitie doet pijn, en levert daarna veel op, maar in Nederland lopen we steeds weer om die pijn heen. Een kostenneutrale transitie bestaat nu eenmaal niet.
Wat schort eraan vanuit transitieperspectief?
Het kabinet zegt twee dingen: we willen onze doelen in 2030 en 2050 halen én we willen rustig aan doen. In deze beslissende fase van de energietransitie moet je echter scherpe keuzes maken. Je kunt niet rustig aan doen, want we lopen al ver achter. Men hanteert nu een soort kaasschaafmethode. Die werkt om te bezuinigingen maar niet om een transitie te realiseren. En de meest heikele dingen worden voor ons uitgeschoven.
Neem rekeningrijden: men gaat er nu – voor de zoveelste keer – onderzoek naar doen en het misschien in 2026 invoeren. En dan ook nog eens alleen voor elektrische auto’s. Dan schiet je verstand tekort hoor, als je het alleen voor elektrische auto’s wilt invoeren. Rekeningrijden is juist bedoeld om de mobiliteit terug te dringen.
U twitterde kritisch dat het klimaatakkoord ‘een typisch Nederlands polderproduct’ is. Wat is daar mis mee? De polder houdt Nederland stabiel en heeft veel opgeleverd.
Ik heb niks tegen polderen an sich, het heeft ons veel goeds gebracht. Maar uit onderzoek dat wij hebben gedaan blijkt dat het in tijden van transitie niet de meest geschikte participatievorm is.
Het draagvlak voor een transitie ontwikkelt zich geleidelijk, je kunt niet iedereen tegelijk meenemen. We zijn begonnen met de koplopers. Nu haakt de volgende groep aan van een paar miljoen Nederlanders. Daarna pas de hele grote middengroep en pas op het laatst de grootste tegenstanders. Probeer die tegenstanders nu niet te overtuigen, dat vergroot de weerstand alleen maar.
Als je de cruciale doorbraakfase voorbij bent kun je weer gaan polderen. Je zit nu met allerlei partijen aan tafel zoals de energie-intensieve industrie. Dan vraag je als het ware aan een kalkoen om zichzelf op kerstmenu te zetten. Met zo’n breed participatiemodel kun je nooit tot radicale keuzes en doorbraken komen.’
In welke landen om ons heen ziet u een radicalere aanpak?
Wij staan Europees gezien op de een na laatste plaats en wekken nu slechts 6,5 procent van onze energie duurzaam op. Landen in de top tien hebben wel politiek leiderschap getoond. In Duitsland hebben ze 15 jaar geleden gezegd: ‘wij gaan zonne-en windenergie subsidiëren, inclusief teruglevertarief. Bedrijven, boeren en burgers moeten meedoen’. Dat is nu echt een nieuwe economie geworden en heeft 500.000 banen opgeleverd. Er was enorm verzet, maar hoe meer verzet, hoe radicaler de transitie verloopt.
In Nederland hebben we een typisch liberale houding en lang gedacht dat de markt het wel gaat regelen. We zijn geen land van revoluties, maar we kunnen er nu niet omheen.
Hoe zou men het volgens u dan moeten aanpakken?
Vanuit de transitiekunde kun je zeggen dat onder de bevolking ongeveer tien procent echt met het thema bezig is en bereid is tot maatregelen. Circa twintig procent zit in de weerstand en wil niet meedoen. De overige zeventig procent wacht nog af. Je kan het beste met die kleine groep beginnen om drastische maatregelen te nemen. Begin in twintig wijken in twintig gemeenten om het radicaal anders te doen: van het gas af, vol zonnepanelen, laadpalen voor auto’s enzovoorts. Die wijken dienen dan als voorbeeld voor de rest. Hetzelfde geldt voor de industrie en landbouw. Je moet het dus grotendeels van onderop doen. Je kunt wel van bovenaf de randvoorwaarden bepalen.’
Noem eens een inspirerend voorbeeld van een geslaagde transitie.
Wij hebben een aantal transities onderzocht. Een mooi voorbeeld is de transitie van roken naar niet-roken. Zo’n 60 jaar geleden rookte 90 procent van de volwassen mannen. Toen stopte een kleine groep van 5 à 10 procent want die lazen erover en zagen de schadelijke effecten. Daarna, toen de gezondheidscultus en fitnessrage opkwamen, stopte een veel grotere groep. En toen pas – na 30 jaar – kwam de overheid met harde maatregelen zoals het verbieden van roken in kantoorgebouwen en in de horeca. Dat versnelde het proces, maar was niet de kern van de cultuuromslag. Als je nu rookt ben je toch een loser. Je moet de sfeer creëren dat je als je over twintig jaar nog aan het gas zit je een sukkel bent.’
U bent ervan overtuigd dat Nederland de beloofde doelen uit het klimaatakkoord niet gaat halen. Waar baseert u dat op?
Ik wed al heel lang met flessen whisky over de milieu-, duurzame en energiedoelen die Nederland stelt. Ik heb er inmiddels zeventig gewonnen omdat die doelen nooit worden gehaald en ben gestopt met wedden, want ik krijg ze niet meer opgedronken.
Nederland gaat niet voldoen aan het rechterlijke vonnis in de Urgenda-zaak om in 2020 fors minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. We komen niet eens in de buurt. De 49 procent CO2-reductie uit het klimaatakkoord voor 2030 gaan we óók niet halen. We hebben de afgelopen 25 jaar wel andere broeikasgassen gereduceerd, maar nul CO2-uitstoot. En dan moeten we met dit akkoord, met zo veel open einden, de komende tien jaar de helft van de CO2-uitstoot reduceren? Dat is onmogelijk, want dat is een formidabele opgave.
We hebben in Nederland eigenlijk nooit een energie- of klimaatdoelstelling gehaald. Als we een doelstelling missen leggen we de lat hoger en zeggen: ‘die gaan we wel halen’. Dat is Nederland ten voeten uit. Nederland trekt altijd graag de grote broek aan. Premier Rutte pleitte in december bij de klimaattop in Katowice voor scherpere Europese klimaatdoelstellingen. En terwijl hij dat deed, wist hij dat hij zijn eigen doelstelling voor 2020 niet ging halen, je moet maar durven.
Zie ook energietransitie.
Het tropisch regenwoud wordt beschreven en vergeleken met het gematigd eikenbos in de afleveringen 41-48 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ Aflevering 83 (in serie 3) gaat over het kappen van een bos. Dit wordt in systeemtermen behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook uitputting. Het verdorren van bossen als klimaatkantelpunt wordt genoemd in het cursieve stukje bij aflevering 27 van het artikel ‘De race van ons leven’. Aflevering 2 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting somt vijf belangrijke kantelpunten op die onomkeerbare gevolgen zullen hebben. Het verdwijnen van het Amazonewoud is er een van (aflevering 3). Als het hele Amazoneregenwoud in een snikhete savanne verandert, brengt dat 150 tot 200 miljard ton koolstof in de atmosfeer, gelijk aan 15 tot 20 jaar menselijke uitstoot. Het regenwoud komt ook aan de orde bij het animisme van Achuar, natuurvolk. Zie verder bossen.
Kort gezegd is de biosfeer het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is. Westbroek behandelt in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde leeft!’ hoe de wetenschappelijke disciplines die de gesteenten, het water, de lucht en de biosfeer tot thema hadden, nu integreren in Earth Systems Science. Zie ook Roopnarine. De troposfeer is de onderste laag van de atmosfeer. Hij reikt tien kilometer hoogte. Daarboven zit de ijskoude stratosfeer waar de straalstroom raast. Er vindt verticaal geen vermenging plaats tussen de troposfeer en de de stratosfeer omdat als scherm de tropopauze ertussen zit. Daar vlak boven zit ook de ozonlaag die de zuurstofhuishouding mede reguleert. Al met al vormt de aarde een complex systeem dat zichzelf binnen nauwe marges in stand houdt.
In 1956 signaleerde C.P. Snow dat er op de (Engelse) universiteiten sprake was van twee culturen, de wereld van de exacte wetenschappen (wis- en natuurkunde) en die van de menswetenschappen (geschiedenis, letterkunde, filosofie e.d.). De eerste is bezig met dingen, de tweede met taal. Garrett Hardin voegde hier een derde cultuur aan toe, die van de ecologie, al noemt hij ze ‘filters’, invalshoeken die je kijk op dingen bepalen. Die kijk van de ecologie draait niet om dingen of taal, maar stelt de vraag: ‘En wat dan?’ Het voegt het element ‘tijd’ toe. Het waaiert uit tot het hele systeem waarin de toepassing plaatsvindt, het hele levensweb. Lees hierover in aflevering 12 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Het gaat om de vooruitziende blik. Aflevering 13 geeft er een voorbeeld van met betrekking tot het klimaat. Het onderscheid komt dan nog impliciet aan de orde in aflevering 12 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie als de Hubbertianen tegenover de McKelvianen. Evenals bij Westbroek in de noot in aflevering 16 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie.
De tweede hoofdwet stelt dat in een geïsoleerd systeem de wanorde of waarschijnlijkheid toeneemt, totdat een maximum bereikt is. Dit komt omdat wanorde veel waarschijnlijker is dan orde (zie entropie). Een gevolg is dat bruikbare energie gedeeltelijk verloren gaat, aangezien bij elke energieconversie een deel van de aanvankelijk hoogwaardige energie (dat wil zeggen, energie die in potentie arbeid kan verrichten) wordt veranderd in laagwaardige warmte, die nauwelijks boven de omgevingstemperatuur uitkomt. Met andere woorden, de eerste hoofdwet stelt dat de hoeveelheid energie altijd constant blijft, de tweede dat die energie na verloop van tijd aan kwaliteit inboet. Praktisch gesproken betekent dat dat we, naast de betrouwbare energie-input die we van de zon ontvangen, steeds nieuwe energiebronnen moeten zien te vinden om onze structuren – woningen, wegen, wijzelf – te creëren en te onderhouden. Zie verder aflevering 1-3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: opgevoerde entropie’ en aflevering 5 en volgende van het artikel ‘Energie, wat is het eigenlijk?’ Zie ook eerste hoofdwet van de thermodynamica, entropie en het principe van maximaal vermogen. Zie verder ook energie, vermogen, concentratiegraad van energie, energiekwaliteit, energiedichtheid, energiestaat en exergie.
In meer recente artikelen op 4eco komt de tweede hoofdwet ook weer herhaaldelijk voor. Zie tweede wet en economische groei, tweede wet volgens Rees, tweede wet en duurzaamheid.
Het tweede wederkerig systeem is een ander, complexer wederkerig systeem dan het eerste uit aflevering 3 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Het tweede werkt als volgt: een stad bouwt import op en komt dus in de gelegenheid veel ervan te vervangen. Door dat te doen is zij in staat meer export te genereren. Daarmee bouwt zij import op en komt zij in de gelegenheid veel daarvan te vervangen. Door dat te doen is zij in staat meer export te genereren. Zij bouwt meer import op … enzovoort. Dit tweede wederkerig systeem is heel machtig en staat beschreven in aflevering 14 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor het eerste systeem aflevering 3 en voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
De tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) heeft voor ons nogal wat consequenties. Deze wet regelt alle energie- en materiaaltransformaties in alle subsystemen van de ecosfeer, met inbegrip van de menselijke economie en dat betekent dat een almaar groeiende economie uiteindelijk zichzelf vernietigt: ze voedt zich met nuttige energie/materie die eerst door de natuur is geproduceerd en geeft deze als nutteloos, vaak giftig, afval terug aan de ecosfeer. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Zowel de economie als de ecosfeer zijn zelforganiserende, zich ver van evenwicht bevindende dissipatieve structuren – maar met een belangrijk verschil. Groene planten, als de producenten van de ecosfeer, ‘voeden’ zich met een bron van hoogwaardige energie van buiten onze planeet, de zon. Fotosynthese is de thermodynamische motor van het leven. Negatieve terugkoppelingen – bijvoorbeeld ‘roofdier-prooi’-relaties, ziektes, tijdelijke schaarste – houden de populaties van zowel de producerende als de consumerende organismen in toom, zodat het hele systeem functioneert in een dynamische, ‘ver van evenwicht’ steady state (stationaire staat).
Dood organisch materiaal wordt volledig gerecycled. Kortom die buitengewone verzameling van zichzelf in stand houdende lokale orde die we ecosfeer noemen, bestaat ten koste van toegenomen entropie elders in het universum.
Het menselijk project functioneert daarentegen als een losgeslagen superconsument. Als een volledig afgebakend, groeiend subsysteem van de niet-groeiende ecosfeer produceert de industriële samenleving – opgezweept door fossiele brandstoffen en het principe van het maximaal vermogen – zichzelf middels overexploitatie van diezelfde ecosfeer. Bovendien heeft de technologie negatieve terugkoppelingen – zij het tijdelijk – geëlimineerd, zodat er geen rem zit op de groei van dit menselijke subsysteem.
De mondiale menselijke samenleving heeft zich dus verheven tot een uitermate geordende, complex gestructureerde, niet-stationaire ‘ver van evenwicht’-toestand door, als een parasiet, in een steeds hoger tempo energie/materie te verbruiken die aan de ondersteunende ecosystemen wordt onttrokken, en een groeiende stortvloed van hoogentropisch afval terug in de ecosfeer te lozen. Een groot deel van deze afvalstroom bestaat uit niet-recyclebare, voorheen onbekende synthetische stoffen, die vaak giftig zijn of het leven anderszins vijandig gezind. Het menselijk project is inherent zelfvernietigend. De entropiewet kent geen uitzonderingen.
Zie ook tweede wet volgens Rees en complexiteitstheorie volgens Rees.
Op de lange termijn is voortgaande economische groei onmogelijk vanwege de tweede wet van de thermodynamica, de entropiewet. Dit komt aan de orde in aflevering 5 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Hoe groter je economie, hoe hoger de kosten van de ontwaarding zijn die voortvloeien uit deze wet. Oneindige groei betekent oneindige onderhoudskosten en dus een oneindige hoeveelheid energie om het onophoudelijke proces van ontwaarding tegen te gaan. En hier zit hem de kneep, en belanden we meteen bij de tweede helft van de reden waarom groene groei op de zeer lange termijn niet mogelijk is. Ook met een energievoorziening die volkomen CO2-vrij is, zal er als effect van de entropiewet restwarmte zijn, die op aarde blijft en de atmosfeer over eeuwen gezien langzaam maar zeker opwarmt.
Ook bij efficiency lopen we tegen fysische groeibeperkingen aan. In het geval van windenergie is het maximaal haalbare rendement 59 procent en bij zonnepanelen ligt de grens rond de 32 procent. Er is geen ruimte meer voor verbetering in ordes van grootte. Iets soortgelijks geldt ook voor onze verlichting. Daar is er in efficiency hooguit nog iets meer dan een verdubbeling mogelijk. Ook andere effecten worden hier nog besproken. Zie ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook? en onzichtbare hand van Beëlzebub.
De tweede wet van de thermodynamica (de entropiewet) zegt: elke spontane verandering in een geïsoleerd systeem (een systeem dat geen energie of materie kan uitwisselen met zijn ‘omgeving’) verhoogt de entropie (willekeurigheid of wanorde) van het systeem; meer in het algemeen: bij elke materiële transformatie treedt er een onomkeerbare ontaarding op van bruikbare (hoogwaardige) energie/materie naar een meer wanordelijke en minder bruikbare entropische toestand. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Een geïsoleerd systeem wordt bij elke opeenvolgende interne transformatie dan ook steeds willekeuriger en wanordelijker: energie dissipeert (gaat verloren), materiaalconcentraties dispergeren (raken vermengd) en gradiënten (relatieve verschillen) verdwijnen – op weg naar een lokaal thermodynamisch evenwicht waarin niets meer kan gebeuren. Toch kennen we allemaal reëel bestaande systemen die duidelijk niet bezig zijn om naar een dergelijk evenwicht af te glijden. Levende organismen en andere complexe systemen ‘organiseren’ zichzelf op een manier die de onverbiddelijke weerstand van de tweede wet weerstaat. Zij handhaven zichzelf in op hoge niveaus functionerende, laagentropische toestanden die zich ver van hun thermodynamisch evenwicht bevinden, omdat zij open systemen zijn die energie/materie met hun ‘omgeving’ kunnen uitwisselen.
Neem nu de ecosfeer, een zelforganiserend, zeer geordend, meerlagig systeem van verbijsterende structurele complexiteit, dat zijn vorm krijgt in miljoenen afzonderlijke soorten, gedifferentieerde materie en geaccumuleerde biomassa. In de loop van de geologische tijd zijn haar biodiversiteit, systemische complexiteit en energie- en materiaalstromen juist toegenomen – wat wil zeggen dat de ecosfeer zich steeds verder van het thermodynamisch evenwicht heeft verwijderd.
En hier komt nog iets bij kijken. Systeembiologen onderkennen dat levende systemen bestaan in overlappende, geneste hiërarchieën, waarin elk deelsysteem wordt omvat door het systeem dat zich één niveau hoger bevindt en dat zelf op zijn beurt weer een keten van gekoppelde subsystemen van een lager niveau omvat. Elk subsysteem in de hiërarchie groeit, ontwikkelt en onderhoudt zichzelf door bruikbare energie en materie (negatieve entropie of ‘negentropie’) te onttrekken aan zijn ‘omgeving’, dat wil zeggen aan zijn gastsysteem van één niveau hoger. Dit gaat allemaal ten koste van een toenemende algehele entropie, in het bijzonder de entropie van hun onmiddellijk gastsysteem. De tweede wet heeft voor ons nogal wat consequenties. Zie daarover tweede wet en duurzaamheid en complexiteitstheorie volgens Rees.
John Tyndall was de eerste geleerde die, in 1861, bedacht dat in de lucht een of ander gas het door de aarde uitgestraalde infrarood oppikte en zo de atmosfeer verwarmde. Daarom deed hij proeven. Lees hierover in aflevering 1 het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.
Tyndall besteedde geen aandacht aan kooldioxide. Daarvan zat slechts zo weinig in de atmosfeer dat het te verwaarlozen was! Heel wat later, in 1894, zag de onderzoeker Svante Arrhenius in dat kooldioxide een broeikasgas was. Hij sloeg aan het rekenen aan de toestand waarin er half of dubbel zoveel kooldioxide in de atmosfeer zou zitten als de 300 delen per miljoen (ppm) die er eind 19e eeuw in zaten. De resultaten interesseerden niemand, maar waren vrij realistisch. Lees hierover in aflevering 2.
Guy Callendar was na Arrhenius, decennia later, zo ongeveer de enige die het vooruitzicht van opwarming door het broeikaseffect serieus nam. Hij deed heel precieze metingen aan waterdamp en kooldioxide en ontdekte het belangrijke verband tussen deze twee. Als je hun broeikaswerking op elkaar legde zaten er in het spectrum aan golflengten vensters, of gaten. Het was intussen 1938. Lees hierover in aflevering 3.
Ook na de tweede wereldoorlog werd het effect van kooldioxide in de atmosfeer nog door bijna niemand serieus genomen. Zo kwam het dat Charles D. Keeling dan maar op eigen houtje metingen ging verrichten en als onvervuilde plek uitkwam op de ruim 4.000 meter hoge vulkaan Mauna Loa op Hawaii. Hij begon in februari 1958 te meten met een zelfgemaakt apparaat, en hij ging ermee door tot zijn dood in 2005. (Zijn zoon Ralph zet het werk voort.) Dit leidde tot de zogenaamde ‘Keelingcurve’. Lees hierover in aflevering 4.
Bij de grondstoffenwinning geldt het principe van het ‘laag hangend fruit eerst’: de makkelijkst winbare en beste grondstoffen worden als eerste gewonnen. Dit is zeker geldig voor olie. Meadows behandelt dit in aflevering 8 en 9 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie voor oliegrafieken aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. (Figuur 4 daar toont dat de winning van goud met steeds hogere (energie)kosten gepaard gaat.) Dit verschijnsel komt nog op diverse andere plaatsen terug, zoals in aflevering 3 van het artikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ en bij het Planck-principe en feitelijk ook in de figuur van de klokkromme in aflevering 5 van het artikel ‘Olie’ in de rubriek Energie. Zie ook de ‘wet van de afnemende substitutie-elasticiteit’ in aflevering 9 van het artikel ‘Energie, wat is dat eigenlijk?’ en aflevering 35 van het artikel ‘Castrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Wat betreft het begrip uitputting, zie het artikel ‘Biofysische grenzen: ecologische uitputting’ en de begrippen machtsfunctie, piekolie en fonds. Zie ook exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen. Zie ook uitputting van grondstoffen bij Grenzen aan de groei en lees vooraf grondstoffen.
We maken momenteel de zesde grote periode van massa-extinctie door. De eerste vijf waren het gevolg van meteorieten en grootscheepse klimaatveranderingen als gevolg van de zon. Het zesde uitsterven veroorzaken we zelf. Zie daarover onder andere de cursieve stukje bij aflevering 24, 28, 31, 32 en 33 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, waar aflevering 31 er specifiek over gaat.
En daar komt nog het een en ander bij: in de ontwikkelde landen is de kwaliteit van het sperma met ruim 50 procent gedaald. In China, dat bezig is met een inhaalrace, is het aantal spermacellen de afgelopen 15 jaar met een kwart gedaald. Toxiciteit, en de chemicaliën die die toxiciteit veroorzaken, kan weleens een heter hangijzer blijken te zijn dan klimaatverandering, schrijft Jeremy Grantham in aflevering 32 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Het kan híermee te maken hebben dat het aantal auto-immuunziekten hand over hand toeneemt. Chemicaliën zouden dan de hormoonhuishouding verstoren, met name bij blootstelling tijdens de zwangerschap. Ook nemen verschillende soorten kanker snel toe, waarvoor geen andere duidelijke verklaring voor handen is. Zie hierover bewijsstuk 30 en 31. Zie ook milieuverontreiniging. Meadows noemt het laten uitsterven van soorten een systeemmisdaad (aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ in de rubriek Complexiteit). Zie ook aflevering 18 van ‘Nederland onder water’, het tweede artikel van de klimaatserie ‘De aarde als complex systeem’ in de rubriek Ontwrichting. En als Gaia naar zijn derde stand doorslaat, zoals beschreven in aflevering 12 van het derde artikel ‘De aarde als levend systeem’ zal zeker een groot deel van de mensheid sterven. Bij Horvat komen we het thema tegen bij ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’ en uitsterven is ‘supraliminaal’.
‘De menselijke soort is in staat de biosfeer te vernietigen en tegelijkertijd niet in staat om alle repercussies van dit vermogen volledig te doorgronden of erop te anticiperen. Uitsterven is supraliminaal omdat het de grenzen van ons bevattingsvermogen te boven gaat, en zelfs van onze verbeelding.’ Zo luidt de zevende stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 8). Met de atoombom zijn wij de ‘meesters van de apocalyps’ geworden. Alle voorgaande tijdperken zijn daarbij gereduceerd tot ‘geschiedenis-zondermeer’. In het eerste tijdperk was de mens sterfelijk. In het tweede kon elk mens vermoord worden. In het derde tijdperk zijn mensen niet alleen sterfelijk en ‘vermoordelijk’; de hele mensheid is ‘vermoordelijk’. In het vierde tijdperk gaat het er niet langer om of de ménsheid al of niet zal voortbestaan, maar of de biosfeer zelf en alle levende wezens zullen voortbestaan. Zelfs bij een voortbestaan van de planeet zou er dan geen geschiedenis meer zijn. Het wordt onze verbeelding teveel. Dit item wordt voorafgegaan door eschatologische kantelpunten en gevolgd door tijd voorbij de ‘vooruitgang’.
Jane Jacobs gebruikt de uitvinding van de bh als een voorbeeld hoe het ene werk tot ander werk kan leiden. Om de pasvorm van haar jurken te verbeteren begon de naaister Ida Rosenthal te experimenteren met de onderkleding. Het resultaat was de eerste bh. Eerst was het nog slechts een bijproduct, een toevoeging aan het oudere werk, maar met de serieuze productie werd het nieuw werk, dat zijn eigen arbeidsdeling vereist, en wel een heleboel daarvan.
Dit en andere voorbeelden staan beschreven in de aflevering 6 en 7 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Dit proces is in de economische geschiedenis van de mens miljoenen keren voorgekomen. Het wordt in schema weergegeven in aflevering 8 van het artikel ‘Nieuw werk creëren’. Een aangepaste versie, namelijk voor die gevallen dat het proces van vallen en opstaan succesvol is en uitmondt in nieuwe arbeidsdeling, wordt behandeld in aflevering 16. Het is een proces dat in feite een vorm van ontwikkeling is, een begrip dat Jane Jacobs behandelt in aflevering 2 van haar artikel ‘De natuur van de economie’. En dat doet weer denken aan wat Tainter over het oplossen van problemen schrijft in aflevering 8 van zijn artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal’ in de rubriek Ontwrichting. Zie verder ook wat er geschreven wordt over het onderscheid tussen arbeidsdeling en innovatie (aflevering 9).
Zijn je omstandigheden niet optimaal, dan moet je improviseren. Misschien worden doelen dan toch haalbaar. Improvisatie brengt ook een gemoedstoestand met zich mee die voor alle economische ontwikkeling essentieel is, in welk stadium van ontwikkeling men ook zit. Improviseren brengt de vreugde met zich mee dat iets lukt, en heel belangrijk, dat als één idee niet werkt, er vast nog een ander idee is dat wel zal werken. Uitvinden, praktisch problemen oplossen, improviseren en innoveren zijn allemaal met elkaar verbonden. Al is vernieuwen nog niet innoveren, schrijft Jane Jacobs in aflevering 10 van dat eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Voor elke echte innovator zijn er talloze imitators. Innoveren vergt een flexibiliteit die in grote, starre bedrijven ver te zoeken is (aflevering 11). Daarom hebben niet grote organisaties de toekomst, maar netwerken van kleine, nieuwsgierige bedrijven, en die vind je ruimschoots in bepaalde steden en amper in andere steden. Jane Jacobs voert hiervoor de steden Manchester en Birmingham als voorbeeld op (aflevering 14 en volgende). Zij behandelt ook de innovatie in de Po-vlakte in aflevering 4 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Daarbij is het ook nog eens zo dat nieuw werk creëren niet efficiënt is, dat het voor starters met een nieuw product lastig is om aan krediet te komen, en ook lastig om dat product op de markt te brengen. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Jane Jacobs beschrijft in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie in een gedachte-experiment hoe de (ruil)handel kan zijn ontstaan. Daarbij denkt ze na over handelsproducten, handelswegen, betalingen in natura en de daaruit volgende taakverdeling van zadenteelt en veehouderij (respectievelijk veredeling en de domesticatie van wilde dieren). Ook komt hierbij het begrip importvervanging aan bod dat een grote rol speelt in haar andere artikelen (zie aflevering 13-18 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit en – later – het artikel ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ waarvan het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ feitelijk het begin is). Het onderscheid dat Jane Jacobs maakt tussen handel en bestuur komt later ook nog apart aan de orde, maar het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
In de hele serie over de stad van Jane Jacobs draait het om handel. Zie specifiek nieuwe steden en de allesoverheersende stad. In het artikel ‘Ons geld, @nder geld 4: Een booster voor de lokale economie’ draait het om het creëren van lokale handel.
Jane Jacobs beschrijft in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie in een gedachte-experiment hoe de (ruil)handel kan zijn ontstaan. Daarbij denkt ze na over handelsproducten, handelswegen, betalingen in natura en de daaruit volgende taakverdeling van zadenteelt en veehouderij (respectievelijk veredeling en de domesticatie van wilde dieren). Ook komt hierbij het begrip importvervanging aan bod dat een grote rol speelt in haar andere artikelen (zie aflevering 13-18 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit en – later – het artikel ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ waarvan het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ feitelijk het begin is). Het onderscheid dat Jane Jacobs maakt tussen handel en bestuur komt later ook nog apart aan de orde, maar het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Qua fenotype zijn we primaten, maar gedragsmatig zijn we meer verwant aan sociale insecten. Onze ultra-socialiteit stelt ons in staat om collectief op veel grotere schaal te opereren dan als individu. Op het niveau van de grootste schaal doet culturele evolutie zich veel sneller voor dan genetische evolutie. In een wereldwijd onderling verbonden beschaving is de mensheid de facto een ‘superorganisme’ geworden. Over het superorganisme gaat het in aflevering 16 en verder door het hele artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie onderaan voor verdere links.
Een superorganisme kan worden gedefinieerd als ‘een verzameling actoren die in onderling overleg kunnen handelen om verschijnselen voort te brengen die door het collectief worden beheerst’. Via samenwerking (en coördinatie) wordt de ‘fitness’ – de geschiktheid om binnen een bepaalde omgeving de eigenschappen of genotype door te geven aan een volgende generatie – van lagere organisatieniveaus naar hogere overgedragen. De behoeften van de entiteit op het hogere organisatieniveau (in het geval van de mens is dat op dit moment de wereldeconomie) vormen het gedrag, de organisatie en de functies van entiteiten op een lager organisatieniveau (individueel menselijk gedrag). Menselijk gedrag wordt dus ingeperkt en gemodificeerd door middel van ‘neerwaartse oorzakelijkheid’ vanuit het hogere organisatieniveau dat in de samenleving aanwezig is. Positieve menselijke eigenschappen, zoals samenwerking, zijn ingelijfd om te worden ingezet voor de productie van overschotten. In toenemende mate is het ‘doel’ van de moderne mens om binnen de ultra-sociale wereldeconomie bij te dragen aan marktoverschotten.
Samenvattend is ons gedragsrepertoire weliswaar breed, maar wordt het zowel ingeperkt door onze neurologische erfenis (van cognitieve vooroordelen) als door het hogere organisatieniveau, zoals dat in ons economisch systeem naar voren komt.
Ons superorganisme is niet ook superintelligent. Zo gebruiken we (de groei van) het bbp als doel, in plaats van als standaard om economische activiteit mee te meten. We zijn met zijn allen verstrikt geraakt in een wereldwijde groeidwang die immuun is voor zelfkritiek. Er is niemand die de ‘bus’ bestuurt. We hebben onze individualiteit uitbesteed aan de ‘cloud’, die zelf verstoken is van een echt brein. Het resultaat is een energieslurpend superorganisme dat alle controle verloren is, maar steeds hongerig blijft. Dit superorganisme is niet menselijk. Het is een ding-op-zichzelf (‘Ding an sich’) met een eigen overlevingsdrift die veel sterker is dan de individuele mensen waaruit het bestaat. Dit zien wij bijvoorbeeld terug in ons onvermogen om de toename van het CO2-gehalte te stoppen.
Wij lijken op een zwerm spreeuwen. De individuele spreeuw volgt drie eenvoudige regels: doe wat je buur doet; kom niet te dichtbij, en vlieg naar het centrum. Zo volgen wij ook drie eenvoudige regels: werk samen om financiële overschotten te verwerven; streef cultureel geaccepteerd gedrag na; en geef het financiële surplus uit aan leuke dingen of aangename ervaringen. Het emergente resultaat van bijna 8 miljard mensen die aan de hand van deze eenvoudige regels hun dagelijks leven leiden, is zo een ‘superorganisme’ met een metabolisme van 17 terawatt.
Het nut van het inzicht van Homo sapiens als een superorganisme is dat het individuen en kleine groepen in staat stelt om creatieve paden te banen voor toekomstige mitigatie en planning die buiten het geaggregeerde menselijke superorganisme vallen.
Zie ook ecologische economie aan vernieuwing toe, menselijk gedrag, cognitieve dissonantie in deze tijd, energie bij Nate Hagens, wet van Kleiber, technologie en energie bij Nate Hagens, energie en schuld bij Nate Hagens, ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme, toekomstperspectief volgens Nate Hagens.
De grote depressie van 1929 bracht in het Oostenrijkse stadje Wörgl een revolutionaire ontwikkeling teweeg: de invoering van lokaal, smeltend bonnengeld. Het idee kwam van burgemeester Michael Unterguggenberger die in 1931 verkozen werd. Hij zag dat er van buitenaf geen hulp zou komen en overtuigde de gemeenschap om een experiment aan te gaan, de invoering van lokaal zegelgeld. Op het dieptepunt van de crisis ging men daarop in; er was toch niets te verliezen. Hoe dat precies werkte en hoe dat tot een wonder leidde, lees je in aflevering 4 tot 10 van het artikel ‘Een booster voor de lokale economie’ in de rubriek Ethiek.
Het was feitelijk een lokaal betalingsnetwerk op basis van de Oostenrijkse schilling. Zo lekte er geen koopkracht weg die ook lokaal bediend kon worden. Door maandelijks zegels (die 1 procent van de waarde kostten) op de vouchers/biljetten te moeten plakken, werd een negatieve rente (demurrage)) geschapen die oppotten onaantrekkelijk maakte. Het lokale geld rolde. Het werd in de twee jaar dat het liep zo’n succes dat de Centrale Bank het er benauwd van kreeg en het geld van Wörgl verbood.
De snelle circulatie van het lokale geld in Wörgl leek op het eerste gezicht te danken aan de negatieve rente, maar misschien was het grote gemeenschapsgevoel dat Unterguggenberger creëerde wel beslissender. Hij wist diepe tegenstellingen te verzoenen om het experiment op gang te krijgen.
De theoretische basis voor lokaal geld kwam van de econoom en zakenman Sylvio Gesell, die (in 1918) de invoering van negatieve rente voorstelde als de ultieme manier om economische crises te bestrijden. De vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher omarmde wat later zijn ideeën. Fisher is verder bekend van de ‘verkeersvergelijking van Fisher’ en van ‘Fisher’s paradox’ die in dit verband ook relevant zijn (aflevering 7).
In aflevering 8 en 9 worden de belangrijkste kenmerken van lokaal geld – de vermijdbare provisie en de inwisselkosten (die in feite een gunstige lokale wisselkoers creëren) – nader bekeken als opstap naar de moderne variant met fintech-software. En in aflevering 10 wordt het belang van een goed team en goede communicatie nog eens benadrukt. Er is een harde èn een zachte kant aan dit alternatief. Het is een leerproces.
Er is bij de kwaliteitskranten recent iets verschoven. Zo bracht de NRC op 19 december 2018 een regelrechte aanval op het kabinetsbeleid betreffende het Urgenda-proces. Anders dan een aanval kun je dit niet noemen.
In juni 2015 deed de rechter in deze zaak tegen de staat uitspraak inzake het Nederlandse voornemen zich (misschien) niet te zullen houden aan de belofte om in 2020 een besparing op de CO2-uitstoot gerealiseerd te hebben van 20 procent ten opzichte van de uitstoot van 1990. De rechter stelde dat de ernst van de klimaatverandering zodanig is, dat het Nederlandse volk er recht op heeft dat dit politieke voornemen ook werkelijk gehaald wordt. Een kwestie van zorgplicht van de overheid.
Ook al ging de staat in hoger beroep, het kabinet beloofde het vonnis te zullen uitvoeren.
In september 2015 vroeg de Tweede Kamer al om aanvullende maatregelen, mede omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ervoor waarschuwde dat het halen van die reductie nog niet zo gemakkelijk zou gaan als het kabinet het voorstelde.
Uit de ‘reconstructie van de NRC’ (de eigen woorden van de krant) blijkt dat ‘het kabinet sinds die uitspraak geen specifieke maatregelen heeft genomen om de CO2-uitstoot verder te beperken.’
In de herfst van 2016 schatte het PBL dat het kabinet 4 miljoen ton CO2 te weinig ging besparen, maar dat dat in het slechtste geval ook 12 miljoen ton zou kunnen zijn.
Het kabinet stelde dat met de uitvoering van het zogenaamde Energieakkoord uit 2013 alles goed zou komen. Die 4 miljoen ton extra verwachtte men te halen. De NRC heeft uitgevonden dat er geen enkele grond was voor die laatste bewering. Het PBL heeft het nooit onderbouwd. (Hierover schrijft de krant nog meer, maar interessanter is hoe het met hoger beroep ging.)
In 2018 hadden twee opeenvolgende kabinetten beloofd het vonnis te zullen uitvoeren, maar in werkelijkheid deden ze niets. ‘Er kwam geen nieuw klimaatbeleid, er zijn geen kolencentrales gesloten vanwege de uitspraak. De CO2-uitstoot daalde nauwelijks.’ Het doel raakte dus steeds verder uit zicht, want 2020 was nog maar twee jaar weg.
Op 9 oktober 2018 ‘gebeurde wat weinig ambtenaren en politici hadden verwacht: het gerechtshof bekrachtigde in hoger beroep de Urgenda-uitspraak. Meteen erna reageerde minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) dat het Urgenda-doel ‘binnen bereik’ was. Maar in werkelijkheid ligt er een levensgroot probleem voor het kabinet. Nu de deadline nadert kan de staat alleen met zeer ingrijpende maatregelen nog aan de rechterlijke eis voldoen.’
De NRC constateert dat deze uitspraak niet verwacht werd en haalt Jan Vos (PvdA) aan dat ‘de VVD natuurlijk lang niet in het klimaatprobleem heeft geloofd’. Ik constateer dat heel Den Haag stilletjes heeft zitten hopen dat het probleem vanzelf zou verdwijnen, als je er maar geen aandacht aan besteedde.
Veel gebieden, ook al liggen ze nog zo afgelegen, zijn onderhevig aan de grillen van een of meer van de vijf grote economische krachten van de stad. Dat schept onvolmaakte en zelfs bizarre economieën, onder andere in de vorm van toeleveringsgebieden. Een toeleveringsgebied is voor de stad een bron van grondstoffen of hulpmiddelen. Landen zijn ‘gezegend’ met grondstoffen, zegt men wel, maar misschien vormen ze eerder een vloek. Ze kunnen fabelachtig veel geld in het laadje brengen, maar vroeger of later droogt de bron op, of is er geen behoefte meer aan. Dan blijkt het toeleveringsgebied meestal hulpeloos te zijn. Een voorbeeld van een welvarend toeleveringsgebied was vroeger Uruguay. Zie aflevering 5 en 6 van het vierde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Een depotstad fungeert als doorvoercentrum, zonder eigen economische vitaliteit. Het verhaal van Atlanta als depotstad vindt u in aflevering 2 van het derde artikel van deze serie. Een land zonder steden dat economische ontwikkeling wil, moet niet de fout maken om complete, vergevorderde bedrijven op te zetten, want dat mislukt zeker. Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
De begrippen validiteit en betrouwbaarheid en hun onderlinge relatie worden behandeld in aflevering 13-14 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Het gaat bij het vergelijken van verschillende EROI-cijfers om twee kwesties: zijn het met elkaar kloppende cijfers (zijn ze betrouwbaar) en zijn ze geldig als ze op deze wijze zijn berekend (zijn ze valide)?
Efficiëntie, ook wel doorvoerefficiëntie genoemd, meet hoeveel van de relevante materie-, energie– en/of informatiedoorstroming een systeem kan verwerken.
Veerkracht meet het vermogen van een systeem om zich te herstellen van een verstoring, een aanval of een verandering in de leefomgeving.
Met deze definities in het achterhoofd kunnen we de duurzaamheid van een complex stromingssysteem definiëren en nauwkeurig kwantificeren met gebruik van een enkele maatstaf, de balans tussen efficiëntie en veerkracht.
Over het algemeen wordt de veerkracht van een systeem versterkt door hogere diversiteit en door meer routes (of aansluitingen), want er zijn dan talrijke kanalen van interactie om op terug te vallen in tijden van nood of verandering. Onderzoekers kunnen aan de hand van de mate van diversiteit en connectiviteit de veerkracht van een systeem kwantificeren.
Diversiteit en connectiviteit spelen ook een belangrijke rol in doorvoerefficiëntie, maar dan in de omgekeerde richting: efficiëntie neemt toe naarmate diversiteit en connectiviteit afneemt. Als bovendien een stromingssysteem efficiënter wordt, heeft het de neiging een vorm van zichzelf opbrandende stuwkracht op te bouwen (technisch ‘autokatalyse’ geheten) die diversiteit elimineert naarmate ze het proces geleidelijk stroomlijnt. In het algemeen neigen steeds efficiënter systemen ertoe meer doelgericht en minder divers, en bijgevolg breekbaarder te worden.
Het punt dat hier wordt gemaakt, is diepgaand en heeft verstrekkende gevolgen voor alle complexe stromingssystemen, met inbegrip van onze wereldwijde economie. Aangezien veerkracht en efficiëntie beide noodzakelijk zijn, maar in tegengestelde richting werken, heeft de natuur de neiging om die systemen te kiezen die een optimale balans van de twee hebben. De exacte balans varieert al naargelang het systeem.
De werkdefinitie van duurzaamheid kan daarom luiden: de optimale balans tussen efficiëntie en veerkracht. Een systeem is maximaal duurzaam als dat evenwicht zijn ‘optimale mix’ bereikt.
Zie ook duurzaamheid en economie.
In aflevering 16 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit wordt veerkracht gedefinieerd als het tegenovergestelde van efficiëntie. Dit is ook de definitie in het artikel van Bernard Lietaer ‘Ons geldsysteem als een netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting. Maar in aflevering 12 en 13 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit luidt de definitie van veerkracht: ‘terugveren als het systeem een deuk heeft opgelopen’, of in de preciezere omschrijving die Donella Meadows in het woordenboek vindt: ‘Veerkracht is het vermogen om terug te veren of terug te springen in vorm, positie, en dergelijke, na te zijn ingedrukt of uitgerekt. Elasticiteit. Het vermogen om snel te herstellen qua kracht, vitaliteit, het goede humeur, of enig ander aspect.’
Het gebied van een optimale balans tussen veerkracht en efficiëntie wordt het levensvatbaarheidsvenster van netwerken genoemd. Dat is dan het resultaat van de wisselwerking van drie variabelen: diversiteit, interconnectiviteit en de balans tussen efficiëntie tegenoverover veerkracht. Lietaer et al. stellen dat het combineren van de netwerk- en informatietheorie met de gegevens van (het gedrag van) bestaande ecosystemem ons een begrip van duurzaamheid oplevert. Zie daarover aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting en ook het einde van serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ in de rubriek Ecologie. Vergelijk dit dan weer met het panarchiemodel. Zie ook aflevering 7 van ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiciteit’ en aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. Zie tenslotte aflevering 27 en 29 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook nog gratis lunch en hiërarchie, autokatalyse, het principe van maximaal vermogen, en ontkoppeling tussen energieverbruik en economische groei.
Elke nederzetting die goed wordt in importvervanging wórdt een stad. Zo ook in de Middeleeuwen. In Europa ontstonden steden waar ze er eerst niet waren. Over de rol van kooplieden, de soorten gilden, de opkomst van de ambachten en de rol van steden als Venetië en Londen, leest u in aflevering 1 tot 6 van het eerste artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Om te kunnen floreren hebben nieuwe steden reeds bestaande steden nodig om hun initiële werk (hun unieke exportproduct) af te kunnen zetten. Maar dat lukt alleen als hun handel plaatsvindt met steden in vergelijkbare omstandigheden. Dus steden in wording moeten vooral flink handel drijven met andere achterafsteden. Anders is de kloof tussen de kwaliteit van wat ze importeren en wat ze op eigen houtje in staat zijn te vervangen, te groot. Hierover geeft Jane Jacobs het voorbeeld van Venetië in aflevering 6 van het derde artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ En het voorbeeld van Londen volgt in aflevering 7. En de verschillen tussen de ‘Noordelijke’ en de ‘Zuidelijke’ steden van de Verenigde Staten staan in aflevering 9. Vervolgens beschrijft zij achtereenvolgens de ontwikkeling van de stad Detroit om nog eens te zien hoe steden nederzettingen zijn waar veel nieuw werk aan ouder werk wordt toegevoegd en dat dit nieuwe werk de arbeidsdeling van de stad vermenigvuldigt en diversifieert; dat steden zich dankzij dít proces ontwikkelen en niet door oorzaken van buiten henzelf; dat steden het economisch leven op het platteland uitvinden en heruitvinden; dat het ontwikkelen van níeuw werk verschilt van het zuiver efficiënt doorgaan met en uitbreiden van de bestaande productie van goederen en diensten, en dat dit daarom geheel andere, strijdige voorwaarden vereist dan die voor efficiënte productie nodig zijn.
Rommelige, groeiende steden roepen acute, praktische problemen op die ze zelf oplossen met nieuwe goederen en diensten die hun economische rijkdom weer vergroten. Een stad kan ook weer ophouden met driftig nieuw werk aan de economie toe te voegen en aldus stagneren. In alle ontwikkelingsfasen vóór de auto-industrie had Detroit exportbedrijven èn bedrijven die deze exportbedrijven bevoorraadden (daarna werd het eenzijdig en steriel). Die twee soorten bedrijven vormden een wederkerig systeem. Het schema staat afgebeeld in aflevering 5 van het inleidende artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ Zie voor alle aspecten ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
De klimaatcrisis is niet meer te voorkomen en we zullen noodgedwongen onze algemene levenswijze drastisch moeten aanpassen. Maar overal ter wereld heerst nog de verkeerde mindset. Oftewel, wachten op actie van de overheid gaat veel te lang duren. Wij kunnen daarom beter beginnen met op dit punt, al of niet in groepsverband (klimaatgesprekken), onszelf te veranderen. En daarbij moeten we met de processen door de stadia van Prochaska heen. Zie daarvoor stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9).
Welke doelen je daarbij stelt, komt aan de orde in aflevering 14 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Een beschrijving van de toepassing hiervan in combinatie met welke processen daarbij komen kijken volgt in aflevering 15-30.
Aan het eind van het artikel wordt een verzonnen case study gepresenteerd van ene Jan die zijn leven verandert vanwege het naderende klimaatonheil. Dit loopt van aflevering 37-43. Dit geval wordt niet samengevat. Het is handig om er bij het lezen het schema van aflevering 12 bij de hand te houden.
Zie ook zelf veranderen met klimaatbeterschap waar meer links te vinden zijn.
Volgens Prochaska zijn er bij zelf veranderen negen processen. Lees hierover in het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Dit is de samenvatting van deze processen:
Bewustwording (1):
Dit is het wijdst verbreide veranderingsproces dat er is. Freud zei al dat het oogmerk van de psycho-analyse was om ‘het onbewuste bewust te maken’. Bijna alle therapieën beginnen ermee je te informeren zodat je intelligente besluiten gaat nemen over je probleem. Bewustmaking beperkt zich echter niet tot het blootleggen van verborgen gedachten of gevoelens. Elke aanvulling op je zelfkennis of je kennis van de aard van je probleem, verhoogt je bewustzijn. Als we ons gedrag als problematisch gaan ervaren, komen er trouwens ook verdedigingsmechanismen in het geweer. Dan wordt het belangrijk te weten wat voor type mens je bent. Daarover gaat het in aflevering 16 met een testje van psychologen.
Sociale bevrijding (2):
Alles wat je omgeving je kan bieden om te helpen bij je pogingen te veranderen, valt onder sociale bevrijding. Voor wie van het roken probeerde af te komen, hielp een rookverbod in openbare ruimtes en café’s. Dat restaurants vegetarische maaltijden op het menu zetten, is een ander voorbeeld. Omdat het proces sociale bevrijding niet vanuit je zelf komt, ervaar je het verschillend al naar gelang het stadium van verandering waarin je zit. Sociale bevrijding kan ook het zelfvertrouwen van veranderaars steunen. Ze gaan in zichzelf en hun vermogen te veranderen geloven.
Emotioneel wakker schudden (3):
Tal van therapieën proberen je op te schudden, zodat je je bewust wordt van je eigen weerstand tegen verandering. Emotioneel wakker schudden overlapt met bewustwording (1), maar het werkt op een dieper gevoelsniveau, en het is even belangrijk als het eerste proces van verandering. Als ‘dramatische ontlading’, of ‘catharsis’ is dit een betekenisvolle, vaak plotseling optredende, emotionele ervaring omtrent het probleem dat speelt. Het is een extreem krachtig proces.
Eens goed in de spiegel kijken (4):
Dit proces vergt dat je je probleem nog eens goed en met gevoel onder ogen ziet. Dat je bedenkt wat voor iemand je zou kunnen worden als je het probleem overwint. Het laat je zien wanneer en hoe jouw probleem je persoonlijke waarden in de weg zit. Met als gevolg dat je niet alleen dénkt dat je leven flink zou verbeteren zonder je probleem, maar dat je dat echt zo voelt. Wat zijn, alles bij elkaar, de voor- en nadelen van een poging je probleem te overwinnen? Het zijn de vragen van gevoel en ratio die mensen zichzelf stellen als ze eens goed in de spiegel kijken.
Jezelf verplichten (5):
Als je eenmaal besluit te veranderen, accepteer je daarvoor de verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid is de last van de verplichting die je jezelf oplegt. Soms wordt het ‘zelf-bevrijding’ genoemd. Het is de erkenning dat jij de enige bent die in staat is te reageren, voor jezelf te spreken en te handelen. De eerste stap bij een verplichting is privé. Je vertelt jezelf dat je gaat veranderen. De tweede stap is ermee naar buiten komen. Je vertelt anderen dat je een stevig besluit hebt genomen om te veranderen. Zo zet je jezelf onder druk om je aan je programma te houden, omdat bij falen, je je zult schamen of schuldig voelen tegenover degenen aan wie je je besluit verteld hebt. Je wilt misschien je besluit voor je houden, zodat anderen het niet merken als het mislukt. Al is dit minder genant, het verzwakt ook je wilskracht; door ermee naar buiten te komen sta je sterker dan zonder dat te doen.
Tegengaan (6):
Al ons gedrag is voorwaardelijk: we zijn in sommige omstandigheden meer geneigd ons te overeten dan in andere; om meer te shoppen dan in andere. Die omstandigheden kunnen we verbeteren. Zo is er steeds wel een gezonde activiteit beschikbaar als techniek om te ‘counteren’. De kunst is om de activiteit te kiezen die bij jouw gedrag past.
Controle over de omstandigheden verkrijgen (7):
Net als bij tegengaan is het verkrijgen van controle over de omstandigheden actiegericht. Alleen richt je je hierbij niet op je innerlijk maar op de omgeving. Die probeer je aan te passen zodat je de oorzaak van de problemen, de trigger ervan, vermindert. (Technisch gesproken past tegengaan de reacties van een individu op bepaalde stimuli aan, terwijl controle over de omstandigheden de stimuli beheersbaar maakt.)
Beloningen (8):
Je kunt verkeerd gedrag bestraffen of goed gedrag belonen. Het zijn twee kanten van de dezelfde medaille, maar straf werkt zelden bij mensen die zichzelf met succes weten te veranderen. Beloningen werken daarentegen vaak wel. Jezelf een schouderklopje geven is er een simpel voorbeeld van. Een cadeautje kan ook – in ons kader het liefst iets immaterieels. Je kunt er ook anderen bijhalen. Je familie kan je bedelven onder complimentjes; of je wint een weddenschap met een vriend als iets je lukt.
Helpende relaties (9):
De term ‘jezelf veranderen’ slaat natuurlijk op jouw eigen pogingen om je gedrag te veranderen, zonder professionele begeleiding. Waar het niet op slaat is dat je zorg, steun of andere vormen van hulp weigert. Het ‘zelf doen’ is niet hetzelfde als het ‘alleen doen’. In de hele cyclus van verandering kun je anderen inschakelen om je te helpen. Helpende relaties zijn voor veranderaars van levensbelang; ze bieden steun, zorg, begrip en acceptatie. Helaas zijn veel mensen niet heel goed in het bieden van zelfs de eenvoudigste hulp, zoals luisteren en reflecteren.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering, (3) processen bij het stadium van voorbereiding bij zelfverandering, (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering. Zie verder zelf veranderen met klimaatbeterschap, processen en technieken en stadia van zelfverandering (6).
Er zijn zes vaste ‘stadia van verandering’. Lees hierover aflevering 7 en volgende in het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Veranderaars komen al zoekend stap voor stap een stadium verder. Elke keer is er een voorspelbaar, duidelijk omschreven stadium dat gedurende een bepaalde tijd plaatsvindt en dat een serie taken vergt die uitgevoerd moeten worden. Pas dan kan de stap naar het volgende stadium gezet worden. Elk stadium hoeft niet onvermijdelijk naar het volgende leiden – je kunt ergens vast komen te zitten of terugvallen. Maar met het begrijpen van deze stadia en van de processen die daarbinnen het meest bruikbaar zijn, kun je wel controle krijgen over de veranderingscyclus en er sneller en efficiënter doorheen gaan, met minder ellende.
De stadia van verandering zijn:
het stadium vóór het overwegen;
het stadium van het overwegen;
het stadium van de voorbereiding;
het stadium van de actie;
het stadium van het instandhouden;
het stadium van het afronden.
Weten in welk stadium je zit is een sleutel tot succesvol veranderen. Steeds weer blijkt dat mensen zich daarbij vergissen zichzelf een mislukking bezorgen. Maar net zo goed moet je niet blijven hangen in een stadium dat je al overwonnen hebt. Slechts de meest succesvolle veranderaar komt tot het stadium van het afronden. Zij blijken, wat hun probleem ook is, allemaal dezelfde route te volgen. Als je verschillende problemen tegelijk hebt, kun je per probleem wel in verschillende stadia zitten. Maar steeds geldt: je kunt stadia niet overslaan.
We lopen de stadia nu nog eens apart langs:
Stadium 1
Het stadium van vóór het overwegen wordt beschreven in aflevering 8. Dan gaat het er nog niet om dat mensen geen oplossing zien; ze zien nog niet wat het probleem is. Mensen in dit stadium zijn gewoonlijk helemaal niet van plan om iets aan hun gedrag te doen. Het lijkt een paradox, waarbij de sleutel ligt in de benadering. Zelfs mensen in het stadium van vóór het overwegen schuiven op naar verandering als ze op de juiste momenten de juiste hulpmiddelen aangereikt krijgen.
Stadium 2
Het stadium van het overwegen wordt beschreven in aflevering 9. Hierin erkennen mensen dat ze een probleem hebben en beginnen ze serieus na te denken over een oplossing. Overwegers worstelen er echter mee om hun probleem te doorzien, de oorzaken te leren kennen en hoe ze het zouden kunnen oplossen. Veel overwegers maken steeds maar plannen over wat ze gaan doen, maar ze zijn vaak nog niet zo ver dat ze zich ergens toe willen verplichten. Pas als ze de overgang naar het stadium van de voorbereiding maken, beginnen ze zich ten eerste op de oplossing te richten in plaats van op het probleem en ten tweede over de toekomst na te denken in plaats van over het verleden. Vervolgens worden er nog een stel valkuilen benoemd: de zoektocht naar absolute zekerheid (die er bij het klimaat gewoon niet is), wachten op het goede moment (dat er niet komt), wensdenken (dat net zo min werkt) en te hard van stapel lopen. Het zijn allemaal ‘negatieve processen’ die de veranderingscyclus ophouden, ook al is een periode van overwegen zeker nodig om te slagen. Er moet een bepaald niveau van bewustheid van zowel het probleem als de oplossing ontstaan, of er komt geheid terugval.
Stadium 3 en 4
Het stadium van de voorbereiding en dat van actie worden beschreven in aflevering 10. De meeste mensen in stadium 3 willen ‘in de komende maand’ tot actie overgaan, maar kunnen intussen best nog in dubio zitten. Het bewustzijn is hoog, de verwachting is voelbaar. Het is nu zaak om gedetailleerd actieplan op te stellen en jezelf ervan te overtuigen dat je door het stadium van actie heen moet.
In het stadium van de actie wordt openlijk veranderd. Anderen zien nu ook veel beter waar je mee bezig was. Het gevaar ligt op de loer dat actie wordt verward met verandering; ook begeleiders maken die fout. De steun brokkelt af in de fase dat de veranderaars die het hardst nodig hebben. Je moet in het actiestadium behalve je zichtbare gedrag ook je niveau van bewustzijn, je emoties, je zelfbeeld, je denken en nog meer veranderen, al is daarvoor de basis al eerder gelegd.
Stadium 5 en 6
Het stadium van het instandhouden en dat van het afronden worden beschreven in aflevering 11. Ook het stadium van het instandhouden kent zijn eigen, grote uitdagingen. Dit stadium is om ervoor te zorgen dat de winst van het actiestadium en van de stadia wordt vastgehouden. Het is vechten tegen momenten van zwakte en tegen terugval. Het is bepaald geen statisch stadium. Het is een essentiële voortzetting die tenminste zes maanden kan duren, maar ook de rest van je leven.
Het stadium van het afronden is het ultieme doel voor alle veranderaars. Nu is je vroegere verslaving of probleem geen verleiding en bedreiging meer, al denken sommige experts dat bepaalde problemen niet afgerond kúnnen worden, en het afronden nooit ophoudt. Mensen blijken hierin heel verschillend te zijn.
Zie eerst zelf veranderen met klimaatbeterschap en ook processen van zelfverandering (9).
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
Veel rijkaards verbergen hun rijkdom. Het zit verstopt in Moneyland, dat tegelijk echt en virtueel is, een nieuw land dat onder al onze landen ligt en waar grenzen niet bestaan. Het gelijknamige boek van Oliver Bullough is een bron van informatie daarover. Het komt aan de orde in aflevering 21 tot 23 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. De inwoners van Moneyland lopen uiteen van kleine belastingontduikers en multinationals, tot grote criminelen en megadieven, die hun geld witwassen en het tegelijk verborgen willen houden. Dit wordt allemaal mogelijk gemaakt door een leger van westerse geldgoochelaars: juristen, accountants en anderen die geld verplaatsen en op slimme manieren verbergen.
‘De kracht van Moneyland,’ zegt Bullough in een interview, ‘is dat het diefstal en profijt ontkoppelt.’ Je kunt nu je gestolen geld gewoon uitgeven omdat Moneyland de directe link met de dief verbergt. En het gaat om een aanzienlijk deel van de wereldeconomie. De keerzijde van Moneyland is het deel van de wereldbevolking zonder geld en zonder macht. Daarover gaat verliezers van het neoliberalisme.
Dit kader laat zien hoe rente (interest) de korte termijn voorrang geeft. Het wordt uitgebeeld in dit plaatje.
Wat zou u doen als u de keuze had tussen twee projecten: het aanplanten van een bos dennen of van een bos eiken? De dennen kunnen na tien jaar geoogst worden. De opbrengst per boom is €100. De eiken kunnen pas na honderd jaar worden geoogst en de waarde per boom is dan €1.000. Met deze veronderstellingen kunnen we de twee investeringen eerlijk vergelijken, want men kan de dennen om de tien jaar oogsten en herplanten en dan uitkomen op dezelfde €1000 in honderd jaar. (Hierbij doen we ook of het planten en oogsten van tien dennen evenveel werk is als van één eik.)
Nu zetten we onze financiële bril op. Zet je bij een rente van 5% bijvoorbeeld €61,39 op een gegarandeerde bankrekening dan wordt dat in tien jaar automatisch €100. Daarom is €100 aan dennen over tien jaar slechts gelijk zijn aan €61,39 vandaag.
Als de belegger dus vraagt: “Wat zijn deze twee investeringen gezien vanaf vandaag waard?” dan hangt het antwoord af van de rente die van toepassing is. Met een rente van 5% is gezien vanaf vandaag €100 in tien jaar tijd €61 waard. Met diezelfde rente van 5% is de waarde van de toekomstige eik van €1.000 vandaag slechts €7,60. Dit verschil in waarde is louter en alleen te wijten aan de rente op het geld dat gebruikt wordt om de investeringen te financieren.
Dit verklaart waarom er momenteel veel commerciële interesse is in het oogsten van oude bossen (en natuurlijk kapitaal in het algemeen), maar zeer weinig in het planten van bomen die langzaam volgroeien. Dit verschil verklaart in het algemeen ook waarom onze samenleving moeite heeft met het denken aan de spreekwoordelijke zevende generatie. Iedere ‘rationele belegger’ wordt door het karakter van rente op ons geld vooral geprogrammeerd om zich te richten op de korte termijn.
Zie verder bij Negatieve rente (of demurrage).
Het verschijnsel ‘exponentiële groei’ komt op heel wat plaatsen op deze website aan de orde, vooral in de inleiding bij de rubriek Economie: ‘Biofysische grenzen: exponentiële groei’. Ik geef hier eerst als de belangrijkste vormen: de groei als fatale contradictie en als ecologische functie met een korte omschrijving, en dan nog een aantal specifieke plaatsen.
Kapitaal gaat altijd over groei en die groei is noodzakelijkerwijs exponentieel. Harvey verdedigt in het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ (in de rubriek Economie) de stelling dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke kapitalistische contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. Hij beschrijft het bedrieglijke karakter van samengestelde rente in aflevering 3, de historische groei van het wereldkapitaal in aflevering 5 en rekent in aflevering 6 aan de groei die de komende generatie (normaal gesproken) te verstouwen krijgt. Kijk in de inhoudsopgave van dit artikel om te zien wat er vervolgens nog aan de orde komt (zoals geldcreatie, commons, enzovoort). Zie ook economische groei.
Wie de bank vertrouwt en zijn geld daarheen brengt, krijgt er rente over (al is dat op het ogenblik niet veel). Laat je dat geld inclusief de rente op de bank staan, dan groeit het spaartegoed elk volgend jaar méér dan het jaar ervoor. Dan spreken we over exponentiële, of samengestelde groei. Als bijvoorbeeld het groeitempo 7 procent per jaar bedraagt, verdubbelt een populatie, een saldo, of wat dan ook in slechts 10 jaar (in de figuur bij aflevering 4 van de eerste serie ‘Wat is ecologie?’ staan de cijfers voor de groei van de economie van China). Lees erover in aflevering 4-6 en verder in de Inleiding bij 4eco in aflevering 3 met vooral de twee figuren daar (de grote acceleratie); en in aflevering 2 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie over deze logistische curve ook aflevering 9 van het artikel ‘Piekolie’ in de rubriek Energie en aflevering 1 van het artikel ‘Het Seneca-model’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook bevolkingsgroei en rentenierseconomie. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Piekolie’ en aflevering 7 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’: Het wereldkapitaal groeide na de Tweede Wereldoorlog exponentieel.
Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde aflevering 11 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. In het klimaatonderzoek is de term acceleratie ineens gemeengoed geworden. Zie in het (nog te verschijnen) artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting, ‘Bewijsstuk 2’ in aflevering 9 en ook aflevering 17.
Ugo Bardi bekijkt het Romeinse Rijk als een complex systeem, dat – dus – externe verstoringen (of in zijn systeemtaal ‘forceringen’) binnen zekere marges kan weerstaan. Dat betekent dat hij op zoek gaat naar een verstoring die te sterk is voor het systeem. Daarvoor hoeft die verstoring zelf niet heel sterk te zijn. Hij moet de druppel zijn die de emmer doet overlopen, het kantelpunt dus. Hij denkt dat het hem bij Rome zat in een gebrek aan goud. De toedracht wordt beschreven in aflevering 14-16 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. Het leverde een prachtig voorbeeld van het Seneca-effect. Ook Ophuls noemt het in aflevering 3 van het openingsartikel ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’ van de rubriek Complexiteit. Het Oost-Romeinse Rijk is volgens Tainter – in aflevering 15-16 van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting – het enige voorbeeld van een land dat (voor een paar eeuwen) aan een val wist te ontsnappen door te de-complexificeren, te vereenvoudigen dus. De Byzantijnen versimpelden hun overheid en leger systematisch en drastisch, waarmee ze de energiebehoefte om de samenleving en het keizerrijk te runnen, enorm verlaagden. En het werkte. Het Byzantijnse Rijk begon weer op te krabbelen en heroverde na verloop van tijd zelfs wat van haar oude terrein. Zie ook centrum-periferie. Lees uit de Paradigmaserie Filosofie van de eenvoud en ook Ontgroei.
We moeten vereenvoudigen maar daar is een context voor. Die vinden bij Rees in: hachelijke economisch-ecologische situatie. Je kunt ook zelf je leven vereenvoudigen, zoals we leren in zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie.
Daartoe ‘gemachtigd’ door het statuut van Merton uit 1235 grendelden rijke Engelse elites de meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Zie hierover aflevering 9 van het artikel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie. Het Handvest van het Bos dat het volk eerder het vruchtgebruik garandeerde van land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere onontbeerlijke hulpbronnen, werd hen ontnomen.
Het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten, en hiermee begon het. Daarna kwam met het onderwerpen van de mensen zelf aan kunstmatige schaarste de opkomst van het enorme productievermogen op gang. Een politiek van verhongering dreef de mensen de fabrieken in. Zie aflevering 10. Dit was ook een drijvende kracht achter imperialisme. Ook daarbij werden mensen van hun land verdreven en gedwongen om belasting te betalen in Europese valuta zodat ze geen andere keuze hadden dan hun arbeid tegen loon te verkopen. Zie aflevering 11. En de privatiseringsgolven gaan tot nog toe over de wereld door – nu op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, transport, bibliotheken, parken, zwembaden, water tot zelfs de sociale zekerheid aan toe. Zie aflevering 16. Dit schept onderlinge concurrentie tussen van hun bestaan bestolen mensen – een druk die dan weer gerechtvaardigd wordt door op de noodzaak van een groeiend bbp te wijzen.
Wat we de laatste veertig jaar te weten zijn gekomen over (de aanstaande) klimaatverandering wordt behandeld in de eerste helft van het artikel ‘Kroniek van een aangekondige zelfmoord’ in de rubriek Ontwrichting. Ook onze menselijke reactie hierop wordt daar behandeld (in de tweede helft). We hebben die veertig jaar, sinds de basale feiten rond antropogene klimaatverandering bekend zijn geworden, verkwanseld. De stappen die we nemen zijn zo klein dat tegen de tijd dat we onze economie volkomen verduurzaamd hebben, de wereld 2,5 tot 3 graden warmer zal zijn en er al heel veel schade is aangericht. En als gevolg van de traagheid van het milieusysteem staat ons op een veel langere termijn nog meer naars te wachten: ook al stoten we vanaf nu niet één CO2-molecuul meer uit, dan nog zullen er, om eens wat te noemen, de komende eeuwen ijskappen smelten en zal de zeespiegel met een meter of meer stijgen. Zie hierover ook aflevering 4 en 8-11 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook onder definitie klimaatverandering en verder ontkenning, landbouw en klimaatverandering, acceleratie, klimaat/ecologisch, het wereldvoedselvraagstuk, permacultuur, ijssmelt en uitsterven.
Anno 2022 halen we nog steeds onze doelen niet. De vergaande maatregelen die inmiddels nodig zijn worden scherp door Mark Lynas verwoord in concrete klimaatactie. Ons koolstofbutget is nu uiterst krap.
Na de identiteit, rede, hartstocht en overtuigingen is nu het woord aan de filosofie. De Franse filosoof Dany-Robert Dufour onderscheidt behoeften en verlangens, zo lezen we in het boek Dwalen in het antropoceen van René ten Bos. Het verschil: bij behoefte wil je eten, bij verlangen wil je lekker eten, waar en wanneer je maar wilt. Over de gevolgen hiervan gaat het in aflevering 29 en volgende van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting.
Historisch werd een teveel aan verlangen ingetoomd. Het kapitalisme draaide dat om: het verlangen moet zijn tomeloze gang kunnen gaan. Maar dat leidde tot excessen die nu ons voortbestaan bedreigen. Dufour stelt nu dat de discussie moet gaan over de wijze waarop het verlangen steeds van vorm of gestalte verandert. Ooit waren we namelijk allemaal neurotisch, nu zijn we pervers.
Wij blijven als soort, evolutionair gezien, in bepaalde opzichten onvolwassen, ‘niet-vastgesteld’ (‘neotonisch’ noemt Dufour dat). Het kan met ons alle kanten op en dat gebeurde dan ook met de totale bevrijding van het verlangen door het neoliberalisme. Het echte leven is een onbekommerd leven in een perfect lichaam. Het verlies van zelfcontrole is het ontstaansmoment van het liberaal-kapitalisme en is versneld met het neoliberalisme. Daarover gaat aflevering 30. Het doel is genieten zonder terughouding, ook als dat de ander pijn veroorzaakt. Niet alleen het genieten is obsceen, eigendom blijkt dat ook te zijn en dat sluit waardigheid uit. Wie niet genoeg heeft of helemaal niet heeft, doet iets niet goed. De samenleving wordt daarmee ook een zone waarin onvrede permanent aanwezig is.
Het verlangen wordt geïndividualiseerd. Alles draait om het IK. De wereld komt op de tweede plaats. Wat dit betekent behandelt aflevering 31. Filosofen vergoelijkten dit met de bewering dat wellust en imperfectie op individueel niveau niet per se tot een ontaarde samenleving hoeven te leiden. Dit idee acht Dufour catastrofaal, want het verandert de vórm waarin het mensenleven gestalte krijgt drastisch. De mens wordt nu immers begrepen als een perverseling die alleen en altijd zijn eigen genot najaagt. Zo wordt de klimaatontwrichting psychologisch-filosofisch in zekere zin onvermijdelijk. Een oplossing hebben we niet.
De moderne media hebben de idealen van vrijheid, gelijkheid en concurrentie universeel gemaakt, zegt Mishra. Je kunt nu in elke sloppenwijk dromen van het leven in Manhattan. Maar veiligheid, identiteit, gemeenschap en solidariteit staan op de tocht. In plaats daarvan krijgen de armen oorlog, etnische zuivering, het immense structurele geweld van onteigeningen en ontworteling en de systematische ontkenning van grondrechten. Verliezen in het neoliberalisme leidt vervolgens tot haat jegens zondebokken, tot reactionair populisme en tot terroristisch geweld. Hierover schreef Pankaj Mishra het boek Age of Anger, dat aan de orde komt in orde in aflevering 24 van het artikel ‘Te laat – de hinder van kolossale barrières’ in de rubriek Ontwrichting. Velen in het Westen zelf voelen dit nu ook, met een opleving van nationalisme als gevolg. ‘Het is een herontdekking van een denkbeeldig verleden, toen de wereld nog vertrouwd en heel was, toen er geen vreemdelingen waren.’ Zo wordt het wel heel moeilijk aandacht te besteden aan problemen waarvoor in de woorden van Mishra ‘geen oplossingen bestaan. Zoals klimaatverandering. Het enige wat we kunnen doen is vertragen wat onvermijdelijk is. Proberen de beloften van de moderniteit voor zoveel mogelijk mensen te realiseren. En op die manier de toekomst wat minder verontrustend en gewelddadig te maken. Maar dan moeten we de problemen wel eerst correct benoemen en de enorme schaal ervan onder ogen zien.’ Zo belandt het conflict bij de identiteit, waarover het gaat in aflevering 25. Zie ook Latour, Bruno.
Vermogen verwijst naar het gebruik van energie per tijdseenheid. De energie die een led- of gloeilamp opsoupeert, drukken we uit in een eenheid van vermogen, de kilowatt. Dit vermogen kunnen we naar joules terugrekenen door het vermogen met de duur van het gebruik te vermenigvuldigen.
In het artikel ‘De ijzeren kooi van het consumentisme’ bekijkt Tim Jackson de structuur van de moderne kapitalistische economieën en in het bijzonder twee onderling verbonden kenmerken daarvan die van wezenlijk belang zijn voor de dynamiek van de groei. Aan de ene kant stimuleert het winstmotief tot nieuwe, betere en goedkopere producten en diensten in een voortdurend proces van innovatie en ‘creatieve destructie’ (aflevering 7). Zie ook bij concurrentie, rentenierseconomie, innovatie en Schumpeter. Tegelijkertijd wordt de groeiende consumentenvraag naar deze goederen opgestuwd door een ingewikkelde sociale logica. Die twee factoren drijven in hun combinatie de ‘groeimachine’ aan waarop de moderne economieën berusten. Ze sluiten ons op in een ‘ijzeren kooi’ van consumentisme. (De rol van de rente blijft bij Jackson buiten beschouwing.)
Jackson gaat vervolgens in op de definitie van het kapitalisme, op winst maken, bezuinigen op arbeid en/of kapitaal (en de arbeidsproductiviteit), het reboundeffect en innovatie. Hij concludeert dat economisch groeien niet alleen een vereiste is, maar dat ook de sociale logica van de stroom van nieuwigheden de consument het gevoel geeft dat het nooit genoeg is. (Zie ook het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek.)
Het schept een diepe, niet aflatende verontrusting. Want materiële goederen lijken gebrekkige, maar op een of andere manier toch aannemelijke substituten zijn voor onze dromen en aspiraties. Maar de consumptiegoederen, die ons een tastbare brug naar onze hoogste idealen lijken te bieden, slagen er toch niet in echte toegang tot die idealen te verlenen. In hun falen laten ze de behoefte aan toekomstige bruggen open en stimuleren zo onze honger naar meer goederen. De consumptiecultuur bestendigt zich, precies omdat ze er zo goed in slaagt te mislukken! Zo hebben we een perfecte overeenstemming tussen de voortdurende consumptie van nieuwigheden door huishoudens en de ononderbroken productie van die nieuwigheden in bedrijven. De rusteloze zucht van het ‘lege zelf’ is een perfecte aanvulling op de rusteloze innovatie van de ondernemer. De productie van nieuwe dingen door creatieve destructie drijft (en wordt gedreven door) de honger naar nieuwe dingen bij de consument. Neem deze twee zichzelf versterkende processen samen en je hebt precies wat nodig is om de groei voort te drijven.
De ontkoppeling tussen energiegebruik en economische groei komt aan de orde in aflevering 12-13 van het artikel ‘Energie: wat is het eigenlijk?’ in de rubriek Energie. Bij Tim Jacksons boek Welvaart zonder groei in de Paradigmaserie is onderaan het complete hoofdstuk ‘De mythe van de ontkoppeling’ opgenomen. Samengestelde economische groei als een vorm van positieve terugkoppeling komt aan de orde in aflevering 11 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Een rem op de economische groei wordt gevormd door de topinkomens van de topmanagers, die Wallerstein noemt als een vorm van pacht, oftewel rente, in aflevering 22 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting en door de toename van de rol van rente in het algemeen die Harvey behandeld in aflevering 6 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting en natuurlijk het hele artikel van Harvey met de titel ‘Eindeloze exponentiële groei’ en met name aflevering 22-24. Zie ook bij Marx, fictief kapitaal, spektakelmaatschappij, kapitalisme volgens Grantham, accumulatie, en zie primaire economie, economie van de natuur, ecologisch economen en kapitalisme.
Er heerst nu, veel meer dan vroeger, verontrusting over de klimaatontwrichting en de andere crises die ons belagen. Dat uit zich onder andere bij deep adaptation, grondhouding, tijdshorizon bij Grenzen aan de groei, toekomstperspectief volgens Nate Hagens, onzichtbare hand van Beëlzebub, ecologisch disfunctioneren, ons heden als de tijd ‘na de apocalyps’, IPBES, Nederland onder water, klimaat klem tussen covid en complot.
Systemen kunnen ons verrassen door zich te presenteren als een serie gebeurtenissen zoals je die dagelijks in de krant vindt, maar erachter schuilen de dynamische gedragspatronen van complexe systemen. Die systemen kunnen groeien, krimpen, wiebelen, ongrijpbaar zijn of evolueren. Je moet niet alleen naar de gebeurtenissen kijken, maar juist naar het langetermijngedrag en de structuur. Je moet in de gaten hebben dat grenzen tussen systemen niet echt zijn, maar dat er wel barrières zijn waar systemen tegenaan kunnen lopen. Je moet rekening houden met niet-lineaire veranderingen en vertragingen. En je moet bedenken dat je systemen mishandelt, verkeerd ontwerpt, of je je ermee misrekent, als je de veerkracht, zelf-organisatie en hiërarchie niet respecteert. Zie aflevering 17 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Verrassende uitkomsten zien we bij het Minsky model van Steve Keen voor de economie: cycli in de economie en emergentie in de economie, maar ook bij Gaia, waar de critici van Lovelock moeite hebben met de madeliefjeswereld, terwijl het verrassend is dat Gaia slechts drie klimaatstanden zou kennen.
De meeste mensen ontvangen iedere maand geld op hun rekening, in de vorm van loon, uitkering of aow. Je hebt elke maand een bepaald bedrag te besteden. Dat moet je verdelen over de huur of de hypotheekrente, je eten en drinken, gas en elektra, kleding, enz. Houd je geen rekening met je budget, dan kom je aan het eind van de maand waarschijnlijk tekort.
Nu win je de hoofdprijs in de staatloterij, en je houdt op met werken. Dan denk je misschien dat budgetteren, zoals bij het maandgeld, niet meer nodig is. Er is immers genoeg. Toch blijft verdelen nodig. Je moet het nu alleen verdelen over alle uitgaven die je de rest van je leven wilt (kunnen) maken. Je moet net zo goed prioriteiten stellen als toen je nog maandgeld had. Zo krijg je net als bij maandgeld een budget voor je bestedingen.
Je kunt maandgeld zien als een stroom, en de hoofdprijs in de staatsloterij als een fonds (een voorraad). Bij een stroom is de omvang ervan de beperkende factor. Het is bijvoorbeeld tweeduizend euro per maand. Dat is je limiet. Maar het is wel een stroom. Je weet dat volgende maand er weer tweeduizend euro komen.
Bij een fonds is zo’n beperking geen constante factor. De verleiding is groot om helemaal geen prioriteiten te stellen. Geniet er maar liever van! Bij een fonds ga je je pas druk maken als het bijna op is. Dat zal misschien niet snel gebeuren, maar àls het zover is, heb je een megaprobleem.
Als je je houdt aan je budget, hoeft leven van een fonds geen moeilijkheden op te leveren. Bij die methode is het aan het eind van je leven precies op.
Als je (tenminste een deel van) het fonds investeert en gaat leven van de opbrengst daarvan, houd je je fonds in stand. Het fonds is dan het fundament waarop je je financiële leven bouwt. Aan het eind van je leven heb je het nog steeds achter de hand.
…U voelt wel, hier is meer over te vertellen. Dat zal hopelijk nog eens gebeuren bij een artikel bij de rubriek Complexiteit.
Is de negatieve terugkoppelingslus zelf-corrigerend, een positieve terugkoppelingslus is zelf-versterkend. Hoe meer een positieve terugkoppeling werkt, hoe krachtiger hij wordt om er nog een schepje bovenop te doen. Hoe meer mensen griep krijgen, hoe meer mensen worden aangestoken. Hoe meer baby’s er geboren worden, hoe meer vrouwen opgroeien om baby’s te krijgen (en vice versa bij een negatieve terugkoppeling).
Terugkoppeling in systemen wordt behandeld in aflevering 10 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Het blijft terugkomen in de verdere afleveringen. Terugkoppelingen van instroom en uitstroom in systemen, weergegeven in figuren, komen aan de orde in aflevering 5 en volgende van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit, bijvoorbeeld in de vorm van het systeem van de economie in aflevering 7. In deze figuren worden de terugkoppelingen aangegeven met een P voor positief en N voor negatief.
De wereld zit vol met niet-lineaire verhoudingen, en daarmee vol verrassingen voor mensen die lineair denken. Niet-lineaire verhoudingen zijn belangrijk omdat ze de relatieve kracht van terugkoppelingen veranderen. Ze kunnen een systeem van het ene soort gedrag in een ander soort gedrag doen overspringen. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Over ingrijpen in terugkoppelingen handelen de afleveringen 10-12 (voor de negatieve) en 13-14 (voor de positieve terugkoppeling) van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In het artikel ‘De natuur van de economie’ gaat ook een deel over ingrijpen: positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 21-23 en negatieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting in aflevering 24-26. Zie verder ook aflevering 27-28 van het artikel ‘Catastrofologie’. Zie ook vertragingen.
Bifurcaties zijn ontwikkelingen, waarbij er geen weg terug is. Ze worden ook wel discontinuïteiten genoemd. Het komt aan de orde in aflevering 6 (‘Welke weg moeten we inslaan?’) in de Inleiding bij 4eco. Een voorbeeld van zo’n nieuwe weg die een systeem inslaat, waarbij een nieuw terrein betreden wordt, was de ‘uitvinding’ van de landbouw. Erna was er geen weg terug meer naar jagen-verzamelen. Zie het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw) in de rubriek Economie. Lees in aflevering 19-20 van het artikel ‘De natuur van de econome’ in de rubriek Complexiteit hoe bifurcaties ontwrichting kunnen voorkomen. Bifurcatie wordt ook behandeld in aflevering 13 en 37 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting.
Bifurcaties zijn dus anecdotisch en definitief. Bifurcaties hebben complexe gevolgen. Het zijn niet alleen geheel nieuwe praktijken, ze veranderen precies die systemen waar ze ontstaan (of de systemen die deze bifurcaties naäpen). Opeenstapelingen van bifurcaties veranderen het karakter van beschavingen. We hebben het niet voor niets over tijdperken (zoals het bronstijdperk, of de tijd voor en na de industriële revolutie). En dit gebeurt ook op kleine schaal. Een bedrijf dat klanten verliest en reageert door met een nieuw product te komen, verandert zichzelf. Doet het niets, dan gaat het tenslotte failliet.
Bifurcaties corrigeren alleen al ze tijdig zijn, in de fase voordat een systeem instort. Later is te laat. De verandering moet als het ware al in de coulissen staan te wachten.
Bifurcaties kunnen dan wel heel goed zijn in het corrigeren van instabiliteit, ze brengen zelf ook weer nieuwe vormen van instabiliteit voort. De uitvinding van de landbouw bracht een litanie van hongersnoden en epidemieën met zich mee. Toen de mensheid die in de tweede helft van de vorige eeuw onder de knie kreeg, was de nieuwe instabiliteit die van overvloedige bevolkingsgroei en een ongekende stijging van het grondstoffenverbruik. We weten intussen dat de eenkindpolitiek die China daarop koos, het land nu een ongehoorde vergrijzing gaat brengen.
De val van bifurcaties is dus: onbedoelde en onvoorziene gevolgen.
Vertragingen zijn overal. Elk fonds is er een. De meeste stromen kennen vertragingen – met versturen, begrijpen, verwerken, volgroeien. Wanneer er grote vertragingen in terugkoppelingen zitten, is een vooruitziende blik essentieel. Pas reageren als een probleem de kop op steekt, doet ons belangrijke mogelijkheden missen om een probleem op te lossen. Zie aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit en aflevering 8–9 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’.
In zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism wijdt David Harvey een apart artikel aan het begrip contradictie. Een korte samenvatting hiervan vindt u in het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’. Deze drie contradicties komen aan de orde in de drie artikelen van Harvey op 4eco. De geldcontradictie acht Harvey niet fataal. Anders ligt het met de natuur en de groei. Bij de eerste niet direct zoals we zouden denken. (Zie behalve milieuverontreiniging voor ons commentaar ook waardestroom.)
Het is niet omdat de veranderende metabolische relatie tussen kapitaal en natuur een groot deel van de mensheid diepe armoede en honger kan brengen, want dat betekent niet het einde van het kapitaal. Het zijn twee andere mechanismen.
Het eerste betreft de toenemende macht van de renteniersklasse om zich, zonder oog te hebben voor de productie, al het inkomen en alle rijkdom toe te eigenen. Het bezit en de commodificatie van grond en haar ‘natuurlijke’ schaarste stelt een onproductieve klasse van ‘landheren’ in staat om een monopolierente te rekenen die ten koste gaat van productief kapitaal, waardoor de winstmarges (en dus de prikkel om te herinvesteren) na verloop van tijd zullen verschrompelen. Dit past in het bredere concept van de rentenier, dat de rol van traditionele grootgrondbezitter intussen koppelt aan alle vormen van eigendomsrechten die op zichzelf genomen onproductief zijn. Deze toe-eigening van natuurlijke krachten en het bezetten van de sleutelpunten in het ecosysteem van het kapitaal zouden weleens een tot een verstikking van het productief kapitaal kunnen leiden. Vergelijk dit met het heersende gebrek aan kapitaalaccumulatie dat Wallerstein behandeld in het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting. Zie onder accumulatie.
De tweede reden dat deze contradictie mogelijk fataal uitpakt, is van een heel andere orde. Die stoelt op de menselijke vervreemding in reactie op het type ecologisch systeem dat door het kapitaal geconstrueerd wordt. Dit ecosysteem is functionalistisch, technocratisch en van A tot Z ontworpen. Het is geprivatiseerd, gecommercialiseerd en gemonetariseerd, en richt zich op de maximalisatie van de productie van ruilwaarden (in het bijzonder dus als huur, pacht, royalty’s) via de toe-eigening en productie van gebruikswaarden. Net als alle aspecten van het kapitaal is dit ecosysteem in toenemende mate geautomatiseerd. Het is kapitaal- en energie-intensief, en laat weinig ruimte voor menselijke arbeid. Deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal verloopt almaar sneller. De eindeloze en steeds zinlozere exponentiële kapitaalaccumulatie gaat vergezeld van een eindeloze en steeds zinlozere expansie van de ecologie van het kapitaal in onze leefwereld.
Over deze kolonisatie van onze leefwereld door het kapitaal schrijft Harvey in aflevering 19 en 20 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. In feite is dit (na natuur en eindeloze groei) de derde mogelijk fatale kapitalistische contradictie waaraan hij in zijn boek Seventeen contradictions and the end of capitalism een apart artikel wijdt, dat op 4eco niet is opgenomen. (Zie het inleidende artikel ‘Drie contradicties van het kapitalisme’.)
Wat betreft ‘eindeloze exponentiële groei’ schrijft Harvey dat deze dynamiek, die in de reproductie van het kapitaal besloten ligt, momenteel een buitengewoon gevaarlijke contradictie vormt die niet of nauwelijks onderkend of geanalyseerd wordt. We worden geconfronteerd met de noodzaak tot eeuwigdurende exponentiële groei zonder dat er een duidelijk aanwijsbare materiële basis is om die groei te ondersteunen. Uiteraard kan het kapitaal een economie construeren (en heeft dat in beperkte mate al gedaan) die gebaseerd is op een fetisjwereld van fantasie en verbeelding, die weer gegrondvest is op een opeenstapeling van Ponzi-achtige ficties die geen stand kunnen houden. Een laatste piramidespel dat al andere in de schaduw stelt behoort zeker tot de mogelijke scenario’s. Voordat duidelijk is hoe de definitieve ontknoping eruit ziet, zal een dergelijke economie geregeld onderhevig zijn aan extreme pieken en dalen, waarbij ontelbare zeepbellen in het ongelijkmatige geografische landschap van een verder lusteloze kapitaalaccumulatie uiteen zullen spatten. Deze ontwrichting zal vrijwel zeker gepaard gaan met een uitbraak van grootscheepse onvrede die in kapitalistische samenlevingen doorgaans toch al net onder het oppervlak borrelt. Die onvrede, zo dient opgemerkt, richt zich minder tegen de technische tekortkomingen van het kapitaal om zijn beloften van een consumptieparadijs en volledige werkgelegenheid in te lossen, dan op de verwerping van de vernederende consequenties voor een ieder die zich te onderwerpen heeft aan de ontmenselijkende sociale voorschriften en codes die door het kapitaal en een almaar autocratischer kapitalistische staat worden opgelegd. Waarmee we terug zijn bij de vervreemding.
Als positieve terugkoppeling onstabiele of anderszins destructieve toestanden versterkt is er sprake van vicieuze cirkels. Vicieuze cirkels zijn doodlopende paden, omdat ze de zaken alleen maar erger maken. Maar het is niet altijd gemakkelijk te doorzien dat dat het geval is. Dichtslibbende autowegen geven ongemak en ergernis. De boodschap is: het wegenstelsel wordt te zwaar belast. Dan kun je op allerlei manieren reageren: doordat mensen bij hun werk gaan wonen, met rekening rijden, door het openbaar vervoer uit te breiden of door wegverbreding. Tot nog toe is de reactie altijd het laatste geweest. Maar ‘wegen erbij’ trekt gewoonlijk alleen maar meer verkeer aan, waardoor er vervolgens nóg meer aanvoer- en snelwegen, parkeerplaatsen, enzovoort nodig zijn. Dit is een klassieke positieve terugkoppeling.
Een vicieuze cirkel kent geen evenwicht, maar eindigt steevast in ontwrichting. Een schuld wordt ondraaglijk. De visserij stort in. Het vervoersstelsel verdwijnt. Steeds vervliegt de zaak.
Zie ook positieve terugkoppeling als middel tegen ontwrichting. Zie in verband met hoop en wanhoop hoop en agency en verder nog tijdshorizon bij Grenzen aan de groei.
Giambattista Vico (1668-1744) beschreef in het driedelige boek Nieuwe wetenschap de ontwikkelingsgang die landen volgens hem afleggen van barbarij tot beschaving om uiteindelijk weer in barbarij te vervallen. Zie aflevering 3-9 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting. John Michael Greer laat daar aan de hand van het verschijnsel geld zien hoe Vico’s visie actuele waarde heeft.
Onze cultuur wordt beheerst door een constellatie van vier archetypen; die van de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (zie onder archetype). Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin met hebzucht en de vrees om tekort te komen als de schaduwen die we alom kunnen zien. Onder Yin en yang lezen we hoe deze schaduwen tegengesteld zijn maar toch bij elkaar horen. Ze worden verbonden door angst. Met deze begrippen vat Bernard Lietaer nu de analyse van ons financiële stelsel aan, om te beginnen bij het verloop van financiële crises. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Lees hiervoor eerst Geld en de archetypen.
Het is het geldsysteem zelf dat de twee schaduwemoties aanjaagt en beursgekte en uiteenspattende zeepbellen oproept. Daarom heeft het er ook geen remedie tegen. Lietaer beschrijft het vaste patroon ervan in vier fases. Deze indeling komt van de economisch-historicus Charles Kindleberger (aflevering 14). Het is een pathologisch verschijnsel van hardleers gedrag dat uitmondt een positieve terugkoppeling. We kunnen dit niet goed verklaren doordat onze interpretatie van de wereld volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt van de rationele mens. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt? Dat vindt Lietaer terug in de Griekse mythologie bij de figuren Apollo en Dionysus.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
Steden hebben ieder voor zich tijden om import ter vervangen en perioden om innovatieve export te genereren. Om een significante episode van importvervanging te kunnen doormaken, moet een stad per definitie eerst een kritische, onstabiele massa opbouwen van potentieel vervangbare import. Zie de serie artikelen ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ in de rubriek Economie.
De economie van een dynamische stad kent een cyclus van vier processen, die de stad generatie na generatie kunnen laten bloeien.
Het eerste proces houdt in dat er in alle vier categorieën (productie, consumptie, export, import) werk aan de gang is met een onderling evenwicht: de stad kan niet meer importeren dan ze met haar export kan betalen. En de rest is bijbehorend werk. Het lijkt misschien een toestand maar het is een proces.
In het tweede proces gaan sommige leveranciers van productiegoederen en -diensten ter plaatse zelf hun eigen werk exporteren. De stad bouwt daarmee een additionele collectie lokale bedrijven op om de producenten van dit nieuwe exportwerk te bedienen. Sommige van déze nieuwe leveranciers gaan dan ook weer hun eigen werk exporteren. De stad bouwt meer lokale bedrijven op om de productiegoederen en -diensten aan hén te leveren, enzovoort. De stad verdient dan een groeiend volume en een groeiende verscheidenheid van import(goederen en -diensten). Het schema van dit proces vinden we in aflevering 6 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het derde proces in een groeiende stadseconomie draait het om wat steden doen om de import – die ze met de export van het tweede proces verdienen – te vervangen door producten en diensten van eigen makelij. Hiervoor behandelt Jane Jacobs het voorbeeld van het ontstaan van de fietsenfabricage in Tokio. Die verving de import van kant-en-klare fietsen en leverde een nieuwe bedrijfstak op die economisch rendabel was. De economie van Tokio breidde zich uit en daarmee groeide de totale wereldeconomie. Het was geen kwestie van alleen maar verschuiven, niet van de ene stad naar de andere, of van welke plek naar welke andere plek dan ook. Importvervanging is volgens Jane Jacobs misschien wel de voornaamste manier waarop het economisch leven zich uitbreidt en waarmee nationale economieën hun totale volume van goederen en diensten opschroeven. Dit wordt nog eens extra duidelijk in de beschrijving van het geval Los Angeles. We vinden het schema van dit derde proces in aflevering 15 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
Bij het vierde proces in een groeiende stadseconomie wordt de enorm in omvang en verscheidenheid gegroeide lokale economie een potentiële bron van veelvuldige en verscheiden export, met naast productiegoederen en -diensten ook veel consumptiegoederen en -diensten. Er zijn drie verschillende manieren waarop organisaties voor het eerst exporteurs kunnen worden: Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan het lokale werk van anderen. Ze kunnen het exportwerk toevoegen aan ander werk dat ze zelf lokaal doen. Ze kunnen hun eigen lokale werk gaan exporteren. Al deze processen steunen uiteindelijk direct op de lokale economie en (pas) in de uitgebreide, diverse economie van de grote stad lukken ze ook. We vinden het schema van het vierde proces van economische stadsgroei in aflevering 19 van het tweede artikel van de serie ‘Waar komt de economische groei vandaan?’
In sommige steden gaat het met deze processen achter elkaar door, met grote snelheid. In andere gaat het langzaam. Maar snel of langzaam, dit is de cyclus die hun economie aan de gang houdt. De cycli van steden die volatiel met elkaar handelen, sluiten niet goed op elkaar aan. Ze doorkruisen elkaar constructief in hun verschillende fases, waarbij ‘sommigen op stoom zijn, terwijl anderen juist verkleumen’ en ‘sommigen van energie blaken, terwijl anderen sukkelen’. Als alle steden van een land tegelijk bezig waren aan uitbarstingen van importvervanging, zou de totale economische uitbarsting afschuwelijk, uitzinnig en vermoedelijk onwerkbaar zijn, zozeer dat zij zichzelf de adem zou afsnijden met een tekort aan materialen, werknemers en gewoon een tekort aan tijd om de praktische problemen op te lossen voordat deze de boel overweldigen. Maar zo’n onevenwichtige, gelijktijdige uitbreiding is praktisch ondenkbaar, omdat steden juist de verschillende fases van elkaars cyclus nodig hebben. Een stad in de fase van het opwekken van export zonder weerga, of van echte innovaties, behoeft als klant steden die nou net bezig zijn met importvervanging, want dat creëert de ruimte voor nieuwe import van innovatieve goederen en diensten.
Stedelijke ontwikkeling kan in omgekeerde richting in verval ontaarden. Zie voor links naar alle items ook stad als economische eenheid bij Jane Jacobs.
Het principe van maximaal vermogen is een ecologisch principe dat ook wel de vierde wet van de thermodynamica wordt genoemd. Het stelt dat de ontwikkeling van een ecosysteem berust op een uitruil (of compromis) tussen efficiëntie en snelheid, en dat die uitruil de basis vormt van het maximaal vermogen per eenheid tijd. Die uitruil kom je niet alleen in tal van ecologische processen tegen, maar bijvoorbeeld ook in een elektriciteitscentrale. In theorie kan een kolengestookte centrale een efficiëntie van een kleine 80 procent halen (het Carnot-rendement), zij het dat het proces dan wel bijna oneindig traag verloopt. Dus vindt er een uitruil plaats tussen efficiëntie en snelheid en strandt het rendement van zo’n centrale doorgaans rond de 45 procent. Het principe van maximum vermogen schrijft dus eigenlijk voor dat we onze eindige energiebronnen er zo snel mogelijk doorheen jassen. Als levend organisme gedraagt de mens zich naar de wetten van de ecologie. Maar zo’n positieve terugkoppeling ontmoet tenslotte altijd een negatieve terugkoppeling. Dat gaat hier in de vorm van de energie-complexiteitsspiraal. Zie verder in aflevering 6 en 7 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
De kabeljauwvisserij bij de Grand Banks voor Newfoundland kwam in 1992 aan zijn einde met de totale uitroeiing van de visstand, die zich later ook niet meer herstelde. Hoe ging dat in zijn werk?
Toen men begon met vissen, leek de voorraad vis in zee onuitputtelijk. Jaar na jaar bedroeg de vangst in de eerste helft van de vorige eeuw een half miljoen ton. Totdat aan het einde van de jaren 1960 de hoeveelheid gevangen vis drie keer zo hoog was geworden. Daarna liepen de vangsten terug en steeg de prijs van een kilo kabeljauw. Er werd geïnvesteerd in betere schepen en netten, vooral door de industriële types. De ouderwetse vissers met hun kleine boten sloegen alarm over het feit dat ze steeds kleinere vissen vingen, maar er werd niet naar ze geluisterd.
De Canadese overheid zag alleen de economische belangen van de grote vissers, en luisterde naar niemand anders. Aldus Jane Jacobs in aflevering 22 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Ontwrichting. In aflevering 16 van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’ rangschikt Donella Meadows dit gedrag als een ‘tragedie van de meent’ doordat de juiste informatie de Canadese overheid niet bereikte. Aldus subsidieerde de Canadese overheid, om de werkgelegenheid te behouden, de kabeljauwvissers die bezig waren hun eigen graf te graven. Was dat subsidiegeld in de prijs van de vis gestopt, dan was de vis duurder geworden dan vis van elders en had deze kabeljauw zich uit de markt geprijsd.
Dit is een voorbeeld van een vicieuze cirkel. Het ecosysteem was definitief ingestort na het bereiken van het kantelpunt. Zoals William Ophuls in aflevering 7 van het artikel ‘Biofysische grenzen: Tomeloze complexiteit’ stelt: de ontwrichting komt altijd onverwacht. Het het werkt, die exploitatie van hernieuwbare fondsen vertelt Meadows in aflevering 10 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit.
Het vlindereffect treedt op als een schijnbaar onbelangrijke verstoring in het ene deel van het systeem een waterval (cascade) van gevolgen heeft die door het hele netwerk kan lopen om in een ander deel, of op een ander moment, een grote verandering teweeg te brengen. Dus: kleine oorzaken, grote gevolgen. Vergelijk dit met de druppel die de emmer doet overlopen bij Peter Roopnarine. We komen het kort tegen in aflevering 20 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit en wat uitgebreider in aflevering 32 en 33 van het artikel ‘De natuur van de economie’. Zie ook onbeslisbaarheid.
Het vlindervleugelslageffect vinden we bij Alfred Lotka en Edward Lorenz volgens Keen en emergentie in de economie (ook bij Keen).
Alle soorten planten worden door de een of andere diersoort gegeten. Veel van deze planteneters worden op hun beurt weer door andere dieren opgegeten, enz.
We zouden deze voedselrelaties door pijltjes kunnen weergeven. Bijvoorbeeld: eikenbladeren → vlinderrupsen → koolmees → sperwer. Er is sprake van een voedselketen. Het probleem met dit schema is dat het te sterk vereenvoudigt. Het laat niets zien over andere mogelijkheden, bijvoorbeeld dat de rupsen ook worden belaagd door andere soorten vogels, of door wespen, spinnen en talloze andere ongewervelde dieren. Daarom gebruiken ecologen een generalisatie die wel voor alle levensgemeenschappen opgaat. Ze gaan ervan uit dat voedselketens beginnen met planten. Deze worden dood of levend gegeten door plantenetende organismen. Dit zijn meestal dieren. Vervolgens worden deze dieren opgegeten door andere dieren. Dan krijgen we: groene plant → planteneter (herbivoor) → roofdier (predator).
Als we een voedselketen gaan invullen met concrete planten en dieren blijkt er nooit sprake te zijn van één rechte lijn. Een predator (roofdier) als een koolmees eet altijd verschillende soorten planteneters, dus niet alleen de rupsen van vlinders. Daarom is het juister om een zogenaamd voedselweb te tekenen, hoewel ook dit een vereenvoudiging blijft. Er zijn heel wat manieren om het web te tekenen. Elk ervan brengt andere groepen organismen naar voren. Zie de figuren in aflevering 50 en 51 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ De voedselketen komt aan de orde in aflevering 49. Zie ook voedselniveaus en voedselpiramide.
Men kan de verschillende stappen in de voedselketen indelen als zogenaamde voedselniveaus:
Producenten: voornamelijk de groene planten. Deze vangen de zonne-energie op en zetten die om in chemische energie, opgeslagen in het plantenweefsel, het organisch materiaal (fotosynthese).
Primaire consumenten: planteneters of herbivoren, die zich direct met groene planten voeden.
Secundaire consumenten: vleeseters of carnivoren, die gewoonlijk predatoren (roofdieren), parasieten en aaseters worden genoemd. Ze voeden zich met primaire consumenten.
Tertiaire consumenten: dieren die leven van secundaire consumenten.
Consumenten van hogere orde:alle overige predatoren, parasieten en aaseters, die zich voeden met consumenten van tertiair of hoger niveau.
Samen vormen ze een voedselpiramide, want elk volgend niveau is in omvang kleiner dan het niveau eronder. Zie hierover de afleveringen 64-66 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’. Bij de voedselpiramide is meer aan de hand want er blijkt ook een dienstensector te bestaan (aflevering 69-71); daarom wordt deze apart genoemd. Zie ook voedselweb.
Voedselniveaus vormen op elkaar gezet een voedselpiramide. Het onderste niveau is feitelijk het natuurlijk kapitaal van de niveaus erboven. In de praktijk ligt het onderscheid in voedselniveaus nog niet zo eenvoudig, want niet alleen zijn secundaire consumenten soms tegelijk of tijdelijk primaire consumenten. Maar ook is er een categorie die je dienstverleners kunt noemen, dat wil zeggen dat ze niet goed in het schema passen. De economie van de mens kun je op eenzelfde manier indelen in niveaus van een piramide. En daar is eenzelfde groep dienstverleners te vinden die niet goed in de indeling in niveaus past. (Zie hierover de afleveringen 66-71 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) Zo kun je een vergelijking trekken tussen de ‘economie van de natuur’ en de ‘economie van de mens’, waarbij je op het begrip natuurlijk kapitaal uitkomt, de natuurlijke basis waarop onze economie berust en die door economen geheel veronachtzaamd wordt. Zie ook het boek Natuurlijk kapitaal uit de paradigmaserie en voedselweb en voedselniveaus en verder ecologisch economen en primaire economie.
Volgens de Engelse hoogleraar duurzaamheid Jem Bendell kan er door klimaatontwrichting binnenkort een onverwacht einde komen aan onze bestaansmiddelen, onze geborgenheid, onze veiligheid, ons plezier en aan de identiteit en betekenis die we nu hebben. Dat vergt een individuele en collectieve aanpassing die hij ‘Deep adaptation’, oftewel ‘vergaande aanpassing’ noemt. Hierover gaat het in aflevering 18 tot 24 van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Bendell gaat ervan uit dat wij er grotendeels zelf voor komen te staan. Hij noemt daarbij om te beginnen vier aspecten: veerkracht, afstand doen, herstellen en verzoening.
Hij verwachtte in 2018 dat de klimaatchaos ons binnen tien paar jaar zou overvallen. De soms scherpe kritiek op zijn analyse uit de hoek van klimaatwetenschappers werd gedocumenteerd door Nafeez Ahmed, net als bijval van anderen. Zie aflevering 19. De grootste vrees van Bendell ligt bij de wereldvoedselvoorziening. Dat hoorde Ahmed zelf ook al bij de Anglian Ruskin University: Met de huidige trends komen er catastrofale verliezen in het mondiale systeem van voedselvoorziening en nooit vertoonde voedselrellen. Hongersnood is dan ook het onderwerp van aflevering 20.
De overheid zou het voedselsysteem nu al naar zich toe moeten trekken om bij hongersnood te kunnen rantsoeneren, net als de financiële markten om het betalingsverkeer over te kunnen nemen, en zou overal alvast ontziltingsinstallaties moeten bouwen. Maar liever kijken we hiervan weg. De afwijzende houdingen en reacties die Bendell bij mensen tegenkwam, zet hij op een rijtje in aflevering 21 en 22. Het zijn reacties die een vruchtbaar gesprek blokkeren.
Accepteren we eenmaal het idee dat de klimaatcrisis er sowieso binnenkort komt, dan zijn er nog een heleboel verschillende reacties mogelijk. Bendell zet ze in aflevering 23 en 24 op een rij. Zelf reageerde hij met het opzetten van het Deep Adaptation Forum. Dit moet de mensen, die zich bewust worden van het naderend onheil, een kader bieden om samen uit te zoeken wat ze met dit bewustzijn gaan doen. Wat je inbrengt is allemaal goed, vindt hij, zolang je maar vriendelijk, benieuwd en respectvol blijft.
Alle soorten planten worden door de een of andere diersoort gegeten. Veel van deze planteneters worden op hun beurt weer door andere dieren opgegeten, enz.
We zouden deze voedselrelaties door pijltjes kunnen weergeven. Bijvoorbeeld: eikenbladeren → vlinderrupsen → koolmees → sperwer. Er is sprake van een voedselketen. Het probleem met dit schema is dat het te sterk vereenvoudigt. Het laat niets zien over andere mogelijkheden, bijvoorbeeld dat de rupsen ook worden belaagd door andere soorten vogels, of door wespen, spinnen en talloze andere ongewervelde dieren. Daarom gebruiken ecologen een generalisatie die wel voor alle levensgemeenschappen opgaat. Ze gaan ervan uit dat voedselketens beginnen met planten. Deze worden dood of levend gegeten door plantenetende organismen. Dit zijn meestal dieren. Vervolgens worden deze dieren opgegeten door andere dieren. Dan krijgen we: groene plant → planteneter (herbivoor) → roofdier (predator).
Als we een voedselketen gaan invullen met concrete planten en dieren blijkt er nooit sprake te zijn van één rechte lijn. Een predator (roofdier) als een koolmees eet altijd verschillende soorten planteneters, dus niet alleen de rupsen van vlinders. Daarom is het juister om een zogenaamd voedselweb te tekenen, hoewel ook dit een vereenvoudiging blijft. Er zijn heel wat manieren om het web te tekenen. Elk ervan brengt andere groepen organismen naar voren. Zie de figuren in aflevering 50 en 51 van de tweede serie van het artikel ‘Wat is ecologie?’ De voedselketen komt aan de orde in aflevering 49. Zie ook voedselniveaus en voedselpiramide.
Martin Sommer, politiek commentator van de Volkskrant, stapelt in zijn column ‘Wat minder de aarde redden vanuit Den Haag, en wat meer de politiek’ (de Volkskrant van 5 juli 2019) frame op frame.
Ik vat het hier samen. Sommer is tevreden dat het kabinet met ouderwetse coalitiepolitiek de scherpe kantjes van de transitie heeft gehaald. Hij stelt dat de honderd deelnemende organisaties aan het klimaatakkoord belanghebbenden zijn – en dus verdacht. Want de echte klanten van het kabinet zijn immers de kiezers. Impliciet verwijt hij het kabinet dat het niet had moeten beginnen met die klimaattafels. Maar ook negeert hij dat zo’n beetje alle politiek meelevende kiezers wel lid zijn van een van die organisaties.
Vervolgens krijgen experts die hun ontevredenheid over de brief van Wiebes uitspraken, er van langs. Zij vinden dat Nederland veel meer moet doen. Zij willen een heel andere samenleving en dan dreigt de totalitaire staat, volgens Sommer. ‘Klimaatgeleerden weten veel van het klimaat, maar van politiek hebben ze minder benul.’ Sommer noemt in dit verband met name Klaas van Egmond en Jan Rotmans. Hij weet vast wel dat ze geen pure klimatologen zijn en doet dus aan framen.
Klaas van Egmond was onder andere oud-directeur van (de voorloper van) het Planbureau voor de Leefomgeving en hoogleraar Milieukunde en Duurzaamheid aan de Universiteit Utrecht. Hij weet dus alles van doorrekenen. Jan Rotmans was hoogleraar transitiemanagement aan de Erasmus Universiteit. Hij weet alles van hoe je verandering initieert. Dat gaat juist níet van bovenaf, zoals Sommer stelt, (maar in een arena). Ze hebben samen decennia lang overheden geadviseerd, maar ‘van politiek hebben ze minder benul’.
Sommer zet beide weg als totalitaire fantasten, èn hij verwijt ze provincialisme. Zij geloven volgens hem dat er maar één oplossing is. Dat politiek pluralisme is, snappen zulke experts niet.
Sommer draait hier de zaak dubbel om.
Klimaatexperts geloven, volgens mij, dat er één existentieel probléém is, niet één oplossing. Én Sommer misbruikt de term pluralisme voor zijn keuze om vrijwel niets te doen. Pluralisme is immers de kunst van het mogelijke, zegt hij zelf. Maar ‘het mogelijke’, denk ik dan, kàn juist radicale keuzes behelzen.
Sommer doet vervolgens zelf wat hij de experts verwijt: het beter weten wat het klimaat betreft. Het zal daarmee namelijk heus zo’n vaart niet lopen: overmorgen optreden is ook goed.
Bovendien gebruikt hij dezelfde truc op juridisch gebied. Ook daar is deze politiek commentator ineens zelf de deskundige: die twee rechtsniveaus die het Urgendavonnis uitspraken en bekrachtigden zitten juridisch fout. Die rechters zijn op de stoel van de politiek gaan zitten. Hun juridische onderbouwing daarvoor kan niet deugen. De Hoge Raad zal dit vonnis in cassatie (waarschijnlijk nog dit jaar) vast verwerpen.
Ik ben benieuwd of dat ook gaat gebeuren (denkende aan de stikstofbesluit). Het advies is alvast: bekrachtigen dat vonnis.
Nog twee opmerkingen:
Sommer noemt een Vroege-Vogels-interview dat Klaas van Egmond vraagt: ‘Wat als het kalf verdronken is?’ Waarop hij antwoordde: ‘Dan is het dood.’ Sommer gelooft dit dus niet. Dit geeft aardig de spanning tussen de twee hier behandelde standpunten weer.
En (uit mijn hoofd): Kennelijk klaagden er lezers over deze column, want de hoofdredacteur gaf er een paar dagen later zijn mening over in de krant. Het kwam neer op iets van: Sommer is een verstandige, zelfstandig denkende man. Het framen dat ik hier bekritiseer kwam in zijn antwoord niet aan de orde.
Het stadium van de voorbereiding van de actie komt aan de orde in aflevering 24 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. Het bijbehorende proces is het onderwerp van aflevering 25. Het lijkt nauwelijks nodig als apart stadium tussen overwegen en actie, maar voorbereiding is juist de hoeksteen voor effectieve actie en moet niet lichtvaardig worden aangegaan. Elke sluimerende ambivalentie over je project moet in dit stadium uit de weg geruimd worden. Praktisch zal het een precieze inventarisatie van al je gedrag inhouden. Je maakt een lijst van goede punten, de voordelen die je ziet, die je je letterlijk (als lijst) steeds voor ogen moet blijven houden. In dit stadium zoek je waarschijnlijk contact met gelijkgezinden, overleg je misschien in een groep. Dit vergt allemaal moed, maar initiatief nemen is nodig, want er komt heus niets vanzelf op je af. Dit alles lijkt al gauw op een generale repetitie voor je actiestadium, maar het is nog steeds voorbereiding. Alleen bij jezelf verplichten komt het op wilskracht aan; in andere processen niet.
Zie ook (1,2) processen bij het stadium van overwegen bij zelfverandering en (4) processen bij het stadium van actie bij zelfverandering en (5,6) processen bij de stadia van instandhouden en afronden bij zelfverandering en verder ook zelf veranderen met klimaatbeterschap.
Systemen kennen fondsen, dat wil zeggen voorraden waaruit geput kan worden. Deze vullen zichzelf al of niet aan. Het fonds staat tegenover de stroom. Het begrip fonds komt aan de orde in aflevering 12 en volgende (over natuurlijke rijkdom als fonds) van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Elk fonds is een vertraging. Zie daarover aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. De uitputting van eindige fondsen en de exploitatie van hernieuwbare eindige fondsen komt aan de orde in aflevering 8 en volgende van het artikel ‘Ingrijpen in systemen’. In de ecologie is er de kringloop van de stof (een fonds van materie). Zie hierover aflevering 58 en 84-86 van ‘Wat is ecologie’. Zie ook het verschil tussen fondsen en stromen.
Zie ook Goergescu-Roegen, Nicholas en principe van maximaal vermogen.
‘We hebben een eschatologie nodig die ons leidt voorbij het reductionistische lineaire begrip van tijd, zoals dat besloten ligt in de kapitalistische interpretatie van ‘vooruitgang’. Een ander einde van de wereld is mogelijk als we in staat zijn onze interpretatie van tijd opnieuw uit te vinden.’ Zo luidt de achtste stelling van Srecko Horvat in het artikel ‘Na de apocalyps’ in de rubriek Ontwrichting (aflevering 9). De ‘Doomsday Clock’ van het ‘Bulletin of the Atomic Scientists’ staat met 100 seconden voor 12 ‘dichter bij de apocalyps dan ooit’. Bij de existentiële gevaren van een atoomoorlog en de klimaatverandering belemmert een informatieoorlog op het internet de samenleving bovendien om er een antwoord op te vinden. We moeten sneller gaan dan de tijd zelf om een plaats in morgen veilig te stellen voordat de tijd bij morgen aankomt. Dit item wordt voorafgegaan door uitsterven is ‘supraliminaal’ en gevolgd door ander einde van de wereld.
De vooruitziende blik wordt indirect omschreven in de afleveringen 7 en 8 van de Inleiding bij deze website (links bovenin). In het artikel ‘Dit is niet de toekomst die we besteld hebben’ in de rubriek Ethiek worden veel psychologische kenmerken beschreven die ons juist afhouden van een vooruitziende blik, alhoewel aan het einde van aflevering 24 een niet-lineaire stap in de mening van het publiek wordt beschreven, die juist tot een vooruitziende blik zou kunnen leiden. De vooruitziende blik wordt in aflevering 20 van het artikel ‘De werking van systemen’ genoemd in verband met vertragingen die in terugkoppelingen zitten. Het vergt een andere houding om een vooruitziende blik te krijgen. Het is tenminste nodig de werkelijkheid te leren zien.
De vooruitziende blik is dus geen nauw omschreven begrip. Het gaat er in elk geval om de toekomst en al die problemen die op ons afkomen te benaderen vanuit het kennispatroon dat we op 4eco geven, en dus niet op de oude deterministische manier. Het is opvallend dat het rapport aan de Club van Rome in 1972 werd weggezet als irrelevant: die critici misten de vooruitziende blik. Zie Grenzen aan de groei, vijftig jaar en olietanker loopt op de klippen. Ik ga zelf ook in op wat de vooruitziende blik is in aflevering 13 en 14 van de Inleiding bij deze website.
Zowel theoretische als empirische studies bekrachtigen het idee dat het samenspel van eenvoudige natuurwetten, de chemie en de biologie buitengewoon complex systeemgedrag kan voortbrengen. De ‘complexiteitstheorie’ projecteert een visie op de natuur die, hoewel in wezen deterministisch, radicaal non-lineair is en vol verrassingen zit. Zie hierover aflevering 10 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
Dynamische systemen zoals het klimaat en ecosystemen zijn onderhevig aan strikte regels, zodat de toestand van het systeem op een bepaald moment ook de toekomstige toestand van het systeem bepaalt. Maar bij het modelleren daarvan merken de analisten dat de toestand van het model na slechts enkele stappen geen duidelijke relatie meer vertoont met de overeenkomstige externe werkelijkheid. Het samenspel van zelfs strikt deterministische wetten brengt gedragspatronen voort die inherent onvoorspelbaar zijn, zelfs bij een vrijwel perfecte kennis van de begintoestand van het systeem.
Dit probleem wordt ‘gevoelige afhankelijkheid van beginwaarden’ genoemd en het gedrag dat dit in zowel modellen als reële systemen (zelfs eenvoudige) veroorzaakt, heet ‘chaos’. Chaos is een algemeen gegeven, net zo gewoon als het eenvoudige gedrag dat door de traditionele natuurkunde zo hogelijk gewaardeerd wordt.
Een tweede hiermee samenhangend verschijnsel is de onverwachte, dramatische (dat wil zeggen ‘catastrofale’) verandering die kan optreden in voorheen stabiele systemen die onder druk staan. Belangrijke variabelen van complexe systemen, met inbegrip van ecosystemen, kunnen aanzienlijk variëren binnen brede domeinen of ‘bassins’ van stabiliteit. Wij hebben geleerd dat een variabele binnen deze domeinen gewoonlijk naar een zwaartepunt zal neigen dat een ‘aantrekker’ wordt genoemd. Aanvankelijk zagen modelleerders aantrekkers als voorspelbare afzonderlijke evenwichten (puntaantrekkers) of als zich herhalende cycli (periodieke aantrekkers). De variabele van een chaotisch systeem kan echter een complex patroon van individueel onvoorspelbare paden volgen die samen een ‘vreemde aantrekker’ vormen, aangezien de interne terugkoppeling de interne dynamica van het systeem voortdurend verandert. Een chaotisch systeem zal niettemin zijn algemene structuur en gedrag behouden zolang de belangrijkste variabelen onder invloed blijven van hun gebruikelijke aantrekkers. Zie verder bij hachelijke economisch-ecologische situatie.
In het artikel ‘Onze complexe wereld’ in de rubriek Complexiteit behandelt de econoom Steve Keen een blinde vlek in het oog van de gangbare economie. Vrijwel alle economen ter wereld gaan ervan uit dat elk cyclisch proces uiteindelijk naar een rusttoestand tendeert en dat terugkoppelingen de schommelingen mettertijd altijd zullen dempen. Een eeuw geleden al toonde de wiskundige Alfred Lotka aan dat deze veronderstelling onjuist is (aflevering 2 en 3). Er is juist sprake een cyclisch proces. Schommelingen gaan tot in het oneindige door. Bij Lotka begon wat nu bekend staat als complexe systeemanalyse. Essentieel hieraan is dat je evenwicht niet als een gemakkelijke uitweg kunt gebruiken, zoals conventionele economen doen. Bij de meeste complexe systemen vertelt het evenwicht je niet waar het systeem uiteindelijk zal uitkomen.
Ook in de economie zijn er hausses en baisses met een omvang en frequentie die elke keer verschillend is van die van de vorige. Dat ongewisse komt economen niet goed uit. Zij verklaren cycli liever als het resultaat van externe (‘exogene’) schokken die een anderszins stabiel systeem verstoren.
Deze opvatting werd lang geleden ontkracht door de ontdekking van wat enige tijd ‘chaotische dynamiek’ in weersystemen werd genoemd. Met een iets gecompliceerder model dan dat van Lotka genereerde Edward Lorenz met slechts drie variabelen een totaal ander gedrag. Zijn cycli leken aanvankelijk volkomen chaotisch, totdat uit de ‘chaotische’ bewegingen na verloop van tijd het schitterende patroon van het ‘vlindervleugelslageffect’ opdoemde. Lorenz liet de wereld kennismaken met een heel nieuw soort evenwicht, dat van de ‘vreemde aantrekker’. Dit is een evenwicht dat het systeem vanaf enige afstand benadert, maar waarvan het wordt afgestoten zodra het dichterbij komt (aflevering 4 en 5). Het levert de aperiodieke cycli op zoals we die in de echte wereld zien. De verklaring hiervoor ligt in de regels van differentiaalvergelijkingen. Zie vervolgens ook emergentie in de economie en micro-economische of macro-economische grondslag voor macro-economie.
Op school leerden we allerlei dingen die niet kloppen. Zoals dat de mens ‘van nature’ wordt gedreven door eigenbelang en een zucht naar steeds meer; dat het feodale stelsel een wreed systeem was dat veel menselijk lijden veroorzaakte; dat het kapitalisme een eind maakte aan dit systeem. We lezen waarom dit niet klopt in aflevering 1 tot 2 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Het einde van feodale stelsel kwam juist doordat boeren en arbeiders erin slaagden de lijfeigenschap te beëindigen, mede door een sterkere onderhandelingspositie toen de builenpest, die één derde van de Europese bevolking uitroeide, de beschikbare arbeidskracht ineens schaars maakte. Ze werden vrije boeren met eigen land en vrije toegang tot de gemene gronden, waar ze hun vee konden laten grazen, konden jagen, sprokkelen en vissen. Ze bouwden aan een egalitaire, coöperatieve samenleving die geworteld was in de principes van lokale zelfvoorzienendheid. Het werd ‘de gouden eeuw van het Europese proletariaat’, ook ecologisch met herstel van de bodem en bossen die weer aangroeiden.
De econoom van de Oostenrijkse Economische School Friedrich Hayek wordt in verband met de VrijGeld-beweging geciteerd in aflevering 15 van het artikel ‘Ons geldsysteem als netwerk van complexe stromen’ in de rubriek Ontwrichting.
Karl Marx vatte arbeid op als het proces aan de hand waarvan grondstoffen worden omgevormd tot goederen met een gebruikswaarde, en arbeidskracht vatte hij op als het vermogen om arbeid te verrichten. Op de arbeidsmarkt, zo stelde hij, wordt geen arbeid verhandeld maar arbeidskracht. Marx maakte een onderscheid tussen de geldwaarde van de arbeidskracht (het loon) en de gebruikswaarde van de arbeidskracht (het aantal uren dat arbeid wordt verricht en daarmee wat die arbeid oplevert). Voor de fabriekseigenaar is het alleen zinvol arbeidskracht in te huren wanneer haar gebruikswaarde groter is dan haar geldwaarde. Het gevolg is dat de werknemer slechts een deel van de dag bezig is de waarde van de verkochte arbeidskracht voor de fabriekseigenaar terug te verdienen. De rest van de dag levert hij of zij meerarbeid (ten gunste van de fabriekseigenaar), die de bron is van de meerwaarde (ook wel integrale winst genoemd of, in het jargon van het CBS, het exploitatiesaldo). Arbeid voegt dus waarde toe aan het product, die voor de eigenaar meerwaarde oplevert (en dus verdere kapitaalaccumulatie), en voor de economie als geheel, groei.
Deze passage is afkomstig uit aflevering 6 van het artikel ‘Energieslaven’ in de rubriek Economie. Dit thema wordt daar verder uitgewerkt met betrekking tot energie, waarbij blijkt dat (goedkoop gewonnen) energie in potentie beschikt over een groter vermogen om meerwaarde voort te brengen dan mensen. David Graeber wijst er (in de Tegenlichtuitzending van 24 maart 2019) op dat het onderhoud van een product (neem het afwassen van een kopje) vele malen meer arbeid en tijd vergt dan het maken ervan. Zie zijn boek Bullhitjobs (Business Contact, 2018).
In de drie artikelen van David Harvey is het begrip gebruikswaarde (tegenover ruilwaarde) steeds centraal aanwezig. De ruilwaarde is wat een product op de markt opbrengt. Hier nog een alinea uit Wikipedia:
In de klassieke en vooral marxistische economie is de gebruikswaarde het nut dat een consument ontleent aan de consumptie van een goed. In Marx’ kritiek op de politieke economie heeft elk product, waar arbeid in zit, een waarde en een gebruikswaarde en, als het goed als een waar op markten wordt verhandeld, daarbovenop ook nog een ruilwaarde, die meestal als een geld-prijs wordt uitgedrukt. Marx erkent dat waren die worden verhandeld ook een algemeen nut hebben, wat wordt geïmpliceerd door het feit dat mensen deze waren willen hebben, maar hij beargumenteert dat dit ons op zichzelf niets zegt over het specifieke karakter van de economie, waarin deze waren worden geproduceerd en verkocht.
De planetaire kosten en baten van de gebruikswaarde komen aan de orde in aflevering 15 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook accumulatie, economische groei, kapitaal zonder waardegrondslag, monopolie en zeepbel.
Zie voor de waarde van de verschillende soorten geld dan nog rente verdisconteren, officiële paradigma van het geldstelsel en Koop lokaal booster. Zie verder yang- en yin-munten en matrifocale waarden in onze tijd.
De nominale waarde is de waarde die vermeld staat op een munt of op een verhandelbaar waardepapier zoals een aandeel of obligatie. De nominale waarde van aandelen is hetzelfde als de waarde van de aandelen die in de statuten van een NV staat vermeld. Deze waarde wijkt gewoonlijk af van de handelswaarde of koers.
Het (marxistische) begrip ‘sociale waarde van arbeid’ komt impliciet uitgebreid in het hele artikel De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek Economie.
Analoog aan het onderscheid tussen stromen en fondsen is bij Harvey in aflevering 2 van het artikel ‘De verhouding van het kapitalisme tot de natuur’ in de rubriek Ontwrichting sprake van de ‘doorstroom van voedingsstoffen’ door de economie, die dan tevens als een waardestroom kan worden opgevat. Harvey noemt de geldstroom hier een ‘ecologische variabele’. De alternatieve manier van denken die Harvey in aflevering 3 poneert, valt, zegt hij zelf, in eerste instantie niet zo makkelijk te doorgronden. Kapitaal ís een werkend en evoluerend ecologisch systeem waarbinnen zowel natuur als (geld)kapitaal voortdurend geproduceerd en gereproduceerd worden. Zie ook systeem van de economie.
En, als wij hier commentaar op mogen geven, geeft Harvey hier nou juist niet een interpretatie die haaks staat op de ‘kapitaal-natuur’-opvatting uit Die Grundrisse van Marx en een die ook nog eens ahistorisch is? Heeft Harvey het mis als hij (in navolging van neomarxisten Neil Smith, Noel Castree en Steven Vogel) uitgaat van een substantiedualisme met een enkelvoudige (substantie)eigenschap (waarbij kapitaal en natuur dus dezelfde substantie hebben), waar tal van filosofen (Kate Soper, bijvoorbeeld) overtuigend hebben aangetoond dat het om meervoudige (substantie)eigenschappen gaat? Ja, natuur en (menselijke) samenleving of kapitaal zijn hecht vervlochten, maar het zijn altijd nog afzonderlijke entiteiten met een afzonderlijke substantie, die afzonderlijk bestudeerd kunnen worden. En dus is er geen dualistische noodzaak om te veronderstellen dat de natuur of natuurlijke hulpbronnen door het kapitaal of de mens ‘geconstrueerd’ worden (zoals Smith en Vogel letterlijk stellen). Wat ook lastig zou zijn, want kapitaal was nog niet aanwezig toen (bijvoorbeeld) olie, steenkool en gas door de natuur geconstrueerd werden, wat ook meteen de reden is waarom Harvey’s theorie ahistorisch is.
Ieder van ons heeft een bepaalde kijk op de wereld, een fundamentele kijk die ons op allerlei manieren maakt tot wie we zijn. Om te overleven hebben we nu een nieuwe kijk op de wereld nodig. En om die nieuwe kijk te bedenken en te omarmen moeten we ons buigen over wat hoop is en wat hoop kan zijn. Dat gebeurt in aflevering 30 en volgende van het artikel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’ in de rubriek Ontwrichting. Daar wordt het begrip hoop ontleed. Met de juiste soort hoop motiveren we onze ‘agency’, ons handelingsvermogen.
We leren over hoop bij J.R.R. Tolkien in zijn boek In de ban van de ring (aflevering 31). Om de ring naar de Doemberg te brengen vergt geluk en tovenarij, maar ook emotionele en strategische sluwheid en slimme samenwerking tussen personen en groepen. Het nut ervan voor onze tijd wordt ontleed in aflevering 32.
Het blijkt dat er bij Tolkien sprake is van twee soorten hoop. Je hebt ‘amdir’, een hoop die betrekking heeft op ‘een verwachting van het goede, die, ook al heerst er onzekerheid, steun vindt in wat er bekend is’. En je hebt ‘estel’, een hoop die voortkomt uit vertrouwen of geloof dat het goed zal uitpakken. Wanneer amdir het hoofd buigt als we geen uitweg meer zien, blijft estel fier overeind.
We moeten wat betreft onze toekomst om te beginnen nietsontziend realistisch zijn. We moeten de ware aard van de verschillende crises waar we voor staan onder ogen zien. En dan moeten we onze ‘hoop OP’ een gewenste toekomst (alsof die vanzelf kan komen) omzetten in een ‘hoop OM’ die gewenste toekomst zelf te realiseren. Daar speelt een wisselwerking in mee met onze agency die zowel input als output is. Bij wanhoop kan het een vicieuze cirkel van neergang in gang zetten, bij hoop een opwaartse cirkel van vooruitgang, steeds een stap verder. Deze laatste, goede hoop heeft volgens Homer-Dixon drie componenten: hij is eerlijk, slim (op het sluwe af) en machtig. Zie slotaflevering 34.
Marx bespreekt onder de noemer warenfetisjisme de ‘mysterieuze’ eigenschappen die de producten van menselijke arbeid onder het kapitalisme krijgen. Dit is bij Marx het verschijnsel dat, in een markteconomie, relaties tussen mensen onderling zich voordoen als relaties tussen mensen en dingen, namelijk tussen mensen en koopwaar. De sociale relaties zitten achter de verkochte waar en de prijs daarvan verborgen.
Voor Marx’ negentiende-eeuwse publiek had fetisjisme nog niet de seksuele connotatie die het sinds Freud heeft. Het riep veeleer het beeld op van de fetisjen, de afgodsbeelden en andere magische voorwerpen die bekend waren van beschavingen buiten West-Europa: net als het ‘primitieve’ fetisjisme is de markt voor Marx een sociaal construct, dat macht krijgt over mensen. Door de marktsamenleving te vergelijken met dergelijke ‘primitieve’ religieuze gebruiken, wees Marx zijn lezers op de beperkingen van hun begrip van de eigen maatschappij, en op het historisch gebonden karakter daarvan.
Naast de warenfetisj wijst Marx in Het Kapitaal nog andere fetisjen aan, zoals de geldfetisj: de focus van kapitaalbezitters op het vermeerderen van hun geldbezit, dat de harde concurrentiestrijd verbergt waaraan zij onderworpen zijn; en de kapitaalfetisj: het idee dat winst voortkomt uit kapitaal, in plaats van uit de arbeid die op dit kapitaal werkzaam is.
Latere auteurs hebben het fetisjbegrip gebruikt om de rol van marketing in de hedendaagse economie te duiden, zoals de manier waarop de sweatshoparbeid die in sportkleding steekt verborgen wordt door de reputatie van succesvolle sporters op de kleding te projecteren. Ook Naomi Kleins boek No Logo is in dit licht te lezen als analyse van het beeldmerk als fetisj. Dit is echter niet het fetisjismebegrip zoals Marx het hanteerde: achter het vereren van een merk als een fetisj zit geen economische noodzaak.
Warengeld is een van de vormen die geld kan aannemen. Zie onder geld(functies).
Alle ongeveer veertig chemische elementen die in organismen aanwezig zijn, komen in verschillende mate in het niet-levende deel van de aardkorst voor. Ze zijn onontbeerlijk voor het leven. Organismen bevatten relatief meer zuurstof, koolstof, waterstof en stikstof dan de dode (anorganische) aardkorst, maar minder kalium, natrium, ijzer en silicium. Al deze elementen volgen geologische kringlopen èn kringlopen door de ecosystemen; sommige als element, andere in de vorm van een chemische verbinding. In de afleveringen 79-82 in serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’ worden drie kringlopen behandeld: die van water (waterstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 80, die van kooldioxide (koolstof gebonden aan zuurstof) in aflevering 81, en die van stikstof in aflevering 82. Bij de activiteiten van de mens is er vaak geen sprake van een kringloop. Wij verspreiden stoffen na gebruik vaak op zo’n manier, dat herwinning binnen ons tijdsperspectief praktisch onmogelijk is. Denk hierbij aan het plastic in de oceanen (en straks van nanodeeltjes). Dit aspect komt ook aan de orde in aflevering 4 van het artikel ‘De samenstelling van systemen’. Zie ook fotosynthese, die je kunt opvatten als een motor van de kringlopen.
Max Weber maakte (o.a.) dit onderscheid: materieel, of substantieel rationeel handelen is handelen dat intrinsiek waardevol is (een meer of minder coherent complex van waarden is het uitgangspunt voor het handelen), terwijl formeel rationeel handelen berekenbaar is (we kunnen de afloop voorspellen). In het eerste geval wordt de waarde van de handelingsdoeleinden voortdurend voor ogen gehouden, terwijl men zich bij het formele rationeel handelen geen vragen stelt bij de zin of de waarde van de doelstellingen die men nastreeft of de procedures dien men volgt; men volgt ze gewoon, volgens de logica van efficiency of procedure. Voorbeelden zijn respectievelijk een religie en een rechtssysteem. (www.bronso.nl/blog/sociologie/onderscheid-formele-en-subsstantiële-rationaliteit)
Voor de Achuar (in het Amazonegebied) bestaat ‘natuur’ niet. Als ze naar het oerwoud om hen heen kijken, zien zij mensen, familie. Voor de Achuar hebben de meeste planten en dieren van het oerwoud zielen (wakan) die lijken op de zielen van mensen, en daarom worden ze letterlijk ingedeeld als ‘personen’ (aents). Net als mensen bezitten planten en dieren handelend vermogen, intentionaliteit en zelfs zelfbewustzijn. Zij ervaren emoties en wisselen boodschappen uit, niet alleen onder elkaar maar ook met andere soorten, en zelfs, via dromen, met mensen. In essentie onderscheiden ze zich in niets van mensen. De Achuar weten dat hun bestaan afhangt van het onderhouden van goede relaties met de rijke gemeenschap van niet-menselijke (of meer-dan-menselijke) personen met wie ze het oerwoud delen, omdat ze wederzijds afhankelijk zijn van elkaar en ze er zonder elkaar niet zouden zijn. Zij leven in lotsverbondenheid. Zie aflevering 11 en 12 van het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek.
Deze ethiek komt, weliswaar met belangrijke verschillen, ook voor bij ontelbare andere Inheemse bevolkingsgroepen op alle continenten. Het is opmerkelijk hoe consistent ze is. En in veel gevallen worden niet alleen planten en dieren beschouwd als personen, maar ook niet-levende entiteiten zoals rivieren en bergen. Deze groepen hebben geen van allen iets met de notie dat de mens bovenaan staat in de keten van leven. Er is gewoon geen grens tussen mensen en ‘natuur’. Dat onderscheid wel maken is misdadig.
Ook zij jagen op toekans en graven grote knollen uit, maar wanneer ze dit doen, is dat in de geest van uitwisseling, niet van extractie. Het is een kwestie van wederzijdse wederkerigheid. De morele code komt er hier op neer dat je nooit meer moet nemen dan een ecosysteem terug kan laten groeien. En je moet er zeker iets voor teruggeven, door te doen wat je kunt om de ecosystemen waar je afhankelijk van bent te verrijken, in plaats van uit te putten (aflevering 13). Dit kost veel tijd en aandacht. Want je moet luisteren, meevoelen, dialogen voeren. Hierbij spelen sjamanen een rol, deskundigen op het gebied van de werking van ecosystemen, die de fragiele onderlinge afhankelijkheden begrijpen die samen het regenwoud uitmaken.
Hoeveel rijker zou onze ervaring van de wereld zijn als ook wij zouden zien hoe die pulseert met bedoelingen en sociale verbanden? Antropologen noemen deze manier van zijn dus ‘animisme’. Animisten erkennen andere soorten als individuen – individuen met hun eigen subjectieve zintuiglijke ervaring van de wereld, net zoals mensen die hebben. En omdat ze individuen zijn, worden ze gezien als personen. Want een individu zijn, is een persoon zijn (aflevering 14). Alle wezens ervaren de wereld op hun eigen wijze, met hun eigen unieke zintuigen, en reageren op elkaar vanuit hun eigen intelligentie. Animisme is een proces van radicale empathie met niet-menselijke personen. Het is ecologisch tot in de haarvaten. Hieraan vooraf gaat animisme, lees nu verder bij Spinoza.
In de natuurkundige benadering van de ‘weermachinerie’ zijn anno 1983 een hele rij aspecten met elkaar in wisselwerking. Ze worden verdeeld in: de warmtebalans van de aarde; de grote winden op aarde; het circulatiepatroon van de oceanen; het poolijs met het albedo-effect; en het atmosferisch zonneschild. We lopen ze in de vorm van figuren kort langs in aflevering 6, 7 en 8 van het eerste artikel van de klimaatkroniek ‘De aarde als natuurkundig verschijnsel – extreem weer verwacht’ in de rubriek Ontwrichting.’ Het broeikaseffect speelt zich af in de onderste laag van de atmosfeer, die de troposfeer heet.
Als accumulatie het wezenskenmerk van het kapitalisme is, zegt Wallerstein in aflevering 3 en volgende van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting, dan behoeven producenten wel een (quasi-)monopolie (dat wil zeggen het monopolie van een kleine groep bedrijven). Slechts met een quasi-monopolie kunnen zij hun producten verkopen tegen prijzen die ver boven de productiekosten liggen. In systemen die werkelijk concurrerend zijn, waar de productiefactoren overal even goed aan bod komen, kan elke intelligente koper verkopers vinden die de producten met een minieme winst aanbieden, of zelfs onder de kostprijs. In een perfect concurrerend systeem is winst maken amper mogelijk. Echte winst vereist grenzen aan de vrije markt, dat wil zeggen het vereist een quasi-monopolie. Quasi-monopolies komen echter slechts tot stand als aan twee voorwaarden wordt voldaan. 1) Het product is een innovatie waarvoor een behoorlijke groep gewillige kopers bestaat; of waarvoor vraag ernaar kan worden opgewekt. 2) Eén of meer machtige staten zijn bereid hun staatsmacht aan te wenden om te voorkomen, of tenminste zoveel mogelijk te belemmeren, dat andere producenten de markt opkomen. Kortom, quasi-monopolies bestaan bij de gratie van een markt die niet ‘vrij’ is van staatsbemoeienis. In aflevering 35 concludeert Wallerstein dat de kansen om te accumuleren dalen, wat het einde van het kapitalistisch systeem inluidt.
Rushkoff beschrijft in aflevering 2 van het artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ in de rubriek Economie, hoe centraal gecreëerd en rentedragend geld concurrentie stimuleert. Er wordt minder geld gecreëerd dan terugbetaald moet worden, waaruit volgt dat er altijd een verliezer is die over de kop gaat. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen, is dat de bank nog meer geld aan nog meer bedrijven en personen leent. Vervolgens zijn die meer rente verschuldigd over de grotere leningen die ze zijn aangegaan en moeten ze die ook nog eens sneller aflossen dan hun voorgangers. Dit proces kan alleen voortduren zolang de economie steeds sneller blijft groeien.
Zie ook toekomst van het wereld-systeem, kapitalisme, Marx, kapitaal zonder waardegrondslag en verder rentenierseconomie en fatale kapitalistische contradicties.
De analytische methode van Descartes leidde in het heliocentrisch-modernistische wereldbeeld tot een versnippering van ons beeld van de werkelijkheid.We staan nu met één been in het symbiotisch wereldbeeld, dat dit heliocentrisch wereldbeeld opvolgt (dat eerder weer het geocentrisme verdrong). Hierover lezen we in aflevering 3-6 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het heliocentrische wereldbeeld plaatste de mensen al in een marginale positie, compleet met hun planeet. Men werd zich bewust van de natuur als een onafhankelijke, onverschillige wereld die zich niets van ons aantrok. Er ontstond een wetenschap die distantie tot uitgangspunt koos. En nu blijkt ineens de zon slechts een marginale ster te zijn in één van de honderden miljarden sterrenstelsels van het uitdijende heelal. De hele modernistische ontwikkeling van het heliocentrisme werd aldus recent verdrongen door een visie op de werkelijkheid waaruit elk centrum is verdwenen.
Met het wetenschappelijk werk van Lynn Margulis (1938-2011) komt symbiose centraal te staan in het nieuwe wereldbeeld. Uiteindelijk is de aarde volgens haar een symbiose op wereldschaal, waar alle organismen met elkaar in aanraking komen omdat ze dezelfde lucht, hetzelfde water, hetzelfde voedsel en dezelfde energie aan elkaar doorgeven. Westbroek zegt: ‘Gedurende de eeuwen die achter ons liggen, zijn de aarde en de mensen zozeer van elkaar vervreemd geraakt, dat het voortbestaan van de mens wordt bedreigd en de aarde geteisterd achterblijft. Wij voelen ons heersers, maar zijn parasieten van de planeet. Alleen door symbiose, door in de aarde op te gaan, zullen we kunnen overleven.’ Zie ook aflevering 10 over haar ‘seriële endosymbiotische theorie’.
De wetenschap van het symbiotische wereldbeeld plaatst de dingen weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Zie daarover bij werkelijkheid.
Alle wereldbeelden zijn verzonnen, lezen we bij Rees: cognitieve zinsbegoocheling.
Elders lezen we dat er in de Middeleeuwen drie eeuwen lang een wereldbeeld heerste waarin de ‘Moedergodin’ een centrale plaats had. Zie het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
In de eeuwen erna is dat wereldbeeld door kerk en kooplieden/kapitalisten grondig omgebouwd tot ons huidige wereldbeeld. Dat zou in het licht van de psychologische en ecologische crisis beter terug omgebouwd worden. Zie daarover de artikelen van Jason Hickel ‘Ontgroeien: een theorie van radicale overvloed’ in de rubriek Economie het artikel ‘Natuur: kapitalisme/animisme – afkicken/aanwennen’ in de rubriek Ethiek. Zie ook grondhouding.
Wallerstein schrijft in aflevering 30 van het artikel ‘Wereld-systeem in crisis’ in de rubriek Ontwrichting: ‘De wereld-revolutie van 1968 was een enorm politiek succes. De wereld-revolutie van 1968 was een enorme politieke mislukking. Hij leek zich rond de aardbol te verspreiden en overal te gedijen, toch scheen hij in het midden van de jaren ’70 bijna overal uitgeblust.’ Zie ook antikapitalistische beweging. De foto van de aarde met de maan vanuit de ruimte dateert ook uit 1968 en veroorzaakte volgens Westbroek ook een revolutie. Zie daarover aflevering 4 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie.
Bij een vergelijking van de graanproductiviteit met de bevolkingsgroei blijkt dat er binnenkort geen veiligheidsmarge meer is (op basis van de opbrengst van de drie belangrijkste voedingsgewassen: tarwe, rijst en maïs). Zie bewijsstuk 21 in aflevering 21 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Niet alleen zwakt de groei van graanproductie af (aflevering 22) en is de groene revolutie uitgewerkt (bewijsstuk 23), het effect van erosie door stortregens en het enorme verlies aan humus zal desastreus zijn (en dit wordt nog niet goed onderkend). Zie bewijsstuk 25 en 26. Tellen we daar het effect van klimaatverandering nog bij, dan kan in 2040 de graanproductiviteit terug zijn op het niveau van 1980 (toen er zo’n 4 miljard mensen waren). Dit wordt weergegeven in bewijsstuk 27. Bewijsstuk 28 toont het gecombineerde effect van klimaatverandering en bodemerosie in de VS, met de historische en de geraamde graanopbrengsten voor de tarwe-, soja- en rijstproductie. En dan is de wedren tussen supergraan en superonkruid nog ongewis. En is het mogelijke gebrek aan fosfaat (of kalium) niet meegenomen (aflevering 29). En evenmin mogelijke klimaatvluchtelingen, oprakend water, dalende bodems, en wat niet al (aflevering 30). Zie ook hoosbuien, concurrentie, levensgemeenschap, fotosynthese, permacultuur, voedselketen en honger, voedselsysteem en vergaande aanpassing.
Peter Westbroek gebruikt in zijn boek De ontdekking van de aarde: het grote verhaal van een kleine planeet het begrip werkelijkheid zonder dit duidelijk te definiëren. Wel gebruikt hij het gedachtegoed van de Franse filosoof Edgar Morin om er invulling aan te geven. Dat gaat als volgt: De relaties tussen zaken die op elkaar inwerken, zijn niet enkelvoudig, zoals Descartes in het moderne, heliocentrisch wereldbeeld nog dacht, maar tegelijkertijd antagonistisch en complementair. Ze zijn tegelijk met elkaar in conflict èn ze kunnen niet zonder elkaar. Zo zijn oorzaak en gevolg elkaars tegendeel en tegelijkertijd nauw met elkaar verbonden. Het leven past zich aan de omgeving aan en verandert die. Het brein produceert gedachten die omgekeerd het brein weer veranderen. De natuur verwekt de cultuur en de cultuur verandert de natuur. Wanorde schept orde en omgekeerd. Zodra we dit paradoxale karakter centraal stellen, verandert ons beeld van de werkelijkheid. Terwijl de wetenschap van het moderne wereldbeeld de dingen uit elkaar ploos (analyse) en de fragmenten geïsoleerd onderzocht, plaatst de wetenschap van het symbiotische wereldbeeld ze weer terug in hun natuurlijke verband (synthese). Lees verder over de verhouding tussen analyse en synthese in aflevering 5 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. Het sleutelwoord van deze nieuwe complexiteitstheorie is emergentie. Emergentie markeert als begrip niet alleen een breuk met de moderne wetenschap, het laat bovendien zien dat alles voortkomt uit de werkelijkheid zelf, oftewel het toont dat de werkelijkheid zichzelf organiseert.
Ook G. Hamming gebruikt het begrip werkelijkheid, en wel als JHWH, het gebeurt, in aflevering 7 van het artikel ‘Het Sumerisch Testament’’ in de rubriek Ethiek. Waar het bij Westbroek hoort bij het nieuwe wereldbeeld, komt het bij Hamming juist tevoorschijn in de vroege geschiedenis van de mens. Ondanks deze tegenstrijdigheid lijkt het om een vergelijkbaar wereldbeeld te gaan.
De eerste natuurfilosoof van de moderne tijd Friedrich Schelling schrijft in 1806: ‘Het eerste wat je van de werkelijkheid dient te begrijpen is dat ze goddelijk is.’ Dit citaat vind ik op p. 168 van het boek Vanuit de plant gezien van Arjen Mulder. Mulder verklaart vervolgens dat ‘goddelijk’ geen begrip is ‘maar een beleving, geen denkconstructie, maar een openbaring. Je kunt niet aan tekens in het landschap herkennen dat het goddelijk is, het landschap is goddelijk en daarom kun je er tekens in herkennen. Het is een stoppelveld waarop een zware regen valt, het is een bruine boom die er eenzaam bij staat, het is een fluisterwind tussen verlaten hutten. ‘Goddelijk’ wil zeggen: wij zijn deel van het ritueel van de aarde. Ook als Gaia niet bestaat en onze god zwijgt, dit blijft gebeuren.’ Zie ook vooruitziende blik.
Paul Kingsnorth schrijft in Bekentenissen van een afvallig milieuactivist – een radicaal andere kijk op natuurbescherming over ‘zitten bij de aarde’: ‘Wat betekent dit voor mij? Voor mij betekent het dat ik er nu een begin mee kan maken – let wel, alleen maar een begin – om de werkelijkheid te scheiden van mijn kijk erop, en om emotionele projecties die ik op de wereld leg waar ik doorheen loop te gaan begrijpen. Een van die projecties is een besef wat ‘natuur’ is en hoort te zijn, en hoe ik in staat zou moeten zijn te helpen haar in een bepaalde toestand te behouden. De natuur zelf heeft ondertussen geen besef van die toestand. Ze beseft überhaupt niet dat ze natuur is. De natuur bestaat uit een gigantisch en complex geheel van levende wezens die doen wat ze doen. Ons zelfbewustzijn en onze behoeften behoren tot dat geheel.
Het is moeilijk voor ons om de werkelijkheid tot ons te laten doordringen dat de aarde een extinctiemachine is en dat het niets nieuws is. Ze heeft ons niet nodig en we hebben er geen controle over. De ‘ecologische crisis’ waar we zoveel over horen en waar ik zoveel over heb geschreven en waar ik zo hard aan gewerkt heb om haar te voorkomen – nou, wie zegt dat het een ‘crisis’ is? Dat zeggen de mensen – goedopgeleide, sociaal bewogen mensen wel te verstaan. Voor de aarde zelf is de holocene uitstervingsgolf geen crisis – het is gewoon een volgende verandering. Wie heeft bepaald dat de planeet in een toestand moet blijven die mensen nodig hebben en prettig vinden? Is dat niet een manier om vast te houden aan veranderlijke dingen, en iets wat ons beslist ongelukkig zal maken? Wanneer we campagne voeren om ‘de aarde te redden’, wat proberen we dan precies te redden? En welke aarde?’
Bij cognitieve dissonantie in deze tijd schrijft Nate Hagens: Wij zijn niet geëvolueerd om ons een waarheidsgetrouw beeld van onze wereld te vormen. De mens denkt in woorden en beelden die losgekoppeld zijn van de fysieke werkelijkheid. Deze verbeelde werkelijkheid lijkt vaak reëler dan wetenschap, logica en gezond verstand. En bij toekomstperspectief volgens Nate Hagens: We bereiken nu het punt waar onze mondiale monetaire representaties van de werkelijkheid steeds verder ontkoppeld raken van hun onderliggende biofysische realiteit.
William Rees sluit zich hierbij aan: Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’ lezen we bij cognitieve zinsbegoocheling.
Zie ook kijken en zien, model en Dionysus en Apollo. Zie verder aflevering 27 van ‘Kroniek 5: Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’.
Het begrijpen van ons ecologisch disfunctioneren begint bij de epistemologie – hoe we weten wat we weten – en met een bijzonder eigenaardig kenmerk van de menselijke cognitie. Basale culturele verhalen en sociale normen kunnen zich weliswaar als werkelijkheid voordoen, toch zijn ze producten van de menselijke geest. Ze zijn letterlijk verzonnen, ook al zien we ze als onaantastbare wijsheid. Alle culturele verhalen, wereldbeelden, religieuze doctrines, politieke ideologieën en academische paradigma’s zijn in feite ‘sociale constructen’. Lees hierover in aflevering 2 van het artikel ‘Eindspel: de economie als ecologische ramp en wat er moet veranderen’ in de rubriek Economie.
De wetenschap neemt hierbij een unieke plaats in, en wel in de zin dat wetenschappers de geldigheid van voorlopige constructen (hypothesen) over de echte wereld expliciet testen aan de hand van observatie en experimenten, en hun begrip dienovereenkomstig aanpassen. Dat kan leiden tot een geaccepteerde theorie: een sociaal construct dat gebruikt kan worden als verklaring voor een bepaalde entiteit of verschijnsel – of waarmee daarover voorspellingen gedaan kunnen worden.
De economische wetenschap neemt een middenpositie in. We kunnen het er bijvoorbeeld over eens zijn dat ‘de economie’ dát geheel van menselijke activiteiten is, waarin goederen en diensten worden geproduceerd, gedistribueerd en geconsumeerd. Toch kunnen we daar nog alle kanten mee uit, met steeds een weerspiegeling van de specifieke reeks sociaal geconstrueerde waarden van de aanhangers en hun overtuigingen/aannames over de economie en haar relatie tot de samenleving, bestuurssystemen, ecosystemen, enzovoort. De ene benadering kan de nadruk leggen op concepten of activiteiten die in een andere benadering gemarginaliseerd of volledig weggelaten worden (denk aan privébezit versus staatseigendom, of vrije versus gereglementeerde markten). En hier kan het ingewikkeld worden, want elk economisch paradigma is een veelomvattend sociaal geconstrueerd model dat andere modellen kan bevatten (of weglaten) die op hun beurt ook weer sociale constructen zijn.
Die diepgewortelde sociale constructen zijn perceptuele filters waarmee mensen nieuwe gegevens en informatie interpreteren (aflevering 3). En dat bepaalt weer hoe wij ons tot de echte wereld verhouden. De meeste mensen zijn zich er niet van bewust dat hun collectieve overtuigingen gedeelde illusies kunnen zijn; een cognitieve zinsbegoocheling die het lot van de mensheid weleens zou kunnen bepalen. We moeten ons met name zorgen maken over het huidige dominante neoliberale economische paradigma (de economie van het kapitalisme). Neoliberale modellen bevatten een beperkende karikatuur van het menselijk gedrag, negeren vrijwel de gehele sociaal-culturele dynamiek en hebben geen noemenswaardig oog voor de biofysische systemen waarmee de economie in wisselwerking staat.
Zie ook ecologie en economie, definities en paralellen en hachelijke economisch-ecologische situatie.
De Noordpool warmt veel sneller op dan het gemiddelde voor de aarde. Dit leidt tot dramatisch verlies van zee-ijs. Dit wordt weergegeven door een figuur in aflevering 8 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Bij volledig ijsverlies kan een positieve terugkoppeling het klimaat uit de hand laten lopen. Zie ook ijssmelt.
Twee positieve terugkoppelingen zwengelen het onstuitbare afsmelten op Groenland aan. Lees hierover in aflevering 9. Kunnen we een fatale drempelwaarde aanwijzen? Waarschijnlijk is die al bereikt.
De permafrostafzettingen in de bevroren bodem van Siberië, Noord-Canada, Alaska en Scandinavië vormen een gigantisch koolstofreservoir van mogelijk meer dan een biljoen ton. Het smelttempo ligt er in de huidige praktijk al vele malen hoger dan door de modellen werd voorspeld, nog een voorbeeld van een positieve terugkoppeling. Hierover gaat het in aflevering 10.
Methaan heeft als broeikasgas een 30-40 keer sterker opwarmingspotentieel dan kooldioxide. Het laatste decennium stijgt het methaangehalte in de atmosfeer steeds harder en we weten niet precies hoe dat komt: het methaanraadsel is eng. Hierover gaat aflevering 11. Er worden nu met een speciale satelliet puntmetingen gedaan en dat heeft al tot opmerkelijke ontdekkingen geleid. Desondanks waarschuwde de VN in november 2022 in de aanloop naar weer een klimaatconferentie (die in Egypte) dat het juist met het methaangehalte in de atmosfeer helemaal verkeerd gaat.
Dat het ijs van West-Antarctica grote risico’s met zich meebrengt wordt steeds duidelijker. Bij 2°C opwarming staat ons daar een mogelijk rampzalig kantelpunt te wachten. De zaak lijkt nu al onhoudbaar. Zelfs Oost-Antarctica komt nu in de gevarenzone. Een probleem hierbij dat het gewicht van het ijs de bodem tot onder het zeeniveau drukt, waardoor er smeltwater onder het ijs kan dringen zodra de ijsschollen voor de kust afbreken. Lees hierover in aflevering 12. De zeespiegel zal er vele meters door stijgen. Is dit soms Russisch roulette door de mensheid met niet één, maar twee kogels in de kamers?
De Wet van de vereiste complexiteit luidt: ‘De complexiteit van een regelsysteem moet tenminste even groot zijn als de complexiteit van het systeem dat het wil reguleren.’ Anders werkt het niet. Oftewel, alleen complexiteit kan complexiteit beheersen. Anders leidt een complexiteitskloof tussen de twee tot allerhande ellende. Deze wet komt aan de orde aflevering 15 en volgende van het artikel ‘De samenstelling van systemen’ in de Rubriek Complexiteit. Zie ook aflevering 6 en volgende van het artikel ‘Kunnen we ontsnappen aan de energie-complexiteitsspiraal?’ in de rubriek Ontwrichting. Zie ook vereenvoudigen.
Natuurlijke processen zijn onderhevig aan een basaal ecologische principe dat de wet van het minimum wordt genoemd. De factor die het geringst aanwezig is bepaalt de uitkomst. Wil je bijvoorbeeld graan verbouwen, dan heb je daar onder meer grond, zaad, meststoffen, water en arbeid voor nodig. Niet alleen moeten al deze productiefactoren aanwezig zijn om welk gewas ook te verbouwen, ze moeten ook nog eens van de juiste kwaliteit of in de juiste verhouding aanwezig zijn. Een dunne toplaag of een slechte kwaliteit zaad zal de groei van het gewas beknotten, zelfs als alle andere factoren in overvloed voorhanden zijn. Zodoende zijn sommige grondstoffen voor beschavingen van groter belang dan andere.
Uit de wet van het minimum vloeit ook dit voort: in goede tijden bij de consumptie de uiterste grenzen opzoeken, verhoogt de kwetsbaarheid van een beschaving zodra de natuurlijke hulpbronnen aan kwaliteit of kwantiteit inboeten. Omdat de neerslag bijvoorbeeld van jaar tot jaar varieert, fluctueert dus ook de beschikbare watervoorraad. Dit betekent dat het gebruikelijke productieniveau van de landbouw niet altijd haalbaar is, wat een beschaving aan voedseltekorten en zelfs hongersnoden kan blootstellen. Nemen we ons dit ‘voortvloeisel’ ter harte, dan kunnen we stellen dat het stelselmatig oprekken van ecologische grenzen zo riskant is dat het tegen suïcidaal gedrag aanschurkt.
Dit is natuurlijk het dezelfde als de wet van Von Liebig. Deze landbouwkundige vestigde er in 1840 de aandacht op dat de opbrengst van een gewas wordt bepaald door de voedingsstof die relatief het minste aanwezig is. Het ging bij hem om de zouten, als bouwstof van de planten. Als bijv. de bouwstof fosfaat (PO43–) grotendeels, of stikstof (NO3–) ontbreekt, dan kan de plant slechts zo snel groeien als die bouwstof toelaat.
Von Liebig werd beroemd als de ‘vader van de kunstmest’. Dat hij zich over kunstmest ook kritisch heeft uitgelaten is minder bekend. Hij zag in het ongebreideld gebruik ervan een groot gevaar voor een gezond bodemleven. Hierover kunt u meer lezen in het boekje ‘Justus von Liebig – de zoektocht naar kringlooplandbouw’ uitgegeven door Mulder Agro BV in Kollumerzwaag (info@mulderagro.nl).
Het principe wordt vaak verbeeld met een vat waarvan de huigen van verschillende lengte zijn. Bij de kortste huig loopt het vat over; beter vullen gaat niet. Een plaatje ervan (met de chemische elementen op de huigen) is te zien op de site Verzorging Waterplanten.
Owen gebruikt in aflevering 61 (serie 3 van het artikel ‘Wat is ecologie?’) het begrip ‘beperkende factor’. Ook dat is feitelijk hetzelfde als wat Von Liebig stelt.
In het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie wordt in aflevering 11 en 12 de wet van het minimum in verband gebracht met het energiesurplus, oftewel waarom de hoogte van het EROI niet allesbepalend hoeft te zijn.
De wet van Kleiber is afkomstig uit de biologie en gaat over het verband tussen massa (omvang) en stofwisseling (energieverbruik) bij dieren. De wet stelt dat het energiemetabolisme van dieren evenredig is aan hun massa, verheven tot de macht 0,75. Is de massa van een diersoort 10 keer zo groot als de massa van een andere diersoort, dan verbruikt die grote soort dus niet 10 keer zoveel energie, maar slechts 5,6. Grotere dieren zijn efficiënter.
Lees hierover in aflevering 17 van het artikel van Nate Hagens ‘Economisch denken voor de toekomst – voorbij het superorganisme’ in de rubriek Economie. Zie bij Hagens ook ontkoppeling vergt de dood van het superorganisme. Onderaan bij superorganisme staan alle links binnen Ecopedia.
Het was slechts een kwestie van tijd voordat iemand op het idee kwam om te testen of deze wet ook voor de menselijke economie geldt. In dat geval zit relatieve ontkoppeling tussen bbp-groei en de toename van het energieverbruik als het ware al in het systeem ingebakken. Jammer is dat die relatie dan nooit negatief kan zijn, wat wil zeggen dat er op basis van dit principe nooit sprake zal zijn van absolute ontkoppeling. De haken en ogen die hieraan zitten worden behandeld in aflevering 11 van het artikel ‘Ontkoppeling ontrafeld’ in de rubriek Economie. Zie bij Cobelens ook ontkoppeling is nodig, maar kan het ook?
De wet van Kooijman geeft de regels die horen bij het basisoverzicht van de processen die er in levende organismen toe doen, dat we vinden in de figuur in aflevering 13-16 van het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie. De kern van de zaak is dat de reservoirs en stromen van energie in ons lichaam precies op elkaar zijn afgestemd. Als een reservoir of energiestroom van grootte verandert, dan moet de hele rest van het model zich aanpassen, en wel precies volgens de regels die Kooijman heeft ontdekt. Inmiddels, schrijft Westbroek, is de theorie voor honderden soorten getest en is Kooijman ervan overtuigd dat zijn theorie universeel is en van toepassing op alle organismen op aarde.
Je kunt het model beschouwen als een rekensom met een onveranderlijke uitkomst. Houdt een organisme zich niet aan de regels, dan gaat het dood. Blijkbaar is bewegingsvrijheid aan hele nauwe begrenzingen gebonden. Praktisch gezien levert dit de mogelijkheid om allerlei voorspellingen te doen, waarna experimenteel kan worden bepaald of het klopt.
“Waar het op neerkomt is dat er in de chipindustrie stilzwijgend een eind is gekomen aan de befaamde wet van Moore, die zegt dat het aantal transistoren op een chip elke anderhalf jaar verdubbelt, en daarmee de kloksnelheid van de elektronica ook. Decennia was dat zo, nu niet meer. (Het einde van de wet van Moore is niet omdat de mensen van ASML geen kleinere schakelingen meer zouden kunnen maken, dat kan nog best. Het probleem zit in de oververhitting door lekstromen, Meer dan de helft van de power in elke transistor wordt nu al omgezet in warmte. De industrie heeft het er niet zo over, maar de kloksnelheid van chips is de laatste jaren constant gebleven omdat de boel anders gewoon zou doorbranden.” Aldus Theo Rasing in de Volkskrant van 15 oktober 2016 (Sir Edmund, p. 50/51). Deze Nijmeegse professor in de fysica zegt dat hij zich gaat concentreren op het energiezuiniger maken van computers. Het is niet het klimaatprobleem maar de wetenschappelijke uitdaging die hem niet loslaat. Hij gaat daarbij leren van de werking van onze hersenen.
Ook hier geldt blijkbaar weer dat wat we zagen met de wet van Moore een stukje uit een S-curve is. Het is dat stuk waar de exponentiële groei de curve steil omhoog doet gaan, maar ergens is een plafond waar de lijn onverbiddelijk bijbuigt tot het neerkomt op een stationaire fase (een horizontale lijn).
Het vijfde artikel in de klimaatreeks ‘Kroniek van een aangekondigde zelfmoord’ heeft als titel ‘Weten, doen, hopen – actie en grondhoudingen’. In aflevering 1 wordt de inhoud ervan in het kort weergegeven. Deze weergave wordt hier (in de ik-vorm) gekopieerd:
Ik begin met terug te halen hoe het klimaat en het neoliberalisme er momenteel voor staat (respectievelijk aflevering 2 tot 4 en aflevering 5 tot 8). Bij het klimaat bekijk ik de vijf gevaarlijkste kantelpunten. En bij het neoliberalisme haal ik ook de behoeftenpiramide van Maslow aan omdat ik denk dat we tegenwoordig de onderste lagen van de piramide ingeperst worden, wat weer gevolgen heeft voor de ruimte die we hebben om ons met de klimaatproblematiek bezig te houden.
Dan ga ik over op de visie van de Franse filosoof Bruno Latour (aflevering 9 tot 11). Hij meent dat – nu duidelijk is dat de globalisering geen toekomst heeft – het Aardse zichzelf op het toneel heeft gezet en zich tegen ons keert. Het is alsof we in een vliegtuig op weg van het Lokale naar het Globale ontdekken dat we nergens kunnen landen.
Vervolgens stap ik, in verband met de vooruitziende blik, over op de ‘drie filters’ van Garrett Hardin (aflevering 12 en 13). Het gaat er daar om dat we de vraag ‘en wat dan?’ veel te weinig stellen. Hier, en op Ecopdia, komt ook de frustrerende uitwerking van het eco-modernistische gedachtengoed ter sprake.
Ik hanteer op 4eco de indeling in ‘Wat moeten we weten, wat kunnen we doen, wat mogen we hopen?’ De afleveringen 2-13 vallen (net als artikel 4) onder de vraag ‘Wat moeten we weten?’ Hierna gaat het over ‘Wat kunnen we doen?’ Dit begint met de consequenties van het accepteren van het beschikbare koolstofbudget en stelt dan de vraag of een beter milieu wel bij jezelf begint (aflevering 14 tot 17). Daarna wordt het ‘Deep’ en ‘Dark’.
Eerst komt ‘deep adaptation’ van de Engelse duurzaamheidsprofessor Jem Bendell. Hij voorspelt een crisis binnen tien jaar en vraagt zich daarbij ook af: ‘Wat kunnen we doen?’ (aflevering 18 tot 24), Eerst gaat het nog over de vraag of de catastrofe echt zo dichtbij is. Vervolgens komen onze reacties aan bod hoe we een vruchtbaar gesprek hierover afwijzen, en welke houdingen tegenover deze crisisverwachting zoal mogelijk zijn.
Dan gaan we over naar het ‘Dark Mountain Project’ van de gewezen Engelse milieu-activist Paul Kingsnorth. Ook dit project is bedoeld om mensen een onderling platform te bieden. Maar de hoofdmoot van dit deel is het persoonlijke verhaal van de grondhouding van Kingsnorth (aflevering 26 tot 29).
Via onze ‘fundamentele kijk op de wereld’ (aflevering 30) zijn we ten slotte aangekomen bij de vraag ‘Wat mogen we hopen?’ Ik ontleen dit gedeelte aan het werk van de Canadese sociale wetenschapper Thomas Homer-Dixon die er een heel boek over schreef: Commanding Hope. We vinden een antwoord op een onverwachte plek: in het boek In de ban van de ring en de queeste om de ring van macht te vernietigen voordat het kwaad hem in handen krijgt. Daar leren we wat ‘actieve hoop’ vermag (aflevering 31 tot 34).
De wetten van de thermodynamica zijn fundamentele natuurwetten waartegen verzet zinloos is. Ze garanderen dat de ‘verovering’ van de natuur door de mens per definitie een pyrrusoverwinning is. Zie eerste hoofdwet van de thermodynamica en tweede hoofdwet van de thermodynamica, entropie en het principe van maximaal vermogen. Zie verder ook energie, vermogen, concentratiegraad van energie, energiekwaliteit, energiedichtheid, energiestaat en exergie.
Het praktische gebruik van geld is voor ons een vanzelfsprekendheid. Het geeft de samenleving ‘buiten ons’ vorm. Maar hoe zit het met de werking van geld ‘binnenin ons’, in ons hoofd? Hoe zit het psychisch? Om dat toe te lichten begint Bernard Lietaer in aflevering 2 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek met de indeling van kennis in vier kwadranten van Ken Wilber. In dit raamwerk vinden alle vakgebieden een plaats, maar ook het spirituele (denk aan Boeddha) en het psychologische (denk aan Freud) zit erin. We kijken in aflevering 3 dus naar de linkerhelft, de zachte kant ervan. Er bestaat hier geen meetbaar bewijs. Voor ‘bewijs’ richt Lietaer zich tot het werk van Carl Gustav Jung en zijn archetypische psychologie. Jung gebruikt de begrippen ‘archetype’ en ‘schaduw’.
Een archetype is bij Jung een steeds terugkerend beeld dat de menselijke emoties en het menselijk gedrag vormgeeft, en dat in de hele geschiedenis en onder alle culturen kan worden waargenomen. Jung stelt dat alle machtige historische ideeën zijn terug te voeren op archetypen. Bij het geldsysteem gaat het om vier ervan: de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër.
De schaduw is de manier waarop een archetype zich manifesteert wanneer het onderdrukt wordt. Dat onderdrukken gebeurt steeds opnieuw. Archetypen en hun schaduwen hebben gemeen dat ze mensen vatbaar maken om op bepaalde, voorspelbare manieren te handelen. Als bijvoorbeeld de heerser zijn (of haar) hogere zelf – dus de heerser van binnen – onderdrukt, dan wordt hij een tiran óf iemand die het liefst troonsafstand doet, want dit zijn de twee schaduwen van de heerser. Een onderdrukt archetype zal zich in de vorm van zijn schaduwen manifesteren, of het nu om een individu gaat of om een samenleving. Zo is het met elk archetype.
Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin, met hebzucht en bang zijn om tekort te komen als schaduwen waarvan we de uitingen alom kunnen zien. Het schema staat in aflevering 11. Nu verder naar yin en yang en ook naar financiële markten. Lees beslist ook de synthese in yang-afwijking helen.
In aflevering 2-4 van het artikel ‘De kwetsbaarheid van netwerken’ in de rubriek Ontwrichting behandelt Thomas Homer-Dixon na het begrip ontwrichting de verbondenheid en snelheid bij netwerken. Wanneer er in het hart van een ‘nauw-gekoppeld’ systeem iets fout gaat, kunnen de gevolgen zomaar catastrofaal uitpakken. Met knooppunten binnen het netwerk, of elementen binnen het systeem die dicht op elkaar gepakt zitten, met nauw gekoppelde schakels dus, kunnen problemen bij één knooppunt of element zich naar andere vertakken voordat er iemand kan ingrijpen. In dit verband moeten we onderscheid maken tussen willekeurige netwerken en schaalvrije netwerken, want die vertonen verschillende patronen voor de aaneenschakeling van hun knooppunten (aflevering 5 en volgende). Een willekeurig netwerk lijkt op het snelwegennet met de wegen als verbindingsschakels. De meeste knooppunten hebben een bescheiden aantal verbindingen met andere knooppunten. Slechts een klein aantal knooppunten beschikt over veel, maar nooit heel veel verbindingen. Een schaalvrij netwerk lijkt op het luchtverkeersnet. Daarbinnen beschikken een paar knooppunten, de zogenaamde hubs, over enorm veel verbindingen met andere knooppunten. Verrassend veel netwerken in de wereld zijn schaalvrije netwerken – dus netwerken met hubs. Als een schaalvrij netwerk een hub kwijtraakt kan dat rampzalige gevolgen hebben, omdat er zoveel andere knooppunten van die hub afhankelijk zijn. Zie ook terugkoppeling, geldsysteem, autokatalyse, levensvatbaarheidsvenster, kantelpunt en Seneca-effect.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 en verder van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
De winning/reserves-ratio (W/R-ratio) is een verhouding die weergeeft hoeveel jaren we, bij het húidige winningsniveau, nog over een bepaalde grondstof kunnen beschikken. Zie verder in aflevering 3 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie. De winning/reserves-ratio versluiert dat de kosten van het vinden van nieuwe minerale grondstoffenvoorraden enorm zijn gestegen. Die kosten zijn nu zo hoog dat er sprake is van ‘Tiffany’s dwaling’ (een begrip van Ugo Bardi). Dit is een verwijzing naar een scene uit de film Breakfast at Tiffany’s waar Audrey Hepburn smachtend naar de juwelen in de etalage van Tiffany’s staart. Die juwelen zijn er wel, maar de kosten ervan zijn zo hoog dat ze er alleen maar van kan dromen. Zo is het ook met de enorme onconventionele oliereserves die nog in de bodem zitten. Ze zijn er wel, we ‘zien’ ze, maar het zal te veel kapitaal, arbeid, grondstoffen en energie kosten om ze te winnen. Zie verder aflevering 4 van het artikel ‘Grondstoffen’ in de rubriek Energie.
Politiek commentator Tom-Jan Meeuw van de NRC schreef in de krant van 14 juli 2018 een stuk met de titel ‘Het stadje ging héél ver voor een beter klimaat. Niemand voorzag wat volgde’:
Woerden heeft al jaren een zéér vooruitstrevend klimaatbeleid – maar dat weet, hoe typerend, bijna geen burger. In 2014, ruim voor ‘Parijs’, sprak de gemeenteraad van Woerden af dat het stadje in 2030 ‘CO2-neutraal’ zou worden. Het Parijse doel is 2050. Het was een combinatie van progressieve partijen en gemeentelijke fracties die dit lokale Klimaatakkoord sloot, al hadden de politici geen idéé waaraan ze begonnen. Vervoerseconoom Tymon de Weger, namens CU-SGP wethouder Duurzaamheid, trad kort na het besluit aan.
‘Niemand overzag wat het betekende’, vertelde hij me deze week. Pas nu, vier jaar later, ‘begrijpen we welke enorme inspanning ons wacht.’
De Weger was vanaf 2016 betrokken bij de opzet van een eerste proef in het Schilderskwartier met 39 woningen. Deze proef werd in juni 2018 afgerond: de gasfornuizen en cv-ketels zijn uit de huizen gesloopt, de warmtepompen staan in metershoge metalen hokken naast de voordeuren. Corporatie GroenWest nam het initiatief en betaalde. De gemeente droeg een fractie van de kosten bij.
Een indicatie voor de latere problemen: Woerden heeft wel enorme klimaatambities – maar geen geld.
Het stadje leerde wel dingen van de proef. De corporatie zei tegen bewoners: wij vangen alle extra kosten op. Maar mensen bleven twijfelen. ‘Heel leerzaam is dat: praten met burgers die nooit over duurzaamheid nadenken’, zei toenmalig wethouder Hans Haring (D66), die Tymon de Weger tijdelijk opvolgde.
De Weger zelf bedacht al in 2016, toen de proef nog niet liep, dat de gemeente ‘parallel’ hieraan een groter project moest voorbereiden: 900 gasvrije woningen in het Schilderskwartier-West. Als de gemeente héél Woerden CO2-neutraal in 2030 wilde hebben, dacht hij, moest ze opschieten.
Het vergrootte de onzekerheid in de wijk. Het gevolg: terwijl de VVD landelijk ambitieus klimaatbeleid steunt, stond de VVD-lijsttrekker bij de raadsverkiezingen dit voorjaar, Reem Bakker, op de rem inzake gasvrij wonen. ‘Onbetaalbaar’, zei hij.
Intussen zagen bewoners met eigen ogen dat óók de autoriteiten vaak niet weten hoe de steeds herhaalde CO2-normen gehaald moeten worden.
Zo kwam dit voorjaar een delegatie ambtenaren van Binnenlandse en Economische Zaken naar Woerden voor een bezoek aan onder meer de proef. Frans Drilling (79) was erbij namens de wijkbewoners. Hij vuurde allerlei praktische vragen op de ambtenaren af. Over warmtepompen, geld, etc. ‘Maar zij zeiden steeds: ja, dat vragen wij ons óók af.’
Meer raadsleden gingen aarzelen, zoals routinier Hendrie van Assem van het lokale Inwonersbelangen. ‘Niemand weet nog hoe dit uitpakt: de gemeente doet maar wat.’ En uitgerekend de laatste weken, tegen de achtergrond van alle halleluja uit Den Haag, werd dit beeld pijnlijk bevestigd. Pleitbezorgers van gasvrij wonen zeggen allemaal: je kunt de investering (woningisolatie, warmtepomp, etc.) terugverdienen dankzij lagere energiekosten voor bewoners. Maar in Woerden bleek: dat is veel te optimistisch. De gemeente voorziet, mede op basis van de proef, dat een gasvrije woning in het nieuwe project 60.000 euro per stuk kost, zegt De Weger. Maar met de lagere energierekening verdient een bewoner slechts 40.000 euro terug, anders gezegd: hier gaapt een gat van 20.000 euro per woning.
Wie betaalt dat? Woerden dacht: het Rijk. Dus deed het een subsidieaanvraag van 20 miljoen euro. Maar helaas: het Rijk heeft een potje van 90 miljoen voor twintig gemeenten, dus vorige week kreeg De Weger te horen: je kunt maximaal 5 miljoen krijgen.
Hierop werd de wethouder geïnterviewd door Woerden TV, waarbij hij opperde dat bewoners ‘een lening’ afsluiten om dit op te lossen. De Wever zei me later dat zijn uitspraken zijn verknipt: hij wil dit soort onzekerheden juist voorkomen.
Maar in mijn gesprekken in de wijk deze week merkte ik dat het verzet tegen het plan sterk toeneemt. Vooral oudere woningbezitters zijn nu zéér sceptisch.
‘Ze hebben hun hypotheek eindelijk afbetaald, ze kúnnen niet eens meer een lening krijgen’, zei Hendrie van Assem, de routinier uit de raad. ‘En ze denken allemaal: 2030? Dan kan ik wel dood zijn.’
Het leerde me ook hoezeer de klimaatkwestie spanningen tussen leeftijdsgroepen kan aanwakkeren. Waar vooral jongeren bezorgd zijn over de opwarming van de aarde, vrezen ouderen de extra kosten voor het gasvrij maken van hun afbetaalde woning.
En zo zijn er, vier jaar nadat Woerden zichzelf CO2-neutraal in 2030 verklaarde, nog maar 39 klimaatneutrale woningen opgeleverd, en blijft er, in de week van het nationale Klimaatakkoord, grote onzekerheid over de volgende 900 huizen.
En dan te bedenken dat Woerden over twaalf jaar al zijn 21.000 woningen gasvrij wil hebben. Over de haalbaarheid van dit streven bestaat nu vanzelfsprekend in brede kring twijfel.
Maar wethouder De Weger houdt vol. ‘Dit gaat niet om haalbaar. Dit moet. Dit kan.’
Maar er komt alleen versnelling, zei hij, als het Rijk bijspringt. ‘Den Haag moet dit gat dichten, anders valt alles stil.’ Tegelijk blijft het tekenend hoe sceptisch de lokale VVD-afdeling dit hele verhaal benadert.
Ingrijpen voor klimaatverbetering is onvermijdelijk, zei VVD-fractievoorzitter Florian van Hout me, ‘maar we zijn erg bezorgd over de kosten van het gasvrije project.’
En Reem Bakker, die na een intern conflict onlangs uit de afdeling stapte maar landelijk nog VVD-lid is, zei dat zijn partij maar het beste op zijn schreden kan terugkeren: omarm ‘het klimaatrealisme’, en accepteer dat gasvrij wonen onbetaalbaar is. ‘Anders draait dit uit op ramp voor de VVD.’ En op een droom voor Baudet? ‘En op een droom voor Baudet’, zei hij.
Politiek commentator Tom-Jan Meeuw van de NRC schreef in de krant van 14 juli 2018 een stuk met de titel ‘Het stadje ging héél ver voor een beter klimaat. Niemand voorzag wat volgde’:
Woerden heeft al jaren een zéér vooruitstrevend klimaatbeleid – maar dat weet, hoe typerend, bijna geen burger. In 2014, ruim voor ‘Parijs’, sprak de gemeenteraad van Woerden af dat het stadje in 2030 ‘CO2-neutraal’ zou worden. Het Parijse doel is 2050. Het was een combinatie van progressieve partijen en gemeentelijke fracties die dit lokale Klimaatakkoord sloot, al hadden de politici geen idéé waaraan ze begonnen. Vervoerseconoom Tymon de Weger, namens CU-SGP wethouder Duurzaamheid, trad kort na het besluit aan.
‘Niemand overzag wat het betekende’, vertelde hij me deze week. Pas nu, vier jaar later, ‘begrijpen we welke enorme inspanning ons wacht.’
De Weger was vanaf 2016 betrokken bij de opzet van een eerste proef in het Schilderskwartier met 39 woningen. Deze proef werd in juni 2018 afgerond: de gasfornuizen en cv-ketels zijn uit de huizen gesloopt, de warmtepompen staan in metershoge metalen hokken naast de voordeuren. Corporatie GroenWest nam het initiatief en betaalde. De gemeente droeg een fractie van de kosten bij.
Een indicatie voor de latere problemen: Woerden heeft wel enorme klimaatambities – maar geen geld.
Het stadje leerde wel dingen van de proef. De corporatie zei tegen bewoners: wij vangen alle extra kosten op. Maar mensen bleven twijfelen. ‘Heel leerzaam is dat: praten met burgers die nooit over duurzaamheid nadenken’, zei toenmalig wethouder Hans Haring (D66), die Tymon de Weger tijdelijk opvolgde.
De Weger zelf bedacht al in 2016, toen de proef nog niet liep, dat de gemeente ‘parallel’ hieraan een groter project moest voorbereiden: 900 gasvrije woningen in het Schilderskwartier-West. Als de gemeente héél Woerden CO2-neutraal in 2030 wilde hebben, dacht hij, moest ze opschieten.
Het vergrootte de onzekerheid in de wijk. Het gevolg: terwijl de VVD landelijk ambitieus klimaatbeleid steunt, stond de VVD-lijsttrekker bij de raadsverkiezingen dit voorjaar, Reem Bakker, op de rem inzake gasvrij wonen. ‘Onbetaalbaar’, zei hij.
Intussen zagen bewoners met eigen ogen dat óók de autoriteiten vaak niet weten hoe de steeds herhaalde CO2-normen gehaald moeten worden.
Zo kwam dit voorjaar een delegatie ambtenaren van Binnenlandse en Economische Zaken naar Woerden voor een bezoek aan onder meer de proef. Frans Drilling (79) was erbij namens de wijkbewoners. Hij vuurde allerlei praktische vragen op de ambtenaren af. Over warmtepompen, geld, etc. ‘Maar zij zeiden steeds: ja, dat vragen wij ons óók af.’
Meer raadsleden gingen aarzelen, zoals routinier Hendrie van Assem van het lokale Inwonersbelangen. ‘Niemand weet nog hoe dit uitpakt: de gemeente doet maar wat.’ En uitgerekend de laatste weken, tegen de achtergrond van alle halleluja uit Den Haag, werd dit beeld pijnlijk bevestigd. Pleitbezorgers van gasvrij wonen zeggen allemaal: je kunt de investering (woningisolatie, warmtepomp, etc.) terugverdienen dankzij lagere energiekosten voor bewoners. Maar in Woerden bleek: dat is veel te optimistisch. De gemeente voorziet, mede op basis van de proef, dat een gasvrije woning in het nieuwe project 60.000 euro per stuk kost, zegt De Weger. Maar met de lagere energierekening verdient een bewoner slechts 40.000 euro terug, anders gezegd: hier gaapt een gat van 20.000 euro per woning.
Wie betaalt dat? Woerden dacht: het Rijk. Dus deed het een subsidieaanvraag van 20 miljoen euro. Maar helaas: het Rijk heeft een potje van 90 miljoen voor twintig gemeenten, dus vorige week kreeg De Weger te horen: je kunt maximaal 5 miljoen krijgen.
Hierop werd de wethouder geïnterviewd door Woerden TV, waarbij hij opperde dat bewoners ‘een lening’ afsluiten om dit op te lossen. De Wever zei me later dat zijn uitspraken zijn verknipt: hij wil dit soort onzekerheden juist voorkomen.
Maar in mijn gesprekken in de wijk deze week merkte ik dat het verzet tegen het plan sterk toeneemt. Vooral oudere woningbezitters zijn nu zéér sceptisch.
‘Ze hebben hun hypotheek eindelijk afbetaald, ze kúnnen niet eens meer een lening krijgen’, zei Hendrie van Assem, de routinier uit de raad. ‘En ze denken allemaal: 2030? Dan kan ik wel dood zijn.’
Het leerde me ook hoezeer de klimaatkwestie spanningen tussen leeftijdsgroepen kan aanwakkeren. Waar vooral jongeren bezorgd zijn over de opwarming van de aarde, vrezen ouderen de extra kosten voor het gasvrij maken van hun afbetaalde woning.
En zo zijn er, vier jaar nadat Woerden zichzelf CO2-neutraal in 2030 verklaarde, nog maar 39 klimaatneutrale woningen opgeleverd, en blijft er, in de week van het nationale Klimaatakkoord, grote onzekerheid over de volgende 900 huizen.
En dan te bedenken dat Woerden over twaalf jaar al zijn 21.000 woningen gasvrij wil hebben. Over de haalbaarheid van dit streven bestaat nu vanzelfsprekend in brede kring twijfel.
Maar wethouder De Weger houdt vol. ‘Dit gaat niet om haalbaar. Dit moet. Dit kan.’
Maar er komt alleen versnelling, zei hij, als het Rijk bijspringt. ‘Den Haag moet dit gat dichten, anders valt alles stil.’ Tegelijk blijft het tekenend hoe sceptisch de lokale VVD-afdeling dit hele verhaal benadert.
Ingrijpen voor klimaatverbetering is onvermijdelijk, zei VVD-fractievoorzitter Florian van Hout me, ‘maar we zijn erg bezorgd over de kosten van het gasvrije project.’
En Reem Bakker, die na een intern conflict onlangs uit de afdeling stapte maar landelijk nog VVD-lid is, zei dat zijn partij maar het beste op zijn schreden kan terugkeren: omarm ‘het klimaatrealisme’, en accepteer dat gasvrij wonen onbetaalbaar is. ‘Anders draait dit uit op ramp voor de VVD.’ En op een droom voor Baudet? ‘En op een droom voor Baudet’, zei hij.
De economen Sylvio Gesell en Irving Fisher over het ‘Wonder van Wörgl’
Burgemeester Unterguggenberger van Wörgl kwam niet zelf op het idee van een heffing op het oppotten van geld. In zijn boek The Natural Economic Order stelde econoom en zakenman Sylvio Gesell de invoering van negatieve rente voor als de ultieme manier om economische crises te bestrijden. Met zijn briljante strategie om de Oostenrijkse schillingen te vervangen door bonnen, bracht Unterguggenberger het idee van theorie naar praktijk. Het boek van Gesell dateert uit 1918. Het werd uit het Duits naar het Engels vertaald door Philip Pye M.A. In zijn General Theory of Employment, Money and Interest voorspelt Keynes dat Gesell uiteindelijk een belangrijker rol in de geschiedenis zal gaan spelen dan Marx (Boek VI, hoofdstuk 23). Ook David Harvey haalt Gesell aan op 4eco; zie aflevering 14 van zijn artikel De sociale waarde van arbeid en haar representatie door geld in de rubriek ‘Economie’, maar lees vooral de pagina’s 87-91 van het paradigmaboek Over een ander soort geld, waar het gaat over ‘Het wondereiland Barataria’ (en natuurlijk wat er verder allemaal in dit boek staat).
Het experiment van Wörgl trok vervolgens de aandacht van de vooraanstaande Amerikaanse econoom Irving Fisher. Deze was meteen verkocht. Hij zag hoe goed de oplossing van Wörgl werkte om de crisis te bestrijden en schreef er het boek Stamp script over. In dat boek beschrijft hij hoe, in afgesloten netwerken, een negatieve rente (door middel van zegels) gebruikt kan worden om de onderlinge handel te versterken, waardoor bedrijven aan meer klandizie en inkomsten kunnen komen. Hij hoopte met het schrijven ervan een bijdrage te leveren aan het beëindigen van de grote depressie van de jaren ’30 in de VS. Met de zogenaamde verkeersvergelijking van Fisher kan je op een hele simpele manier berekenen hoe het met de economie van een land gaat. Dit werkt ook voor een regio of een gemeenschap. Fishers vergelijking stelt dat het volume van het beschikbare geld maal de snelheid van de circulatie de totale productie bepaalt (met de Engelse termen):
M x V+ = P x T
M (money) = de totale hoeveelheid geld (chartaal + giraal) die in die economie in omloop is
V (velocity) = de omloopsnelheid van het geld (hoe snel iedere eenheid geld van hand tot hand gaat)
P (price) = het gemiddelde prijsniveau van alle goederen en diensten
T (trade volume oftewel transactions) = het handelsvolume, oftewel het aantal goederen dat van hand tot hand gaat, het aantal handelstransacties
De omvang van de economie is dan: de hoeveelheid geld maal de omloopsnelheid waarmee dat geld van hand tot hand gaat. Die omloopsnelheid bepaalt dus in hoge mate het handelsvolume – dus wat er verdiend wordt. Deze vergelijking van Fisher wordt vrij breed gebruikt door economen, maar meestal alleen om vast te stellen hoe het er voor staat en niet om te kijken welke factoren verbeterd kunnen worden. Toch leert het ons dat door het verhogen van de snelheid van de circulatie er meer verdiend kan worden.
Irving Fisher was aanvankelijk gewoon een beroemde econoom met een column in The New York Times. Hij was bovendien uitvinder die de verdiensten van zijn vondsten via een hefboom van 10 op 1 in aandelen belegde: dus 1.000 dollar eigen geld met 10.000 dollar geleend geld inzetten op koerswinst (zie aflevering 5 van het artikel ‘Ons geld deugt niet’). In oktober 1929 voorspelde hij nog voorspoedige resultaten voor zulke investeringen. Twee weken later kelderden de koersen en begon de grote depressie. Je moet hem nageven dat hij daarover kritisch begon na te denken (wat de meeste economen toen en ook na 2008 niet deden) en op het vlak van schulden tot een opmerkelijke conclusie kwam: ‘Als het publiek ertoe overgaat massaal zijn schulden af te betalen, groeien de schulden van het publiek’. Dit noemt men ‘Fisher’s paradox’. Dat komt zo: met het afbetalen van de schulden zakt ook de hoeveelheid geld die in omloop is en dat doet de waarde van het geld stijgen: ‘Juist de inzet van individuen om de last van hun schulden weg te werken vergroot die last, omdat de optelsom van de poging van de massa om te saneren iedere dollar die men schuldig is doet opzwellen. … Hoe meer de mensen met schulden aflossen, hoe meer ze schuldig zijn.’ Dit noemt Fisher ‘het voornaamste geheim van de meeste, zo niet alle, grote depressies.’ Deze citaten komen van p. 344 van het artikel ‘The Debt-Deflation Theory of Great Depressions’ Econometrica 1 (4): 337-57. Als de overheid tegelijk ook probeert van haar schulden af te komen, wordt dit effect nog vergroot, omdat het de geldhoeveelheid nog verder verkleind.
De Jungiaanse filosoof Jean Gebser onderscheidde (in 1953) vijf fases in de ont-wikkeling van het menselijk bewustzijn. Eerst kwam er een miljoen jaar geleden de archaïsche structuur, rond 150.000 jaar geleden volgde de magische structuur, 3.000 jaar geleden de mythische structuur en recent bereikte de rationele structuur bereikte zijn hoogtepunt. Volgens Gebser is nu de integrerende structuur aan de beurt. Deze vijf structuren kwamen niet om de beurt maar stapelden zich, waarbij ze steeds de voorgaande omarmden. We lezen hierover in in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
De archaïsche en magische bewustzijnsstructuur gaan goed samen met het archetype van de moedergodin, omdat haar kenmerken ‘van nature’ bij deze twee oudste structuren horen. De rationele structuur past juist de magiër als een handschoen (zie ook geld en de archetypen). De moedergodin kwam daarbij automatisch buiten spel te staan. Met het integrerende bewustzijn komt omgekeerd het archetype van de moedergodin net zo automatisch weer in beeld.
Dan stelt Lietaer deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan (zie ook psychische kant van geld). Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de Westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma.
Lietaer is optimistisch over de sterke opkomst van de ‘cultural-creatives’ (aflevering 30 en 31). Die zijn zeer divers en vrij ongeorganiseerd. Iedere specifieke yang-uitwas kent wel een eigen sociale beweging die er tegenin gaat. Deze versplintering is een uitvloeisel van het gespecialiseerde en gefragmenteerde reductionisme van het modernisme zelf, met steeds een reactie op één aspect. Maar samen zouden deze groepen wel eens een front kunnen vormen van culturele verandering die de patriarchale kijk, de rationele kijk, de moderne kijk en de industriële kijk allemaal tegelijk uitdaagt. Waarmee het archetype van de moedergodin terug is in een vijfhoek van archetypen die overeenkomt met de vorm van het menselijk lichaam. Na de fase van het bankschulgeld hoopt Lietaer dat het nu de beurt is aan de complementaire, duale muntstelsels zoals die eerder in Europa en Egypte heersten (aflevering 32). Meerdere typen munten naast elkaar zijn nodig om de diverse sociale geledingen van de samenleving te bedienen. Deze laatste fase activeert alle vijf archetypen, dat wil zeggen de minnaar komt erbij.
Dat is nodig, want met het huidige yang-monopolie op geld is er gewoon geen geld te vinden om al die dringende problemen aan te pakken – van de aanpak van de ecologische problemen tot en met het voorzien in de basisbehoeften van miljarden mensen en in de opleiding van even zovelen om de ongelijkheid te bestrijden. En dat geld gaat er ook niet vanzelf komen. In onze huidige toestand kunnen er geen kathedralen meer gebouwd worden.
We moeten gaan werken met een andere schema en kijken met een andere bril, met een nieuwe terminologie. Het beste is om dit te bekijken in aflevering 33 en die ook in zijn geheel te lezen.
Het yin-yang-begrip, tegengesteld maar bij elkaar horend, past goed in Jungs schema van archetypen en schaduwen, want de daar genoemde tiran zouden de taoïsten een overdaad aan yang noemen, en de aftreder/opgever belichaamt een overdaad aan yin. Psychologen halen hier het ego bij, waarbij de energie van het archetype in het yang-geval het ego ‘opblaast’, terwijl het in het yin-geval het ego ‘verzwakt’. Dit ego is de bewuste perceptie van het individuele zelf. Een ego dat niet geleerd heeft hoe het op de juiste manier een archetype moet benaderen, zal bezéten worden door de schaduwen van dat archetype. En de schaduwen die we niet in onszelf accepteren, gaan we al gauw projecteren op anderen in onze omgeving.
Hoe yin en yang zich uiten in verband met de moedergodinkenmerken wordt in aflevering 11 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek in een genderneutraal schema gezet. In aflevering 12 zien we de relaties tussen alle vijf archetypen onderling en tot yin en yang. Zie het geheel als een lichaam met hoofd, armen en benen. Dit model van de archetypische mens richt zich op heelheid, evenwicht en het identificeert vijf sociaal-culturele sleutelrollen die op basis van historisch bewijs een voorwaarde blijken te zijn voor een gezonde en duurzame samenleving. Zie hierna moedergodin en financiële markten.
In het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw heerste er lokaal een extra munt als puur ruilmiddel, die je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld – ze investeerden in dingen voor de lange termijn. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten. Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigen, wat dus in de westerse geschiedenis slechts die ene keer voorkwam. Hierover gaat het vanaf aflevering 19 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen en yang- en yin-munten. Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van dit duale geld. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.
Die lokale munten werden eens in de zoveel tijd vervangen en dan kreeg je er minder voor terug. Je kon ze dus beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Het volgens Lietaer samenhangende verschijnsel van de zwarte madonna uit deze periode wordt beschreven in aflevering 20 en 21. Zij lijkt een esoterisch sleutelelement te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. Haar kind symboliseert de mensheid.
De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat lijkt niet toevallig; het is een gevolg van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen.
De Jungiaanse filosoof Jean Gebser onderscheidde (in 1953) vijf fases in de ont-wikkeling van het menselijk bewustzijn. Eerst kwam er een miljoen jaar geleden de archaïsche structuur, rond 150.000 jaar geleden volgde de magische structuur, 3.000 jaar geleden de mythische structuur en recent bereikte de rationele structuur bereikte zijn hoogtepunt. Volgens Gebser is nu de integrerende structuur aan de beurt. Deze vijf structuren kwamen niet om de beurt maar stapelden zich, waarbij ze steeds de voorgaande omarmden. We lezen hierover in in aflevering 27 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek.
De archaïsche en magische bewustzijnsstructuur gaan goed samen met het archetype van de moedergodin, omdat haar kenmerken ‘van nature’ bij deze twee oudste structuren horen. De rationele structuur past juist de magiër als een handschoen (zie ook geld en de archetypen). De moedergodin kwam daarbij automatisch buiten spel te staan. Met het integrerende bewustzijn komt omgekeerd het archetype van de moedergodin net zo automatisch weer in beeld.
Dan stelt Lietaer deze hypothese voor: beschavingen muteren of ze sterven aan hun gewonde archetype. Als een archetype in een beschaving langdurig onderdrukt wordt, is die maatschappij niet in staat om enige capaciteit op te bouwen om met dat aspect van de psyche om te gaan (zie ook psychische kant van geld). Er móet dan gewoon een mutatie of een ineenstorting volgen. Het is voor de Westerse beschaving erop of eronder nu deze in contact komt met het ontwaken van de moedergodin in de vorm van de ecologische crisis, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, en de crisis in de betekenisgeving en in die van het overheersende paradigma.
Lietaer is optimistisch over de sterke opkomst van de ‘cultural-creatives’ (aflevering 30 en 31). Die zijn zeer divers en vrij ongeorganiseerd. Iedere specifieke yang-uitwas kent wel een eigen sociale beweging die er tegenin gaat. Deze versplintering is een uitvloeisel van het gespecialiseerde en gefragmenteerde reductionisme van het modernisme zelf, met steeds een reactie op één aspect. Maar samen zouden deze groepen wel eens een front kunnen vormen van culturele verandering die de patriarchale kijk, de rationele kijk, de moderne kijk en de industriële kijk allemaal tegelijk uitdaagt. Waarmee het archetype van de moedergodin terug is in een vijfhoek van archetypen die overeenkomt met de vorm van het menselijk lichaam. Na de fase van het bankschulgeld hoopt Lietaer dat het nu de beurt is aan de complementaire, duale muntstelsels zoals die eerder in Europa en Egypte heersten (aflevering 32). Meerdere typen munten naast elkaar zijn nodig om de diverse sociale geledingen van de samenleving te bedienen. Deze laatste fase activeert alle vijf archetypen, dat wil zeggen de minnaar komt erbij.
Dat is nodig, want met het huidige yang-monopolie op geld is er gewoon geen geld te vinden om al die dringende problemen aan te pakken – van de aanpak van de ecologische problemen tot en met het voorzien in de basisbehoeften van miljarden mensen en in de opleiding van even zovelen om de ongelijkheid te bestrijden. En dat geld gaat er ook niet vanzelf komen. In onze huidige toestand kunnen er geen kathedralen meer gebouwd worden.
We moeten gaan werken met een andere schema en kijken met een andere bril, met een nieuwe terminologie. Het beste is om dit te bekijken in aflevering 33 en die ook in zijn geheel te lezen.
Jane Jacobs beschrijft in het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ in de rubriek Economie in een gedachte-experiment hoe de (ruil)handel kan zijn ontstaan. Daarbij denkt ze na over handelsproducten, handelswegen, betalingen in natura en de daaruit volgende taakverdeling van zadenteelt en veehouderij (respectievelijk veredeling en de domesticatie van wilde dieren). Ook komt hierbij het begrip importvervanging aan bod dat een grote rol speelt in haar andere artikelen (zie aflevering 13-18 van het artikel ‘De natuur van de economie’ in de rubriek Complexiteit en het artikel ‘Waar komt de economische groei vandaan?’ waarvan het artikel ‘De uitvinding van de stad (of van de landbouw)’ feitelijk het begin is). Het onderscheid dat Jane Jacobs maakt tussen handel en bestuur komt later ook nog apart aan de orde, maar het schema ervan is al te vinden in aflevering 24 van het artikel ‘Catastrofologie’ in de rubriek Ontwrichting.
Onze cultuur wordt beheerst door een constellatie van vier archetypen; die van de heerser, de strijder, de minnaar en de magiër (zie onder archetype). Onder moedergodin wordt beschreven dat vroeger zich een vijfde archetype manifesteerde, dat tegenwoordig onderdrukt wordt: de moedergodin met hebzucht en de vrees om tekort te komen als de schaduwen die we alom kunnen zien. Onder Yin en yang lezen we hoe deze schaduwen tegengesteld zijn maar toch bij elkaar horen. Ze worden verbonden door angst. Met deze begrippen vat Bernard Lietaer nu de analyse van ons financiële stelsel aan, om te beginnen bij het verloop van financiële crises. Zie aflevering 13 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Lees hiervoor eerst Geld en de archetypen.
Het is het geldsysteem zelf dat de twee schaduwemoties aanjaagt en beursgekte en uiteenspattende zeepbellen oproept. Daarom heeft het er ook geen remedie tegen. Lietaer beschrijft het vaste patroon ervan in vier fases. Deze indeling komt van de economisch-historicus Charles Kindleberger (aflevering 14). Het is een pathologisch verschijnsel van hardleers gedrag dat uitmondt een positieve terugkoppeling. We kunnen dit niet goed verklaren doordat onze interpretatie van de wereld volkomen beheerst door het yang-gezichtspunt van de rationele mens. Waar vinden we nu het yin-gezichtspunt? Dat vindt Lietaer terug in de Griekse mythologie bij de figuren Apollo en Dionysus.
Met behulp van fictief kapitaal is kapitaalaccumulatie zonder waardegrondslag mogelijk. Maar dit leidt altijd tot zeepbellen zoals de financiële crash van 2008. Dit komt aan de orde in aflevering 19-22 van het artikel ‘Eindeloze exponentiële groei’ in de rubriek Economie. Zie ook aflevering 6 van de inleiding bij de rubriek Complexiteit ‘Biofysische grenzen: tomeloze complexiteit’. Zie ook onstoffelijke consumptie, geldcontradictie en fatale kapitalistische contradictie.
De afgelopen decennia is het belang van omslag- of kantelpunten voor het klimaat steeds duidelijker geworden. ‘De natuur is sterk en maakt zich klaar voor een rake klap terug.’ Lees hierover in aflevering 3 en 4 van het artikel ‘De aarde als complex systeem: ons verdronken land’ in de rubriek Ontwrichting. Het gaat – bijvoorbeeld bij het smelten van ijs – heel snel en daarom raakt ook de tijd die we nog hebben heel snel op. Dit meende men al in 2006. 14.500 jaar geleden steeg de zeespiegel in 400 jaar met 20 meter, gemiddeld 20 keer zo snel als nu. Dat kan dus. Er zijn ook zorgen over het Amazone-regenwoud’, de ontdooiende permafrost en bodemverlies. Het is alles tezamen een schoolvoorbeeld van een positieve terugkoppeling, die gevolgd kan worden door een snelle niet-lineaire reactie als een kantelpunt wordt bereikt.
Het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek is een aangepast overzicht van het boek Changing for good van James O. Prochaska. Dit boek gaat erover hoe mensen zelf een fundamentele verandering in hun leven teweeg brengen. In het oorspronkelijke boek gaat het om zaken als stoppen met roken en drinken, of om afvallen. In het 4eco-artikel gaat het om mensen die hun manier van leven willen gaan veranderen vanwege de klimaatverandering, of omdat ze eenvoudiger willen leven met meer voldoening dan nu, of om nog een andere sociaal-psychologische reden. De kwestie is dat wat Prochaska over verslavingen zegt, evenzeer geldt voor onze fossiele verslaving.
Uit het onderzoek van Prochaska blijkt dat verandering niet plotseling komt. Er wordt geen magisch punt gepasseerd. Er is geen cursus of therapie waarna je van je drankprobleem, of van wat voor probleem dan ook, af bent. Professionele hulp is niet doorslaggevend. Veranderen is een prestatie die je zelf levert. Heel veel mensen is dat op eigen houtje gelukt (ze zijn bijvoorbeeld gestopt met roken of drinken) en hulp van artsen of coaches bleek steeds slechts een steuntje in de rug bij het zelf veranderen. Wel zegt Prochaska in aflevering 17: ‘Iemand (of een groep) die je helpt is voor jou als zelfveranderaar in de dop net zo belangrijk als een hulpverlener dat is bij een therapie.’ Maar je moet zelf met behulp van negen processen zes vastliggende stadia door. (De processen worden in aflevering 3-6 behandeld, de stadia in aflevering 7-11.)
Om orde te scheppen in die processen en stadia van zelfverandering heeft Prochaska de beste combinatie ervan in schema gezet. Het is te vinden in aflevering 12 van het artikel. Dit levert een veldgids voor iedereen die wil veranderen, met of zonder professionele hulp. Weet iemand eenmaal in welk stadium hij of zij verkeert, dan is het tijd om de bijbehorende processen van vooruitgang door te maken op weg naar het volgende stadium. En die processen kun je dan weer toepassen met behulp van tal van technieken. Zie hiervoor in Ecopedia: stadia van zelfverandering (6) (met vier extra links) en processen van zelfverandering (9).
De eenvoud van dit model – het feit dat het van toepassing is voor allerlei verschillende vormen van verandering – werd aanvankelijk als een zwakte beschouwd. Dit kon bijna niet waar zijn. Maar het gebruik ervan in tal van omstandigheden heeft de werkzaamheid ervan bewezen.
Uit het statistisch materiaal van duizenden ingevulde vragenlijsten kwamen de ‘twee principes van vooruitgang’ bij zelfverandering tevoorschijn. Ze komen aan de orde in aflevering 26. (De feitelijke vragenlijst is te vinden in aflevering 27.) Het eerste principe van vooruitgang is dit: om over te gaan van het stadium van vóór het overwegen naar het stadium van overwegen moet je je perceptie van de voordelen van gedragsverandering opschroeven. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de nadelen. Die komen later. Het tweede principe van vooruitgang is daarom dit: om over te gaan van het stadium van overwegen naar het stadium van voorbereiding moet je de nadelen van gedragsverandering in je perceptie verminderen. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de voordelen. Dat heb je al gehad. Die verschuiving in voor- en nadelen komt duidelijk uit de enquetecijfers naar voren. Zelfverandering blijkt noch onbepaald noch ongestructureerd te zijn en het statistisch verband is heel sterk.
De methode van Prochaska berust dus niet op de toepassing van een vakgebied binnen de psychologie maar op de manier waarop het veranderaars zelf gelukt is. Op basis van bestudering van talloze gevallen komt daar een ‘model’ uitrollen, dat ook kan worden toegepast bij het afkicken van het consumentisme.
Toegepast op het klimaat kun je (volgens mij) drie groepen onderscheiden met elk hun eigen ‘therapie’. Allereerst zijn er de mensen die nu nog niet goed beseffen wat het klimaatprobleem inhoudt, hoe het hun leven op zijn kop gaat zetten – dat wil zeggen: de meesten van ons. Hier is het doel om de klimaatcrisis onder ogen te gaan zien, om eraan wennen dat hij bestaat, om te leren wat dat voor jou betekent. Zo stap je het eerste stadium binnen, dat van ‘vóór het overwegen’, waarop ‘overwegen’ volgt. De tweede groep betreft degenen die misschien al aanbeland zijn in het stadium van voorbereiding of dat van actie en die een voorbeeldfunctie voor de eerste groep kunnen bieden, deze groep kunnen steunen.
De derde groep gaat nooit beginnen aan de stadia. Zij ontkennen alles, ongeveer zoals ook rokers zich kunnen afsluiten voor de wetenschap dat ze hoogstwaarschijnlijk longkanker gaan krijgen. Ook mensen zonder empathie horen tot deze groep. Je zou de laatsten ‘criminelen’ kunnen noemen die van de crisis willen profiteren en die op het ‘rechte pad’ gebracht moeten worden. Denk aan de accountants en belastingdeskundigen die met hun expertise de ultrarijken helpen het milieu verder te verstoren. Beiden horen erbij. Zij maken het voor de veranderaars moeilijk om voortgang te boeken.
Aan het eind van het artikel wordt een verzonnen case study gepresenteerd van ene Jan die zijn leven verandert vanwege het naderende klimaatonheil. Dit loopt van aflevering 37 tot 43. Het is handig het schema uit aflevering 12 daarbij bij de hand te houden. Zie stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9) (daar ook links naar de uitwerking). En ook nog processen en technieken, zelfveranderingsmythes en veranderen met de klimaatcrisis in zicht.
De capaciteit van een systeem om zijn eigen structuur complexer te maken wordt zelf-organisatie genoemd. Het is het vermogen om te leren, te diversifiëren, om complexer te worden, te evolueren. Zie aflevering 14 van het artikel ‘De werking van systemen’ in de rubriek Complexiteit. Zie ook emergentie, hiërarchie en verrassende systemen. Vergelijk dit ook met wat Peter Westbroek in het artikel ‘De aarde leeft!’ in de rubriek Ecologie schrijft over de aarde als een systeem dat zich ver uit het evenwicht toch handhaaft.
Als er leven is op Mars zullen de organismen de atmosfeer wel moeten gebruiken als bron van grondstoffen en als plek om afval kwijt te raken – de atmosfeer is immers het enige mobiele medium op Mars. De planeet blijkt dichtbij het chemisch evenwicht te zitten. Dus kan er geen uitbundig leven kan zijn. De Aarde is de planeet om dit aan te toetsen. Want we weten zeker dat er leven is en dat de atmosfeer ver uit het evenwicht is. Vanuit deze invalshoek begon James Lovelock na te denken over het leven op Aarde. We lezen erover in het artikel ‘De Aarde als levend systeem – Gaia in hittestand’ in de rubriek Ontwrichting.
De natuurlijke kans op zo’n gebrek aan evenwicht is astronomisch klein, en dus is er hier iets bijzonders aan de hand. Hij kwam eind jaren ’60 van de vorige eeuw met de Gaia-hypothese, die stelde dat de samenstelling van de atmosfeer op aarde in een dynamische stationaire toestand wordt gehouden door de aanwezigheid van leven. Sterker nog, als organismen de samenstelling van de atmosfeer kunnen beïnvloeden, dan kunnen ze misschien ook het klimaat op aarde reguleren om dat gunstig te laten blijven voor het leven op aarde.
Begin jaren ’70 maakte Lovelock kennis met Lynn Margulis, die het belang liet zien van de micro-organismen in de evolutie van onze planeet. Dat was meteen haar grote bijdrage aan het Gaia-concept. De aardwetenschappen, onder andere in de persoon van James Walker (Yale), verwierp de Gaia-hypothese omdat de geochemie voldoende verklaring zou bieden. Zo kwam Walker met een mechanisme op de proppen waarbij verwering, vulkanen en tektoniek de temperatuur op aarde en een rijk voorkomen van kooldioxide stabiliseerde, en die geochemische verklaring voldeed volgens hem en zijn vakgenoten heel goed. Maar organismen (zoals mossen) reageren ook op een temperatuurstijging, namelijk door sneller te groeien, stelde Lovelock. De planten nemen kooldioxide uit de lucht op en versterken de verwering.
Kooldioxide uit de lucht halen verlaagt dan weer de temperatuur en zo stelt het systeem zich in op een dynamisch evenwicht dat zich beweegt rond de optimale omstandigheden voor plantengroei. In de oceaan gebeurt iets dergelijks. Het hele proces kun je biogeochemische verwering noemen; het is een Gaia-mechanisme. Zie aflevering 4.
Later kwam Lovelock, vanwege de kritiek van Dawkins, erop uit dat alle organismen samen met de lucht, de oceaan, het gesteente aan het aardoppervlak, alles bij elkaar de regulatie voor hun rekening nemen. En nu we het systeem verstoren met onze CO2-uitstoot doen we juist het experiment waaruit kan blijken dat deze hypothese klopt. Maar dat valt ook al eenvoudig te modelleren met ‘de Madeliefjeswereld’.
Zie nu bij madeliefjeswereld en dan verder bij Gaia van hypothese naar theorie en klimaatstanden van Gaia. Zie ook nog computermodellen en Gaia, Gaia en de energie, bossen en het klimaat en onder- en een boven-temperatuur bij organismen.
Het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek is een aangepast overzicht van het boek Changing for good van James O. Prochaska. Dit boek gaat erover hoe mensen zelf een fundamentele verandering in hun leven teweeg brengen. In het oorspronkelijke boek gaat het om zaken als stoppen met roken en drinken, of om afvallen. In het 4eco-artikel gaat het om mensen die hun manier van leven willen gaan veranderen vanwege de klimaatverandering, of omdat ze eenvoudiger willen leven met meer voldoening dan nu, of om nog een andere sociaal-psychologische reden. De kwestie is dat wat Prochaska over verslavingen zegt, evenzeer geldt voor onze fossiele verslaving.
Uit het onderzoek van Prochaska blijkt dat verandering niet plotseling komt. Er wordt geen magisch punt gepasseerd. Er is geen cursus of therapie waarna je van je drankprobleem, of van wat voor probleem dan ook, af bent. Professionele hulp is niet doorslaggevend. Veranderen is een prestatie die je zelf levert. Heel veel mensen is dat op eigen houtje gelukt (ze zijn bijvoorbeeld gestopt met roken of drinken) en hulp van artsen of coaches bleek steeds slechts een steuntje in de rug bij het zelf veranderen. Wel zegt Prochaska in aflevering 17: ‘Iemand (of een groep) die je helpt is voor jou als zelfveranderaar in de dop net zo belangrijk als een hulpverlener dat is bij een therapie.’ Maar je moet zelf met behulp van negen processen zes vastliggende stadia door. (De processen worden in aflevering 3-6 behandeld, de stadia in aflevering 7-11.)
Om orde te scheppen in die processen en stadia van zelfverandering heeft Prochaska de beste combinatie ervan in schema gezet. Het is te vinden in aflevering 12 van het artikel. Dit levert een veldgids voor iedereen die wil veranderen, met of zonder professionele hulp. Weet iemand eenmaal in welk stadium hij of zij verkeert, dan is het tijd om de bijbehorende processen van vooruitgang door te maken op weg naar het volgende stadium. En die processen kun je dan weer toepassen met behulp van tal van technieken. Zie hiervoor in Ecopedia: stadia van zelfverandering (6) (met vier extra links) en processen van zelfverandering (9).
De eenvoud van dit model – het feit dat het van toepassing is voor allerlei verschillende vormen van verandering – werd aanvankelijk als een zwakte beschouwd. Dit kon bijna niet waar zijn. Maar het gebruik ervan in tal van omstandigheden heeft de werkzaamheid ervan bewezen.
Uit het statistisch materiaal van duizenden ingevulde vragenlijsten kwamen de ‘twee principes van vooruitgang’ bij zelfverandering tevoorschijn. Ze komen aan de orde in aflevering 26. (De feitelijke vragenlijst is te vinden in aflevering 27.) Het eerste principe van vooruitgang is dit: om over te gaan van het stadium van vóór het overwegen naar het stadium van overwegen moet je je perceptie van de voordelen van gedragsverandering opschroeven. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de nadelen. Die komen later. Het tweede principe van vooruitgang is daarom dit: om over te gaan van het stadium van overwegen naar het stadium van voorbereiding moet je de nadelen van gedragsverandering in je perceptie verminderen. In dit stadium hoef je je niet druk te maken over de voordelen. Dat heb je al gehad. Die verschuiving in voor- en nadelen komt duidelijk uit de enquetecijfers naar voren. Zelfverandering blijkt noch onbepaald noch ongestructureerd te zijn en het statistisch verband is heel sterk.
De methode van Prochaska berust dus niet op de toepassing van een vakgebied binnen de psychologie maar op de manier waarop het veranderaars zelf gelukt is. Op basis van bestudering van talloze gevallen komt daar een ‘model’ uitrollen, dat ook kan worden toegepast bij het afkicken van het consumentisme.
Toegepast op het klimaat kun je (volgens mij) drie groepen onderscheiden met elk hun eigen ‘therapie’. Allereerst zijn er de mensen die nu nog niet goed beseffen wat het klimaatprobleem inhoudt, hoe het hun leven op zijn kop gaat zetten – dat wil zeggen: de meesten van ons. Hier is het doel om de klimaatcrisis onder ogen te gaan zien, om eraan wennen dat hij bestaat, om te leren wat dat voor jou betekent. Zo stap je het eerste stadium binnen, dat van ‘vóór het overwegen’, waarop ‘overwegen’ volgt. De tweede groep betreft degenen die misschien al aanbeland zijn in het stadium van voorbereiding of dat van actie en die een voorbeeldfunctie voor de eerste groep kunnen bieden, deze groep kunnen steunen.
De derde groep gaat nooit beginnen aan de stadia. Zij ontkennen alles, ongeveer zoals ook rokers zich kunnen afsluiten voor de wetenschap dat ze hoogstwaarschijnlijk longkanker gaan krijgen. Ook mensen zonder empathie horen tot deze groep. Je zou de laatsten ‘criminelen’ kunnen noemen die van de crisis willen profiteren en die op het ‘rechte pad’ gebracht moeten worden. Denk aan de accountants en belastingdeskundigen die met hun expertise de ultrarijken helpen het milieu verder te verstoren. Beiden horen erbij. Zij maken het voor de veranderaars moeilijk om voortgang te boeken.
Aan het eind van het artikel wordt een verzonnen case study gepresenteerd van ene Jan die zijn leven verandert vanwege het naderende klimaatonheil. Dit loopt van aflevering 37 tot 43. Het is handig het schema uit aflevering 12 daarbij bij de hand te houden. Zie stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9) (daar ook links naar de uitwerking). En ook nog processen en technieken, zelfveranderingsmythes en veranderen met de klimaatcrisis in zicht.
Om te slagen met zelfverandering is het zaak om eerst de mythes die er rond veranderen hangen uit de weg ruimen. Prochaska noemt er vier in aflevering 13 van het artikel ‘Zelf veranderen met klimaatbeterschap’ in de rubriek Ethiek. De eerste is de mythe dat zelfveranderen eenvoudig gaat. Zelfveranderen gaat níet eenvoudig. De tweede mythe is dat het een kwestie van wilskracht is. Het is dan de vraag wat je daaronder verstaat, maar wilskracht is in principe slechts in gebruik bij het is het proces van ‘jezelf verplichten’, verder niet. Mythe nummer drie luidt: ‘Ik heb alles geprobeerd en niets helpt’. Dan gaat het erom of je je het wel vaak genoeg op de juiste momenten hebt gedaan. De vierde mythe stelt dat mensen nu eenmaal niet te veranderen zijn. De praktijk ontkracht eenvoudig deze mythe. Er zijn ongelooflijk veel succesvolle zelfveranderaars.
Het gaat er om te beginnen om te bepalen in welk stadium je zit. Misschien denk je dat je dat wel weet, maar wees daar niet te zeker van. Een grondige beoordeling van jezelf is van belang om precies goed te zitten. Hoe vroeger het stadium is waar je in zit, hoe langer het zal duren om uiteindelijk succes te hebben. Het is nu eenmaal zo dat je de verschillende stadia allemaal door moet en dat elk ervan tijd kost. Zie ook zelf veranderen met klimaatbeterschap, stadia van zelfverandering (6) en processen van zelfverandering (9).
Hamming noemt de Sumeriërs als het al duizend jaar leidende cultuurvolk, dat onderworpen wordt aan de nieuwe heersers: Akkad. Zoals bij de landbouw die de nomade verdringt, maakt ook hier Kaïn (Akkad) Abel (Sumerië) een kopje kleiner. (Zie ook schepping.) Dan komen de problemen van de werkelijkheid: “Toen nam de moderne landbouwcultuur op aarde in omvang toe en vormde zij dochterculturen.” En: “Toen HET GEBEURT zag dat de slechtheid van de moderne cultuur groot was op aarde en dat alles wat ze verzonnen alleen maar slecht was, toen speet het HET GEBEURT dat Hij de moderne cultuur op de aarde gemaakt had en het verdroot Hem in zijn hart. En HET GEBEURT zei: Ik zal de moderne cultuur die Ik geschapen heb, in het landbouwgebied uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels; want het berouwt Mij, dat ik hen gemaakt heb.” HET GEBEURT wil dus niet de totale mensheid verdelgen, maar alleen de moderne landbouw in het ontgonnen landbouwgebied. Zo interpreteert onze verteller de grote overstroming. Hij concludeert het uit het gebeuren. Hij laat de Protesterende Empirie preken. In het rampgebied dreven niet alleen de lijken van mensen en gebruiksvee, maar ook van de wilde dieren. De verteller vindt dit opvallend, want de wilde dieren hadden geen schuld aan de problemen. Blijkbaar laat HET GEBEURT de goeden – de dieren – met de kwaden lijden. Samengevat ziet Genesis het zo: De techneut ziet de dieren (de hele natuur) alleen als gebruiksvoorwerp, of als schadelijk wild. De mens stelt vast waarvoor ze bestemd zijn; de dieren hebben zelf geen stem. En dan komt er een nieuwe stem die hiertegen protesteert. Maar de heersende cultuur luistert niet. Kaïn blijft agressief en moet steeds voort om nieuwe landbouwgebieden te vinden. Totdat hij zich wil bewegen binnen de ecologische mogelijkheden.
Zonder subsidie en mèt opslag zullen de nieuwe wind- en zonneprojecten het komende decennium goedkoper zijn dan de operationele kosten van steenkool en kernenergie. Dat gaat de bedrijfstak totaal op zijn kop zetten. Dit zegt James Robo, elektriciteitsbaas van Florida, in aflevering 12-13 van het artikel ‘De race van ons leven’ in de rubriek Ontwrichting. Giga-windturbines komen aan de orde in aflevering 14 en de prijs van accu’s in aflevering 15. Zie ook duurzaamheid, energiestaat en energietransitie. Lees verder de serie over energietransitie als deze (in 2020) geplaatst wordt.
De EROI van windenergie (volgens Hall zonder opslag, 18-20:1) en van zonne-energie (zonnepanelen zonder opslag, 6-12:1) is (vooralsnog) lager dan van olie en gas (nu grofweg 20:1). De ruime marge voor het EROI van zonne-energie is een weerspiegeling van de grote mate van onenigheid over deze energiebron. Zie hierover aflevering 8 van het artikel ‘De economie van piekolie’ in de rubriek Energie. Dit onderwerp komt terug in de serie over transitie (verwacht in 2020).
In het Europa van de tiende tot de dertiende eeuw heerste er lokaal een extra munt als puur ruilmiddel, die je niet gebruikte om op te potten. Dit geld ging vrijuit rond in alle lagen van de bevolking, tot in de laagste aan toe. Het betrok iedereen in transacties wat de levensstandaard aanzienlijk bevorderde. Deze mensen spaarden heus ook wel, maar niet in de vorm van dit geld – ze investeerden in dingen voor de lange termijn. Daarom noemt Lietaer deze complementaire munten yin-munten. Ze kenmerken zich door louter te verschijnen in samenlevingen die het vrouwelijke archetype eerbiedigen, wat dus in de westerse geschiedenis slechts die ene keer voorkwam. Hierover gaat het vanaf aflevering 19 van het artikel ‘Het geldmysterie’ in de rubriek Ethiek. Zie ook geld en de archetypen en yang- en yin-munten. Douglas Rushkoff beschrijft in zijn artikel ‘Vriendelijk geld werkt aan welvaart’ al de kern van dit duale geld. De ingebakken ontwaarding van deze lokale munten noemt men ‘demurrage’.
Die lokale munten werden eens in de zoveel tijd vervangen en dan kreeg je er minder voor terug. Je kon ze dus beter meteen besteden voor ze minder waard waren bij het omruilen. Het volgens Lietaer samenhangende verschijnsel van de zwarte madonna uit deze periode wordt beschreven in aflevering 20 en 21. Zij lijkt een esoterisch sleutelelement te vormen in de opleving van de eer die betoond werd aan de moedergodin. Zij heelde de breuk die in de kern van het westerse patriarchale wereldbeeld zat, de breuk tussen materie en ziel, lichaam en geest, vrouwelijk en mannelijk, seksualiteit en spiritualiteit. We kunnen de zwarte madonna herleiden tot de Isis-verering uit het oude Egypte. Haar kind symboliseert de mensheid.
De neergang van de munten gebaseerd op demurrage en de neergang van de zwarte maagden in Europa en die van Isis in Egypte lijkt samen te vallen met een geweldige neergang in de levensstandaard van de gewone mensen. Dat lijkt niet toevallig; het is een gevolg van de opkomst en neergang van het archetype waar deze muntsoort en deze vorm van verering bij horen.
Met zwarte zwaan wordt in de economische wetenschap een onverwachte gebeurtenis aangeduid, een gebeurtenis die niemand tevoren heeft zien aankomen of voorspeld. Een dergelijke gebeurtenis ontwricht alle bestaande economische modellen en kan zeer schadelijk voor de welvaart zijn. De paradox is wel dat in de huidige economische wetenschap het vroegtijdig opsporen van zwarte zwanen als het summum van risicobeheersing wordt gezien.
De bedenker van de term, Nassim Nicholas Taleb, heeft in zijn standaardwerk De zwarte zwaan juist gewaarschuwd niet te proberen een zwarte zwaan te voorspellen.
Zie ook model, onbekende onbekenden en onvoorspelbaarheid.